De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 16 maart pagina 4

16 maart 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No: 1290 der ten minste niet verder neer te druk ken, onderweg naar kantoor bedenk, wat ik nu daar op die beurs heb opgedaan, dan ia 't resultaat hoogstens een paar uien, onge schikt voor familie-gebruik- Op kantoor terug houd ik me maar of ik niet zie ho3 de n een krant, de ander een boek weg moffelt, en apprecieer ik bijzonder den tact van enkelen mijner atdeelingschefs die een onuitputtelijke virtuositeit aan den dag leg gen in het uitdenken van middelen om het personeel aan den gang te houden. Het kantoorpersoneel natuurlijk. Het andere maar de rechterhand behoeft niet te weten wat de linker dost. Daar niemand mij be zighoudt, vouw ik dan de krant nog maar eens open. Men vindt allicht nog iets, waar 'èmorgens het oog overheen gegleden is, of in de avond editie van den vorigen da» 't een of ander dat afleiding geeft. Z>o'n krant is een ware uitkomst. Wordt zij ge woonlijk ingezien, nu wordt ze gelezen, grondig bestudeerd. Ik heb mezelf al betrapt op 't lezen van de feuilleton, wat ik in geen jaren gedaan heb. Zoo'n krant is iets bij zonders. !?* er nieuws: de krant staat vol. En tjch geen zeeslang. E in enkelen keer maar geeft onze N. R. C. een wit blad Zoo'n wit blad, wat zegt het den denkenden lezer veel l En hoe kan elk denkend lezer er op vinden wat hij wenscht l T >en ik voor t eerst een witte pagina zag, dacht ik: Zie daar toch een krant die hoog staat. L?t op de q laliteit niet op de qiantiteit Ei het versje van hoe heet-ie oofc weer schoot me te binnen, B advulling staat erboven: >Och, 'k zou 't maar wit laten blijven. Er wordt genoeg papier beklad." Miar bij het laatst verschenen witte blad, nu in Maart dacht ik: Zaaijer, je hebt gelijk. Je hadt het vol kunnen schrijven met alle i wat ons vervult, met de zaak, die of bete* het ge brek aan zaken dat ons ter harte gaat; met vergelijkingen in ons nadeel, m?t veel treurigs en naars; maar je deed het ui ;t. En je hebt geliik. Wie wil, als hij tot verppozing en afl iding naar de krant grijpt, daarin nog eens in geuren en kleuren terug vinden de narigheid waar hij mee op naat en mee naar bed gaat, die 't onderwerp is van de dageluksche gesprokken; de cardo q laestionis waar ieder, direct of indirect, onder lijdt en sommigen onder gebukt gaan ? Welk soulaas zou ons de krant geven aU ze zich tot tolk miakte van de misère? Ji. werd de ziak er b^ter d>or, dan publiciteit op de grootste schaal. M var zoo ligt de zaak niet. Pibliciteit kan ois slechts benadeelen. Elk zakenman begrijpt dat. E i daarom znn wa Zii'g'ar dankbaar voor zijn wit blad. Het gpreakt boekdeelen. H j weet dat op wekkingen tot vogelnestje* op'iangen of bloemen cultiyeeren aan R Hterdammers niet besteed z'vjn. H'j bhjfc zakelij t voor ons basiness-men E \ d iar hij oas niet troosten kan, zwijgt hij. D,e zwijgende deel neming is ons het meest welkom. v. D. BLAAK. iHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiHiiiiiiiimiiiiimtiiiiiiiifiiitiiiiiiiiiiiiiii Sociale, Miiiiiminiiiiiiiiiitiittinii M arttMreaa in Italië. Het is bekend, dat er bij ons te lande niet gesproken kan worden van een zoo genaamde arbeidsstatistiek. Wij weten niet hoe de toestand van dan arbeid en van de arbeidsmarkt is in de ver-chillende deelen van ons land. Wel zijn «r van Staatwege enkele enqiétes gehouden en worden er zoo na en dan onderzoekingen gedaan nopens enkele speciale aangelegenheden, zooals nog onlangs door den minister van B. Z. is geschied betreffende de werkloosheid; wel hebben ook verschillende particuliere corpo raties en personen zich beijverd om een gedeelde van den sluier, die over den arbeids toestand ligt gespreid, op te heden, maar niettemin is het juist, dat van een geregelde statistiek, van een systematisch b ij eengaren van gegevens geen sprake is. En