Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1290
v
Oceaan tusscben zich en de zijnen, en
vatte het ?besluit, des levens nooden op
des levens/eigen paden te bespieden. Reeds
toen, stak de toekomstige hervoimer in
hem. Voortvarend, doortastend, onbemisd
zoo het moest, deed hij barsten, wat niet
buigen, zwichten, wat niet wijken wilde.
Het practische leven laat zelden
onbaloond, wie oprecht en gestadig aan zijne
dienst zich wijdt. Toep Fransen v. d. Putte
tot dan politieken «trijd geroepen werd,
aanvaardde hij dien, gehard en gestaald.
Stuurman was hij geweest, onmiddellijk,
en ditmaal op het schip van Staat, greep
hij op nieuw naar het roer. In n opzicht
slechts, verloochende hij die betrekking.
Gij kunt op de Atlantische beurtschepen
de vermaning lezen: Don 't ppeak to the
man at the wheel. Die stille ingetogenheid
was Fransen van de Putte's zaak niet.
Zijn gosdronde, trouwhartige, gulle inborst
kwam er tegen in opstand. Wat hij te
zeggen had, in 's lands raadzaal, of daar
buiten, zei hij luide en verstaanbaar, zóó
dat men noch aan den zin van het woord,
noch aan de bedoeling des sprekers twij
felen kon. Daarbij, ging van zijn
zielvol oog, zijn ongedwongen houding, zijn
afkeer van hoo&che vormelijkheid, zijn
natuurlijke welsprekendheid, zijn eerlijke
waardeering van alle eerlijk streven, eene
bekoring uit, die als meteen onzichtbaren
kring van sympathie hem omgaf.
Tnans, rust ook hij, van de oud geworden
jonge garde, een der laatsten. Nog even,
vernam hij, op zijn zetel als volksvertegen
woordiger, andere richtingen, dan die hij
gekend had, eene andere politieke termi
nologie, dan waarrcnde hij vertrouwd was.
Hij zou er het zwijgen toegedaan hebben.
Hij zegt het zelf, in zijne laatste rede:
»ik zou in het geheel niet gesproken
»hebben." Juist: les rois s'en vont.
Amst., Maart 1902. J. A. LEVY.
Mr. A. van Naamen van Eenmes.
Een landjonker met groote gaven van
hoofd en hart; een staatsman, maar wars
van politieke verwikkelingen, te onafhan
kelijk om minister te willen zijn, dan als
de nood er toe zou hebben gedwongen,
hetgeen slechts een paar malen het geval
wa_s, en toen door toevallige omstandigheden
anders uitliep, dan de kabinetsformeerder
had voorzien. Nooit naar voren tredende,
zich alzoo tevreden stellende rnet hetgeen
zijn hand te doen vond en toch altijd
gereed om te helpen, waar hij kon, zoo
noodig vooraan in de bres. Trouwhartig,
goedig, doch wanceer het noodig was, op
zijn stuk staande, tot koppig tos. Man
van veel kennis, veel weten en scherp
doorzicht, had hij een groote liefde voor
de landhuishou Ikünde. Zelf volkomen op de
hoogte van land- en boschbouw, was hij
een vraagbaak voor zijn pachters, zooals
hij op zijn beurt de opmerkingen van een
eenvoudigen boer wist te waardeeren.
Altijd welwillend, maar zonder onnoodige
toeschietelijkheid, nooit azende op iets
dat naar populariteit zweemde, hoofsch
waar het zijn moest, maar in de urbaniteit
van een karaktervol man, lag er iets
prettigs in zijn omgang met de landlieden,
iets van het aartsvaderlijke uit het régime
van koning Willem I, en menig eenvoudig
boertje uit Orerijsel of Drente heeft nooit
geweten, welke hooge positie mijnheer Van
Naamen, dien hij eenvoudig weg om een
gunst verzocht, op het staatstooneel innam.
