Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No: 1290
der ten minste niet verder neer te druk ken,
onderweg naar kantoor bedenk, wat ik nu
daar op die beurs heb opgedaan, dan ia 't
resultaat hoogstens een paar uien, onge
schikt voor familie-gebruik- Op kantoor
terug houd ik me maar of ik niet zie ho3
de n een krant, de ander een boek weg
moffelt, en apprecieer ik bijzonder den tact
van enkelen mijner atdeelingschefs die een
onuitputtelijke virtuositeit aan den dag leg
gen in het uitdenken van middelen om het
personeel aan den gang te houden. Het
kantoorpersoneel natuurlijk. Het andere
maar de rechterhand behoeft niet te weten
wat de linker dost. Daar niemand mij be
zighoudt, vouw ik dan de krant nog maar
eens open. Men vindt allicht nog iets, waar
'èmorgens het oog overheen gegleden is,
of in de avond editie van den vorigen da»
't een of ander dat afleiding geeft. Z>o'n
krant is een ware uitkomst. Wordt zij ge
woonlijk ingezien, nu wordt ze gelezen,
grondig bestudeerd. Ik heb mezelf al betrapt
op 't lezen van de feuilleton, wat ik in geen
jaren gedaan heb. Zoo'n krant is iets bij
zonders. !?* er nieuws: de krant staat vol.
En tjch geen zeeslang. E in enkelen keer
maar geeft onze N. R. C. een wit blad Zoo'n
wit blad, wat zegt het den denkenden lezer
veel l En hoe kan elk denkend lezer er op
vinden wat hij wenscht l T >en ik voor t
eerst een witte pagina zag, dacht ik: Zie
daar toch een krant die hoog staat. L?t op
de q laliteit niet op de qiantiteit Ei
het versje van hoe heet-ie oofc weer schoot
me te binnen, B advulling staat erboven:
>Och, 'k zou 't maar wit laten blijven. Er
wordt genoeg papier beklad." Miar bij het
laatst verschenen witte blad, nu in Maart
dacht ik: Zaaijer, je hebt gelijk. Je hadt
het vol kunnen schrijven met alle i wat ons
vervult, met de zaak, die of bete* het ge
brek aan zaken dat ons ter harte gaat; met
vergelijkingen in ons nadeel, m?t veel
treurigs en naars; maar je deed het ui ;t. En
je hebt geliik. Wie wil, als hij tot
verppozing en afl iding naar de krant grijpt,
daarin nog eens in geuren en kleuren terug
vinden de narigheid waar hij mee op naat en
mee naar bed gaat, die 't onderwerp is van
de dageluksche gesprokken; de cardo q
laestionis waar ieder, direct of indirect, onder
lijdt en sommigen onder gebukt gaan ? Welk
soulaas zou ons de krant geven aU ze zich
tot tolk miakte van de misère? Ji. werd
de ziak er b^ter d>or, dan publiciteit op
de grootste schaal. M var zoo ligt de zaak
niet. Pibliciteit kan ois slechts benadeelen.
Elk zakenman begrijpt dat. E i daarom
znn wa Zii'g'ar dankbaar voor zijn wit blad.
Het gpreakt boekdeelen. H j weet dat op
wekkingen tot vogelnestje* op'iangen of
bloemen cultiyeeren aan R Hterdammers
niet besteed z'vjn. H'j bhjfc zakelij t voor
ons basiness-men E \ d iar hij oas niet
troosten kan, zwijgt hij. D,e zwijgende deel
neming is ons het meest welkom.
v. D. BLAAK.
iHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiHiiiiiiiimiiiiimtiiiiiiiifiiitiiiiiiiiiiiiiii
Sociale,
Miiiiiminiiiiiiiiiitiittinii
M arttMreaa in Italië.
Het is bekend, dat er bij ons te lande
niet gesproken kan worden van een zoo
genaamde arbeidsstatistiek. Wij weten niet
hoe de toestand van dan arbeid en van de
arbeidsmarkt is in de ver-chillende deelen
van ons land. Wel zijn «r van Staatwege
enkele enqiétes gehouden en worden er zoo
na en dan onderzoekingen gedaan nopens
enkele speciale aangelegenheden, zooals nog
onlangs door den minister van B. Z. is
geschied betreffende de werkloosheid; wel
hebben ook verschillende particuliere corpo
raties en personen zich beijverd om een
gedeelde van den sluier, die over den arbeids
toestand ligt gespreid, op te heden, maar
niettemin is het juist, dat van een geregelde
statistiek, van een systematisch b ij eengaren
van gegevens geen sprake is. En toch is dat
van het hoogste gewicht,daar eerst als er vol
doende kennis is gekregen van den geheelen
omvang van de arbeidswereld, er maat
regelen kunnen worden getroffen en wetten
kunnen worden gemaakt, die zich aan de
bestaande toestanden kunnen aanpassen en
ingrijpen daar waar dat het meest noodig is.