toch is dat van het hoogste gewicht,daar eerst als er vol doende kennis is gekregen van den geheelen omvang van de arbeidswereld, er maat regelen kunnen worden getroffen en wetten kunnen worden gemaakt, die zich aan de bestaande toestanden kunnen aanpassen en ingrijpen daar waar dat het meest noodig is. Aangezien ook wij eerlang zullen moeten beginnen aan den opbouw van een arbeidsstatistiek, kan het zij n nut hebben eens in andere landen te gaan zien hoe daar dit vraagstuk is geregeld. In Italiëwerd sedert langen tijd het gemis van voldoende gegevens gevoeld. Qjk daar zijn wel de resultaten van parti culiere en officieele onderzoekingen aan wezig, maar tot dusver ontbrak een rijksorganisatie, die ten doel had de bedoelde gegevens in grooten omvang en systema tisch te verzamelen en te ordenen en daar door een wetenschap van de feitelijke toe standen te scheppen. En dit gebrek heeft meermalen schromelijke gevolgen voor het land en voor enkele particulieren gehad. Zoo heeft de verzekeringskas van de spoor wegen een deficit van een aanzienlijk bedrag gehad, daar zij niet beschikte over genoeg zame en juiste gegevens. Zoo heeft het ontbreken van de juiste ken ais van de industrieele verhoudingen en de positie der arbeiders ten gevolge gehad, dat de onge vallen-wet van 1898 bij hare toepassing op zeer groote hinderpalen stuitte, veroorzaakt door de geheel verschillende toestanden in de onderscheidene deelen des lands. Dit deel ik op gezag van prof. Loria in Padua (f. gl. Soxiale Praxis van 10 Jan. j.l.) mede, opdat ook de praktijk het hoog noodzakelijke van een statistisch arbeids bureau mag aantoonen. Na weet ik wel, dat bij ons veelal, als toaatanden moeten geregeld worden, die in de verschillende deelen des lands veel van elkaar verschillen, de regeling daarvan wordt overgelaten of aan een algemeenen maatregel van bestuur of aan de provincie en gemeenten, maar dit neemt toch niet weg, d.it ook de autoriteiten, die dan de regeling zullen hebben te doen, gegevens op hun territoir mosten verzamelen en dat het, vooral in het belang van de eenvor migheid, veel beter is, dat deze verzame ling geschiedt naar een vast plan door een voor het geheele land geldende autoriteit. De Italiaansche wet, die het statistisch arbeidsbureau thans in het leven heeft geroepen, omschrijft het doel van dit bureau ongeveer als volgt. l Het verzamelen, orderen en publicaeren van berichten en mededeelingen, die op den arbeid in het Rijk en in die lan den betrekking hebben, naar welke voor namelijk de stroom der Italiaansche emi granten zich wendt; te onderzoeken zijn de arbeidsvoorwaarden en de loonen, de ver houding tusschen kapitaal en arbeid, het getal en de positie der arbeiders, ook der werkloozen, de oorzaak en het verloop van werkstakingen, het getal, de oorzaken en de gevolgen van ongevallen, de werking der arbeidswetten in binnen- en buitenland. 2 Het nagaan van de ontwikkeling der arbeidswetgeving in het buitenland en het onderzoeken in hoeverre de aldaar geldende wetten navolging verdienen. 3 Het uitvoeren van alle statistische werkzaamheden, die door het Ministerie van Lindbouw onder hetwalk het bureau res sorteert, worden opgedragen, hetzij uit eigen initiatief, hetzij op voorstel <,f volgens be-, sluit van de oppersten arbeidsraad. Het bureau, staande onder leiding van een directeur, publiceert minstens eens per maand een bericht of bulletin hetwelk op aanvraag gratis wordt gezonden aan de arbeidersvereenigingen. Da Rijkssubsidie, aan het bureau toe te kennen, bedraagt 5000D lire per jaar. Da plaatselijke autoriteiten en de parti culieren zijn verplicht aan het bureau alle verlangde inlichtingen te geven op straffe van geldboeteHet bureau ter zijde en tevens om zijne werkzaamheden te regelen heef t de wet den reeds genoemden oppersten arbeidsraad (conziglio superiore de lavoro) ingesteld. Deze raad heeft tot voorzitter den