Zóó zag Mr. van Naamen de menschen
dan ook het liefst, gelijk hij zelf zich
steeds vertoonde geheel zooals hij was,
onnoodige vormen schuwende, juist
zegfende hetgeen hij meende en geen
moorduil makende van zijn hart. En zijn optre
den tegenover President Kt uier toen hij,
als voorzitter van de Eerste Kamer, in zijn
sympathie voor de Zuid Afrikaanders zoo
gul en rondweg meer zeide, dan de
voorzientigen goedkeurden, was dan ook een hem
volkomen teekenende daad. Maar hij zei
het, niet links of rechts kijkende, zooals
hij in het particuliere leven zijn meening
niet wegduwde, onder niets zeggende op
merking! j es, doch ook alweer zonder eenige
ostentatie.
Het Amsterdatnsche bloed sprak uit zijn
degc lijkheid, zijn oud-hollandschen kern ge
zonde levensopvatting. Daar was niets
ziekdijks in dien stoeren regent, met
grooten, blozenden kop, en goedig blauwe
oogen, die zoo ftink rond schouwden. In
zijn latere jaren ietwat gebogen, de schedel
kaal, was tot zijn jongste dagen de tred
even flink als zeker, stapte hij zoo
rustigjes langs den weg, als nij het zijn halve
leven had gedaan, was zijn glimlach even
prettig opgewekt als vroeger, ondanks den
zwaren slag, die hem nauwelijks een j aar
geleden in den geheel onverwachten dood
van eene dochter trof.
Voor de nieuwere sociologische denk
beelden voelde hij de zeventigjarige
niet veel, al had hij een opan oog eu hart
voor de vele sociale nooden; het optreden
van de jongeren was hem te onrustig, te
schreeuwerig hij hield meer van kalm
doen, rustigjes aan, met een zeker scepti
cisme in snel groeiende verbeteringen.
Waar anderen zich eensklaps heel onrustig
toonden over een insecten-plaag, een nood
kreet slaakten over verwoestingen in bosch
of veld, bleef hij kalm, insecten kwa
men en werden gevolgd door andere, die
de eerste vernietigden, en die goade moeder
natuur zorgde wel, dat het evenwicht be
waard bleef.
In zijn jeugd behoorde hij tot de libe
ralen van die dagen, was hij een ijverig
pleitbezorger voor het openbaar onderwijs.
Met de vrijzinnigen van toen is hij allengs
gekomen in de achterhoede der staatkun
dige partijen. Maar het deerde hen niet,
waartoe men hem rekende, stil zijn gang
gaande, in de waarachtige overtuiging, dat
op elke groote actie een reactie volgt, een
terugslag, die meestal offars vergt. Met
parlementair geredekavel had hij heel
weinig op dat lange praten was
voor hem, man van de daad, onnoolig,
en vooral scheen het hem uit den booze,
als de spreker werkte cp het publiek. In zijn
zin naar eenvoud, naar waarheid, ging
het magütraie in die breede figuur op den
presidenten-zetel van de Eerste Kamer
wel eens verloren, of was hij voor som
migen wat al te autoritair als voorzitter,
wat al te vlug en te kort aangebonden,
bleef hij niet genoeg de sprekende auto
maat: »het woord is aan den geachten
afgevaardigde van . ..,"
De vergaderzaal was voor hem een
noodzakelijk kwaad: in de vrije lucht,
onder den b'ooten hemel verkeerde hij het
liefst. Op zijn ouderwetsch, degelijk buiten
»Zandhoeve" bij Zwolle bracht hij
de gelukkigite dagen door, voortzettend
de aanplantingen van zijn vader, genietend
van die kalme ontwikkeling der natuur,
dat langzaam groeien en tot wasdom komen,
en dan ook weer met kalme berusting
. ziende heengaan het vele, voor't welk de ti_d
van sterven of verwelken was gekomen,
wetende dat het zóó goed wa«, ia een rustig
vei trouwen op een hooger macht. E a ook
in dat godsdienstige wis hij zonder eenig
vertoon naar buiten.