Aangezien ook wij eerlang zullen moeten
beginnen aan den opbouw van een
arbeidsstatistiek, kan het zij n nut hebben eens in
andere landen te gaan zien hoe daar dit
vraagstuk is geregeld.
In Italiëwerd sedert langen tijd het
gemis van voldoende gegevens gevoeld.
Qjk daar zijn wel de resultaten van parti
culiere en officieele onderzoekingen aan
wezig, maar tot dusver ontbrak een
rijksorganisatie, die ten doel had de bedoelde
gegevens in grooten omvang en systema
tisch te verzamelen en te ordenen en daar
door een wetenschap van de feitelijke toe
standen te scheppen. En dit gebrek heeft
meermalen schromelijke gevolgen voor het
land en voor enkele particulieren gehad.
Zoo heeft de verzekeringskas van de spoor
wegen een deficit van een aanzienlijk bedrag
gehad, daar zij niet beschikte over genoeg
zame en juiste gegevens. Zoo heeft het
ontbreken van de juiste ken ais van de
industrieele verhoudingen en de positie der
arbeiders ten gevolge gehad, dat de onge
vallen-wet van 1898 bij hare toepassing op
zeer groote hinderpalen stuitte, veroorzaakt
door de geheel verschillende toestanden in
de onderscheidene deelen des lands.
Dit deel ik op gezag van prof. Loria in
Padua (f. gl. Soxiale Praxis van 10 Jan.
j.l.) mede, opdat ook de praktijk het hoog
noodzakelijke van een statistisch arbeids
bureau mag aantoonen.
Na weet ik wel, dat bij ons veelal, als
toaatanden moeten geregeld worden, die in
de verschillende deelen des lands veel van
elkaar verschillen, de regeling daarvan
wordt overgelaten of aan een algemeenen
maatregel van bestuur of aan de provincie
en gemeenten, maar dit neemt toch niet
weg, d.it ook de autoriteiten, die dan de
regeling zullen hebben te doen, gegevens
op hun territoir mosten verzamelen en dat
het, vooral in het belang van de eenvor
migheid, veel beter is, dat deze verzame
ling geschiedt naar een vast plan door een
voor het geheele land geldende autoriteit.
De Italiaansche wet, die het statistisch
arbeidsbureau thans in het leven heeft
geroepen, omschrijft het doel van dit bureau
ongeveer als volgt.
l Het verzamelen, orderen en
publicaeren van berichten en mededeelingen, die
op den arbeid in het Rijk en in die lan
den betrekking hebben, naar welke voor
namelijk de stroom der Italiaansche emi
granten zich wendt; te onderzoeken zijn de
arbeidsvoorwaarden en de loonen, de ver
houding tusschen kapitaal en arbeid, het
getal en de positie der arbeiders, ook der
werkloozen, de oorzaak en het verloop van
werkstakingen, het getal, de oorzaken en de
gevolgen van ongevallen, de werking der
arbeidswetten in binnen- en buitenland.
2 Het nagaan van de ontwikkeling der
arbeidswetgeving in het buitenland en het
onderzoeken in hoeverre de aldaar geldende
wetten navolging verdienen.
3 Het uitvoeren van alle statistische
werkzaamheden, die door het Ministerie van
Lindbouw onder hetwalk het bureau res
sorteert, worden opgedragen, hetzij uit eigen
initiatief, hetzij op voorstel <,f volgens be-,
sluit van de oppersten arbeidsraad.
Het bureau, staande onder leiding van
een directeur, publiceert minstens eens per
maand een bericht of bulletin hetwelk op
aanvraag gratis wordt gezonden aan de
arbeidersvereenigingen. Da Rijkssubsidie,
aan het bureau toe te kennen, bedraagt
5000D lire per jaar.
Da plaatselijke autoriteiten en de parti
culieren zijn verplicht aan het bureau alle
verlangde inlichtingen te geven op straffe
van
geldboeteHet bureau ter zijde en tevens om zijne
werkzaamheden te regelen heef t de wet den
reeds genoemden oppersten arbeidsraad
(conziglio superiore de lavoro) ingesteld.