Minister van Landbouw en bestaat verder uit 44 persoden n.l. 3 senatoren en 3gede puteerden, gekozen door den Senaat of de Kamer van Gedeputeerden, voor den tijd van hunne zitting; 4 leden van de Kamers van Handel, door deze gekozen; 4 be noemd door de landbouwkundige vereenigingen, l door den bond van ondersteuningsvereenigiugen, 2 door den boud van de Kamers van Arbeid, 2 door den bond der coöperatieve vereen igi n gen, 2 door den bond der landarbeiders, 2 d >or de vereeni ging dar volksbanken. Verder zijn leden de directeuren van den landbouw, van het statistisch bureau, van de handelsmarine, van handel en nijverheid, van de afdeeling voor het crediet- en verzekeringswezen en van het arbeidsbureau. De overige leden worden op voordracht van den minister van H. by K B. benoemd en moeten ge kozen worden uit de grondbezitters, boeren en landarbeiders: onder de laatsten moeten zich bevinden 2 mijnwerkers en l zeeman. (E gen aardig is het, dat de wet een zeeman tot de landarbeiders rekent.) Ieder jaar treedt een deel van deze leden af, doch de af tredenden zijn herstond her kiesbaar. Ziedaar in het kort de werkkring van het arbeidsbureau geschetst. Nu wil ik volstrekt niet de inrichting in al hare bizonderheden in bescherming nemen; zeker zijn er fouten aan te wijzen en is er nog veel ongeregeld gebleven. O >k mag betwij feld worden of de rijkssubsidie ad 50000 lire wel voldoende is, vooral niet als men weet, dat het arbeidsbureau in Frankrijk over het jaar 1897 heeft ontvangen aan rijks subsidie 97000 frs. en in Bjlgie 80000 frs. Maait dit alles neemt niet weg, dat het beginsel zeer is toe te juichen en dat een bureau bij ons te lande, op een dergelijk beginsel steunend, ontegenzeggelijk veel goeds kan uitrichten. Niet alleen dat betrouwbare gegevens over den arbeidstoestand in het geheele land en in elk bizonder deel worden verkregen en geordend en geschift; niet alleen dat ook het verloop der werkstakingen en de werkeloosheid voorwerpen van zorg en be werking zijn van het bureau, maar ook het buitenland wordt bij zijn werkkring getrok ken. E a dat acht ik voornamelijk om 2 rede nen van groot belang. Vooreerst blijft het bureau daardoor op de hoogte van hetgeen er daar op bet gebied der sociaal-economische wetgeving voorvalt en kan het nauwgezet onderzoeken of de daar genomen maatregelen van dien aard zijn, dat ze aan de toestanden in het eigen land aanpassen, en, wellicht eenigermate gewijzigd, de hier woekerende maatschap pelijke kwalen mede kunnen doen genezen. Daarom is het zoo goed steeds ter schole te gaan bij andere landen, vooral wanneer deze taak is opgedragen aan een speciaal bureau. Verder is het goed, dat ook het buiten land een voorwerp van stulie wordt, aan gezien daardoor het belang van hen, die emigreeren, zal worden gediend. Itidiea een bepaald bureau steeds op de hoogte is van buitenlandsche toastanden en daarvan ge tuigenis afbgt in zijne bulletins, dan zullen dikwijls emigratiën na*r plaatsen, die daar voor niet deugen, worden tegengehouden en naar plaatsen waar cie toestanden beter zijn, worden aangemoedigd: de stroom der emigranten zal dan makkelijker dan nu in een g>ede bedding vloeien. DJ taak aan het bureau opgedragen is, wordt zij goed uitgevoerd, zeer zwaar en omvangrijk en zal veel eischen van de leden. De practijk zal moeten leeren of ook te veel hooi op de vork wordt genomen, maar het beginsel is mooi en kan zegenrijk zijn. Kampen. Mr. Dr. H. S. VELDMAN. VoMIoMen, Naar aanleiding van alles, wat in den laatsten ty'd in de verschillende dag- en weekbladen over volksbiblotheken, in verband met de universiteitsbibliotheek, is te berde gebracht, meent het bestuur der Vereeniging voor Volks bibliotheken, sedert 1884 hier ter stede ge ve ttigd, de aandacht te mogen vestigen op hetgeen op dit gebied reeds door haar is tot s'.and gebracht. Dat hare werkzaamheid niet meer ter algemeene