Bijzonder groot was zijn werkkracht, al
werd deze gesteund door een zeer gelukkig
geheugen. Tot aan de laatste dagen voor
zijn dood bleef hij arbeiden even kalm en
gemakkelijk, als hij zulks vermoedelijk z'n
geheele leven heeft gedaan en ondanks
zijn veelheid van jaren. De arbeid, dien
hij te verrichten had, was waarlijk niet
gering, want behalve zijn taak als voor
zitter van de Ie Kamer welk dan toch
noodig maakte het zich volkomen op de
hoogte houden van allerlei of ficieele stukken
was hij bestuurslid of commissaris van
vele maatschappijen en vereenigingen, ge
zwegen nog van zijn particuliere bezig
heden. Menig jongere mocht zich hem ten
voorbeeld stellen, hem, den vier
en-zeventigjarige, die werkte heel rustigjes, maar
niettemin afmakende wat hij op het getouw
vond staan, nota nemende van allerlei,
verwerkende wat hij las, en na een dag
van kalmen arbsid zich nog zettende om
een paar brieven te beantwoorden in dat
fraaie, regelmatige schrift, klein, maar zeer
duidelijk, mst die open, goed afgeronde
letters, zoo rond en open als hij zelf was.
Veel wél heeft hij gedaan; velen heeft
hij gesteund a met raad a met daad;
de treurige ervaringen nu en dan daarbij
opgedaar, troffen hem minder, hij wist
dat zoo iets ook gebeurt. De Maatschappij
van Weldadigheid dropg hij een bijzonder
goad hart toe; de Heidemaatschappij was
iets geheel in zijn geest; de vtreenigingen
in het belang van de Transvaal waren
hem lief boven alles, misschien wel doordat
juist datgene, wat wij het meest bewonderen
in die stoere mannen van Zuid-Afrika, in
van Naamen werd terug gevondsn : dat
echt hollandsch degelijke, dat schijnbaar
Onverschillige, dat eerlijk rondborstige.
Maar ook de kunst liet Van Naamen
verre van onverschillig en menigeen moet
verrast geweest zijn in hem den man te
vinden, die zulk een wel gevestigd oordeel
had in kunstzaken, zulk een fijnen smaak
voor schil ierijen.
Zoo zal zijn heengaan in eigen kring
een verlies zijn, dat niet is aan te vullen.
Maar ook daarbuiten zal mr. van Naamen
nog lange worden gemist, als een van die
trouwe, onafhankelijke karaktervolle man
nen, die wars van mooidoenerij, niet vra
gende naar het oordeel van de menigte,
hunne gaven en krachten dienstbaar ma
ken aan het algemeen belang.
Gevangenis en gezin,
Da weigering van een Minister van
Justitie om een stervende dochter in de
gelegenheid te stellen nog eenmaal haar
vader, die in de gevangenis zat, te
spreken . .. heeft algemeen afkeuring ge
vonden. En deze afkeuring ging vergezeld
van een niet geringe mate van verbazing,
nu men vernam, dat zoo iets mogelijk was
bij een natie, die aich, gelijk zoo menige
andere, laat vo, ritaan op het hooge peil
harer beschaving.
Wie dacht er aan, dat dergelijke ge
vallen zich in betrekkelijk groote getale
moesten voordoen, nu er zooveel vaders
en moeders in de gevangenis doorbrengen
bij ziekte en sterven gescheiden van
hun kroost ? Maar daar werpt dat ne
geval opeens zulk een hel licht op de af
schuwelijke wreedheid onzer zoogenaamde
gerechtigheid jegens gevangenen zelf en ook
jegens hun nabestaanden, toch reeds door
die straf, den veroordeelden bloedverwant
opgelegd, zóó zwaar getroffen.