Deze raad heeft tot voorzitter den
Minister van Landbouw en bestaat verder
uit 44 persoden n.l. 3 senatoren en 3gede
puteerden, gekozen door den Senaat of de
Kamer van Gedeputeerden, voor den tijd
van hunne zitting; 4 leden van de Kamers
van Handel, door deze gekozen; 4 be
noemd door de landbouwkundige
vereenigingen, l door den bond van
ondersteuningsvereenigiugen, 2 door den boud van
de Kamers van Arbeid, 2 door den bond
der coöperatieve vereen igi n gen, 2 door den
bond der landarbeiders, 2 d >or de vereeni
ging dar volksbanken. Verder zijn leden
de directeuren van den landbouw, van het
statistisch bureau, van de handelsmarine,
van handel en nijverheid, van de afdeeling
voor het crediet- en verzekeringswezen en
van het arbeidsbureau. De overige leden
worden op voordracht van den minister
van H. by K B. benoemd en moeten ge
kozen worden uit de grondbezitters, boeren
en landarbeiders: onder de laatsten moeten
zich bevinden 2 mijnwerkers en l zeeman.
(E gen aardig is het, dat de wet een zeeman
tot de landarbeiders rekent.)
Ieder jaar treedt een deel van deze leden
af, doch de af tredenden zijn herstond her
kiesbaar.
Ziedaar in het kort de werkkring van
het arbeidsbureau geschetst. Nu wil ik
volstrekt niet de inrichting in al hare
bizonderheden in bescherming nemen; zeker
zijn er fouten aan te wijzen en is er nog
veel ongeregeld gebleven. O >k mag betwij
feld worden of de rijkssubsidie ad 50000 lire
wel voldoende is, vooral niet als men weet,
dat het arbeidsbureau in Frankrijk over
het jaar 1897 heeft ontvangen aan rijks
subsidie 97000 frs. en in Bjlgie 80000 frs.
Maait dit alles neemt niet weg, dat het
beginsel zeer is toe te juichen en dat een
bureau bij ons te lande, op een dergelijk
beginsel steunend, ontegenzeggelijk veel
goeds kan uitrichten.
Niet alleen dat betrouwbare gegevens over
den arbeidstoestand in het geheele land
en in elk bizonder deel worden verkregen
en geordend en geschift; niet alleen dat
ook het verloop der werkstakingen en de
werkeloosheid voorwerpen van zorg en be
werking zijn van het bureau, maar ook het
buitenland wordt bij zijn werkkring getrok
ken. E a dat acht ik voornamelijk om 2 rede
nen van groot belang.
Vooreerst blijft het bureau daardoor op
de hoogte van hetgeen er daar op bet gebied
der sociaal-economische wetgeving voorvalt
en kan het nauwgezet onderzoeken of de
daar genomen maatregelen van dien aard
zijn, dat ze aan de toestanden in het eigen
land aanpassen, en, wellicht eenigermate
gewijzigd, de hier woekerende maatschap
pelijke kwalen mede kunnen doen genezen.
Daarom is het zoo goed steeds ter schole
te gaan bij andere landen, vooral wanneer
deze taak is opgedragen aan een speciaal
bureau.
Verder is het goed, dat ook het buiten
land een voorwerp van stulie wordt, aan
gezien daardoor het belang van hen, die
emigreeren, zal worden gediend. Itidiea een
bepaald bureau steeds op de hoogte is van
buitenlandsche toastanden en daarvan ge
tuigenis afbgt in zijne bulletins, dan zullen
dikwijls emigratiën na*r plaatsen, die daar
voor niet deugen, worden tegengehouden
en naar plaatsen waar cie toestanden beter
zijn, worden aangemoedigd: de stroom der
emigranten zal dan makkelijker dan nu in
een g>ede bedding vloeien.
DJ taak aan het bureau opgedragen is,
wordt zij goed uitgevoerd, zeer zwaar en
omvangrijk en zal veel eischen van de leden.
De practijk zal moeten leeren of ook te veel
hooi op de vork wordt genomen, maar het
beginsel is mooi en kan zegenrijk zijn.
Kampen. Mr. Dr. H. S. VELDMAN.
VoMIoMen,
Naar aanleiding van alles, wat in den laatsten
ty'd in de verschillende dag- en weekbladen
over volksbiblotheken, in verband met de
universiteitsbibliotheek, is te berde gebracht,
meent het bestuur der Vereeniging voor Volks
bibliotheken, sedert 1884 hier ter stede ge
ve ttigd, de aandacht te mogen vestigen op
hetgeen op dit gebied reeds door haar is tot
s'.and gebracht. Dat hare werkzaamheid niet
meer ter algemeene kennis van hot publiek
kwam, is wellicht hieraan te wy'ten, dat slechts
particulier initiatief den stoot gaf tot het
oprichten van eene la bibliotheek, op zeer
beecheiden voet ingericht en toen gevestigd in
eene Openbare L'gere School op de Looiers
gracht.