kennis van hot publiek kwam, is wellicht hieraan te wy'ten, dat slechts particulier initiatief den stoot gaf tot het oprichten van eene la bibliotheek, op zeer beecheiden voet ingericht en toen gevestigd in eene Openbare L'gere School op de Looiers gracht. Nu zyn reeds vier bibliotheken op verschil lende avonden der week gedurende eenige uren geopend, waar ieder tegen betaling van l cent per week by' vooruitbetaling en eene storting in eens van 5 cent per j «r boeken t3r leen kan krygen. Verscheidene damea hebben de taak op zich genomen het administratieve werk er aan ver bonden te verrichten en de boeken aan de lezers uit te deelen. Ir.dien nog meer vrouwen of mannen wisten, welk een dankbare, hoewel eenigszins vermoeiende arbeid dit is, zoo zon de vereeciging zaker niet nog dikwyls vergeefs om hulp aankloppen. De vier bibliotheken zyn gevestigd in >0na Huis", Rozenstraat, Joden B reestraat, G;vert Flinckstraat en Krayanhcffitraat ; de beide laatste in eene stadsschool, daartoe door de gemeente, tegen vergoeding voor vuur, licht en schoonhouden, afgestaan. Van de bibliotheken wordt een zeer druk gebruik gemaakt ; circa 1800 lezers zyn ingeschreven en komen vry geregeld hunne boeken ruilen. De bibliotheek in de Joden Breestraat 1 1. Ootober geopend, telt nu reeds over de 200 lezers. Het ver binden van leeszalen aan de bibliotheek, waar ook dagbladen en tijdschriften ter inzage zouden liggen, behoort nog steeds tot de vrome wenschen der vereeniging. Daartoe is natuurlyk veel geld noodig, veel meer dan waarover men de beschikking heeft Hat onderhoud der boeken kost reeds veel en het is een geluk, dat vele stadgenooten zich genoopt gevoeld hebben, gehoor te ge ven aan de oproeping, in November 1901 in de verschillende bladen geplaatst, waarin het publiek verzocht werd, gelezen, maar niet versleten boeken, aan de bibliotheken af te staan. Doch al zonden meer volksvrienden zich verplicht gevoelen eene jaar'yksche bydraga te geven, of al zouden de leden hunne con tributies verdubbelen in plaats van voor hun lidmaatschap te bedanken, zooals helaas ! velen deden, dan nog zon de vereeniging niet in staat zyn het ideaal te bereiken. Dat zou alleen mogelyk wezen, wanneer bovendien van gemeentewege eene voldoende subsidie werd toegezegd. R ;eds tweemaal echter ia aan B. en W. daartoe aanvrage gedaan, doch tot ant woord ontving de vereeniging, dat B. en W. geene termen vonden om de subsidieaanvrage aan dan raad voor te dragen. Waar nu echter ook in den raad de kwestie eener groote volksbibliotheek ter sprake ge bracht is, en zelfs eene commissie werd benoemd om de zaak te onderzoeken, acht de vereeni ging voor volksbibliotheken het oogenblik ge komen, om nog eens teekenen van leven te geven. Zg kan niet anders dan de strooming in de goeda richting toejuichen, maar deelt ook volkomen de meening van dr. II C. Muller, die in zyn artikel over «het bibliotheekwezen te Amsterdam" in het Weekblad van 2 Maart, hat oprichten van .ie centrale volksbiblio theek afkeurde als onvoldoende en onpractisch. Uit de verdeeling der lezers over de buurtbibliotheken blykt reeds genoeg de behoefte aan bibliotheken en leeszale i in de verschil lende wyken der stad. Van harte is het daarom te hopen, dat de raadscommissie, doordrongen van het nut der kleine bibliotheken, ook in die richting sturen zal, en daartoe in orerleg zal treden met de reeds bestaande vereenigingen. De universi teitsbibliotheek zou dan alleen als zoodanig gereorganiseerd kunnen worden en op voor het volk meer geschikte uren toegankelijk worden geateld. Mochten de raadaleden niet tot een besluit in dezen zin kunnen geraken iets, wat in onzen vooruitstrevenden ty'd haast niet denk baar is dan zou bet wenschelyk zyn, in dien invloedrijke en vermogende particulieren de taak der gemeente overnamen en, door aan de plannen uitvoering te geven, toonden, hoe zeer de oprichting van leeszalen een eisch des ty'ds is. Hipende door dit schryven een ateentj a bij gedragen te hebben tot de stichting van het zoo nuttige gebouw, Namens het Bisiuur d:r Vereeniging Volksbtblioth.ken : Mej. C TILANÜS, Presidente, Haerengr. 