De druk besproken weigering heeft dus iets
van een openbaring: duizenden bij duizen
den gevoelen voor het eerst hoe het straf
stelsel, zelfs bij de meest beschaafde vol
keren alleen individuen kent, en gelieel
geen rekening hondt met het beslaan van
een gezin. Dit feit alleen geeft, voor ieder
die zich de moeite getroost er maar eens
even over na te denken, een kijkje op ons
maatschappelijk, ons moreel of godsdienstig
leven, waarbij alle lust om op onze voor
treffelijkheid te stoffen vanzelf verdwijnt.
Het is te begrijpen, dat door velen het
den Minister van Justitie mr. Loefi'kwalijk
werd genomen, r.u hij dien wensch van een
stervend dochterlje een wensch die
tevens het zedelijk belang van den in
[ de gevangenis vertoevenden vader betrof,
weigerde te vervullen. En ook, dat van
politiek-bevriende zijde den minister, ver
dediging niet is onthouden. Men heeft ge
tracht in het licht te stellen, dat de wet geen
onderbroken gevangenisstraf duldde, en
Z. Exc. dus wel genoodzaakt is geweest, het
meisje te laten sterven zonder van haar
vader afscheid te hebben genomen en hem te
hebben aangespoord in 'l vervolg een beter
leven te leiden. Nu weet een ie:Kr wel, dat
wat de wet te dezen opzichte ook
voorschrijve, daarbij aan gevallen als het hier
bedoelde volstrekt niet is gedacht, zoodat
zij op geenerlei wijs om den minister vsn
schuld te ontlasten eenigen dienst kan be
wijzen. Men kan hier ter verpachting van
Z Excellentie's daad alleen spreken vai
een traditie, of gewoonte, die gevolgd
werd ; zoo men wil, g> makshalve, zonder
nadenken ... tenzij een nadenken in den
trant van een: nu ja, als ik dit dezen per
mitteer, komen er zoj veel!
Het beste dat dan ook zij, die de wei
gering willen goedpraten, kunnen doen, is
de gevallen te vermelden, waarbij
voorgangars van den heer Lot ff hem een voor
beeld hebben gegeven.
Zulk een geval wordt door Dr. Mulder
in de N. R. CL vermeld, echter niet om
den minister te verontschuldigen.
Hij schrijft: »De interpellatie Marchanï':
E;n paar jnar geleden ping een mijner pa
tientjes, een j >ngen van een jiar of tien, sterven.
Zijn vader zat in de cellu'aire gevangenis te
Schsvetiagen. De joagen die oubikead was met
vaders lot en dicht dat vader lieel ver weg was
om werk te zoeken, lag op zijn bsdje te luisteren
naar eiken voetstap die weerklonk in het Haagsche
hofje, want vader zou -hem neg g'n dag komen
zeggfn."
»Ik ging naar den minis'er van jnsHtip, die
zoo welwillend was mij direkt ia (.fljop van
esn ministerraad in gehoor te ontva-gen. Ik
vroeg vrijheid voor dsn vader afschtil te gaan
uemea (onder geleidt) van zijn jongen, ik wees
op het vtr'aigen naar zijn vader van liet ster
vende kind, ik ween er op dat de straf voor
i den vader ontzettend ve-zwaard werd als hij
zijn kiud niet meer zou terugzien, welke, mijns
iiziens onnooiigp, verzwaring toch niet inde
bsdoeling van het straffiti kon gelegen zijn,
maar niets baatte.
Da minister kon en mocht mij geen toestem
mend autwoord geven.
//Teleurgesteld ging ik heen, de jongt n stierf
den volgenden dag.
Alken zij die een kind verloren, kunnen
best ft'jn wat, onnoemelijk, ja onmemc'ielijk leed
den vader werd aangedaan door htt bes'uitvan
den minister. Hit is zoo'n genot een stervend
kind geco^gen te doen, het lijden te verzachten,
het ij zoo'n zware s!raf dat niet te kunner,
daarin verh'nlerd t? worden door een
oiimenschelijke wet, wait dat alleen de wet den minister
de handen boad, meende ik uit het gesprek
te mogen opmaken.
De tegenwoordige miuister van justitie is
dus niet de eerste minis'er, die aldus beslis',
(langenornen dat de courantenbericliten over het
iaatsïgepubl'eserie jcval juist zijn.)"