Nu zyn reeds vier bibliotheken op verschil
lende avonden der week gedurende eenige
uren geopend, waar ieder tegen betaling van
l cent per week by' vooruitbetaling en eene
storting in eens van 5 cent per j «r boeken
t3r leen kan krygen.
Verscheidene damea hebben de taak op zich
genomen het administratieve werk er aan ver
bonden te verrichten en de boeken aan de
lezers uit te deelen. Ir.dien nog meer vrouwen
of mannen wisten, welk een dankbare, hoewel
eenigszins vermoeiende arbeid dit is, zoo zon
de vereeciging zaker niet nog dikwyls vergeefs
om hulp aankloppen.
De vier bibliotheken zyn gevestigd in >0na
Huis", Rozenstraat, Joden B reestraat, G;vert
Flinckstraat en Krayanhcffitraat ; de beide
laatste in eene stadsschool, daartoe door de
gemeente, tegen vergoeding voor vuur, licht en
schoonhouden, afgestaan. Van de bibliotheken
wordt een zeer druk gebruik gemaakt ; circa
1800 lezers zyn ingeschreven en komen vry
geregeld hunne boeken ruilen. De bibliotheek
in de Joden Breestraat 1 1. Ootober geopend,
telt nu reeds over de 200 lezers. Het ver
binden van leeszalen aan de bibliotheek, waar
ook dagbladen en tijdschriften ter inzage zouden
liggen, behoort nog steeds tot de vrome
wenschen der vereeniging. Daartoe is natuurlyk
veel geld noodig, veel meer dan waarover men
de beschikking heeft Hat onderhoud der boeken
kost reeds veel en het is een geluk, dat vele
stadgenooten zich genoopt gevoeld hebben,
gehoor te ge ven aan de oproeping, in November
1901 in de verschillende bladen geplaatst,
waarin het publiek verzocht werd, gelezen,
maar niet versleten boeken, aan de bibliotheken
af te staan.
Doch al zonden meer volksvrienden zich
verplicht gevoelen eene jaar'yksche bydraga
te geven, of al zouden de leden hunne con
tributies verdubbelen in plaats van voor hun
lidmaatschap te bedanken, zooals helaas ! velen
deden, dan nog zon de vereeniging niet in
staat zyn het ideaal te bereiken. Dat zou
alleen mogelyk wezen, wanneer bovendien van
gemeentewege eene voldoende subsidie werd
toegezegd. R ;eds tweemaal echter ia aan B.
en W. daartoe aanvrage gedaan, doch tot ant
woord ontving de vereeniging, dat B. en W.
geene termen vonden om de subsidieaanvrage
aan dan raad voor te dragen.
Waar nu echter ook in den raad de kwestie
eener groote volksbibliotheek ter sprake ge
bracht is, en zelfs eene commissie werd benoemd
om de zaak te onderzoeken, acht de vereeni
ging voor volksbibliotheken het oogenblik ge
komen, om nog eens teekenen van leven te
geven.
Zg kan niet anders dan de strooming in
de goeda richting toejuichen, maar deelt ook
volkomen de meening van dr. II C. Muller,
die in zyn artikel over «het bibliotheekwezen
te Amsterdam" in het Weekblad van 2 Maart,
hat oprichten van .ie centrale volksbiblio
theek afkeurde als onvoldoende en onpractisch.
Uit de verdeeling der lezers over de
buurtbibliotheken blykt reeds genoeg de behoefte
aan bibliotheken en leeszale i in de verschil
lende wyken der stad.
Van harte is het daarom te hopen, dat de
raadscommissie, doordrongen van het nut der
kleine bibliotheken, ook in die richting sturen
zal, en daartoe in orerleg zal treden met de
reeds bestaande vereenigingen. De universi
teitsbibliotheek zou dan alleen als zoodanig
gereorganiseerd kunnen worden en op voor het
volk meer geschikte uren toegankelijk worden
geateld.
Mochten de raadaleden niet tot een besluit
in dezen zin kunnen geraken iets, wat in
onzen vooruitstrevenden ty'd haast niet denk
baar is dan zou bet wenschelyk zyn, in
dien invloedrijke en vermogende particulieren
de taak der gemeente overnamen en, door aan
de plannen uitvoering te geven, toonden, hoe
zeer de oprichting van leeszalen een eisch
des ty'ds is.
Hipende door dit schryven een ateentj a bij
gedragen te hebben tot de stichting van het
zoo nuttige gebouw,
Namens het Bisiuur d:r Vereeniging
Volksbtblioth.ken :
Mej. C TILANÜS, Presidente, Haerengr. 406.
» E SPAKLEE, Ptnningm , Prinsengr. 530.
» J. WBSTEKMAN_ Snor., P. C. Hooftstr. 19.