406. » E SPAKLEE, Ptnningm , Prinsengr. 530. » J. WBSTEKMAN_ Snor., P. C. Hooftstr. 19. Overname in andere Amsterdamsche bladen wordt zeer gewenscht. niiiiiiiimiiiimniiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiit TOONLürTrTMVZlElK in de Hoofdstad. Man kan niet klajen dat er hier te weinig violisten optreden in dit seizoen. Juist tusschen de twee privéconcerten in van den beroemden violist F.ans O idricek, dien ik helaas niet kon hoaren. bood oas hst C mcertgebouw alti soliste m juffrouw Gabriele Wietrowetz en hoeveel violisten habben zich buitendien niet reeds doen hooren, gedurende da gepas seerde wintermaanden ? Dat er onder dezen vele kunstenaars van den eersten rang waren, zullen zich de lezers misschien nog wel herin neren. Allereerst onze eigen artisten die ons leerden hooge eischen te stellen aan anderen. Na is Gabriele Wietrowatz zeker een uit stekende kunstenares; zij is steeds ean der door Jjachim meest geprivilegeerde discipelen geweest en van af het oogenblik, dat zy' den Mandelssohn-pry's bekwam, (1883), tot voor korten ty'd, toen zy' door da warme voorspraak van Joachim hare aanstelling verkreeg als leerares aan de »Künigliche Hochschule für Musik", heeft de groote meester haar steeds een levendige belangstelling toegedra gen. Toch kon dat alles niet beletten dat mejuffrouw Wietrowetz niet geheel vermocht te voldoen aan de hooge eischen, die men hier ter stede stelt. Ik hoorde van haar het concert van M-mdelsaohn, op den tweeden dag. Ziker, routine als kunstenares bezit mej. W.; van temperament is zy eveneens niet ontbloot; toch mist zij lat achevé, dien zwier, die grootheid van toon, die ons nu eenmaal aantrekken en zonder welke wy' een viool kunstenaar niet meer tot eerste rangs-artist kunnen proclameeren. Toch waren de goede eigenschappen van mej W. vele en misschien ook zou zy meer hebben kunnen geven, wanneer zy' niet zoo gesukkeld had met een weerspannige quint. Op haar eerste concert speelde mej. W. nog twee pianowerkjas voor viool gearrangeerd l Op den tweeden avond gelukkig origineele viool-compositiën, n.l. een romance van Juachim en een viertal Ungarische Tiiize van Brahms-Joachim, prachtvol door den heer Mangelberg begeleid. Ook in deze kleinere stukken kwamen de goede eigenschap pen van haar spel en tevens het gemis aan perfectie uit Moge de naam van mej. Wietrowetz nu niet in onze herinnering blijven leven als er loater van de grooten gesproken wordt, zeker heeft zy toch den indruk hier achtergalaten eene muzikale persoo'.lykheid te zyn, wien het niet te doen is om te schitteren met virtuoos klatergoud, doch die de traditien eener «gediegene Sihule" met eere hoog waet te houden. Het orchest speelde, als N o. l van het pro gramma, ouverture-fantaisie »R)meo et Juliette" van Tschaikowsky. Het was oms'reeke 1870 jat de Rm-dsche meester dit btuk gecomponeerd heeft. Zg'n vriend Balakirew had zyn aandacht gi.-estigd op Shakespeare's drama en sedert dien ty' d liet da gedachte ham niet los, zijne indrukken over dit stuk in tonen weer te geven. H J koos hiervoor den vryen ou/erture-vorm. Ik zeg vrgtn ouverture-vorm, daar slechts in hoofd zaak de ly'nen d°,r klassieke sonate er in te herkennen zyn. H-t stuk zou dus evenzoo goed fiyanphonische Dichtung" kunnen genoemd worden. Doch dat is slechts byzaak. la. hooge mate heeft my Tsehaikowsky.'ti schepping ge nteresseerd. Man merkt vol bewondering op hoe de componist reeds voor dertig jaren een volkooien meesterschap aan den dag legt in de bewerking van het orchest. Het klinkt alles prachtig en met een byzonder j'iist oordeel heeft Tschaikowsky zy'ae efi jctsn wsten te berekenen. O jk treft men hier gelukkig