Kon rnen we! iots lezen waaruit duide
lijker blijkt hoe hardvochtig een minisier
van justitie in naam van traditie, sleur of
wet, durft te zijn? En als we nu weer
vernemen, hoe Mr. Loeff, geheel in den
geest van dien vroegeren minister heeft
gehandeld, zou men er zich dan over
kunnen verwonderen, als de vraag werd
gedaan : of misschien ministers van justitie
ten gevolge van een al te zeer voltooide
opvoeding in het Ilichl meer dan alle
andere stervelingen gevaar loopen in
het oog van vaders en moeders op
onmenschen te gaan gelijken? Ons
dunkt, de heeren C)it v. d. Linden en
Lot ff mogen ter eere van het Hecht.' wel
eens samen een studie over het recht
schrijven om arme kinderen zedelijk te
martelen op hun stervenssponde. . . Nu de
quaestie eenmaal aan de orde is gekomen,
zal het publiek niet tevreden zijn vóór
zulk een doorwrocht stuk is verschenen.
Intusschen zal men dankbaar zijn vo:>r
Dr. Mulder's briefje. Wat die geneesheer
gevoeld heeft bij de weigering van vóór
twee jaar, men kan het nog ervaren uit
zijn schrijven. Het gekrenkt menschelijk
gevoel spreekt er krachtig uit. Alleen rijst
de vraag: hoe is het mogelijk geweest dat
een zoo nauwgezet man, dit geval twee
jaar achtereen heeft kunnen verzwiigen.
Had hij toen zijn briefje aan de N Tl. t.
gezonden, het feit, dat nu alle gemoederen
met ontsteltenis vervult, zou zeker niet
zijn te betreuren. Zonder juist Dr. Mulder,
dien wij ten slotte thans toch dankbaar
moeten zijn, dit tot grief te maken, de
opmerking mag niet achterwege blijven:
wat mosten wij Hollanders in 't alge
meen diep gegriefd of geörgerd worden
vóór het besef bij ons ontwaakt, dat- het
plicht dure plicht is tegen zulke mis
standen in 't openbaar te protesteeren ?
tot zij eindelijk voor goed zijn opgeheven?
En hoe vol van maar weinig minder afschu
welijke daden is niet ons maatschappelijk
leven ?
Thans zal er ongetwijfeld een eind
komen aan deze traditie, dezen sleur, met
alle rnenschelijkheid en elk godsdienstig
geloof in strijd. De interpellatie-Marchant
moge ten gevolge hebben dat in beginsel
de eischen door bloedverwantschap gesteld,
ook voor den gevangene tijdens zijn straftijd
worden erkend, en in hoofdzaak het voldoen
daaraan wettelijk worde geregeld. En welke
staatkundige partij zou daartoe zich krach
tiger gedrongen kunnen gevoelen, dan de
antirevolutionaire, voor welke het r/t>ïin
uitgangspunt is van sociale en politieke
overwegingen ?
Welk een aangename taak voor de
voorstanders van het huismanskiesrecht,
in het strafstelsel de beteekenis en de
belangen van het gezin meer recht te
doen wedervaren.
l
De Solowerken.
Papier is geduldig,"?schrijft de Con
troleur C. Lulofs tot inleiding eener be
spreking in De Amsterdammer van 2 Maart
van ons artikel in het nummer van 10 Nov.
Wij beamen dit gaarne. De heer Lulofs
weerlegt onze berekening niet, zoodat wij
die kunnen handhaven en ook de uitdruk
kingen kleinmoedige politiek" en ,',innige
kruideniers politiek" kunnen geen zaakrijke
argumenten genoemd worden tegen onze
conclusie dat voortzetten van de
Solowerken onder de gegeven omstandigheden
bepaald is af te raden. 0,)k het enthusiasme
van den heer Lulofs over Britsch ludische
toestanden kunnen wij niet deelen, als wij
lezen 1) dat daar in de laatste dertigjaar
51 millioen menschen van honger stierven.
