Historisch Archief 1877-1940
No 1290
DE AMSTERDAMMER W E E! B L A D VOO R NEDERLAND.
het Rotterdamsch publiek nog eens op te rake
len en daaraan beschuldigingen en insinuatiën
Tast te knoopen en: »wie kaatst, weet dat hy'
den bal kan verwachten," dns de heer Van Kaalte
zelf ia de eenige oorzaak van deze polemiek
en zal mij wel niet het recht ontzeggen, ook
al voel ik evenveel egards voor den heer Bouw
meester, hem nog even te antwoorden.
Zyne aangekondigde wreedheid was nog al
niet erg hard, althans ik voelde er weinig van
en stellig weinig van zijn »aantoonen, dat ik
in my'n stek van A?Z er naast was''. Al dat
aanhalen van byzaken geeft niets, hoofdzaak
moet Ttoo/dzaak blyven.
De heer Van Kaalte, verontwaardigd, dat de
heer Bouwmeester hier op 13 Febr. niet vol
doende door het publiek «stoffelijk gefêteerd
is" schryft een artikel in dit Weekblad van
23 Febr. en geeft hiervan de schuld aan het
Bestuur der Rott. Afdeeling van het
Tooneelverbond en het Rotterdamsch publiek in het
algemeen.
Ik voelde my volstrekt niet geroepen dat Be
stuur te verdedigen (waartoe het trouwens
heusch zelf wel in staat is, als het ditnoodig
oordeelt), doch antwoordde als deel uitmakend
van >dat Rotterdamsch publiek", omdat ik mij
voor dergelijke tooneelzaken hier ter stede
interesseer en daaraan veelal een werkzaam
deel neem.
Eerstens haalde ik in my'n antwoord aan,
mijn' opinie over de houding van bovenge
noemd bestuur en keurde deze volkomen goed.
Ik heb hiertoe evenwel recht als de heer Van
Raalte zich aanmatigt om deze houding af te
keuren.
Doch daarna behandelde ik de houding van
het Rotterdamsch publiek en toonde myn
inziens voldoende aan dat de heer Van Raalte
zelf aan deze houding de meeste schuld had.
Dit nu tracht de heer Van Raalte te ont
kennen door mede te deelec, hy Louis Bouw
meester persoonlek volgens zyu draagkracht
huldigde.
Ik kan den heer Van Raalte mededeelen,
dat ik op tooneelgebied in Rotterdam geen
onbekende ben en was volkomen op de hoogte
van deze persoonlijke hulde zijnerzijds. Of
deze hulde groot of klein was doet niets ter
zake, ieder doet zoo iets naar zyn draagkracht
en dan is zoo'n persoonlijke hulde steeds te
apprecieeren.
Daarmee kan de heer Van Kaalte zich er
echter zelf niet afmaken, nadat hy' geschreven
heeft, dat Rotterdam zich in deze onherstel
baar gecompromiteerd heeft. Waarlyk, Rotter
dam heeft altyd veel voor de artisten over,
doch dan moet er zyn een initiatief, en dat
had in dit geval van hem, de vriend van Louis
Bouwmeester moeten uitgaan en dan hadden,
tal die schreeuwers die niets deden" met hem
medegegaan en ik bly'f by myn opinie, hy' had
succes gehad.
Hy stelt my de vraag of ik wel eens zitting
gehad heb in een comitébestaande uit twee
commissieleden. Hy voegde daarby', dat er
geen tyd was om een comitésamen te stellen,
daar er nog slechts twee weken overbleven
voor de komst van den heer Louis Bouw
meester te Rotterdam.
Ik kan hierop den heer Van Raalte mede
deelen dat ik eens in een dergelijk geval een
comité- vormde, wel niet met n, doch toch
slechts met twee medeleden, en ik had slechts
drie dagen voor my', en toch verkreeg ik
?sen" schitterend resuhaati dank zy d» vrijge
vigheid der volgens hem thans zoo
gecomprómiteerde Rotterdammers. Toen heb ik ook in
dien korten tyd heel wat moeite gehad, en het
was my ook heel wat gemakkelyker geweest,
als ik alles maar blauw blauw gelaten had
en den jubilaris persoonlek een bloemstuk
vereerd had, doch dan had ik zeker achteraf
in de pers niet geklaagd over de houding van
het Rotterdamsch publiek, doch ik had my
in stilte verweten myn plicht niet gedaan te
hebben, dat verzeker ik hem. En toch schreef
ik niet de levensbeschrijving van dien jubilaris
en kon ik hem niet tmijn vriend" noemen.
A. ROBBETSON W.AZN.
Rotterdam, 11 Maart 1902.
# *
*
Indien de heer Robertsen eerlyk de door
my aangehaalde feiten en argumenten had
weerlegd, zon ik niet zftn afgeweken van myn
voornemen om niet langer op deze kwestie
in te gaan ; nu echter de heer Robertson
myn laatste stukje als een toko schynt te
beschouwen, waaruit hy kiest wat van zyn
gading is, wensch ik op gevaar af incon
sequent te schynen nog met een kort woord
te verduidelijken wat den heer R. nog
onduidely'k schynt. De heer Robertson doet erger:
door het dooreenhaspelen der verschillende
argumenten verkrygt hy een geheel scheeve
bedoeling, en hiertegen wensch ik met be
slistheid te protesteeren !
Hoofdzaak moet hoofdzaak bly'ven; doch
by'zaken zyn dikwijls onmisbaar om de waar
heid dier hoofdzaken zoo helder mogelyk aan
het licht te doen komen; bovendien weerlegde
ik myn vorig artikel punt voor punt de door
den heer Robertson geopperde BIJZAKEN.
Dit nu doet de heer R. niet; hy negeert
al myn «beschuldigingen en insinuatiën";
slechts aan n punt houdt by ditmaal vast,
en geeft overigens bly'ken van niet te willen
begrypen en lezen.
Ik tracht te ontkennen beweert de heer
R. dat ik aan de laksche houding van het
Rotterd. publiek de meeste schuld had, DOOR
MEDE TE DEELBN dat ik Louis Bouwmeester
persoonlijk huldigde l
Hoe komt de heer Rohertson aan deze
gevolgtrekking ? Myn meededeeling geschiedde
UITSLUITEND op de bewering van den heer
R. dat ik zelf ook niets deed en stond volstrekt
niet met iets anders in verband !
By het samenstellen van een comité, liet
ik my voorlichten door menschen, die minstens
evengoed op de hoogte zyn, van
tooneeltoestanden in Rotterdam, als de heer R. en
handelde op advies van hen I Overigens ver
zoek ik den heer R. beleefd, myn artikel in
het nummer van 9 Maart nog eens GOED te
willen lezen.
Dat schitterende resultaat, in 3 dagen be
reikt door een comitévan 3 leden, was onge
twijfeld voor een ROTTERDAMSCH ARTIEST l
De laatste zin van het artikel is te kinder
achtig, om beantwoord te worden.
Ik laat hem in al zyn pracht en grootheid
voor hetgeen hy is !
En hiermede neem ik voorgoed (ditmaal
werkelijk !) afscheid van dit onderwerp.
_ AKST. TAK RAALTE JZN.
Louis Bouwmeester te Rotterdam.
Onder bovenstaand opschrift sebryft de heer
Arn. van Raalte Jzn. in de Amsterdammer
van 9 Maart:
?Immers de afd. Rotterdam maakt een onder
deel uit van het Ned. Tooneelverbond, waar
van Louis Bouwmeester eerelid is, z$ had"
enzovoorts.
Uit deze woorden bly'kt, dat de heer Arn.
van Raalte Jzn. van de Tooneelverbondzaken
niet voldoende op de hoogte is. De heer Louis
Bouwmeester is geen eerelid van het Ned.
Tooneelverbond.
MARC. EMANTS,
Alg. voorzitter van het Nederl.
Tooneelverbond.
iiiimilnm
Tentoonstelling de Moor bij Boffa.
Een tentoonstelling, die bespreking eischt.
Waar een kunstenaar zoo nadrukkelijk wyst
op de strekking in zyn werken, moet hy in
afwachting zyn van een verklaring al of niet
begrepen te zyn, en lokt dns zelf het eerst
een oordeel uit.
Als ik van den schilder De Moor hoor of
iets van hem zie, komt altyd in myn herinne
ring terug een werk uit zyn veel vroeger jaren,
als een verschijnjng, die my' toen versteld deed
staan, 't Was geëxposeerd in de Ryks-Academie,
ik meen als Prix-de-Rome-stuk, en had
de frappante eigenschap, een
pseudo-Rembrandtschildery te zyn. Die gelijkenis was
natuurlyk alleen aan de oppervlakte, slechts
schynbaar door een behendige vermomming.
Maar 't was niettemin een stout stukje van
bedriegelyke nabootsing, wel geschikt om
argeloozen van de wijs te brengen. Hoe is bet moge
lyk, dat zoo'n aankomeling je daar in eens al
net zoowat schilderen kan als de onvolprezen
Rembrandt l 't Lijkt deloyaal jegens den
schilder, die y'dele daad uit zyn begintijd
weer eens op te halen; maar na een zoo knap
handige proeve van veinzerij, behouden we
later altyd nog eenige achterdocht. Want dat
academiestuk was in zyn soort zeer verdien
stelijk werk, een toonbeeld van vernuftige
techniekspitsvondigheden. Daarin openbaarde
zich een talent, maar een talent van pasticheeren.
'k Zou echter deze oude grief tegen den
schilder de Moor niet meer doen gelden, indien
my uit zya producten van heden duidelijk was
geworden, dat zyn persoonlijkheid in volle
oprechtheid tot zichzelf was ingekeerd. Zyn
expositie by Buffa maakt den argwaan weer
gaande, dat de pretentie ook nu nog het over
wicht behoudt. Te constateeren evenwel valt
daarby een sterk uitgegroeid talent, maar een
talent zooals ik het daar juist kwalificeerde.
Waar het oordeel principieel ongunstig moet
zyn, dwingt zyn werk toch een pry'zen af van
onmiskenbare kwaliteiten. Men kan de Moor
niet op zyde zetten gelyk den eveneens
pretentieusen maar veel zwakkeren Anton van
Wely, die eenigen tyd geleden by Voskuyl
exposeerde, 't Is niet meer Rembrandt (om het
Rembrandtieke), die hem tot model dient;
de Moor kan thans ingedeeld worden onder
de verzinnebeelders of de abstraheerende kun
stenaars. Zyn speurzin dwaalt nu over veel meer
uitgestrekte terreinen, 't Is moeiely k hem daarin
te volgen. Hier doet hy denken aan Savery,
Breughel,aan nog andere minder bekende vroege
Vlamingen-, daar weer in eens aan modernen
in wonderlyke combinatie: aan Monticelli, aan
latere Duitschers als Böcklin of Thoma, aan
Bauer zelfs ; zyn schilderyen geven nu eens den
indruk van email-werken, van glacuur, doen
dan weer aan gobelins en aan gekleurde pa
pieren schermen denken. Hier schildert hy
of liever had hy een procédévan verf-op
brengen in de richting der pointillisten,
lichte klare kleuren, daar modelleert hy in
een meer harmonieuse stemmingstonaliteit. Het
geheele oeuvre vertoont een ruime verschei
denheid van experimenten, en de toepassing
getuigt veelal van ongemeene bedrevenheid.
Zyn techniek is wonderbaarlijk, waar hy
met moeielyk na te speuren middelen zyn
werken het uitzicht weet te leenen van oude
schilderyen; schilderyen waarop de verf is
ingegroeid door eeuwenlangen duur, zoodat
de kleur bronzig en sonoor is geworden over
de lokale oppervlakte en in de diepere voegen,
en waarboven de lichten, verschuurde
verfhoogsels, in kantige zelfstandigheid zich ver
staald hebben. Hy is als een kunstige be
werker, die een uitgebreid stel van werktuigen
tot zyn beschikking heeft, belust op
tour-deforcestukken by' de uitvoering. Hy' is vaneen
by zondere hoedanigheid als technicus; een
geoefend en beschaafd teekenaar, maar ook
een man van veel belezenheid en compileerend
vermogen, die naar alle zy'den zy'ne hand
weet te zetten by den arbeid.
Het bly'ft echter steeds by voorwenden, en
de demonstratie van ideeën moet my'ns in
ziens niet au sérieux genomen worden.
In den catalogus gaan eenige beschouwingen
vooraf als pleidooi voor deze kunstwerken.
Daar zyn eenige stellingen in opgezet, die
wel door weinigen zullen bestreden worden,
maar het argumenteeren lykt me hier evenmin
doeltreffend als het vijfde rad aan een wagen.
Wat geven woorden, wat geeft het in de
redeneering gelyk te kry'gen, als van de werken
zelf niet de macht van evocatie uitgaat?
»Dit werk is een pogen tot het in beeld
brengen eener algemeene synthese, die na
tuurlyk oneindig variëerend van aandoening
is, (? !) want der menschen ziel is eindeloos
verscheiden van accoorden."
?Romantische fantastiek, zooals hier bedoeld,
is tot synthese geworden visie van het lezen."
By zulke geleerde verklaringen wordt men
ongedurig en zegt: nu goed, wat by deze
woorden myn bevatting te boven gaat, zal ik
wel gewaar worden by het zien.
Maar ook dan nog worden we een eindje
op weg gebracht en hebben enkele der ten
toongestelde werken een .korte' synthetische
verklaring."
Daar is een schildery : Zilvervloot, waarby'
wordt aangemerkt: «Van een schilderachtig oud
stadje als Delftshaven is een onmiddellijke
interpretatie van kleur, toon en
stemmingsschoon te maken. Maar er is ook een meer
visioenaire verbeelding van oud-Hollandsche
glorie."
Deze afscheiding van beginselen, met volko
men negatie van verband, is gezocht en waanwy s.
Hoe ontstaat zoo'n visioenaire verbeelding
dan; toch niet alleen onder het zingen van
een geuzenlied, of... door het zien van
oudHollandsche marine-stukken ?
't Resultaat is een schildery van zeer on
evenwichtige compositie; een bedenksellje van
?oud-Hollandsche glorie," dat zyn uitlegging
zoekt in een rumoerige compositie met ontel
bare figuurtjes (daarin komt vooral zyn knap
heid zeer sterk uit) en in drukke kakeling
van kleuren, bonter en verfachtiger dan het
groote stuk van Beerstraten uit ons Museum,
waaraan het in de verte doet denken. Daar
had een zang kunnen opgaan in de flapperende
zeilen en vlaggen der driemasters, die uitkomen
tegen de uithollende witte wolk. De «visioen
aire verbeelding" kan groeien als de bries van
de ruime zeelucht om de ooren is als muziek,
en het kleurenschoon van een speciaal
Hollandsch stadje, een lust voor de oogen. 't Is
nu alles bedacht en de uitvoering doet slniksche
grepen op het versmade gebied van onmiddel
lijke interpretatie van kleur, toon en
stemmingsschoon.
Toch is deze schildery niet een der ergelykste
uit de collectie. Er zyn er waarin grooter
komedie wordt vertoond: Wedergeboorte,
Ahasveros. de strijd om Gods glorie, de Uren, de
wonderlijke fontein, vereoeking van den heiligen
Antonius.
'k Zal me permitteeren 't laatste werk nog
even voor te stellen; 't is «en onderwerp dat
altyd zeer getapt was vanaf Grünewald en Jeroen
Bosch tot aan Odillon Redon.
» Verzoeking van den heilgen Antonius. Wat in
den geest van den door verzoeking gefolterden
heilige tot visioen werd, is hier afgebeeld, (dat
een mijnheer, nog jong van jaren, in het midden
van de gezelschapskringen uit onzen tyd, zich
daar maar in eens verplaatsen kan in de ziele
sfeer van dien vergrysden asceet, die dag aan
nacht zooveel jaren lang, te midden van een
zwygende woesteny, slechts met n begeerte
zyn leven vulde, de begeerte naar gebed,
overweging en zelfkastijding. Het heilige boek
rust op een groep wellustige vrouwen, (de
uitbeelding van die wellustige vrouwen in
acrobaten houdingen uit een circus, is tot
in het belachelijke bizar. De heilige slaat
er van zyn handen voor de oogen; natuurlijk,
is dat ook schrikken!) Op zijde staat eatan,
tweeslachtig, verraderlijk, onbegrypelyjk,
grtfnsend; (de grime van dien Mefistofiguur is zoo
kwaad niet.) De madonne is ontluisterd, ver
vaald (een vale reproductie uit Tooropa din
gen). Het Christusbeeld getourmenteerd, onbe
holpen ... (in de verbeelding dan van den
heilige, die zich daar zyn steun voelt ontzin
ken ; de figuur van Christus krygt daarom iets
van een kikvorsch, omdat hy nu onbeholpen
moet zyn).
Genoegelyk dan toch wel om te zien, zyn de
potsierlijke vertooningen by de nuchtere op
vattingder Antonius-legende van Teniers.
Indien deze kunstuiting nu litterair moet
heeten, ga ik liever op hat gebied der litte
ratuur zelf zoeken om te ondergaan een sen
satie van het fantastisch tafereel.
Ik denk dan aan Flanbert, en hoe hy in het
begin van zyn boek ons zoo dadely'k onder
suggestie brengt van zyn visie : beschrijving van
den nacht in die wildernis met een suising van
geheimenis; de eenzame heilige zich zelf ver
geten, by de extase van zyn beschouwingen, dan
de huiverstoot door zyn lichaam, als hy over de
aarde in plaats van de slagschaduw van het
kruisbeeld, die hy daar gewend was te zien,
plotseling gewaar wordt de projectie van twee
groote hoornen, nu in eens weet de vleeschely'ke
aanwezigheid van Satan. ^ ??
Hier is het schildering in woordkunst,
by de Moor is het zeggery' in schilderkunst.
In Wedergeboorte is ,,d« uitdrukking van
een verstoorde, eenwenjange eenzaamheid,
door het passaeren vaftjesrage musiceerende
menschen met bloemen,' (fijn bedacht, met
bloemen !) al zeer pover. Een prentje van Dor
by de schoone slaapster in het bosch geeft
honderdmaal meer de illusie van een
»eeuwHierby wil ik het laten.
Uit het zaaltje van Buffa ga men zich ver
kwikken aan de frisschere atmosfeer, die waait
in de zalen van Arti, waar Bauer nu aan
wezig is.
Hy is er toch pok geen, die zich beperkt
tot een onmiddellijke interpretatie van kleur,
of een oostersche danseres zal schilderen, alleen
om het goudglanzen van haar gewaad, en het
fonkelen van haar hoofdtooisel en lijfsieraden.
Die heele romantische fantastiek, die tot
synthese geworden visie van het leven is maar
een wassen neus in de kunst van De Moor.
Ik vond het noodig daartegen te waarschuwen
omdat de mom zoo misleidend is door de
aantrekkelijkheid van buitengewone vak
virtuositeiten.
Er valt te waardeeren by deze werken, maar
niet om de ideën, die hier opgedrongen wor
den, wel by het letten op de kunstige vinger
bewegingen van dezen geroutineerden en be
kwamen uitvoerder.
In zoovele dezer stukken vinden we kwali
teiten, die het doen betreuren dat, wat er het
best is in dezen schilder, gesmoord wordt door
rethorische neigingen, en synthetische
dry'very'en. Hy moge by zyn aangehangen kunst
beginsel ter overweging nemen een paar
verklaringen uit den catalogus zelf. «Het raad
selachtige geeft meer illusie dan het weten",
en «klein en schier onnaspeurlijk in de wy'ze,
zwygende natuur staat de mensch en zyn fatum".
W. STEENHOEF.
By Van Wisselingh is er op 't oogenblik
een schilderijtje van Delacroix, waarnaar be
langstellenden mogen verwezen worden, die zich
hun voorstelling van dien beroemden
romantieker gevormd hebben by de schilderyen uit
het Suasso- en Rijksmuseum. Beter dan in de
nog al tooneelmatig opgezette Medea ('t stukje
uit het Rijksmuseum kan minder in tel komen)
is hier de werkely'ke vleugelslag van een pas
sievolle kunst te onderkennen.
Het stuk stelt voor een scène uit een Griek
schen kryg, waar, langs de treden voor een
paleis, vrouwen door soldaten worden mee
gesleurd. Maar het onderwerp interesseert min
der op 't eerste gezicht by de onmiddelyk
boeiende werking van een getourmenteerde
maar prachtig aaneengesloten compositie. Een
kluwen van figuren, die niet bedachtzaam ge
groepeerd zyn. maar waar uit den tumnltneusen
totaalindruk de actie der verschillende beel
den zich verantwoorden laat. Daar voelt men
in die wilde beweging van heftig
contrasteerende of breed uitvierende ly'nen, in de on
stuimige botsingen der kleuren, wat er wer
kelijk in de verbeelding van dien kunstenaar
gezied heeft.
Ik zag daar ook nog een zeldzaam zuivere
Daubigny; een sober geval: aan den
gezichteinder van ruime velden wat huisjes en
molentjes. Spiritueel als een aquarel, maar
met de rijpheid en het gedegene van een
olieverfschildery'.
W. S.
lllftlttMMIflIHM
Marie Madeleine. Auf Kypros" (Berlin,
Yita, Deutsches Verlaghaus). Znölfte Auflage.
Een nieuwe dichteres gerenden !
Wat een evenement!
Voor mij grooter dan de krouingsfeesten van
God weet welken oppermacht gen koning, of
den val van een geheel ministerie, of zelfs een
groote overwinning van de Boeren, dien ik toch
alles goeds toewensen
"Een nieuwe dichteres in je leven ! Mijn God!
wat een geluk!...
Zóó is het gebeurd. Ik was in Berlijn. Ik
had nog heel weinig van de nieuwere Duitsche
literatuur gelezen, en om de waarheid te zeg
gen, ik had er E ie t erg veel idee in. En toen
een Berlijnsche vriend mij meenam naar zijn
bescheiden journalisten huurkamert je om mij wat
voor te lezen" van het nieuwste, dat was uit
gekomen, voelde ik mij zoo'n beetje of ik voor
een uurtje naar de pijnbank werd geleid. Maar,
de beleefdheid voor alles, nietwaar P Met een
zuur-zoet gezicht ging ik mee.... En ik zal het
nooit, nooit vergeter. Want, tusschen allerlei
andere bundeltjes in, lag daar dat roode verzen
boekje met de witte titel letters,
Marie-Mndeleine rAuf Kypros,'" dat ik achteloos opnam,
eigenlijk toevallig, en dat mij nu mijn leven
lang niet meer zal verlaten.
Het eerste gedicht dat ik las, was het laatste,
waar zij haar Glaubensbekenntnis" doet, en
waar zij het trotsch belijdt:
a Ich liebe die Begierde
die keine ErfüUung kennt.
Ich liebe die rote Flamme,
die meine Seele verbrennt."
Ea toen ik dit gedicht geheel had uitgelezen,
had ik het te pakken.
Je voelt dat zoo met verzen, als met een
menscb, die pas tegen je praat. In ns hou je
van hem. Voor je leven.
Hoe ik zenuwachtig dat bundeltje doorging,
hoe ik daar in eens, met een rooden kop en
gloeiende ooren, die heerlijke verzen las, waaruit
de vlammen van passie en smart-om-passie op
laaiden! Het was inéns of de kamer om mij in
gloed stond.
O ! Dat boekje, dat ik mee mocht nemen, dat
ik den gansenen avond in mijn jaszak droeg,
zoodat ik het voelde tegen mijn hart, machinaal
pratende tegen allerlei menschen, heelemaal van
hun weg, tot ik eindelijk, alleen op mijn kamer
in het hotel, tot laat in den nacht kon lezen,
en lezen, en nog eens overlezen, huiverende
onder den ontzacüelijken hartstocht van die in
smart-om-liefde praehtig-ópgegloriede vrouw!...
Zóó was dit wonder in Berlijn begonnen :
Op een triestigen .winterdag in November
(1897) zat de redacteur van het thans versche
nen Narrenschiff in zijn ontvang-kantoor, toen
door de k!erk een jong meisje werd aangediend.
Wat voor een meisje ?"
«?Nog zoo'n hél jong."
En daar stapte een vlugge, levendige bak.
visch binnen, van een onmiskenbaar slavisch
type, met bruin lokken-gekrul om het hoofd,
groote, lichtende oogen, en nog in half korte
kleeren.
Dit kind moest nog pas zestien wórden, en
kwam maar eventjes... gedichten voorlezen!!!
En zij las hem voor het verbazende vers
Champagne frappe", dat erg fatsoenlijke mama's
zeker een beroerte zou hebben bezorgd, en waar
zeker stellig alle dame-meisjes" zich voor zou
den schamen. Hier zijn twee coupletten er uit:
u Willst du so recht das Rechte fühlen
muszt aus dem Eis du das Feuer genieszen: .
Jene Fruiten, die die Heiligen spielen,
muszt du in deine Armen schliessen.
Glaub's! In den rvhig blickenden Weibern
zuclcen die allerwildesten Triebe,
and am Misten lodert die Liebe
in den ucissen Madonnenleibern.
Toen het bakvischje hem déze en andere ge
dichten had voorgelezen, voelde de redacteur
dat in dit jonge, nog nauwelijks tot maagd
gerijpte meisje eine gottbegnadete Dichterin"
stak, zooals er maar weinigen hebben geleefd.
De verzen van Marie-Madeleine zijn verzen
van hartstocht, en Marie-Madeleine is van den
geweldigen, vlammenden liefde-hartstocht de
dichteres. In haar ontzettende boek //Drei
Nachte" laat zij een jong meisje, Sibylle, een
aan ruggemergstering wegkwijnenden iongen
man vertellen van Venus destruktiva", van
»de Liefde, die vernietigt."
rSie&st du, mein Freund, die Liebe ist das einzige
Gefühl das noch starter ist als der Trieb der
Selbsterhaltung. Ich werde dir ton der Liebe
erzahlen, die zerstórt'.
Zóó, als Sibylle in Drei Nachte" vertelt,
zegt zij zelve haar leven uit in dien van harts
tocht vlammenden verzenbundel Auf Kypros."
Want die verzen geven allen de groote trage
die van haar eigen leven, van het leven eener
vrouw, wier fijne ziel door het noodlot van den
hartstocht verteerd is. En die hartstocht is
grandioos, maar ontzettend als de oer-driften
van een wijfjesdier, dat schreit om een mannetje
in het bosch, in wilden paringstijd. Maar, wel
bewust van de vernietiging der teerste
zieledingen door dien verschrikkelijken Trieb",
jubelt zij tegelijk hoog óp om de schoonheid
van dien hartstocht-brand in haar, en roept zij
het trotsch-pralend uit, dat zij tóch liefheeft,
wat haar vernietigt. Zooals een fiere martelares,
die op den brandstapel zingt van de schoonheid
der vlammen, die haar verteren:
,lch liebe die lief en Schmerzen
und die Qual die mich geküsst."
Zóó als dit meisje, heeft nog gén dichteres
durven zingen:
n Ich sa h dein Bild die ganze Nacht,
und in mir st'óhnte dump f das Tier,
und meine Sehnsucht sckrie nach dir
die ganze Nacht die ganze Nacht.
Ich tehnte mich so sehr nach dir
nach deiner Zimmer schwülen Diiften,
nach deinen götterschlanken Hilften,
u.id deiner Ringe goldner Zier."
Du Idchelst stolz: Ich hab's gewusst."
und weisst doch nicht wie ich mich sehne,
zu graben meine Raubtierzdhne
in deine nacki
Dit is dezelfde, verschrikkelijke Trieb, waarvan
zij vertelt, als zij alleen buiten staat, in een
zomernacht, en zij overal in het rond den harts
tocht voelt, en ruikt, en ziet, die rondwoekert
in de natuur. Dan staat zij met baar bevende,
onbevrediede lijf te rillen, en verlangt naar haar
Lief, om óók uit te kunnen bloeien, als de knoppen,
die overal in 't rond machtig uitbotten, in struiken
en boomen. Hier zijn een paar verzen er uit
genomen, die haar sensatie weergeven (Uit
Sommernacht").
/r Es steiat der sussen Sünden
wollustig zilternder Chor
? aus den quellenrauschenden Grwnden
sehnsüchüg zum Himmel empor.
en
Aus allen Büschen und Baumen
(/«ellen die Knospen mil Macht,
Ich kann nicht ruhen und traumen
in der seligen Sommernacht.
Ich teollle, du kamett geschritten
zu mir in den stille» Grund
und legtest die kühlen Lippen
auf meinem brennenden Mund."
Maar het machtigste is haar sensatie uitgedrukt
in dat grandioze slotvers er van:
,Es wuchern viel wilde Triebe,
und die sehwüle Luft ist setteer
von all der brennenden Liebe
und dem leuchtenden Du/t umher.
Door de meesten harer verzen heen huivert
de hartstocht, die haar noodlot is, o
verheerschende de ziele-liefde voor slechts nen, en zij
weet, dat indien de ne Geliefde hem niet
stilt, zij het een ander zal moeten gunnen, Let
witte fluweel van hare zachte leden te doen
sidderen.
tMein brennendes, rotes Zigeunerblut
ist sturmgepeitscht wie die r sende Flut"
bekent zij, en, droevig daarna, in het volle
bewustziju van baar fatum, tot dien ander:
leh liebe dich n cht. Mein Herz gehort
meinem blonden Liebsten im f'ernen Land.
Ich liebe dich nicht. Doch es begehrt
dich die qualvolle Sehnsueht, die mich verzehrt
wie Flammenbrand.
Die qualvolle Sehnsucht!" Hoe geeft zij
hierin bewust het fatale wezen van haar Slavische
natuur! En wat een fiere duif, wat een gran
dioze oprechtheid in een jonge vrouw, om zóó
haar innigste te geven!
Maar zij duift nog meer dan dal, wél wetend,
hoe al deze wilde smart in 't vers tot reine
schoonheid wordt:
i/Es sleht mein Mund in rolem Brand
in meinen Augen trdumt ein Licht;
zu Boden gltitet mein Gewand,
ich warte! Warum kommst du nicht?
Und willst du, dass ein andrer kühit
die Glut, die du in mir entflammt,
und dass ein andrer zittern Jühit
meiner jungen Glieder weissen Sammt?"
Ik ken gén andere dichteres, die zulke din
gen ooit in vers zou durven zeggen. Maar
Marie-Madeleine heeft aan deze, en andere ver
zen in Berlijn eene populariteit te danken, die
op geheel verkeerde grondslagen berust. De
meeste Berlijnsche literatoren hebbeu inet haar
op, omdat zij zoo irpikaut," is, zoo eigenlijk
unanstandig", en ik heb er zelfs een met de
oogen zien knippen, toen haar naam werd ge
noemd. Maar niemand heb ik nog ooit hooren
gewagen van de ontzachelijke zieie-tragedie, die
achter deze verzen jubelt en schreit.
tlch weiss es ja, dass ich verloren bin
denn nichts kann meinen grossen Durst mir
{kühlen."
Maar heerlijk komt het dan onmiddelijk weer
daarna:
Und, wieder einsam, will ich weiter ziehn
und heimlich sacU in meinen Wunden wüUen,"
Voor dien nen, laatsten regel geef ik een
geheelen bundel maakwerk-sonuetten van op
tragi-comische wijze iedere maand tot ridder
dichter geslagen woordkunstenaars."
Marie-Madeleine is eene dichteres omdat zij
heeft hartstocht en een dichterlijke ziel, en juisr.,
omdat tegenwoordig zoo dikwijls in Holland
hiervoor kunstig woordgespeel als surrogaat
wordt gebruikt, deden haar verzen mij zoo
verfrisschend aan, en voelde ik er weer eens diep
door, wat ik in zooveel nieuwere hollandsche
dichters heb gem^t. Wij moesten het nu eigen
lijk maar liever bekennen: men kan tegenwoor
dig in Holland een dichter worden genoemd,
zonder een dichterlijke ziel te hebben, als
men den vorm maar soigneert, en den
dichttrant van een paar goede voorgangers voor
zichtig en handig weet te imiteeren. Men
kan zelfs in critieken vernuftige uitpluizingtn
lezen over 't al of niet juiste van dit of dat
woord, van 't klanknabootsende zelfs er in, alsof
een gedicht een soort fotografie van geluiden
ware. Terwijl toch al klinkt dit voor sommigen
wat apocrief dat, wat er niet staat, maar wat
er achter zit, het toch niet volkomen in woord
te geven, ongezegde, de zielsontroeting van
den dichter zelven het allerwezenlijkste van
een vers moet zijn. Achter de verzen van
Marie-Madeleine weet ik de tragedie van haar
leven zóó grandioos-fataal, dat zij in den
vlammen-brand van haar hartstocht voor mij
vergloried staat als een martelares der liefde, even
heilig als eertijds de martelaressen van den
godsdienst waren.
Eene buitenlandsche dichteres, die thans hier
woont, zeide mij eens kenschetsend van de
Hollandsche vrouwen: de meeste Holland
sche vrouwen zijn geen vrouwen, maar
juffrouwen", hiermede doelende op het over
dreven zorgen voor fatsoen en conventie, en de
vrees, niet netjes" te zijn als zij hun ware
gevoel eens uitten. En hoewel dit oordeel in
veel opzichten onbillijk en ondoordacht is, toch
bevat het een kern van waarheid. Is het daarom,
dat in de Hollandsche literatuur, door die
vrouwen geschreven, zoo zelden hartstocht is
opgevlamd tot schoonheid P Zelfs Helene Swartb,
onze eerste dichteres in haar vroegere, mooie
periode, toen het ware lijden in haar nog tot
zuivere schoonheid werd, is nooit tot aan de
brandende sfeer van den hoogen hartstocht ge
stegen.
Teer, zooals het stille, langzame vallen van
regen-droppelen na donderend onweer, klinken
na de uitgestuipte passie-gillen somtijds verzen
van zacht-droomerig treuren. Zoo het mooie
regen", waarin zij zingt van den regen, die
zacht tegen haar venster klopt.
irUnd es erblühn in dunklen Seelentiefen
die sussen Töne, die so lange schliefen.
Die ich verloren fflaubte und vergessen,
weil ich viel wilder Lieder mich vermessen."
En zij hoort weer het eerste lied van haar
ziel, dat in de stille kamer nogeens optreurt,
onder het zachte vallen der regendroppen, dat lied:
i/Mit seinem gremenlosen, tiefen Sehnen,
Mit seinem unverstandenen F erlangen,
n. U all dem Schmerz, der nie zur Ruh' gegangen."
Dan komen de droeve stemmingen van.
weemoed-om-het-leven over haar, en in de treurige
rusturen nd den hartstocht ziet zij in dat leven.
nAttüberall nur Sterben,
Brunst und Lüge und Nol."
en klagend roept zij het uit:
und vergebens das st'óhnende Ringen,
niemals hab ich mein Ziel gefunden!
Hoe moet deze jonge dichteres zij was
nauwelijks achttien jaren, toen zij Auf Kypros"
uitgaf vreemd in het alledaagsche leven
der bourgeois-maatschappij hebben gestaan, waar
men de jonge meisjes Anstand" en zedelijkheid
en conventie inprent, en haar leert, zich te
schamen voor wat het mooiste in haar is, ais
er geen dorre wet bij is om het te
sanctionneeren. Geen wonder dan ook, dat zij in een
harer laatste en mooiste verzen het vrije
vage