niet aan de eanigerjnte ziekelijk weeke melodieën, die in enkele andere zyner werken, de gedachte aan banaliteit wel eens doen opkomen. Bjhalvehet eerste motief heefc my nog by zonder getroffm het middengedeelte met gedempte strykinstrumenten en aan het slot het warm gevoelde unisono Mat graagte zal ik dit toon werk op nieuw gaan hooren, wanneer het nogmaals gespeeld wordt. Hat tweede orchestwerk van den avond was R'.chard Strauss' «T.il Eulenspiegel's lustige Streiche nach alter S^helmenwaisa in Rjndoform gesetzt. Hat is als opus 28 gedrukt en mag geloof ik wel beschouwd worden als die «Tjndichtung" vau den jor gen meester, die het eerst en met by'na eenstemmigen by'val de ronda gelaan heeft door de concerzalen van E'iropi. S jdert Franz Wüljner het in 1895 voor het eerst beeft uitgevoerd (tiet is in '91 gecompo neerd) en nadat Viotta het hier in Caecilia in :96 zelfs tweamalen heeft doen apelen, kwam het voortdurend voor op de programma's en steeds verlustigt men zich aan den neï/en, inderdaad sproobjesachtigen opzet van het be^ia en aan de menigte van geestige invallen, allen met onbetwistbaar orchestraal meesterschap neer geschreven. Maar toch spande W igner's Lohengrinvoorspel voor de derde acte de kroon. Mat buitengewoone verve door Mengelberg en de zijnen gespeeld hoe prachtig was niet dat enorme crescendo aan het slot ? ontlokte dit nummer aan het einde van den avond een salvo van toejuichingen en niemand by'na was weggegaan. Zaterdag 11., dus veertien dagen na den feestavond, gaven de heeren Messchaert en Rü-tgen hunnen laatsten voordrachtsavoüd. Het valt inderdaad moeilyk steeds nieuwe termen uit te denken om het groote artistieke vermogen van beide kunstenaars naar waarde te schatten; en toch weet Messchaert steeds weder nieuwe geheimen te ontdekken in den schat van gezangen, waarmede hy' ons verblijdt en den toehoorder nieuwe indrukken te geven van hetgeen hy ons ten beste geef t. Zoo waren 1.1. Ziterdag de balladen van Lö>e»D<jr Nö;k" en «iie Hainzelma enen" van ongeëvenaard schoone en humoristische uitwerking. En Brahms ... l Ja, men moat Massohaert hooren zingen »der Tod, das is die kühle Nacht", »Auf dem Kirchhofe" cf «Utüberwindlich" l Dan eerst weet men dat de dichterlyka inhoud van woorden en muziek geheel tot zya recht komt. Met eenige grootsche liederen uit Schubert's tweeden band, werd de avond geopend. Rö.itgen speelde hierly'k poëtisch een «moment musical" en Inpromptu van Sjhnbert. Alemloos luisterde men naar die zoo welbekende en toch zoo als nieuw klinkende wy'zen. Brahms' eerste R'iapsodie en S^hnmann's g-moll sonate met het prachtige «Andantino" waarvan men als eenige aanmerking kan zeg gen, dat het eigenlyk te kort is, vormden de andere solo-pianonummers. 0/erigens was Röitgen's taak in de begeleiding, vooral van Löwe's balladen, weinig minder belangrijk dan in zyn solonummers. Dat beide kunstenaars hartelijk gevierd werden, behoeft geen betoog. En zoo wil ik dan voor dezen winter afscheid van ben nemen en speciaal Messchaert de woorden toevoegen van »der Nöjk". Komm wiednr (doch), Du singst so schöa Wer singt, kann in dan Himmel geh'n Du wirst mit deinem Singen Zum Paradieee dringen !. Doch dit laatste, naar ik hoop, eerst in de verre toekomst. ANT. Esn komende man. II. (Slot). »Die grofste Sünde" heeft tot motto den tekst Matth. 