Het is mogelijk dat in de Solovallei wel
eens door enkelen honger wordt geleden,
maar dit komt helaas overal in de wereld
voor; hoe men dit schilderen kan als
ellende peil" en tegelijk hoogelijk ingeno
men zijn met de Britsch Indische Koloniën,
waar mülioenen van honger sterven, is
ons een raadsel. Dat de bewoners der
Solovallei geen ressources zouden hebben
is onjuist, wij kunnen den Controleur Lulofs
verzekeren dat honderden dezer inlanders
uit Bodjonegoro en ornstr. ken werk vinden
op de ondernemingen in hel Djombangsche
en Kedirisctn?. Irrigatiewerken brengen
trouwens geen zekerhei l van oogst", een
groot percentage der misoogsten komt op
rekening van ziekten en insecten.
Wanneer de Javaan zich berooider ziet,
dan voorheen, neemt de algemeene rijkdom'
toch toe, verklaart de heer L'alofs, maar
van een dergelijke logica zal wel niemand
iets begrijpen. Even onduidelijk is de
conclusie, dat de suikercultuur voordeel
brengt aan den inlander, omdat de
grondhuur, naar de heer Lulofs meent, hooger
is dan de opbrengst van het inlandsche
product. Zeker was onze geachte bestrijder
niet, wat niet te verwonderen valt, want
algemeen wordt integendeel aangenomen
dat het verhuren van zijn grond den in
lander op groote verliezen komt te staan 2).
Dit hier nader uit te leggen zou te veel
plaatsruimte vorderen en om dezelfde reden
moeten wij volstaan met te verklaren dat j
wij wél juist waren, toen wij bewearden j
dat de inlander door het verhuren zijner |
gronden, van eigen boer verlaagd wordt i
tot daglooner; bij nader onderzoek zal de j
heer Lulofs inzien, dat wij in den grond
gelijk hebben. Over de theorie dat de
inlander, hoewel onmondig, toch als mon
dige behandeld moet worden, zullen wij ?
niet verder in discussie treden. j
Australiëen Noord-Amerika zijn daar
om te bewijzen welk lot dan de oorspron- i
kelijke bevolking is beschoren ; geen ernstig i
man, op de hoogte van de .toestanden op
Java, zal in deze de meening van den j
Controleur Lulofs willen onderschrijven. j
Hiermede gelooven wij het weinige, dat |
door den heer Lulofs werd aangevoerd,
vol.loende te hebben weerlegd, maar zijn
gaarne bereid Z Ed. Gestr., desverlangd,
meer uitvoerig te beantwoorden.
P. C. C. HANSEN JR.
1) P. J. T. vau eutsz lalaudfch Land
bouw Crediet op Java.
2) Tijdschrift voor het, BinseLlandEch
B:stuur. Deel XXI[, All. 2.
Na de twee
Boerenoverwinningen.
Kort nadat te L)nden de nadere
bjjzonderheden waren bekend geworden, die
de Engelsche regeering goed vond over
da nederlaag bij Klerksdorp mede te. deelen,
schreef' de correspondent van het Berliner
Taycblittt uit Londen:
»Dó daad van Da la Rey is een wapen
feit vari den eersten rang, omdat hij den
aanval ondernam zonder artillerie. lederen
eenigszins militair-ontwikkelden lezer zal
de handige organisatie van den
Boerenaarival in het oog springen, en tegelijk
de bijna kinderachtige onbeholpenheid der
Engelsche leiders in dit gevecht. Het
nalaten eener verkenning van het
boschen struikgewas op de linkerflank, vóór
het opslaan van het kamp, zou den
allerjongsten luitenant als eene grove fout
worden aangerekend, om van een kolonel
in 't geheel niet te spreken. Na een oorlogs
ervaring van bijna twee en een half jaar
kan man bij zulke feiten de gedachte
niet van zich afwijzen, dat de Engelsche
officieren niet in ?taat zijn iets te leeren,
maar wel het beetje dat zij te Sandhurst
(op de militaire academie) hebben geleerd,
nog te vergeten Deze nederlaag zou in
Engeland een verpletterenden indruk heb
ben gemaakt, wanceer men daar nog in
staat was eenige krachtige aandoening naar
aanleiding van de oorlogsgebeurtenissen
te gevoelen. Overigens heeft het Ministerie
van Oorlog, als gewoonlijk, de tijding
slechts druppelsgewijs en tegelijk met de
zoogenaamde »groote success; n ' vau de
vorige week bekend gemaakt."