Overname in andere Amsterdamsche bladen
wordt zeer gewenscht.
niiiiiiiimiiiimniiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiit
TOONLürTrTMVZlElK
in de Hoofdstad.
Man kan niet klajen dat er hier te weinig
violisten optreden in dit seizoen. Juist
tusschen de twee privéconcerten in van den
beroemden violist F.ans O idricek, dien ik helaas
niet kon hoaren. bood oas hst C mcertgebouw
alti soliste m juffrouw Gabriele Wietrowetz
en hoeveel violisten habben zich buitendien
niet reeds doen hooren, gedurende da gepas
seerde wintermaanden ? Dat er onder dezen
vele kunstenaars van den eersten rang waren,
zullen zich de lezers misschien nog wel herin
neren. Allereerst onze eigen artisten die ons
leerden hooge eischen te stellen aan anderen.
Na is Gabriele Wietrowatz zeker een uit
stekende kunstenares; zij is steeds ean der
door Jjachim meest geprivilegeerde discipelen
geweest en van af het oogenblik, dat zy' den
Mandelssohn-pry's bekwam, (1883), tot voor
korten ty'd, toen zy' door da warme voorspraak
van Joachim hare aanstelling verkreeg als
leerares aan de »Künigliche Hochschule für
Musik", heeft de groote meester haar
steeds een levendige belangstelling toegedra
gen. Toch kon dat alles niet beletten dat
mejuffrouw Wietrowetz niet geheel vermocht
te voldoen aan de hooge eischen, die men
hier ter stede stelt. Ik hoorde van haar
het concert van M-mdelsaohn, op den tweeden
dag. Ziker, routine als kunstenares bezit
mej. W.; van temperament is zy eveneens niet
ontbloot; toch mist zij lat achevé, dien zwier,
die grootheid van toon, die ons nu eenmaal
aantrekken en zonder welke wy' een viool
kunstenaar niet meer tot eerste rangs-artist
kunnen proclameeren. Toch waren de goede
eigenschappen van mej W. vele en misschien
ook zou zy meer hebben kunnen geven,
wanneer zy' niet zoo gesukkeld had met een
weerspannige quint. Op haar eerste concert
speelde mej. W. nog twee pianowerkjas voor
viool gearrangeerd l Op den tweeden avond
gelukkig origineele viool-compositiën, n.l. een
romance van Juachim en een viertal Ungarische
Tiiize van Brahms-Joachim, prachtvol door
den heer Mangelberg begeleid. Ook in deze
kleinere stukken kwamen de goede eigenschap
pen van haar spel en tevens het gemis aan
perfectie uit Moge de naam van mej.
Wietrowetz nu niet in onze herinnering
blijven leven als er loater van de grooten
gesproken wordt, zeker heeft zy toch den
indruk hier achtergalaten eene muzikale
persoo'.lykheid te zyn, wien het niet te doen is
om te schitteren met virtuoos klatergoud, doch
die de traditien eener «gediegene Sihule" met
eere hoog waet te houden.
Het orchest speelde, als N o. l van het pro
gramma, ouverture-fantaisie »R)meo et Juliette"
van Tschaikowsky. Het was oms'reeke 1870 jat
de Rm-dsche meester dit btuk gecomponeerd
heeft. Zg'n vriend Balakirew had zyn aandacht
gi.-estigd op Shakespeare's drama en sedert dien
ty' d liet da gedachte ham niet los, zijne indrukken
over dit stuk in tonen weer te geven. H J koos
hiervoor den vryen ou/erture-vorm. Ik zeg
vrgtn ouverture-vorm, daar slechts in hoofd
zaak de ly'nen d°,r klassieke sonate er in te
herkennen zyn. H-t stuk zou dus evenzoo
goed fiyanphonische Dichtung" kunnen genoemd
worden. Doch dat is slechts byzaak. la. hooge
mate heeft my Tsehaikowsky.'ti schepping ge
nteresseerd. Man merkt vol bewondering op
hoe de componist reeds voor dertig jaren een
volkooien meesterschap aan den dag legt in de
bewerking van het orchest. Het klinkt alles
prachtig en met een byzonder j'iist oordeel
heeft Tschaikowsky zy'ae efi jctsn wsten te
berekenen. O jk treft men hier gelukkig niet aan
de eanigerjnte ziekelijk weeke melodieën, die
in enkele andere zyner werken, de gedachte aan
banaliteit wel eens doen opkomen. Bjhalvehet
eerste motief heefc my nog by zonder getroffm
het middengedeelte met gedempte
strykinstrumenten en aan het slot het warm gevoelde
unisono Mat graagte zal ik dit toon werk op
nieuw gaan hooren, wanneer het nogmaals
gespeeld wordt.