12:31: «Alle zonde en lastering zal den menschen vergeven worden; maar de lastering tegen dan Geest zal den menschen niet vergeven worden7'. Wolfgang Bahring, een j ing economist, heeft zyn fortuin verloren in een productieve ge meenschap en verdient nu z'q brood met les gaven. Hy is door het verlies van zyn geld niet gerezen in de achting van het e:htpa&r Wo'alers, met welks dochter Magdalena hy verloof! is. Wolfgangs denkbeelden, in 't byzonder in zake godsdienst, brengen hem in botsing met zyn aanstaanden schoonvader en met den stokatijven dominee Mailing, die hem ertoe weet te brengen te zeggen, dat hy wanneer 't tot trouwen komt, zijn huwelyk niet in de kerk zal laten inzegenen. S^hoonpapa, die op 't uiterlyk van godsdienstige vormen gesteld is, ziet hierin een goede aanleiding om zijn woord terug te nemen en Wolfgang de deur te wy'zen. Magdalena trouwt met hem, trots het verzet harer familie. Hat jonge paar voelt zich ge lukkig, mede door het bezit van een kind, maar wordt weldra gekwalt door broodzorgen. Een anti-kerkely'ke lezing doet Wolfgang een aantal privaatlessen verliezen, ook zyn betrek king aan een instituut voor jonge dames. Ean roman, waarop hy zyn hoop nu gevestigd heeft, komt van de redaktie van een tydschrift terug met de boodschap, dat hij niet geschikt is voor de huiskamer. Al deze tegenspoeden vullen het tweede bedry'f. Hat derde geeft ons het piar te zien in v:y armelyken toestand. Magdalena gaat twy'felen, door den invloed van den dominee en een liefdezuster, die haar ziek kini verpleegt; al die beproeving moet hun door God zyn opgelegd. Het kind zal sterven, als het niet door den doop in Gods gemeensDhap wordt opgenomen. Dat is haar te veel. Zy' deelt Wolfgang haar twy'fel mede, maar deze wil van geen concessie aan zyn vyanden hooren. Nu juist moeten zy sterk staan, niet weifelen. Ah echter duidelyk blykt, dat zyn vrouw niet meer naast hem staat, geeft hy toe .... >Men héft ons verbond verbroken, wy zyn niet meer n. Goed dan, ja hebt even veel recht op het kind als ik doe wat je wilt." 't 11 echter te laat; hst kind sterft vóór een door Magdalena reeds vooraf gewaarschuw de predikant den doop heeft kunnen gaven. Da beproeving is nog niet ten einde Ten gevolge van overspanning en gebrek, wordt Mjgdalena ziek. De dokter acht verbly'f in het zuiden noodzakelyk. Wolfgang gerft den s'ryd op, gaat naar zyn schoonvader om hulp. Wö'ilers stelt voorwaarden: de kerkelyke huwelyksinzegening en ophouden met de propa ganda voor de vry'e gedachte, waardoor de familie geblameerd wordt. Wal wat al te formael levert Wolfgang zich aan zyn schoon vader over. Miterieel komt daardoor alles in orde. Migdalena wordt in de gelegenheid gesteld te genezen; het paar krygt een nieuwe woning, net j is gemeubeld; ook een behoorlyk bestaan... maar Wolfgang is een gebroken man. En Mugdalena gaat gevoelen waartoe zy haar man gebracht heeft. Een kleermakerij;, zekere S:ein, die Wolfgang komt vragen voorzitter te worden van een vrydenkersvereeniging, doet haar begry'pen, hoe zy had moeten handelen. Daze Steia heeft om zyn denkbeelden al zyn klanten verloren; zyn vier kinderen zyn in drie maanden ty'ds van gebrek gestorven; hy zelf is tot drie maanden gevangenisstraf ver oordeeld wagens godslastering ; zyn vrouw, die teringachtig was, is op het vernemen van dat vonnis overleden. Die man kimt nu Wolfgang vragen het voorzitterschap op zich te nemen van zyn vereeniging, hy die daartoe juist de geschikste man zou wezen. Maar hy moet afwijzen. »Ihr habt gahört, dass zu den Alten gesagt is: Die gröiata aller Sünden, das ist die Süide wider den heiligen G M at. Wer das H'.üerkennt und ihm dennoch widerxtrcbt der tündigt wider den heiligen Geist. Uud diese Süide ist so gross und so schwer, dass sie ihm niemals vergeben werden kann. Ich aber sage euch: Die giöste Süide stinkt heut' aus allen E-ken. Noch ist ji der heilige Giist in dun Menschen lebendig. Uusere Zait bat von ihm empfangen, und in ihrem Schosse keimen neue Go:ter. Ha, wie sie die Glieder recken und dehnen sie wollen ans L'cht ach uns allen glimmt ji verborgene, ahnn igsreiche Saligkeit im Harzan. Aber unsere Zait ist ein gemeinea, faiges, gefalleü;htiges Weib; sie mag nicht gebaren, sie füchtet die Schmerzen, sie fiï'-chtet für ihre schöheit hahaha (mit tchneidendem Huhn) sie fü-chtet fü.