Bijna letterlijk geldt het bovenstaande
van de laatste groote B)erenoverwinning,
die nog geen twee weken later onder leiding
van Da la Rey werd bevochten. En de
punten van verschil zijn alle in't voordeel
der Boeren en in't nadeel der Engelschen.
De gevangenneming van Lord Methuen,
van ongeveer 1000 Engelsche soldaten
van welke de Boeren, volgens hun gebruik,
de meesten weer lieten loopen, na hun
alles te hebben ontnomen wat voor de
Boerenstrijders zelven dienstig kon zijn;
het buitmaken van vijf kanonnen, van
eene kolossale hosveelheid proviand en
ammunitie, tle gewijzigde taktiek der Boarea,
die niet uit gedekte stellingen vuurden,
maar in de open vlakte, met hit i rootte
clan aanvielen, dit alles wettigt de be
zorgdheid der Engelsche bladen, zelfs van
de heftigste Jingo-organen. De Daily Mail
klaagt, dat men hier staat-voor »de grootste
nederlaag van Engeland"; de Horning
Leader maakt zich ongerust over het lot
der andere Engelsche colonnes; de Times
merkt op, dat de etrijdmacht der Boeren
die der Engelschen maar weinig overtrof
(de Boeren hadden daarbij slechts twee
kanonnen tegen vijf bij de Engelschen)
en vindt het onverklaarbaar, dat de be
velhebber van de Engelsche troepen niets
heeft gemerkt van de nabijheid eener zoo
sterke Boerenafdeeling. De la Rey, zegt
het cily-blad, is geen gewone tegenstander
en kan slechts door een bevelhebber van
buitengewone militaire begaafdheid en
krachtig initiatief worden bestreden. En
in den zelfden, geest zegt de Standard,
dat deze nederlaag komt na eene reeks
van ongelukken, die men onmogelijk aan
een noodlottig toeval kan toeschrijven.
Waaraan dan ? Natuurlijk hebben Lord
Kitchener in zijne dépêches en de heer
Brodrick in het Parlement verzachtende
omstandigheden gepleit. Z'>o, bijvoorbeeld,
dat de Boeren bijna allen in Khaki uni
formen van Engelsche afkomst waren ge
stoken en dus niet van Engelsche soldaten
te onderscheiden waren; dat de muildieren
op hol sloegen en daardoor eene heillooze
verwarring veroorzaakten. Van de eerste
omstandigheid wordt den Boeren een ver
wijt gemaakt. Men ziet daarbij over 't
hoofd, dat de Boeren met uitzondering
van de S taal s artillerie in de eerste tijden
van den oorlog geen uniform droegen;
dat zij later geen andere kleeding konden
verkrijgen dan die, welke zij aan de ge
vangen Engelsche soldaten ontnamen,
tegelijk met Engelsche geweren en kanon
nen en aunr.ur.Htie. Het is zeker ook niet
aangenaam voor de Engelschen met hun
eigen wapenen te worden gewond of dood
geschoten. Maar hst doet er weinig toe,
of de goed mikkende schutter al of niet
ia een khaki pak is gestoken. Trouwens,
de moeielijkheid om vriend en vijand te
onderscheiden is thans voor beide partijen
dezelfde.
Den gewonden Eogelschen generaal Lord
Methuen zullen alle Boerenvrienden van
harte beterschap toewenschen. Niet slechts
uit sympathie met dat gevoel van
menEchelijkheid, dat de Boeren tegenover hun
onschadelijk gemaakte vijanden toonen,
maar ook omdat deze hoogadellijke krijgs
man in de handen der Boeren een kost
baar onderpand is.
»Wanneer Methuen's leven thans in de
handen eler Boeren veilig is, niettegen
staande den justitieelen moord op Scheepers
gepleegd," zegt de Daily News dan
heeft men dit in de eerste plaats te danken
aan de humaniteit der Boeren, maar ook
aan den moed en de openhartigheid elier
Britsche liberalen, die geprotesteerd hebben
tegen de barbaarsche wijze, waarop de
Engelschen den oorlog voerden." Jammer
maar, dat die Britsche liberalen nog zoo
weinig talrijk*zijn!
Natuurlijk denkt men hierbij allereerst
aan den invloed, dien Lord Methuen's
gevangenneming kan hebben op het lot
vau Kruitzinger, den Boerenaanvoerder,
wien het doodvonnis boven het hoofd hangt.
In een Nederlandsch blad behoeft men
waarlijk niet te wijzen op het onzinnige
en onhoudbare van de beschuldigingen
tegen Kruitzinger, maar het doet het hart
goed, daarop nog eens allen nadruk te
zien leggen door een buitenlandsch blad.
»Men heeft tegen hem beschuldigingen
ingebracht," zegt de Temps »ilie zijn
aanklagers van schaamte moesten doen
blozen. Hem te verwijten dat hij treinen
heeft «opgeblazen", is over het hoofd te
zien dat Lord Wolseley in zijn officieel
Handboek voor den Soldaat een afzonderlijk
hoofdstuk heeft gewijd aan de instructiën
voor deze volkomen gewettigde operatie.''
Even ongegrond zijn de beschuldigingen
over het dooden of mishandelen van
Kaffers. De Boeren en de Engelschen in
Zuid-Afrika behandelen beiden de Kaffers
zeker niet als broeders; een Kaffer is
geen »mensch:' maar een «schepsel." Doch
in den oorlog hebben de Boeren zich
alleen tegen de Kaffers gekeerd, wanneer
die door de Engelschen tegen hen werden.
gewapend.
De blokhuizen lijn is opnieuw dóór
de Wet geforceerd en als de Boeren zoo
gaandeweg, op kosten der Engelechen, in
het bezit van artillerie komen, zal die
geheele kostbare aanleg weldra niet veel
meer waard zijn. Hooger echter nog dan
het materieele voordeel moet de moreele
invloed der laatste overwinningen worden
aangeschreven. Want deze is een schit
terend démenti van de minachtende groot
spraak der Engelsche regeering en een
onloochenbare, tastbare aanmoediging voor
de Boeren in den zoo ongelijken strijd.
Epische gerechligMil eu Eugelscüe
irüsraflen.
»Give me English Justice !" dat roept bijna
elk EagelshmaD, «Is er sprake is van gerech
tigheid ; eu zij zeggen dit met zulk een over
tuiging, dat men veelal vergeet, Jat fcn
Engelschman nitti>, absoluut niets wee.t van wet.
of recht in zijn eigen land, tenzij hij barr'ster
of attorncy is, en dat zelfs de geringste notie
vau vreemde wetteu door hem als ovirtollig
beschouwd wordt, maar hij het, ter
veroordceling van wat niet Engelsch is, voldoende aclif,
dat ht t Joreign i'.
DJ gelukk ge bewocers van Znid-Afrika hebben
in den laatsten tijd kennis kunnen makfu met
//Entrjish Justice" a la atiü/tdre, en al* dat ei n
afspiegeling is van wat hun oi;der E'igelfche
R°geering te wachten staat, icdien (onverhoopt)
de oorlog eens eindigen mocht, dau is dit alleen
voldoende om de boeren in hun verzet te bterken.
Een Franschman, die te Barberton door l et
Military Tribiiaai'' veroordeeld werd, wegens