Hat tweede orchestwerk van den avond was
R'.chard Strauss' «T.il Eulenspiegel's lustige
Streiche nach alter S^helmenwaisa in
Rjndoform gesetzt. Hat is als opus 28 gedrukt
en mag geloof ik wel beschouwd worden als
die «Tjndichtung" vau den jor gen meester, die
het eerst en met by'na eenstemmigen by'val
de ronda gelaan heeft door de concerzalen van
E'iropi. S jdert Franz Wüljner het in 1895 voor
het eerst beeft uitgevoerd (tiet is in '91 gecompo
neerd) en nadat Viotta het hier in Caecilia in :96
zelfs tweamalen heeft doen apelen, kwam het
voortdurend voor op de programma's en steeds
verlustigt men zich aan den neï/en, inderdaad
sproobjesachtigen opzet van het be^ia en aan
de menigte van geestige invallen, allen met
onbetwistbaar orchestraal meesterschap neer
geschreven.
Maar toch spande W igner's Lohengrinvoorspel
voor de derde acte de kroon. Mat
buitengewoone verve door Mengelberg en de zijnen
gespeeld hoe prachtig was niet dat enorme
crescendo aan het slot ? ontlokte dit nummer
aan het einde van den avond een salvo van
toejuichingen en niemand by'na was weggegaan.
Zaterdag 11., dus veertien dagen na den
feestavond, gaven de heeren Messchaert en
Rü-tgen hunnen laatsten voordrachtsavoüd.
Het valt inderdaad moeilyk steeds nieuwe
termen uit te denken om het groote artistieke
vermogen van beide kunstenaars naar waarde
te schatten; en toch weet Messchaert steeds
weder nieuwe geheimen te ontdekken in den
schat van gezangen, waarmede hy' ons verblijdt
en den toehoorder nieuwe indrukken te geven
van hetgeen hy ons ten beste geef t. Zoo waren
1.1. Ziterdag de balladen van Lö>e»D<jr Nö;k"
en «iie Hainzelma enen" van ongeëvenaard
schoone en humoristische uitwerking. En
Brahms ... l Ja, men moat Massohaert hooren
zingen »der Tod, das is die kühle Nacht",
»Auf dem Kirchhofe" cf «Utüberwindlich" l
Dan eerst weet men dat de dichterlyka inhoud
van woorden en muziek geheel tot zya recht
komt. Met eenige grootsche liederen uit
Schubert's tweeden band, werd de avond
geopend.
Rö.itgen speelde hierly'k poëtisch een
«moment musical" en Inpromptu van
Sjhnbert. Alemloos luisterde men naar die zoo
welbekende en toch zoo als nieuw klinkende
wy'zen. Brahms' eerste R'iapsodie en S^hnmann's
g-moll sonate met het prachtige «Andantino"
waarvan men als eenige aanmerking kan zeg
gen, dat het eigenlyk te kort is, vormden de
andere solo-pianonummers. 0/erigens was
Röitgen's taak in de begeleiding, vooral van
Löwe's balladen, weinig minder belangrijk dan
in zyn solonummers. Dat beide kunstenaars
hartelijk gevierd werden, behoeft geen betoog.
En zoo wil ik dan voor dezen winter afscheid
van ben nemen en speciaal Messchaert de
woorden toevoegen van »der Nöjk".
Komm wiednr (doch), Du singst so schöa
Wer singt, kann in dan Himmel geh'n
Du wirst mit deinem Singen
Zum Paradieee dringen !.
Doch dit laatste, naar ik hoop, eerst in de
verre toekomst.
ANT.
Esn komende man.
II. (Slot).
»Die grofste Sünde" heeft tot motto den
tekst Matth. 12:31: «Alle zonde en lastering
zal den menschen vergeven worden; maar de
lastering tegen dan Geest zal den menschen
niet vergeven worden7'.
Wolfgang Bahring, een j ing economist, heeft
zyn fortuin verloren in een productieve ge
meenschap en verdient nu z'q brood met les
gaven. Hy is door het verlies van zyn geld
niet gerezen in de achting van het e:htpa&r
Wo'alers, met welks dochter Magdalena hy
verloof! is. Wolfgangs denkbeelden, in 't
byzonder in zake godsdienst, brengen hem in
botsing met zyn aanstaanden schoonvader en
met den stokatijven dominee Mailing, die hem
ertoe weet te brengen te zeggen, dat hy wanneer
't tot trouwen komt, zijn huwelyk niet in de
kerk zal laten inzegenen. S^hoonpapa, die op
't uiterlyk van godsdienstige vormen gesteld is,
ziet hierin een goede aanleiding om zijn woord
terug te nemen en Wolfgang de deur te wy'zen.