-ihren Kuf! Und sie schtürt sich den Leib mit ledernen Lügen, damit sie die kö.tliche L?ibesfrucht ersticke und damit sie aller Welt ihren ehrbar glatten, schlanken L<üb zeigen köme. Die ewig neu sich gebarende Natur ist ja gemein ! Also töen wir, ersticken wir, was sich rebellisch regen will. Wahrlich, ich sage euch : die büidische Faigheit, daas wir nicht sagen: Ich glaube was ich glaube, dass wir unsern Gott dreimal verleugnen vor Soldkneshten und Lampen, das ist die Süide wider den heiligen Gjist, und beim Himmel sie ist so schwer und gross, daas sie niemals vergeben werdea kann, niemals..." S:ein krygt het met ronde woorden te hooren: »Ii moet zwy'gen. Mijn heeft myn zwygen nanelyk gekocht, meneer S ein. Nu weet u't". Er bly'ft niets anders over dan aan dit gebroken leven een eind te maken. Maar Magdalena begrypt wat er in h>m omgaat, weigert uit te gaan. Hat komt tot een ver klaring: h j haeft z'n liefde voor haar verloren. Zy voelt, dat & nu ook b;'ui' tfi'jr moet brengen om die liefde te herwinnen. Samen gaan zy in den dood. Dit alles moet men nu wel met een beelja naïveteit aanzien. Mm moet'n beetja gelooven, dat er nog voor deze overtuiging meuachen den dood ingaan, en er nog voor deze overtuiging mecachen zóó vervolgd worden. Die starre dominee Mailing wordt zoo zoetjes aan een uitgestorven type en schoonvaders van 't slag van Wüilers plegen in hun wijnkelder ook nog een waterkraan te hebban. Niet ganschely'k natuurlyk is 't, dat in bedryf II zoo'n opeenhooping van teleurstellingen komt: vier lessen opgezegd, een standj» vaa 'n eigenwijs christe lijk jongeling, het postje aan het dameainotituut verloren en den roman geweigerd. Die roman, al deugt hy niet voor een familieblad, kan toch allicht elders een plaatsje vinden, als 't dan werkely'k zoo'n meesterstuk is. Al te treffand-toevallig is, dat het kind zoo juist in den hoogsten nood ziek wordt; het ziekworden van Magdalena ra al die beslomme ringen is meer begrijpelijk ... Ziet, al deze dingen zyn gebreken, maar ik ben geneigd ze te beschouwen als gebreken der goede eigen schappen. Want het frissjhe in OUo Ernat'a werk, dat is z'n durf om weer 'n stuk te maken, 'n speelbaar, pakkend, inslaand Btuk. Dat is z'n niet angstvallig zich-houden aan een werkelijkheid, waar of gefl igeerd, maar erop los dichten, dichten zooals /iy verkiest, zooals hy' 't voor zijn stuk hebben wil. Ik ben er zeker van, dat by later stukken schryren zal, waarin meer rekening is gehouden met de realiteit, die in dit technisch opzicht meer af zyn. Ei wanneer hy dan behouden heeft dat levenskrachtige, dat warme, dat ik in oFlachmann" ei in »Die grofste Sünde" vind, dan geeft hy meer en beter dan de meest nauw gezette naturalist gegeven héft en geven kan. Otto E -nst is er nog niet. Wat we van hem kennen is nog groen, groen echter met een mooie belofte van rypworden. Ware hy gekomen vóór Hauptmann, Sudermann, Halbe, men zou de waarde van zyn eerstelingswerk hebben kunnen miskennen. Nu hy' i a hen komt, is het duidelijk, dat hy' iets anders te zeggen heeft: een jonge stem, waarnaar het goed is te luisteren. C J. A. VAN BRUGGEN. N jgmaals en wat my betreft voor het laatst Louis Bouwmeester te Rotterdam. In de rubriek Tuoneel en Muiiek van dit Weekblad van 9 Maart, komt nogmaals onder bovenstaand opschrift een artikel voor van den heer Arn. van Rialte Jsn. in antwoord cp het myne ia dit blad van 2 Maart 1.1. (niet van 3 Febr. zooals de heer Van Raalte abusivelijk aangeeft). Aan het slot van dat artikel drukt de heer Van Rialte den wensch uit den voor den heer Bouwmeester minder aangename polemiek zy'nerzy'ds te sluiten en vertrouwt onder andere bewoordingen, dit ook door my zal gevolgd worden. Als ieira-.d deze inderdaad ookmynineiens voor den heer Louis Bouwmeester zeer onaangename polemiek betreurt, dan ben ik het. Doch h qui la faute ? De heer Van Raalte vond het noodig het eenmaal vaststaand feit der onthouding van stoffjly'k huldebetoon van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl