Historisch Archief 1877-1940
N°. 1290
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902,
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegs?!.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
f 1.50, fr. p. post f
n n
1.65
.Abonnement per 3 maanden .....
Voor Indiëper jaar » mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12/2
Dit blad u verkrygbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 16 Maart.
Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RÜDOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V Dt
VAN VIRBE EN VAN NABIJ: Een historisch
rustpunt, door O. v. d. Pol. Isaao Dignns
Fransen j^r Putte, (met portret), door mr J. A.
Levy. -^ffrT A. vau Naamen van Eemnes Gevan
genis efl gezin. De Solowerken, door P. C C.
Hansen Jr. Kade twee Boerenoverwinni! gen
Eitgelsche gerechtigheid en Engelsen» krijgsraden,
door H. Encun Ogwat uit Butttrdam, door
v. d Blaak. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Het arbeidsbureau in Italië, door mr dr H S.
Veldman. Volksbibliotheken TOONEEL EN
MUZIEK: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Een komende man, II, (Slotj, door
C. J. A. van Bruggen. Lonis Bouwmeester te
Rotterdam, door A. Boberlson W.Azn. en Arn. van
Baalte Jzn. Louis Bouwmees'er te Eotterdam,
door Mare. Emants KUNST EN LETTEKEN:
Tentoonstelling de Moor by Buffa, door W.
Steenhpff. Marie Madeleine Auf Kypros"
(Berlin, Vila, Deatsches Verlnghaus) Zwölfte Auflage.
door Heuri Borel. De strijd over het bewaren
der archieven van de N. H. kerk in de Bijkarchi
fdepóts der provinciën. I, door V. Een verzoek
aau de Boerenvrienden d_,or H. J. r. d. Veen.
FEUILLETON: De WitteDomino Naar het Fransch.
RECLAMES. VOOB DAMES: Winkelen, door
Vrouwke. Gezondheidsleer: Professor Pel's
Enbioüek of Levenskunst met den mond ge
huldigd^ door P. J. van Uildriks Allerlei, door
Caprice. Ingez-nden. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK,
door D. Stigter. SCHETSJE: Gemengd Nieuws.
Naar het Fransch. INGEZONDEN. - PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
iiiiiiiiiiiiiiiinii
Een historisch rustpunt.
De 20ste Maart van dit jaar zal een
historisch rustpunt zijn voor ieder Neder
lander, die beseft wat het bezit van Indi
is voor ons volksbestaan: de kurk n.l.
?waarop het sinds lang drijft. Dien dag
zal het juist drie eeuwen geleden zijn, dat
de grondslag werd gelegd voor de
Nederlandscbe souvereiniteit over het Schoonste
en rijkste deel van Oost Indië.
Óp 20 Maart 1602 verleenden de
StatenGeneraal der Zeven Vereenigde Gewesten
aan »De Vereenigde Oost-Indische Com
pagnie" octrooi voor .den alleenhandel op
Oost Indië. Daarvan waren, volgens
de begrippen dier dagen, de grenzen zeer
wijd uitgestrekt '?immers van den
Atlantischen tot den Grooten Oceaan.
Zeer oneeibiedig duiden wij dikwijls dat
groote monopoliseerende handelslichaam.
aan met den naam van «Jan Kompanie",
waardoor wij 'een .zekere geringschatting
te kennen geven. Al is dit niet geheel
onverdiend, omdat door en in naam van de
oude Oost Indische Compagnie veel kwaad
is gepleegd en niet minder goed verwaar
loosd, toch zou het zeer onbillijk zijn te
vergeten, dat zij een der voornaamste fac
toren is geweest tot ontwikkeling van Indië.
Dit zou thans niet zoo dicht genaderd zijn
tot den tijd zijner ontbolstering, indien
het niet had «gezucht" onder den scepter
der voormalige bewindslieden.
Want het valt niet te betwijfelen dat
in een min of meer verwijderde toekomst !
voor Indiëzal aanbreken een tijdperk van j
bloei. Indiëkan niet altijd in zedelij ken, j
verstandelijken en economischen zin zoo .
verre ten achter blijven als het thans nog !
is. Het maakt een pijnlijk ontwikkelings
proces door, dat door de weinig idealis
tisch aangelegde bewindslieden der Com
pagnie zij 't dan onbewust is verhaast.
Is Indiëof het Moederland hun daarroor
al geen dank of hoogachting schuldig, ]
de datum van de oprichting der «Veree
nigde Oost-Indische Compagnie" blijft '
niettemin een zeer gedenkwaardige. !
Er moest eerst heel wat voorvallen,
alvorens de verschillende «Maatschappijen j
van Verre" die op het einde der zestiende
eeuw in Holland ontstaan, waren, zich
tezamen verbonden. De nood dwong tot j
zamenwerking en de verwachtingen waren !
aanvankelijk niet zeer hoog gespannen, l
vanjpege het totaal gebrek aan economisch ,
inzicht, waardoor dat tijdvak der historie t
zich kenmerkt. En het was dan ook door
datzelfde gebrek dat het groote handels
instituut reeds bij zijn geboorte de oorzaak
van zijn lateren ondergang in zich droeg.
De geschiedenis leert hoe de handel
van Holland, Zeeland en Vlaanderen na
de ontdekking van den weg naar Indi
om het Zuiden, een buitengewoon hooge
vlucht nam. De Portugeezen brachten
rijke ladingen Indische specerijen en kost
baarheden naar Lissabon en het waren
vooral de Nederlandsche kustvaarders
een eigenlijke »groote vaart'' was hier
in die dagen onbekend en onnoodig
die de Indische schatten over West-Europa
distribueerden en daarmee op hun beurt
weer groote rijkdommen wonnen.
Zeer ppoedig moesten de Nederlanders
zich grootere krachtinspanning gaan ge
troosten om de Europeesche markten te
kunnen bedienen. Omstreeks 1589 toch
werden de Porlugeesche havens voor hun
koopvaarders gesloten.
De aanleiding tot deze voor den
NederJandschen zeehandel aanvankdijk noodlot
tige gebeurtenis is bekend. Regeerings en
levenszat bad Karel de Vijfde, die veel
had gedaan om den handel in deze ge
westen aan te moedigen op 25 October
1555 de Zeventien Vereenigde Gewesten
aan zijn zoon Philips de Tweede overge
dragen. Deze kortzichtige vort t bekreunde
zich weinig om de welvaart zijner Neder
landsche onderdanen. Zijn voornaamste
ideaal was het streven naar godsdienstige
en burgelijke vrijheid, dat zich in de Neder
landen krachtiger dan elders deed gelden,
den kop in te drukken. Toen hij er in
1589 in geslaagd was Portugal aan zijn
Spaansch koninkrijk te hechten, meende
hij dan ook geen geschikter middel te kun
nen aanwenden om de zijns inziens
oproerige Nederlanders weer gpdwee te maken,
dan een van de voornaamste bronnen hun
ner rijkdommen te verstoppen.
Doch, gelijk iedere domme onderdruk
ker vóór en na hem, bereikte Philips juist
het tegenovergestelde van wat hij beoogde.
Hij dwong de Nederlanders naar middelen
te zoeken om de Indische koopwaren uit
de eerste hand te bekomen en biacht
daardoor het meest bij tot hun economische
onafhankelijkheid.
Men kwam in Nederland terstond tot
het besef zeer goed hetzelfde te kunnen
wat de Portugeezen sinds bijna honderd
jaar deden: naar Indiëvaren en daar de
goederen uit de eerste hand koópen. De
gegevens tot het ondernemen dier reizen
benoodigd, ontbraken niet. Reeds had Jan
Huygen Linschoten reisbeschrijvingen uit
het Portugeeach in het Nederlandsch over
gezet en verscheidene Nederlandsche zee
lieden hadden met Portugeesche schepen
de reis om Afrika gemaakt.
Het groote bezwaar was echter de ont
moeting van de welbewapende Spaansche
en Portugeesche schepen, waartegen men
zich met de kleine en lichte Nederlandsche
vaartuigen niet opgewassen waande. Men
achtte het dus wenschelijk een niet- of
weinig bevaren zeeweg te zoeken. Reden
waarom in 1594 en 1596 beproefd werd
om het Noorden een weg naar Indiëte
vinden. Doch gelijk overbekend het
ijs om den Noordpool bleek een niet te
overkomen hindernis.
De Amsterdamsche predikant Plancius,
die van de navigatie even goed op de hoogte
bleek als van de theologie, wist kooplieden
en ^zeelieden te bewegen hun geluk zuid
waarts te beproeven. Pieter Dirkz. Keyzer
bereikte in Juni 1590 Bantam en na hem
deed Cornelisz. van Neck een veel vlug
gere en voordeeliger reis en leverde daar
mee het bewijs, dat met het varen om de
Kaap schatten te verdienen waren.
Nu was het hek van den dam. Niet
tegenstaande allerlei tegenspoeden, als
Spaansche en Portugeesche vijandelijk
heden, verdachtmaking der Nederlandsche
bedoelingen bij de Indische potentaatjes,
ziekten aan boord der schepen en zee
rampen, werd toch vloot na vloot uitge
rust. Een enkele goede lading maakte vele
mislukte reizen goed. De zucht om in korten
tijd veel geld te verdienen deed de koop
lieden hun fortuinen, de zeelieden hun
leven wagen.
Tegelijk met dit betoon van flinkheid
meldt de historie ook de openbaring van
het bekrompenste egoïsme. Alsof de wereld
niet groot genoeg was om enkele
scheepsvrachten Indische producten te kunnen
gebruiken, was in die dagen de eene Neder
landsche handelsman bevreesd dat het den
anderen te goed mocht gaan. Even fel als
men door Spanjaarden en Portugeezen be
stookt werd, bestreed men elkaar onder
ling, met het gevolg dat door velen
groote verliezen geleden werden en het
bedrijf over het geheel uiterst speculatief
bleef.
* *
Onder zulke omstandigheden zou er op
den duur van den Nederlandschen handel
met Oost-Indiöniets terecht gekomen zijn,
te meer niet, wijl ook Engeland zeer spoe
dig wakker werd. De verdienstelijke lands
advocaat Oldenbarneveldt zag gelukkig de
noodzakelijkheid in, de elkaar zoo vijandig
gezinde gelukzoekers onder a hoedje te
vangen. Na tal van bezwaren geopperd te
hebben, liet men zich dan eindelijk over
tuigen dat nheid hier noodig was. Ech
ter wilde men geen afstand doen "van de
bekrompen opvatting, dat iedere mede
dinging in den vervolge onmogelijk ge
maakt moest worden. Slechts lettend op
de voor de hand liggende voordielen,
eischte men voor de tot-stand te brengen
Compagnie wat men tot dan toe voor zich
persoonlijk noodig achtte: alleenhandel.
Oldenbarneveldt en de meeste leden van
de Staten Generaal hadden reeds vrijzin
niger opvattingen van handel en bedrijf,
en zagen zeer goed in, dat een monopolie
op den duur verderfelijk zou zijn. Echter
geen kans ziende om voor deze inzichten
ook de leden der verschillende «Maatschap
pijen van Verre" te winnen, werd dan toch
maar het monopolie verleend voor den lijd
van 21 jaren. Bijna twee eeuwen achter- j
een werd het met geringe wijzigingen
telkens hernieuwd. Men bleek zoo
hardleersch, dat een paar eeuwen van inter
nationaal verkeer geen verandering van
denkbeelden in deze brachten.
Met een voor het begin der zeventiende
eeuw werkelijk reusachlig bedrag, een
kapitaal GVa millioen gulden, meenden de
participanten van »De Vereenigde
OostIndische Compagnie" de souvereiniieit en
het eigendom over bijna den halven aard
bodem te hebben gekocht. Dat kapitaal
is nadien telkens belangrijk vergroot, de
Compagnie werd al fpaedig een staat in
den staai; verklaarde oorlog en sloot vrede
naar eigen inzichten; kondigde wetten
en besluiten af; sloeg geld, onderwierp
zelfs de kerk aan haar invloed, kweekte
vooral in de eerste halve eeuw van
haar bestaan ontzaglijke dividenden.
Doch door het rustig bezit van een mono
polie ontbrak al spoedig iedere prikkel
tot verhoogde werkzaamheid. Alles be
rustte ten laatste op slender en
behoudzucht; zelfs werden de diensten der talrijke
beambten maar steeds schraal bezoldigd,
zoodat corruptie of diefstal (stille ver
diensten) onder dezen het middel werd om
zich een inkomen te verschaffen, ge
venredigd aan den rijkdom hunner lastgeefster.
De opper- en onderkooplieden, supercarga'?,
scheepsgezagvoerders e. a. behartigden in
de eerste plaats hun eigen belangen, daarna
die van de Compagnie.
Steunde de Oost-Indische Compagnie in
moeilijke jaren den Staat herhaaldelijk
-met groote geldelijke en materieele hulp,
de tijden bleven niet uit, dat ze
wederkeerig de hulp van den Staat moest in
roepen om op de been te 'runnen blijven.
Ze verdiende niet njser.J">Vat haar
comptablen verantwoordden werd weer ver
slonden door een wijdsche administratie
en een omvangrijk, nagenoeg ongecontro
leerd materieel beheer. Jaar op jaar werd
geld geleend om... dividend te kunnen
uitkeeren. De een na den ander werden
de verschillende beambten schatrijk, zij
zelf ging gebukt onder een schuldenlast
die haar ten laatste moest verpletteren.
Toen dan ook op het einde van 1794 de
vooze republiek der Zeven Vereenigde
Gewesten in elkaar zakte, bezweek tegelijk
met deze de niet minder vooze Vereenigde
Oost-Indische Compagnie.
In 1795 vierden haar ontrouwe dienaars
te Bafavia met groote pret «de ommezwaai
van zaken" in Patria.
* *
*
Zoo is in 't kort de geschiedenis van
het grootsche handelsinstiluut, dat den
Indischen vorsten en volken gedurende
bijna twee eeuwen de wet voorschreef. De
Oost Indische Compagnie heeft in Indi
steden gebouwd, tal van vestigingen aan
gelegd en vele bevolkingen gedurende lan
gen tijd op min of meer intieme wijze
kennis doen maken met de westersche
«beschaving". Die kennismaking schijnt
weinig tut het inboezemen van eerbied te
hebben bijgedragen. Geen wonder !
Wanneer het monopoliestelsel en de
geüsurpeerde souvereiniteit het noodig
maakten, werd er gemoord, verwoest en
gebrand; doch ook tegelijkertijd het »Licht
des Heiligen Evangeliums" ontstoken.
Geld verdienen voor de aandeelhouders
in Patria, maar eerst en vooral zoo krach
tig en vlug mogelijk middels »st lle ver
diensten" veel winst pompen uit de be
volkingen, dat was het ideaal van de
beambten. Scrupuleus in de keuze der
middelen, economisch met het oog op de
toekomst, kon men hierbij niet zijn.
En nu is »Jan Kompanie" bereids langer
dan een eeuw dood. De Staat der Neder
landen heeft zich toegeëigend zijn bezit
tingen, heeft tevens op zich genomen de
ontzettende schuldenlast gedurende zooveel
jaren van wanbeheer gemaakt. Doch met
dit alles zijn ook de ver van ideale in
zichten der oude Compagnie het erfdeel
van den Staat geworden. Tot op dezen
dag spookt de booze geest van Jan
K<'mpanie nog rqnd in de gewestelijke en
departementeele bureaux in Imiiö, ook in
Nederland op Plein en Binnenhof. Men
heeft wel iets, maar nog zoo weinig geleerd
en vergeten ! .. .
Ondanks het vele gepraat en geschrijf
over ethische koers viert nog altijd een
tot het uiterste gedreven fiscaliteit en een
bekrompen af haalsysteem in Indiëhoogtij.
Ook de huidige Indische Regeering ge
niet nog dikwijls de twijfelachtige, doch
ruim verdiende eer, te worden aangeduid
als de »Jan Kompanie".
Dat de antecedenten door de voormalige
Oost-Indische Compagnie geleverd, nog in
eere gehouden worden, blijkt uit niets beter
dan uit het stelsellooze Indisch belasting-'
wezen. Onder deze walgelijke lappen
deken, ligt Indiëvooral Java te
versmachten en het komt steeds meer zijn
algeheele uitputting nabij.
Ach, dat men niet solle met de historie,
en van den 20en Maart een soort van
feestdag make! Ons nationaal schuldbe
sef moet te groot zijn om feest te kunnen
vieren. Doch dat men zich eens spiegele
aan het lot dat der Vereenigde O.
stlodische Cunpagnie wedervaren is. Die
ges-hiedenis herhaalt zich en de uiterste
cons' quentie zal voor den Nederlandschen
Staat evenmin uitblijven. Ook de
Nederlandsch-IndischeR-geering heeft haar beste
dagen reeds lang achter den rug.
Dat men zich wat minder bekommere
om den Buitenlandschen Vijand, die
toch niet verkiezen zal zóó te ageeren als
wij hem dat voorschrijven; doch dat men
den snooden vijand, die in eigen huis is,
trachte te ver iideren. De rampspoedige
geest van »Jan Kompanie" moet voor goed
uitgebannen worden.
Den Haag, 11 Maart. C. v. D. Por,.
Isaac Dignus Fransen v. d. Putte.
(Naar het portnt van J. Veth in het Weekblad)
Les rois s'en vont. Het tijdvak der
vestiging van den Neder!andschen recht
staat begint tot de geschiedenis te
behooren. In den aanvang, de kloeke figuur van
den schijver der «Schets'' en der «Bijdra
gen tot de huishouding van Staat:
Gijsbert Karel van Hogendorp. In het midden,
de overweldigende geesteskracht van den
schepper onzer organieke wetgeving: Johan
Rudolph Thorbecke. Aan het slot, de man,
tot wiens beeltenis, deze luttele regelen
een randschrift vormen.
Al lag het terrein zijner werkzaamheid
onder de tropen, met de beide andere
leden van het klaverblad had hij gemeen :
de behoefte om menschen en zaken te
stuwen in zijne richting, den vasten wil
om onverpoosd naar rechtsverwezenlijking
te streven, de bekwaamheid om in het
vermolmde gebouw van koloniaal beheer
de wigge te drijven, zoo stoer en zoo vaak,
dat het constitutioneele Nederland zijn
koloniaal bezit niet langer behoefde zich
te schamen.
Met deze gaven toegerust, werd hij, in
18C3, minister van koloniën, een man, in
de school des levens, gerijpt. Jongeling,
had hij ter koopvaardij gevaren,
scheepsmaat eerst, stuurman strak?, van meet af
gediend. Dra, deed een tienjarig verblijf
hem Indië, uit eigen aanschouwing, kennen.
Hij vond er eene maatschappij, die in
hoofd en ledematen, hervorming behoefde,
Zij zou haar uit zijne hand, in drieledige
fundamenteele richting, ontvangen.
Allereerst, sloeg hij, minister, den blik
op <le financieele verhouding van moeder
land en koloniën. Hier, maakte hij tot
de zijne, Thorbecke's leuze, als volgt ont
vouw i: »Het is te doen om twee
hoofd«beginselen, publiciteit en eenheid van
sfinantieel huishouden; die wij, van wege
«de innige betrekking onzer schatkist met
»de overzeesche bezittingen, nog veel meer
«drangreden hebben te doen gelden, dan
«Groot Britanje of Frankrijk.
»Het licht der publiciteit, noodiger
«bijkans dan cijferkunst voor bestuur en
«bestuurders der koloniale finantiën zal
»nimmer dan uit een volledig onderzoek
»der begrootingen en rekeningen bij de
«Landsvertegenwoordiging opgaan." (Bij
drage t. d. Herz. d. Grondwet blz. 39.)
Letterlijk en woordelijk schier, werd in
de Comptabiliteitswet van Fransen v. d.
Putte, het aliius aangeduide
regeeringsbeleid verwezenlijkt. Men moet den feilen
strijd dier dagen om de rechten van het
Opperbestuur, waarbij iedere duim breeds
groods hartstochtelijk werd betwist, zich
te binnen brengen, om te beseffen, dat de
genoemde wet eene mijlpaal in de kolo
niale ontwikkeling beteekenen moest.
Dezen zin toch zou zij hebben, in den
geest vsn haren ontwerper.
Wanneer de hoogleeraar de Louter zegt:
«Door deze beslissing zijn de stoutste
wen«schen der Staten Genei aal vervuld.
Hier»do r is toch niet alleen het veiband
tus«schen de Staats- en Indische begrooting
«verzekerd, maar staan ook alle inkomsten
«en uitgaven in Ned.- Indiëonder het
toe«zicht der Volksvertegenwoordiging, die
«door de vele rechten haar verleend daarop
»een overwegenden invloed kan uitoefenen''.
(Hacdleiding enz. blz. 2C7j, kenschetst
hij de wet volkomen naar waarheid, doch
des voorstellers bedoeling, slechts ten halve.
Dezen, was het niet om rechten, maar om
plichten van moederland, teger.over de
Koloniën, te doen. De eenheid der kolo
niale en R jkr financiën, de koorden der
gemeenschappelijke beurs in handen der
Staten-Generaal, moest der Volksvertegen
woordiging het noblesse obJige, ook tegen
over de overzeeEche gewesten, voor oogen
stellen. Wederom, was het Thorbecke,
die, hier, den toon aangaf: »0nze Koloniëa
«moeten voor nationale kennis,
voornatio«nale belangstelling, voor nationale
werk«kracht worden geopend. Het eerste middel
«hiertoe is, dat de regeling der Koloniëa
»bij de Wetgevende Magt des Rijks
aan«hangi?, en alzoo publiek worde." (B jdrage
blz. 29). De uitspraak werd, door zijn
' volgeling, van ganscher harte beaamd.
i Het tweede hoofdpunt, waaraan Fransen
1 v. d. Putte zijne aandacht wijdde, was de
economische verheffing des inlanders uit
den staat van onderworpenheid, waarin
deze jegens zijne hoofden verkeerde. Daar
toe trachtte hij, eenerzijds, het willekeurige
beschikkicgsrecht der hoofden, over arbeid
en grond der inlanders, te breidelen, aan
den anderen kant, dezen laatsten, indivi
dueel, wettelijk gewaarborgd, grondbezit
toe te kennen. Aan dien stap kan, in den
ontwikkelingsgang eens volks, kwalijk een
te hooge beteekenis worden toegekend.
Eigen grondbezit, in de keerkringslanden,
heeft niet enkel de maatschappelijke waarde,
die het begrip allerwege uitdrukt. Het
beteekent veel meer, naardien de
Oostersche opvatting, als zou grond en bodem
aan «den Heer" toebehooren, te niet ge
daan, en de Oostersche maatschappij, in
a slag, met Westerschen adem
overtogen worJt. Daarmede en daardoor wordt
des inlanders individueel grondbezit niet
slechts een weldaad voor hem, maar het
aanvangspunt van een ommekeer in geheel
zijne beschouwingswijze, die, nageslachten,
zijn invloed zal doen gevoelen.
j In de derde plaats, is het spoorwegnet,
in Indië, op aanstichting van Fransen v.
d. Putte, tot stand gekomen. Thans eerst,
konden de schatten van Java's bodem
ontgonnen, en aan het wereld verkeer een
? schakel toegevoegd worden. De
planten1 groei onzer overzeesche bezittingen wordt
ons, als weelderig en schitterend, afge
schilderd. Dergelijke natuur denkt men
' zich liefst in ongerepten staat. Men zal
' echter den ijzeren weg zich moeten
gei troosten, wanneer deze de onvermijdelijke
voorwaarde tot verhooging der volkswel
vaart is.
In dezer voege beeft Fransen v. d. Putte
zijn naam aan de opkomst en den bloei
onzer koloniën verbonden. Ook dagen van
smart en bezorgdheid heeft hij, bewinds
man, ten tweeden male, gekend. Over den
nog niet geëindigden Atjeh oorlog, zijn de
akten rog niet gesloten. Ontwijkbaar of
niet: aldus zal de groote vraag luiden,
door de vierschaar der historie, te berech
ten. Welk antwoord echter haar stift op
die vraag geve, op deze andere mag, als
haar oordeel mede, thans reeds
vooruitgeloopen worden. Alvorens het zwaard
uit de scheede te trekken, was het hoofd
van het koloniaal beleid zijner zware ver
antwoordelijkheid ten volle zich bewust.
Ook al mocht, onderstellenderwijs, zijn
inzicht hebben gefaald, zijne onkreukbare
trouw deed het nooit.
Dezen zoon heeft het vaderland, dezer
dagen, ten grave gedragen. In zijnen
zwanenzang, ter gelegenheid van de
algemeene bernadslaging over de begroeting
voor het loopende jaar, kenschetste hij
zichzelf als: »een der laatst overgebleven
«leden van de jonge garde, die met de
«oude garde die uitgestorven is den
»strijd van 18G6 tot 18G8 heeft helpen
«voeren, voor de onbeperkte
verantwoorsdelijkheid van de ministers".
Hij had er het recht toe, want het ge
voel voor, het bewustzijn van verant
woordelijkheid was het eigen wezen van
dien uitnemenden man. Vader en zjon
van zijn werk, heeft men Thorbecke ge
noemd. Vader en zoon van zijn werk,
was Fransen v. d. Putte, in dubbele mate.
Zijns was niet, de ruime gezichteinder,
die het stille studeervertrek in de eerste
jaren der vorming verleent; niet, de breede
en blijvende indruk, dien het contem
platieve denken den geest doet ondergaan.
Onmiddelijk schier, toen hij zelfetandiglijk
zich bewegen mocht, nam bij den wandel
staf ter hand, plaatste, herhaaldelijk, den