De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 16 maart pagina 1

16 maart 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1290 DE AMSTERDAMMER A°. 1902, WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegs?!. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). f 1.50, fr. p. post f n n 1.65 .Abonnement per 3 maanden ..... Voor Indiëper jaar » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12/2 Dit blad u verkrygbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 16 Maart. Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RÜDOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V Dt VAN VIRBE EN VAN NABIJ: Een historisch rustpunt, door O. v. d. Pol. Isaao Dignns Fransen j^r Putte, (met portret), door mr J. A. Levy. -^ffrT A. vau Naamen van Eemnes Gevan genis efl gezin. De Solowerken, door P. C C. Hansen Jr. Kade twee Boerenoverwinni! gen Eitgelsche gerechtigheid en Engelsen» krijgsraden, door H. Encun Ogwat uit Butttrdam, door v. d Blaak. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het arbeidsbureau in Italië, door mr dr H S. Veldman. Volksbibliotheken TOONEEL EN MUZIEK: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Een komende man, II, (Slotj, door C. J. A. van Bruggen. Lonis Bouwmeester te Rotterdam, door A. Boberlson W.Azn. en Arn. van Baalte Jzn. Louis Bouwmees'er te Eotterdam, door Mare. Emants KUNST EN LETTEKEN: Tentoonstelling de Moor by Buffa, door W. Steenhpff. Marie Madeleine Auf Kypros" (Berlin, Vila, Deatsches Verlnghaus) Zwölfte Auflage. door Heuri Borel. De strijd over het bewaren der archieven van de N. H. kerk in de Bijkarchi fdepóts der provinciën. I, door V. Een verzoek aau de Boerenvrienden d_,or H. J. r. d. Veen. FEUILLETON: De WitteDomino Naar het Fransch. RECLAMES. VOOB DAMES: Winkelen, door Vrouwke. Gezondheidsleer: Professor Pel's Enbioüek of Levenskunst met den mond ge huldigd^ door P. J. van Uildriks Allerlei, door Caprice. Ingez-nden. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: Gemengd Nieuws. Naar het Fransch. INGEZONDEN. - PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. iiiiiiiiiiiiiiiinii Een historisch rustpunt. De 20ste Maart van dit jaar zal een historisch rustpunt zijn voor ieder Neder lander, die beseft wat het bezit van Indi is voor ons volksbestaan: de kurk n.l. ?waarop het sinds lang drijft. Dien dag zal het juist drie eeuwen geleden zijn, dat de grondslag werd gelegd voor de Nederlandscbe souvereiniteit over het Schoonste en rijkste deel van Oost Indië. Óp 20 Maart 1602 verleenden de StatenGeneraal der Zeven Vereenigde Gewesten aan »De Vereenigde Oost-Indische Com pagnie" octrooi voor .den alleenhandel op Oost Indië. Daarvan waren, volgens de begrippen dier dagen, de grenzen zeer wijd uitgestrekt '?immers van den Atlantischen tot den Grooten Oceaan. Zeer oneeibiedig duiden wij dikwijls dat groote monopoliseerende handelslichaam. aan met den naam van «Jan Kompanie", waardoor wij 'een .zekere geringschatting te kennen geven. Al is dit niet geheel onverdiend, omdat door en in naam van de oude Oost Indische Compagnie veel kwaad is gepleegd en niet minder goed verwaar loosd, toch zou het zeer onbillijk zijn te vergeten, dat zij een der voornaamste fac toren is geweest tot ontwikkeling van Indië. Dit zou thans niet zoo dicht genaderd zijn tot den tijd zijner ontbolstering, indien het niet had «gezucht" onder den scepter der voormalige bewindslieden. Want het valt niet te betwijfelen dat in een min of meer verwijderde toekomst ! voor Indiëzal aanbreken een tijdperk van j bloei. Indiëkan niet altijd in zedelij ken, j verstandelijken en economischen zin zoo . verre ten achter blijven als het thans nog ! is. Het maakt een pijnlijk ontwikkelings proces door, dat door de weinig idealis tisch aangelegde bewindslieden der Com pagnie zij 't dan onbewust is verhaast. Is Indiëof het Moederland hun daarroor al geen dank of hoogachting schuldig, ] de datum van de oprichting der «Veree nigde Oost-Indische Compagnie" blijft ' niettemin een zeer gedenkwaardige. ! Er moest eerst heel wat voorvallen, alvorens de verschillende «Maatschappijen j van Verre" die op het einde der zestiende eeuw in Holland ontstaan, waren, zich tezamen verbonden. De nood dwong tot j zamenwerking en de verwachtingen waren ! aanvankelijk niet zeer hoog gespannen, l vanjpege het totaal gebrek aan economisch , inzicht, waardoor dat tijdvak der historie t zich kenmerkt. En het was dan ook door datzelfde gebrek dat het groote handels instituut reeds bij zijn geboorte de oorzaak van zijn lateren ondergang in zich droeg. De geschiedenis leert hoe de handel van Holland, Zeeland en Vlaanderen na de ontdekking van den weg naar Indi om het Zuiden, een buitengewoon hooge vlucht nam. De Portugeezen brachten rijke ladingen Indische specerijen en kost baarheden naar Lissabon en het waren vooral de Nederlandsche kustvaarders een eigenlijke »groote vaart'' was hier in die dagen onbekend en onnoodig die de Indische schatten over West-Europa distribueerden en daarmee op hun beurt weer groote rijkdommen wonnen. Zeer ppoedig moesten de Nederlanders zich grootere krachtinspanning gaan ge troosten om de Europeesche markten te kunnen bedienen. Omstreeks 1589 toch werden de Porlugeesche havens voor hun koopvaarders gesloten. De aanleiding tot deze voor den NederJandschen zeehandel aanvankdijk noodlot tige gebeurtenis is bekend. Regeerings en levenszat bad Karel de Vijfde, die veel had gedaan om den handel in deze ge westen aan te moedigen op 25 October 1555 de Zeventien Vereenigde Gewesten aan zijn zoon Philips de Tweede overge dragen. Deze kortzichtige vort t bekreunde zich weinig om de welvaart zijner Neder landsche onderdanen. Zijn voornaamste ideaal was het streven naar godsdienstige en burgelijke vrijheid, dat zich in de Neder landen krachtiger dan elders deed gelden, den kop in te drukken. Toen hij er in 1589 in geslaagd was Portugal aan zijn Spaansch koninkrijk te hechten, meende hij dan ook geen geschikter middel te kun nen aanwenden om de zijns inziens oproerige Nederlanders weer gpdwee te maken, dan een van de voornaamste bronnen hun ner rijkdommen te verstoppen. Doch, gelijk iedere domme onderdruk ker vóór en na hem, bereikte Philips juist het tegenovergestelde van wat hij beoogde. Hij dwong de Nederlanders naar middelen te zoeken om de Indische koopwaren uit de eerste hand te bekomen en biacht daardoor het meest bij tot hun economische onafhankelijkheid. Men kwam in Nederland terstond tot het besef zeer goed hetzelfde te kunnen wat de Portugeezen sinds bijna honderd jaar deden: naar Indiëvaren en daar de goederen uit de eerste hand koópen. De gegevens tot het ondernemen dier reizen benoodigd, ontbraken niet. Reeds had Jan Huygen Linschoten reisbeschrijvingen uit het Portugeeach in het Nederlandsch over gezet en verscheidene Nederlandsche zee lieden hadden met Portugeesche schepen de reis om Afrika gemaakt. Het groote bezwaar was echter de ont moeting van de welbewapende Spaansche en Portugeesche schepen, waartegen men zich met de kleine en lichte Nederlandsche vaartuigen niet opgewassen waande. Men achtte het dus wenschelijk een niet- of weinig bevaren zeeweg te zoeken. Reden waarom in 1594 en 1596 beproefd werd om het Noorden een weg naar Indiëte vinden. Doch gelijk overbekend het ijs om den Noordpool bleek een niet te overkomen hindernis. De Amsterdamsche predikant Plancius, die van de navigatie even goed op de hoogte bleek als van de theologie, wist kooplieden en ^zeelieden te bewegen hun geluk zuid waarts te beproeven. Pieter Dirkz. Keyzer bereikte in Juni 1590 Bantam en na hem deed Cornelisz. van Neck een veel vlug gere en voordeeliger reis en leverde daar mee het bewijs, dat met het varen om de Kaap schatten te verdienen waren. Nu was het hek van den dam. Niet tegenstaande allerlei tegenspoeden, als Spaansche en Portugeesche vijandelijk heden, verdachtmaking der Nederlandsche bedoelingen bij de Indische potentaatjes, ziekten aan boord der schepen en zee rampen, werd toch vloot na vloot uitge rust. Een enkele goede lading maakte vele mislukte reizen goed. De zucht om in korten tijd veel geld te verdienen deed de koop lieden hun fortuinen, de zeelieden hun leven wagen. Tegelijk met dit betoon van flinkheid meldt de historie ook de openbaring van het bekrompenste egoïsme. Alsof de wereld niet groot genoeg was om enkele scheepsvrachten Indische producten te kunnen gebruiken, was in die dagen de eene Neder landsche handelsman bevreesd dat het den anderen te goed mocht gaan. Even fel als men door Spanjaarden en Portugeezen be stookt werd, bestreed men elkaar onder ling, met het gevolg dat door velen groote verliezen geleden werden en het bedrijf over het geheel uiterst speculatief bleef. * * Onder zulke omstandigheden zou er op den duur van den Nederlandschen handel met Oost-Indiöniets terecht gekomen zijn, te meer niet, wijl ook Engeland zeer spoe dig wakker werd. De verdienstelijke lands advocaat Oldenbarneveldt zag gelukkig de noodzakelijkheid in, de elkaar zoo vijandig gezinde gelukzoekers onder a hoedje te vangen. Na tal van bezwaren geopperd te hebben, liet men zich dan eindelijk over tuigen dat nheid hier noodig was. Ech ter wilde men geen afstand doen "van de bekrompen opvatting, dat iedere mede dinging in den vervolge onmogelijk ge maakt moest worden. Slechts lettend op de voor de hand liggende voordielen, eischte men voor de tot-stand te brengen Compagnie wat men tot dan toe voor zich persoonlijk noodig achtte: alleenhandel. Oldenbarneveldt en de meeste leden van de Staten Generaal hadden reeds vrijzin niger opvattingen van handel en bedrijf, en zagen zeer goed in, dat een monopolie op den duur verderfelijk zou zijn. Echter geen kans ziende om voor deze inzichten ook de leden der verschillende «Maatschap pijen van Verre" te winnen, werd dan toch maar het monopolie verleend voor den lijd van 21 jaren. Bijna twee eeuwen achter- j een werd het met geringe wijzigingen telkens hernieuwd. Men bleek zoo hardleersch, dat een paar eeuwen van inter nationaal verkeer geen verandering van denkbeelden in deze brachten. Met een voor het begin der zeventiende eeuw werkelijk reusachlig bedrag, een kapitaal GVa millioen gulden, meenden de participanten van »De Vereenigde OostIndische Compagnie" de souvereiniieit en het eigendom over bijna den halven aard bodem te hebben gekocht. Dat kapitaal is nadien telkens belangrijk vergroot, de Compagnie werd al fpaedig een staat in den staai; verklaarde oorlog en sloot vrede naar eigen inzichten; kondigde wetten en besluiten af; sloeg geld, onderwierp zelfs de kerk aan haar invloed, kweekte vooral in de eerste halve eeuw van haar bestaan ontzaglijke dividenden. Doch door het rustig bezit van een mono polie ontbrak al spoedig iedere prikkel tot verhoogde werkzaamheid. Alles be rustte ten laatste op slender en behoudzucht; zelfs werden de diensten der talrijke beambten maar steeds schraal bezoldigd, zoodat corruptie of diefstal (stille ver diensten) onder dezen het middel werd om zich een inkomen te verschaffen, ge venredigd aan den rijkdom hunner lastgeefster. De opper- en onderkooplieden, supercarga'?, scheepsgezagvoerders e. a. behartigden in de eerste plaats hun eigen belangen, daarna die van de Compagnie. Steunde de Oost-Indische Compagnie in moeilijke jaren den Staat herhaaldelijk -met groote geldelijke en materieele hulp, de tijden bleven niet uit, dat ze wederkeerig de hulp van den Staat moest in roepen om op de been te 'runnen blijven. Ze verdiende niet njser.J">Vat haar comptablen verantwoordden werd weer ver slonden door een wijdsche administratie en een omvangrijk, nagenoeg ongecontro leerd materieel beheer. Jaar op jaar werd geld geleend om... dividend te kunnen uitkeeren. De een na den ander werden de verschillende beambten schatrijk, zij zelf ging gebukt onder een schuldenlast die haar ten laatste moest verpletteren. Toen dan ook op het einde van 1794 de vooze republiek der Zeven Vereenigde Gewesten in elkaar zakte, bezweek tegelijk met deze de niet minder vooze Vereenigde Oost-Indische Compagnie. In 1795 vierden haar ontrouwe dienaars te Bafavia met groote pret «de ommezwaai van zaken" in Patria. * * * Zoo is in 't kort de geschiedenis van het grootsche handelsinstiluut, dat den Indischen vorsten en volken gedurende bijna twee eeuwen de wet voorschreef. De Oost Indische Compagnie heeft in Indi steden gebouwd, tal van vestigingen aan gelegd en vele bevolkingen gedurende lan gen tijd op min of meer intieme wijze kennis doen maken met de westersche «beschaving". Die kennismaking schijnt weinig tut het inboezemen van eerbied te hebben bijgedragen. Geen wonder ! Wanneer het monopoliestelsel en de geüsurpeerde souvereiniteit het noodig maakten, werd er gemoord, verwoest en gebrand; doch ook tegelijkertijd het »Licht des Heiligen Evangeliums" ontstoken. Geld verdienen voor de aandeelhouders in Patria, maar eerst en vooral zoo krach tig en vlug mogelijk middels »st lle ver diensten" veel winst pompen uit de be volkingen, dat was het ideaal van de beambten. Scrupuleus in de keuze der middelen, economisch met het oog op de toekomst, kon men hierbij niet zijn. En nu is »Jan Kompanie" bereids langer dan een eeuw dood. De Staat der Neder landen heeft zich toegeëigend zijn bezit tingen, heeft tevens op zich genomen de ontzettende schuldenlast gedurende zooveel jaren van wanbeheer gemaakt. Doch met dit alles zijn ook de ver van ideale in zichten der oude Compagnie het erfdeel van den Staat geworden. Tot op dezen dag spookt de booze geest van Jan K<'mpanie nog rqnd in de gewestelijke en departementeele bureaux in Imiiö, ook in Nederland op Plein en Binnenhof. Men heeft wel iets, maar nog zoo weinig geleerd en vergeten ! .. . Ondanks het vele gepraat en geschrijf over ethische koers viert nog altijd een tot het uiterste gedreven fiscaliteit en een bekrompen af haalsysteem in Indiëhoogtij. Ook de huidige Indische Regeering ge niet nog dikwijls de twijfelachtige, doch ruim verdiende eer, te worden aangeduid als de »Jan Kompanie". Dat de antecedenten door de voormalige Oost-Indische Compagnie geleverd, nog in eere gehouden worden, blijkt uit niets beter dan uit het stelsellooze Indisch belasting-' wezen. Onder deze walgelijke lappen deken, ligt Indiëvooral Java te versmachten en het komt steeds meer zijn algeheele uitputting nabij. Ach, dat men niet solle met de historie, en van den 20en Maart een soort van feestdag make! Ons nationaal schuldbe sef moet te groot zijn om feest te kunnen vieren. Doch dat men zich eens spiegele aan het lot dat der Vereenigde O. stlodische Cunpagnie wedervaren is. Die ges-hiedenis herhaalt zich en de uiterste cons' quentie zal voor den Nederlandschen Staat evenmin uitblijven. Ook de Nederlandsch-IndischeR-geering heeft haar beste dagen reeds lang achter den rug. Dat men zich wat minder bekommere om den Buitenlandschen Vijand, die toch niet verkiezen zal zóó te ageeren als wij hem dat voorschrijven; doch dat men den snooden vijand, die in eigen huis is, trachte te ver iideren. De rampspoedige geest van »Jan Kompanie" moet voor goed uitgebannen worden. Den Haag, 11 Maart. C. v. D. Por,. Isaac Dignus Fransen v. d. Putte. (Naar het portnt van J. Veth in het Weekblad) Les rois s'en vont. Het tijdvak der vestiging van den Neder!andschen recht staat begint tot de geschiedenis te behooren. In den aanvang, de kloeke figuur van den schijver der «Schets'' en der «Bijdra gen tot de huishouding van Staat: Gijsbert Karel van Hogendorp. In het midden, de overweldigende geesteskracht van den schepper onzer organieke wetgeving: Johan Rudolph Thorbecke. Aan het slot, de man, tot wiens beeltenis, deze luttele regelen een randschrift vormen. Al lag het terrein zijner werkzaamheid onder de tropen, met de beide andere leden van het klaverblad had hij gemeen : de behoefte om menschen en zaken te stuwen in zijne richting, den vasten wil om onverpoosd naar rechtsverwezenlijking te streven, de bekwaamheid om in het vermolmde gebouw van koloniaal beheer de wigge te drijven, zoo stoer en zoo vaak, dat het constitutioneele Nederland zijn koloniaal bezit niet langer behoefde zich te schamen. Met deze gaven toegerust, werd hij, in 18C3, minister van koloniën, een man, in de school des levens, gerijpt. Jongeling, had hij ter koopvaardij gevaren, scheepsmaat eerst, stuurman strak?, van meet af gediend. Dra, deed een tienjarig verblijf hem Indië, uit eigen aanschouwing, kennen. Hij vond er eene maatschappij, die in hoofd en ledematen, hervorming behoefde, Zij zou haar uit zijne hand, in drieledige fundamenteele richting, ontvangen. Allereerst, sloeg hij, minister, den blik op <le financieele verhouding van moeder land en koloniën. Hier, maakte hij tot de zijne, Thorbecke's leuze, als volgt ont vouw i: »Het is te doen om twee hoofd«beginselen, publiciteit en eenheid van sfinantieel huishouden; die wij, van wege «de innige betrekking onzer schatkist met »de overzeesche bezittingen, nog veel meer «drangreden hebben te doen gelden, dan «Groot Britanje of Frankrijk. »Het licht der publiciteit, noodiger «bijkans dan cijferkunst voor bestuur en «bestuurders der koloniale finantiën zal »nimmer dan uit een volledig onderzoek »der begrootingen en rekeningen bij de «Landsvertegenwoordiging opgaan." (Bij drage t. d. Herz. d. Grondwet blz. 39.) Letterlijk en woordelijk schier, werd in de Comptabiliteitswet van Fransen v. d. Putte, het aliius aangeduide regeeringsbeleid verwezenlijkt. Men moet den feilen strijd dier dagen om de rechten van het Opperbestuur, waarbij iedere duim breeds groods hartstochtelijk werd betwist, zich te binnen brengen, om te beseffen, dat de genoemde wet eene mijlpaal in de kolo niale ontwikkeling beteekenen moest. Dezen zin toch zou zij hebben, in den geest vsn haren ontwerper. Wanneer de hoogleeraar de Louter zegt: «Door deze beslissing zijn de stoutste wen«schen der Staten Genei aal vervuld. Hier»do r is toch niet alleen het veiband tus«schen de Staats- en Indische begrooting «verzekerd, maar staan ook alle inkomsten «en uitgaven in Ned.- Indiëonder het toe«zicht der Volksvertegenwoordiging, die «door de vele rechten haar verleend daarop »een overwegenden invloed kan uitoefenen''. (Hacdleiding enz. blz. 2C7j, kenschetst hij de wet volkomen naar waarheid, doch des voorstellers bedoeling, slechts ten halve. Dezen, was het niet om rechten, maar om plichten van moederland, teger.over de Koloniën, te doen. De eenheid der kolo niale en R jkr financiën, de koorden der gemeenschappelijke beurs in handen der Staten-Generaal, moest der Volksvertegen woordiging het noblesse obJige, ook tegen over de overzeeEche gewesten, voor oogen stellen. Wederom, was het Thorbecke, die, hier, den toon aangaf: »0nze Koloniëa «moeten voor nationale kennis, voornatio«nale