Magdalena trouwt met hem, trots het verzet
harer familie. Hat jonge paar voelt zich ge
lukkig, mede door het bezit van een kind,
maar wordt weldra gekwalt door broodzorgen.
Een anti-kerkely'ke lezing doet Wolfgang een
aantal privaatlessen verliezen, ook zyn betrek
king aan een instituut voor jonge dames. Ean
roman, waarop hy zyn hoop nu gevestigd heeft,
komt van de redaktie van een tydschrift terug
met de boodschap, dat hij niet geschikt is voor
de huiskamer.
Al deze tegenspoeden vullen het tweede
bedry'f. Hat derde geeft ons het piar te zien in
v:y armelyken toestand. Magdalena gaat
twy'felen, door den invloed van den dominee en een
liefdezuster, die haar ziek kini verpleegt; al die
beproeving moet hun door God zyn opgelegd.
Het kind zal sterven, als het niet door den doop
in Gods gemeensDhap wordt opgenomen. Dat
is haar te veel. Zy' deelt Wolfgang haar twy'fel
mede, maar deze wil van geen concessie aan
zyn vyanden hooren. Nu juist moeten zy sterk
staan, niet weifelen. Ah echter duidelyk blykt,
dat zyn vrouw niet meer naast hem staat, geeft
hy toe .... >Men héft ons verbond verbroken,
wy zyn niet meer n. Goed dan, ja hebt even
veel recht op het kind als ik doe wat je
wilt." 't 11 echter te laat; hst kind sterft vóór
een door Magdalena reeds vooraf gewaarschuw
de predikant den doop heeft kunnen gaven.
Da beproeving is nog niet ten einde Ten
gevolge van overspanning en gebrek, wordt
Mjgdalena ziek. De dokter acht verbly'f in
het zuiden noodzakelyk. Wolfgang gerft den
s'ryd op, gaat naar zyn schoonvader om hulp.
Wö'ilers stelt voorwaarden: de kerkelyke
huwelyksinzegening en ophouden met de propa
ganda voor de vry'e gedachte, waardoor de
familie geblameerd wordt. Wal wat al te
formael levert Wolfgang zich aan zyn schoon
vader over.
Miterieel komt daardoor alles in orde.
Migdalena wordt in de gelegenheid gesteld te
genezen; het paar krygt een nieuwe woning,
net j is gemeubeld; ook een behoorlyk bestaan...
maar Wolfgang is een gebroken man. En
Mugdalena gaat gevoelen waartoe zy haar man
gebracht heeft. Een kleermakerij;, zekere
S:ein, die Wolfgang komt vragen voorzitter
te worden van een vrydenkersvereeniging, doet
haar begry'pen, hoe zy had moeten handelen.
Daze Steia heeft om zyn denkbeelden al zyn
klanten verloren; zyn vier kinderen zyn in
drie maanden ty'ds van gebrek gestorven; hy
zelf is tot drie maanden gevangenisstraf ver
oordeeld wagens godslastering ; zyn vrouw, die
teringachtig was, is op het vernemen van dat
vonnis overleden. Die man kimt nu Wolfgang
vragen het voorzitterschap op zich te nemen
van zyn vereeniging, hy die daartoe juist de
geschikste man zou wezen. Maar hy moet
afwijzen. »Ihr habt gahört, dass zu den Alten
gesagt is: Die gröiata aller Sünden, das ist
die Süide wider den heiligen G M at. Wer das
H'.üerkennt und ihm dennoch widerxtrcbt der
tündigt wider den heiligen Geist. Uud diese
Süide ist so gross und so schwer, dass sie
ihm niemals vergeben werden kann. Ich aber
sage euch: Die giöste Süide stinkt heut' aus
allen E-ken. Noch ist ji der heilige Giist in
dun Menschen lebendig. Uusere Zait bat von
ihm empfangen, und in ihrem Schosse keimen
neue Go:ter. Ha, wie sie die Glieder recken
und dehnen sie wollen ans L'cht ach
uns allen glimmt ji verborgene, ahnn igsreiche
Saligkeit im Harzan. Aber unsere Zait ist ein
gemeinea, faiges, gefalleü;htiges Weib; sie
mag nicht gebaren, sie füchtet die Schmerzen,
sie fiï'-chtet für ihre schöheit hahaha
(mit tchneidendem Huhn) sie fü-chtet fü.-ihren
Kuf! Und sie schtürt sich den Leib mit
ledernen Lügen, damit sie die kö.tliche
L?ibesfrucht ersticke und damit sie aller Welt
ihren ehrbar glatten, schlanken L<üb zeigen
köme. Die ewig neu sich gebarende Natur
ist ja gemein ! Also töen wir, ersticken wir,
was sich rebellisch regen will. Wahrlich, ich
sage euch : die büidische Faigheit, daas wir
nicht sagen: Ich glaube was ich glaube, dass
wir unsern Gott dreimal verleugnen vor
Soldkneshten und Lampen, das ist die Süide wider
den heiligen Gjist, und beim Himmel sie
ist so schwer und gross, daas sie niemals
vergeben werdea kann, niemals..."
S:ein krygt het met ronde woorden te hooren:
»Ii moet zwy'gen. Mijn heeft myn zwygen
nanelyk gekocht, meneer S ein. Nu weet u't".
Er bly'ft niets anders over dan aan dit
gebroken leven een eind te maken. Maar
Magdalena begrypt wat er in h>m omgaat,
weigert uit te gaan. Hat komt tot een ver
klaring: h j haeft z'n liefde voor haar verloren.
Zy voelt, dat & nu ook b;'ui' tfi'jr moet
brengen om die liefde te herwinnen. Samen
gaan zy in den dood.
Dit alles moet men nu wel met een beelja
naïveteit aanzien. Mm moet'n beetja gelooven,
dat er nog voor deze overtuiging meuachen den
dood ingaan, en er nog voor deze overtuiging
mecachen zóó vervolgd worden. Die starre
dominee Mailing wordt zoo zoetjes aan een
uitgestorven type en schoonvaders van 't slag
van Wüilers plegen in hun wijnkelder ook
nog een waterkraan te hebban. Niet ganschely'k
natuurlyk is 't, dat in bedryf II zoo'n
opeenhooping van teleurstellingen komt: vier lessen
opgezegd, een standj» vaa 'n eigenwijs christe
lijk jongeling, het postje aan het dameainotituut
verloren en den roman geweigerd. Die roman,
al deugt hy niet voor een familieblad, kan
toch allicht elders een plaatsje vinden, als 't
dan werkely'k zoo'n meesterstuk is. Al te
treffand-toevallig is, dat het kind zoo juist
in den hoogsten nood ziek wordt; het
ziekworden van Magdalena ra al die beslomme
ringen is meer begrijpelijk ... Ziet, al deze
dingen zyn gebreken, maar ik ben geneigd ze
te beschouwen als gebreken der goede eigen
schappen.
Want het frissjhe in OUo Ernat'a werk,
dat is z'n durf om weer 'n stuk te maken,
'n speelbaar, pakkend, inslaand Btuk. Dat is
z'n niet angstvallig zich-houden aan een
werkelijkheid, waar of gefl igeerd, maar erop
los dichten, dichten zooals /iy verkiest, zooals
hy' 't voor zijn stuk hebben wil. Ik ben er
zeker van, dat by later stukken schryren zal,
waarin meer rekening is gehouden met de
realiteit, die in dit technisch opzicht meer
af zyn. Ei wanneer hy dan behouden heeft
dat levenskrachtige, dat warme, dat ik in
oFlachmann" ei in »Die grofste Sünde" vind,
dan geeft hy meer en beter dan de meest nauw
gezette naturalist gegeven héft en geven kan.
Otto E -nst is er nog niet. Wat we van
hem kennen is nog groen, groen echter met
een mooie belofte van rypworden. Ware hy
gekomen vóór Hauptmann, Sudermann, Halbe,
men zou de waarde van zyn eerstelingswerk
hebben kunnen miskennen. Nu hy' i a hen
komt, is het duidelijk, dat hy' iets anders te
zeggen heeft: een jonge stem, waarnaar het
goed is te luisteren.
C J. A. VAN BRUGGEN.
N jgmaals en wat my betreft voor het laatst
Louis Bouwmeester te Rotterdam.
In de rubriek Tuoneel en Muiiek van dit
Weekblad van 9 Maart, komt nogmaals onder
bovenstaand opschrift een artikel voor van den
heer Arn. van Rialte Jsn. in antwoord cp het
myne ia dit blad van 2 Maart 1.1. (niet van 3
Febr. zooals de heer Van Raalte abusivelijk
aangeeft).
Aan het slot van dat artikel drukt de heer
Van Rialte den wensch uit den voor den
heer Bouwmeester minder aangename polemiek
zy'nerzy'ds te sluiten en vertrouwt onder
andere bewoordingen, dit ook door my zal
gevolgd worden.
Als ieira-.d deze inderdaad
ookmynineiens voor den heer Louis Bouwmeester zeer
onaangename polemiek betreurt, dan ben ik
het. Doch h qui la faute ? De heer Van Raalte
vond het noodig het eenmaal vaststaand feit
der onthouding van stoffjly'k huldebetoon van