belangstelling, voor nationale werk«kracht worden geopend. Het eerste middel «hiertoe is, dat de regeling der Koloniëa »bij de Wetgevende Magt des Rijks aan«hangi?, en alzoo publiek worde." (B jdrage blz. 29). De uitspraak werd, door zijn ' volgeling, van ganscher harte beaamd. i Het tweede hoofdpunt, waaraan Fransen 1 v. d. Putte zijne aandacht wijdde, was de economische verheffing des inlanders uit den staat van onderworpenheid, waarin deze jegens zijne hoofden verkeerde. Daar toe trachtte hij, eenerzijds, het willekeurige beschikkicgsrecht der hoofden, over arbeid en grond der inlanders, te breidelen, aan den anderen kant, dezen laatsten, indivi dueel, wettelijk gewaarborgd, grondbezit toe te kennen. Aan dien stap kan, in den ontwikkelingsgang eens volks, kwalijk een te hooge beteekenis worden toegekend. Eigen grondbezit, in de keerkringslanden, heeft niet enkel de maatschappelijke waarde, die het begrip allerwege uitdrukt. Het beteekent veel meer, naardien de Oostersche opvatting, als zou grond en bodem aan «den Heer" toebehooren, te niet ge daan, en de Oostersche maatschappij, in a slag, met Westerschen adem overtogen worJt. Daarmede en daardoor wordt des inlanders individueel grondbezit niet slechts een weldaad voor hem, maar het aanvangspunt van een ommekeer in geheel zijne beschouwingswijze, die, nageslachten, zijn invloed zal doen gevoelen. j In de derde plaats, is het spoorwegnet, in Indië, op aanstichting van Fransen v. d. Putte, tot stand gekomen. Thans eerst, konden de schatten van Java's bodem ontgonnen, en aan het wereld verkeer een ? schakel toegevoegd worden. De planten1 groei onzer overzeesche bezittingen wordt ons, als weelderig en schitterend, afge schilderd. Dergelijke natuur denkt men ' zich liefst in ongerepten staat. Men zal ' echter den ijzeren weg zich moeten gei troosten, wanneer deze de onvermijdelijke voorwaarde tot verhooging der volkswel vaart is. In dezer voege beeft Fransen v. d. Putte zijn naam aan de opkomst en den bloei onzer koloniën verbonden. Ook dagen van smart en bezorgdheid heeft hij, bewinds man, ten tweeden male, gekend. Over den nog niet geëindigden Atjeh oorlog, zijn de akten rog niet gesloten. Ontwijkbaar of niet: aldus zal de groote vraag luiden, door de vierschaar der historie, te berech ten. Welk antwoord echter haar stift op die vraag geve, op deze andere mag, als haar oordeel mede, thans reeds vooruitgeloopen worden. Alvorens het zwaard uit de scheede te trekken, was het hoofd van het koloniaal beleid zijner zware ver antwoordelijkheid ten volle zich bewust. Ook al mocht, onderstellenderwijs, zijn inzicht hebben gefaald, zijne onkreukbare trouw deed het nooit. Dezen zoon heeft het vaderland, dezer dagen, ten grave gedragen. In zijnen zwanenzang, ter gelegenheid van de algemeene bernadslaging over de begroeting voor het loopende jaar, kenschetste hij zichzelf als: »een der laatst overgebleven «leden van de jonge garde, die met de «oude garde die uitgestorven is den »strijd van 18G6 tot 18G8 heeft helpen «voeren, voor de onbeperkte verantwoorsdelijkheid van de ministers". Hij had er het recht toe, want het ge voel voor, het bewustzijn van verant woordelijkheid was het eigen wezen van dien uitnemenden man. Vader en zjon van zijn werk, heeft men Thorbecke ge noemd. Vader en zoon van zijn werk, was Fransen v. d. Putte, in dubbele mate. Zijns was niet, de ruime gezichteinder, die het stille studeervertrek in de eerste jaren der vorming verleent; niet, de breede en blijvende indruk, dien het contem platieve denken den geest doet ondergaan. Onmiddelijk schier, toen hij zelfetandiglijk zich bewegen mocht, nam bij den wandel staf ter hand, plaatste, herhaaldelijk, den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl