De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 16 maart pagina 5

16 maart 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1290 DE AMSTERDAMMER W E E! B L A D VOO R NEDERLAND. het Rotterdamsch publiek nog eens op te rake len en daaraan beschuldigingen en insinuatiën Tast te knoopen en: »wie kaatst, weet dat hy' den bal kan verwachten," dns de heer Van Kaalte zelf ia de eenige oorzaak van deze polemiek en zal mij wel niet het recht ontzeggen, ook al voel ik evenveel egards voor den heer Bouw meester, hem nog even te antwoorden. Zyne aangekondigde wreedheid was nog al niet erg hard, althans ik voelde er weinig van en stellig weinig van zijn »aantoonen, dat ik in my'n stek van A?Z er naast was''. Al dat aanhalen van byzaken geeft niets, hoofdzaak moet Ttoo/dzaak blyven. De heer Van Kaalte, verontwaardigd, dat de heer Bouwmeester hier op 13 Febr. niet vol doende door het publiek «stoffelijk gefêteerd is" schryft een artikel in dit Weekblad van 23 Febr. en geeft hiervan de schuld aan het Bestuur der Rott. Afdeeling van het Tooneelverbond en het Rotterdamsch publiek in het algemeen. Ik voelde my volstrekt niet geroepen dat Be stuur te verdedigen (waartoe het trouwens heusch zelf wel in staat is, als het ditnoodig oordeelt), doch antwoordde als deel uitmakend van >dat Rotterdamsch publiek", omdat ik mij voor dergelijke tooneelzaken hier ter stede interesseer en daaraan veelal een werkzaam deel neem. Eerstens haalde ik in my'n antwoord aan, mijn' opinie over de houding van bovenge noemd bestuur en keurde deze volkomen goed. Ik heb hiertoe evenwel recht als de heer Van Raalte zich aanmatigt om deze houding af te keuren. Doch daarna behandelde ik de houding van het Rotterdamsch publiek en toonde myn inziens voldoende aan dat de heer Van Raalte zelf aan deze houding de meeste schuld had. Dit nu tracht de heer Van Raalte te ont kennen door mede te deelec, hy Louis Bouw meester persoonlek volgens zyu draagkracht huldigde. Ik kan den heer Van Raalte mededeelen, dat ik op tooneelgebied in Rotterdam geen onbekende ben en was volkomen op de hoogte van deze persoonlijke hulde zijnerzijds. Of deze hulde groot of klein was doet niets ter zake, ieder doet zoo iets naar zyn draagkracht en dan is zoo'n persoonlijke hulde steeds te apprecieeren. Daarmee kan de heer Van Kaalte zich er echter zelf niet afmaken, nadat hy' geschreven heeft, dat Rotterdam zich in deze onherstel baar gecompromiteerd heeft. Waarlyk, Rotter dam heeft altyd veel voor de artisten over, doch dan moet er zyn een initiatief, en dat had in dit geval van hem, de vriend van Louis Bouwmeester moeten uitgaan en dan hadden, tal die schreeuwers die niets deden" met hem medegegaan en ik bly'f by myn opinie, hy' had succes gehad. Hy stelt my de vraag of ik wel eens zitting gehad heb in een comitébestaande uit twee commissieleden. Hy voegde daarby', dat er geen tyd was om een comitésamen te stellen, daar er nog slechts twee weken overbleven voor de komst van den heer Louis Bouw meester te Rotterdam. Ik kan hierop den heer Van Raalte mede deelen dat ik eens in een dergelijk geval een comité- vormde, wel niet met n, doch toch slechts met twee medeleden, en ik had slechts drie dagen voor my', en toch verkreeg ik ?sen" schitterend resuhaati dank zy d» vrijge vigheid der volgens hem thans zoo gecomprómiteerde Rotterdammers. Toen heb ik ook in dien korten tyd heel wat moeite gehad, en het was my ook heel wat gemakkelyker geweest, als ik alles maar blauw blauw gelaten had en den jubilaris persoonlek een bloemstuk vereerd had, doch dan had ik zeker achteraf in de pers niet geklaagd over de houding van het Rotterdamsch publiek, doch ik had my in stilte verweten myn plicht niet gedaan te hebben, dat verzeker ik hem. En toch schreef ik niet de levensbeschrijving van dien jubilaris en kon ik hem niet tmijn vriend" noemen. A. ROBBETSON W.AZN. Rotterdam, 11 Maart 1902. # * * Indien de heer Robertsen eerlyk de door my aangehaalde feiten en argumenten had weerlegd, zon ik niet zftn afgeweken van myn voornemen om niet langer op deze kwestie in te gaan ; nu echter de heer Robertson myn laatste stukje als een toko schynt te beschouwen, waaruit hy kiest wat van zyn gading is, wensch ik op gevaar af incon sequent te schynen nog met een kort woord te verduidelijken wat den heer R. nog onduidely'k schynt. De heer Robertson doet erger: door het dooreenhaspelen der verschillende argumenten verkrygt hy een geheel scheeve bedoeling, en hiertegen wensch ik met be slistheid te protesteeren ! Hoofdzaak moet hoofdzaak bly'ven; doch by'zaken zyn dikwijls onmisbaar om de waar heid dier hoofdzaken zoo helder mogelyk aan het licht te doen komen; bovendien weerlegde ik myn vorig artikel punt voor punt de door den heer Robertson geopperde BIJZAKEN. Dit nu doet de heer R. niet; hy negeert al myn «beschuldigingen en insinuatiën"; slechts aan n punt houdt by ditmaal vast, en geeft overigens bly'ken van niet te willen begrypen en lezen. Ik tracht te ontkennen beweert de heer R. dat ik aan de laksche houding van het Rotterd. publiek de meeste schuld had, DOOR MEDE TE DEELBN dat ik Louis Bouwmeester persoonlijk huldigde l Hoe komt de heer Rohertson aan deze gevolgtrekking ? Myn meededeeling geschiedde UITSLUITEND op de bewering van den heer R. dat ik zelf ook niets deed en stond volstrekt niet met iets anders in verband ! By het samenstellen van een comité, liet ik my voorlichten door menschen, die minstens evengoed op de hoogte zyn, van tooneeltoestanden in Rotterdam, als de heer R. en handelde op advies van hen I Overigens ver zoek ik den heer R. beleefd, myn artikel in het nummer van 9 Maart nog eens GOED te willen lezen. Dat schitterende resultaat, in 3 dagen be reikt door een comitévan 3 leden, was onge twijfeld voor een ROTTERDAMSCH ARTIEST l De laatste zin van het artikel is te kinder achtig, om beantwoord te worden. Ik laat hem in al zyn pracht en grootheid voor hetgeen hy is ! En hiermede neem ik voorgoed (ditmaal werkelijk !) afscheid van dit onderwerp. _ AKST. TAK RAALTE JZN. Louis Bouwmeester te Rotterdam. Onder bovenstaand opschrift sebryft de heer Arn. van Raalte Jzn. in de Amsterdammer van 9 Maart: ?Immers de afd. Rotterdam maakt een onder deel uit van het Ned. Tooneelverbond, waar van Louis Bouwmeester eerelid is, z$ had" enzovoorts. Uit deze woorden bly'kt, dat de heer Arn. van Raalte Jzn. van de Tooneelverbondzaken niet voldoende op de hoogte is. De heer Louis Bouwmeester is geen eerelid van het Ned. Tooneelverbond. MARC. EMANTS, Alg. voorzitter van het Nederl. Tooneelverbond. iiiimilnm Tentoonstelling de Moor bij Boffa. Een tentoonstelling, die bespreking eischt. Waar een kunstenaar zoo nadrukkelijk wyst op de strekking in zyn werken, moet hy in afwachting zyn van een verklaring al of niet begrepen te zyn, en lokt dns zelf het eerst een oordeel uit. Als ik van den schilder De Moor hoor of iets van hem zie, komt altyd in myn herinne ring terug een werk uit zyn veel vroeger jaren, als een verschijnjng, die my' toen versteld deed staan, 't Was geëxposeerd in de Ryks-Academie, ik meen als Prix-de-Rome-stuk, en had de frappante eigenschap, een pseudo-Rembrandtschildery te zyn. Die gelijkenis was natuurlyk alleen aan de oppervlakte, slechts schynbaar door een behendige vermomming. Maar 't was niettemin een stout stukje van bedriegelyke nabootsing, wel geschikt om argeloozen van de wijs te brengen. Hoe is bet moge lyk, dat zoo'n aankomeling je daar in eens al net zoowat schilderen kan als de onvolprezen Rembrandt l 't Lijkt deloyaal jegens den schilder, die y'dele daad uit zyn begintijd weer eens op te halen; maar na een zoo knap handige proeve van veinzerij, behouden we later altyd nog eenige achterdocht. Want dat academiestuk was in zyn soort zeer verdien stelijk werk, een toonbeeld van vernuftige techniekspitsvondigheden. Daarin openbaarde zich een talent, maar een talent van pasticheeren. 'k Zou echter deze oude grief tegen den schilder de Moor niet meer doen gelden, indien my uit zya producten van heden duidelijk was geworden, dat zyn persoonlijkheid in volle oprechtheid tot zichzelf was ingekeerd. Zyn expositie by Buffa maakt den argwaan weer gaande, dat de pretentie ook nu nog het over wicht behoudt. Te constateeren evenwel valt daarby een sterk uitgegroeid talent, maar een talent zooals ik het daar juist kwalificeerde. Waar het oordeel principieel ongunstig moet zyn, dwingt zyn werk toch een pry'zen af van onmiskenbare kwaliteiten. Men kan de Moor niet op zyde zetten gelyk den eveneens pretentieusen maar veel zwakkeren Anton van Wely, die eenigen tyd geleden by Voskuyl exposeerde, 't Is niet meer Rembrandt (om het Rembrandtieke), die hem tot model dient; de Moor kan thans ingedeeld worden onder de verzinnebeelders of de abstraheerende kun stenaars. Zyn speurzin dwaalt nu over veel meer uitgestrekte terreinen, 't Is moeiely k hem daarin te volgen. Hier doet hy denken aan Savery, Breughel,aan nog andere minder bekende vroege Vlamingen-, daar weer in eens aan modernen in wonderlyke combinatie: aan Monticelli, aan latere Duitschers als Böcklin of Thoma, aan Bauer zelfs ; zyn schilderyen geven nu eens den indruk van email-werken, van glacuur, doen dan weer aan gobelins en aan gekleurde pa pieren schermen denken. Hier schildert hy of liever had hy een procédévan verf-op brengen in de richting der pointillisten, lichte klare kleuren, daar modelleert hy in een meer harmonieuse stemmingstonaliteit. Het geheele oeuvre vertoont een ruime verschei denheid van experimenten, en de toepassing getuigt veelal van ongemeene bedrevenheid. Zyn techniek is wonderbaarlijk, waar hy met moeielyk na te speuren middelen zyn werken het uitzicht weet te leenen van oude schilderyen; schilderyen waarop de verf is ingegroeid door eeuwenlangen duur, zoodat de kleur bronzig en sonoor is geworden over de lokale oppervlakte en in de diepere voegen, en waarboven de lichten, verschuurde verfhoogsels, in kantige zelfstandigheid zich ver staald hebben. Hy is als een kunstige be werker, die een uitgebreid stel van werktuigen tot zyn beschikking heeft, belust op tour-deforcestukken by' de uitvoering. Hy' is vaneen by zondere hoedanigheid als technicus; een geoefend en beschaafd teekenaar, maar ook een man van veel belezenheid en compileerend vermogen, die naar alle zy'den zy'ne hand weet te zetten by den arbeid. Het bly'ft echter steeds by voorwenden, en de demonstratie van ideeën moet my'ns in ziens niet au sérieux genomen worden. In den catalogus gaan eenige beschouwingen vooraf als pleidooi voor deze kunstwerken. Daar zyn eenige stellingen in opgezet, die wel door weinigen zullen bestreden worden, maar het argumenteeren lykt me hier evenmin doeltreffend als het vijfde rad aan een wagen. Wat geven woorden, wat geeft het in de redeneering gelyk te kry'gen, als van de werken zelf niet de macht van evocatie uitgaat? »Dit werk is een pogen tot het in beeld brengen eener algemeene synthese, die na tuurlyk oneindig variëerend van aandoening is, (? !) want der menschen ziel is eindeloos verscheiden van accoorden." ?Romantische fantastiek, zooals hier bedoeld, is tot synthese geworden visie van het lezen." By zulke geleerde verklaringen wordt men ongedurig en zegt: nu goed, wat by deze woorden myn bevatting te boven gaat, zal ik wel gewaar worden by het zien. Maar ook dan nog worden we een eindje op weg gebracht en hebben enkele der ten toongestelde werken een .korte' synthetische verklaring." Daar is een schildery : Zilvervloot, waarby' wordt aangemerkt: «Van een schilderachtig oud stadje als Delftshaven is een onmiddellijke interpretatie van kleur, toon en stemmingsschoon te maken. Maar er is ook een meer visioenaire verbeelding van oud-Hollandsche glorie." Deze afscheiding van beginselen, met volko men negatie van verband, is gezocht en waanwy s. Hoe ontstaat zoo'n visioenaire verbeelding dan; toch niet alleen onder het zingen van een geuzenlied, of... door het zien van oudHollandsche marine-stukken ? 't Resultaat is een schildery van zeer on evenwichtige compositie; een bedenksellje van ?oud-Hollandsche glorie," dat zyn uitlegging zoekt in een rumoerige compositie met ontel bare figuurtjes (daarin komt vooral zyn knap heid zeer sterk uit) en in drukke kakeling van kleuren, bonter en verfachtiger dan het groote stuk van Beerstraten uit ons Museum, waaraan het in de verte doet denken. Daar had een zang kunnen opgaan in de flapperende zeilen en vlaggen der driemasters, die uitkomen tegen de uithollende witte wolk. De «visioen aire verbeelding" kan groeien als de bries van de ruime zeelucht om de ooren is als muziek, en het kleurenschoon van een speciaal Hollandsch stadje, een lust voor de oogen. 't Is nu alles bedacht en de uitvoering doet slniksche grepen op het versmade gebied van onmiddel lijke interpretatie van kleur, toon en stemmingsschoon. Toch is deze schildery niet een der ergelykste uit de collectie. Er zyn er waarin grooter komedie wordt vertoond: Wedergeboorte, Ahasveros. de strijd om Gods glorie, de Uren, de wonderlijke fontein, vereoeking van den heiligen Antonius. 'k Zal me permitteeren 't laatste werk nog even voor te stellen; 't is «en onderwerp dat altyd zeer getapt was vanaf Grünewald en Jeroen Bosch tot aan Odillon Redon. » Verzoeking van den heilgen Antonius. Wat in den geest van den door verzoeking gefolterden heilige tot visioen werd, is hier afgebeeld, (dat een mijnheer, nog jong van jaren, in het midden van de gezelschapskringen uit onzen tyd, zich daar maar in eens verplaatsen kan in de ziele sfeer van dien vergrysden asceet, die dag aan nacht zooveel jaren lang, te midden van een zwygende woesteny, slechts met n begeerte zyn leven vulde, de begeerte naar gebed, overweging en zelfkastijding. Het heilige boek rust op een groep wellustige vrouwen, (de uitbeelding van die wellustige vrouwen in acrobaten houdingen uit een circus, is tot in het belachelijke bizar. De heilige slaat er van zyn handen voor de oogen; natuurlijk, is dat ook schrikken!) Op zijde staat eatan, tweeslachtig, verraderlijk, onbegrypelyjk, grtfnsend; (de grime van dien Mefistofiguur is zoo kwaad niet.) De madonne is ontluisterd, ver vaald (een vale reproductie uit Tooropa din gen). Het Christusbeeld getourmenteerd, onbe holpen ... (in de verbeelding dan van den heilige, die zich daar zyn steun voelt ontzin ken ; de figuur van Christus krygt daarom iets van een kikvorsch, omdat hy nu onbeholpen moet zyn). Genoegelyk dan toch wel om te zien, zyn de potsierlijke vertooningen by de nuchtere op vattingder Antonius-legende van Teniers. Indien deze kunstuiting nu litterair moet heeten, ga ik liever op hat gebied der litte ratuur zelf zoeken om te ondergaan een sen satie van het fantastisch tafereel. Ik denk dan aan Flanbert, en hoe hy in het begin van zyn boek ons zoo dadely'k onder suggestie brengt van zyn visie : beschrijving van den nacht in die wildernis met een suising van geheimenis; de eenzame heilige zich zelf ver geten, by de extase van zyn beschouwingen, dan de huiverstoot door zyn lichaam, als hy over de aarde in plaats van de slagschaduw van het kruisbeeld, die hy daar gewend was te zien, plotseling gewaar wordt de projectie van twee groote hoornen, nu in eens weet de vleeschely'ke aanwezigheid van Satan. ^ ?? Hier is het schildering in woordkunst, by de Moor is het zeggery' in schilderkunst. In Wedergeboorte is ,,d« uitdrukking van een verstoorde, eenwenjange eenzaamheid, door het passaeren vaftjesrage musiceerende menschen met bloemen,' (fijn bedacht, met bloemen !) al zeer pover. Een prentje van Dor by de schoone slaapster in het bosch geeft honderdmaal meer de illusie van een »eeuwHierby wil ik het laten. Uit het zaaltje van Buffa ga men zich ver kwikken aan de frisschere atmosfeer, die waait in de zalen van Arti, waar Bauer nu aan wezig is. Hy is er toch pok geen, die zich beperkt tot een onmiddellijke interpretatie van kleur, of een oostersche danseres zal schilderen, alleen om het goudglanzen van haar gewaad, en het fonkelen van haar hoofdtooisel en lijfsieraden. Die heele romantische fantastiek, die tot synthese geworden visie van het leven is maar een wassen neus in de kunst van De Moor. Ik vond het noodig daartegen te waarschuwen omdat de mom zoo misleidend is door de aantrekkelijkheid van buitengewone vak virtuositeiten. Er valt te waardeeren by deze werken, maar niet om de ideën, die hier opgedrongen wor den, wel by het letten op de kunstige vinger bewegingen van dezen geroutineerden en be kwamen uitvoerder. In zoovele dezer stukken vinden we kwali teiten, die het doen betreuren dat, wat er het best is in dezen schilder, gesmoord wordt door rethorische neigingen, en synthetische dry'very'en. Hy moge by zyn aangehangen kunst beginsel ter overweging nemen een paar verklaringen uit den catalogus zelf. «Het raad selachtige geeft meer illusie dan het weten", en «klein en schier onnaspeurlijk in de wy'ze, zwygende natuur staat de mensch en zyn fatum". W. STEENHOEF. By Van Wisselingh is er op 't oogenblik een schilderijtje van Delacroix, waarnaar be langstellenden mogen verwezen worden, die zich hun voorstelling van dien beroemden romantieker gevormd hebben by de schilderyen uit het Suasso- en Rijksmuseum. Beter dan in de nog al tooneelmatig opgezette Medea ('t stukje uit het Rijksmuseum kan minder in tel komen) is hier de werkely'ke vleugelslag van een pas sievolle kunst te onderkennen. Het stuk stelt voor een scène uit een Griek schen kryg, waar, langs de treden voor een paleis, vrouwen door soldaten worden mee gesleurd. Maar het onderwerp interesseert min der op 't eerste gezicht by de onmiddelyk boeiende werking van een getourmenteerde maar prachtig aaneengesloten compositie. Een kluwen van figuren, die niet bedachtzaam ge groepeerd zyn. maar waar uit den tumnltneusen totaalindruk de actie der verschillende beel den zich verantwoorden laat. Daar voelt men in die wilde beweging van heftig contrasteerende of breed uitvierende ly'nen, in de on stuimige botsingen der kleuren, wat er wer kelijk in de verbeelding van dien kunstenaar gezied heeft. Ik zag daar ook nog een zeldzaam zuivere Daubigny; een sober geval: aan den gezichteinder van ruime velden wat huisjes en molentjes. Spiritueel als een aquarel, maar met de rijpheid en het gedegene van een olieverfschildery'. W. S. lllftlttMMIflIHM Marie Madeleine. Auf Kypros" (Berlin, Yita, Deutsches Verlaghaus). Znölfte Auflage. Een nieuwe dichteres gerenden ! Wat een evenement! Voor mij grooter dan de krouingsfeesten van God weet welken oppermacht gen koning, of den val van een geheel ministerie, of zelfs een groote overwinning van de Boeren, dien ik toch alles goeds toewensen "Een nieuwe dichteres in je leven ! Mijn God! wat een geluk!... Zóó is het gebeurd. Ik was in Berlijn. Ik had nog heel weinig van de nieuwere Duitsche literatuur gelezen, en om de waarheid te zeg gen, ik had er E ie t erg veel idee in. En toen een Berlijnsche vriend mij meenam naar zijn bescheiden journalisten huurkamert je om mij wat voor te lezen" van het nieuwste, dat was uit gekomen, voelde ik mij zoo'n beetje of ik voor een uurtje naar de pijnbank werd geleid. Maar, de beleefdheid voor alles, nietwaar P Met een zuur-zoet gezicht ging ik mee.... En ik zal het nooit, nooit vergeter. Want, tusschen allerlei andere bundeltjes in, lag daar dat roode verzen boekje met de witte titel letters, Marie-Mndeleine rAuf Kypros,'" dat ik achteloos opnam, eigenlijk toevallig, en dat mij nu mijn leven lang niet meer zal verlaten. Het eerste gedicht dat ik las, was het laatste, waar zij haar Glaubensbekenntnis" doet, en waar zij het trotsch belijdt: a Ich liebe die Begierde die keine ErfüUung kennt. Ich liebe die rote Flamme, die meine Seele verbrennt." Ea toen ik dit gedicht geheel had uitgelezen, had ik het te pakken. Je voelt dat zoo met verzen, als met een menscb, die pas tegen je praat. In ns hou je van hem. Voor je leven. Hoe ik zenuwachtig dat bundeltje doorging, hoe ik daar in eens, met een rooden kop en gloeiende ooren, die heerlijke verzen las, waaruit de vlammen van passie en smart-om-passie op laaiden! Het was inéns of de kamer om mij in gloed stond. O ! Dat boekje, dat ik mee mocht nemen, dat ik den gansenen avond in mijn jaszak droeg, zoodat ik het voelde tegen mijn hart, machinaal pratende tegen allerlei menschen, heelemaal van hun weg, tot ik eindelijk, alleen op mijn kamer in het hotel, tot laat in den nacht kon lezen, en lezen, en nog eens overlezen, huiverende onder den ontzacüelijken hartstocht van die in smart-om-liefde praehtig-ópgegloriede vrouw!... Zóó was dit wonder in Berlijn begonnen : Op een triestigen .winterdag in November (1897) zat de redacteur van het thans versche nen Narrenschiff in zijn ontvang-kantoor, toen door de k!erk een jong meisje werd aangediend. Wat voor een meisje ?" «?Nog zoo'n hél jong." En daar stapte een vlugge, levendige bak. visch binnen, van een onmiskenbaar slavisch type, met bruin lokken-gekrul om het hoofd, groote, lichtende oogen, en nog in half korte kleeren. Dit kind moest nog pas zestien wórden, en kwam maar eventjes... gedichten voorlezen!!! En zij las hem voor het verbazende vers Champagne frappe", dat erg fatsoenlijke mama's zeker een beroerte zou hebben bezorgd, en waar zeker stellig alle dame-meisjes" zich voor zou den schamen. Hier zijn twee coupletten er uit: u Willst du so recht das Rechte fühlen muszt aus dem Eis du das Feuer genieszen: . Jene Fruiten, die die Heiligen spielen, muszt du in deine Armen schliessen. Glaub's! In den rvhig blickenden Weibern zuclcen die allerwildesten Triebe, and am Misten lodert die Liebe in den ucissen Madonnenleibern. Toen het bakvischje hem déze en andere ge dichten had voorgelezen, voelde de redacteur dat in dit jonge, nog nauwelijks tot maagd gerijpte meisje eine gottbegnadete Dichterin" stak, zooals er maar weinigen hebben geleefd. De verzen van Marie-Madeleine zijn verzen van hartstocht, en Marie-Madeleine is van den geweldigen, vlammenden liefde-hartstocht de dichteres. In haar ontzettende boek //Drei Nachte" laat zij een jong meisje, Sibylle, een aan ruggemergstering wegkwijnenden iongen man vertellen van Venus destruktiva", van »de Liefde, die vernietigt." rSie&st du, mein Freund, die Liebe ist das einzige Gefühl das noch starter ist als der Trieb der Selbsterhaltung. Ich werde dir ton der Liebe erzahlen, die zerstórt'. Zóó, als Sibylle in Drei Nachte" vertelt, zegt zij zelve haar leven uit in dien van harts tocht vlammenden verzenbundel Auf Kypros." Want die verzen geven allen de groote trage die van haar eigen leven, van het leven eener vrouw, wier fijne ziel door het noodlot van den hartstocht verteerd is. En die hartstocht is grandioos, maar ontzettend als de oer-driften van een wijfjesdier, dat schreit om een mannetje in het bosch, in wilden paringstijd. Maar, wel bewust van de vernietiging der teerste zieledingen door dien verschrikkelijken Trieb", jubelt zij tegelijk hoog óp om de schoonheid van dien hartstocht-brand in haar, en roept zij het trotsch-pralend uit, dat zij tóch liefheeft, wat haar vernietigt. Zooals een fiere martelares, die op den brandstapel zingt van de schoonheid der vlammen, die haar verteren: ,lch liebe die lief en Schmerzen und die Qual die mich geküsst." Zóó als dit meisje, heeft nog gén dichteres durven zingen: n Ich sa h dein Bild die ganze Nacht, und in mir st'óhnte dump f das Tier, und meine Sehnsucht sckrie nach dir die ganze Nacht die ganze Nacht. Ich tehnte mich so sehr nach dir nach deiner Zimmer schwülen Diiften, nach deinen götterschlanken Hilften, u.id deiner Ringe goldner Zier." Du Idchelst stolz: Ich hab's gewusst." und weisst doch nicht wie ich mich sehne, zu graben meine Raubtierzdhne in deine nacki Dit is dezelfde, verschrikkelijke Trieb, waarvan zij vertelt, als zij alleen buiten staat, in een zomernacht, en zij overal in het rond den harts tocht voelt, en ruikt, en ziet, die rondwoekert in de natuur. Dan staat zij met baar bevende, onbevrediede lijf te rillen, en verlangt naar haar Lief, om óók uit te kunnen bloeien, als de knoppen, die overal in 't rond machtig uitbotten, in struiken en boomen. Hier zijn een paar verzen er uit genomen, die haar sensatie weergeven (Uit Sommernacht"). /r Es steiat der sussen Sünden wollustig zilternder Chor ? aus den quellenrauschenden Grwnden sehnsüchüg zum Himmel empor. en Aus allen Büschen und Baumen (/«ellen die Knospen mil Macht, Ich kann nicht ruhen und traumen in der seligen Sommernacht. Ich teollle, du kamett geschritten zu mir in den stille» Grund und legtest die kühlen Lippen auf meinem brennenden Mund." Maar het machtigste is haar sensatie uitgedrukt in dat grandioze slotvers er van: ,Es wuchern viel wilde Triebe, und die sehwüle Luft ist setteer von all der brennenden Liebe und dem leuchtenden Du/t umher. Door de meesten harer verzen heen huivert de hartstocht, die haar noodlot is, o verheerschende de ziele-liefde voor slechts nen, en zij weet, dat indien de ne Geliefde hem niet stilt, zij het een ander zal moeten gunnen, Let witte fluweel van hare zachte leden te doen sidderen. tMein brennendes, rotes Zigeunerblut ist sturmgepeitscht wie die r sende Flut" bekent zij, en, droevig daarna, in het volle bewustziju van baar fatum, tot dien ander: leh liebe dich n cht. Mein Herz gehort meinem blonden Liebsten im f'ernen Land. Ich liebe dich nicht. Doch es begehrt dich die qualvolle Sehnsueht, die mich verzehrt wie Flammenbrand. Die qualvolle Sehnsucht!" Hoe geeft zij hierin bewust het fatale wezen van haar Slavische natuur! En wat een fiere duif, wat een gran dioze oprechtheid in een jonge vrouw, om zóó haar innigste te geven! Maar zij duift nog meer dan dal, wél wetend, hoe al deze wilde smart in 't vers tot reine schoonheid wordt: i/Es sleht mein Mund in rolem Brand in meinen Augen trdumt ein Licht; zu Boden gltitet mein Gewand, ich warte! Warum kommst du nicht? Und willst du, dass ein andrer kühit die Glut, die du in mir entflammt, und dass ein andrer zittern Jühit meiner jungen Glieder weissen Sammt?" Ik ken gén andere dichteres, die zulke din gen ooit in vers zou durven zeggen. Maar Marie-Madeleine heeft aan deze, en andere ver zen in Berlijn eene populariteit te danken, die op geheel verkeerde grondslagen berust. De meeste Berlijnsche literatoren hebbeu inet haar op, omdat zij zoo irpikaut," is, zoo eigenlijk unanstandig", en ik heb er zelfs een met de oogen zien knippen, toen haar naam werd ge noemd. Maar niemand heb ik nog ooit hooren gewagen van de ontzachelijke zieie-tragedie, die achter deze verzen jubelt en schreit. tlch weiss es ja, dass ich verloren bin denn nichts kann meinen grossen Durst mir {kühlen." Maar heerlijk komt het dan onmiddelijk weer daarna: Und, wieder einsam, will ich weiter ziehn und heimlich sacU in meinen Wunden wüUen," Voor dien nen, laatsten regel geef ik een geheelen bundel maakwerk-sonuetten van op tragi-comische wijze iedere maand tot ridder dichter geslagen woordkunstenaars." Marie-Madeleine is eene dichteres omdat zij heeft hartstocht en een dichterlijke ziel, en juisr., omdat tegenwoordig zoo dikwijls in Holland hiervoor kunstig woordgespeel als surrogaat wordt gebruikt, deden haar verzen mij zoo verfrisschend aan, en voelde ik er weer eens diep door, wat ik in zooveel nieuwere hollandsche dichters heb gem^t. Wij moesten het nu eigen lijk maar liever bekennen: men kan tegenwoor dig in Holland een dichter worden genoemd, zonder een dichterlijke ziel te hebben, als men den vorm maar soigneert, en den dichttrant van een paar goede voorgangers voor zichtig en handig weet te imiteeren. Men kan zelfs in critieken vernuftige uitpluizingtn lezen over 't al of niet juiste van dit of dat woord, van 't klanknabootsende zelfs er in, alsof een gedicht een soort fotografie van geluiden ware. Terwijl toch al klinkt dit voor sommigen wat apocrief dat, wat er niet staat, maar wat er achter zit, het toch niet volkomen in woord te geven, ongezegde, de zielsontroeting van den dichter zelven het allerwezenlijkste van een vers moet zijn. Achter de verzen van Marie-Madeleine weet ik de tragedie van haar leven zóó grandioos-fataal, dat zij in den vlammen-brand van haar hartstocht voor mij vergloried staat als een martelares der liefde, even heilig als eertijds de martelaressen van den godsdienst waren. Eene buitenlandsche dichteres, die thans hier woont, zeide mij eens kenschetsend van de Hollandsche vrouwen: de meeste Holland sche vrouwen zijn geen vrouwen, maar juffrouwen", hiermede doelende op het over dreven zorgen voor fatsoen en conventie, en de vrees, niet netjes" te zijn als zij hun ware gevoel eens uitten. En hoewel dit oordeel in veel opzichten onbillijk en ondoordacht is, toch bevat het een kern van waarheid. Is het daarom, dat in de Hollandsche literatuur, door die vrouwen geschreven, zoo zelden hartstocht is opgevlamd tot schoonheid P Zelfs Helene Swartb, onze eerste dichteres in haar vroegere, mooie periode, toen het ware lijden in haar nog tot zuivere schoonheid werd, is nooit tot aan de brandende sfeer van den hoogen hartstocht ge stegen. Teer, zooals het stille, langzame vallen van regen-droppelen na donderend onweer, klinken na de uitgestuipte passie-gillen somtijds verzen van zacht-droomerig treuren. Zoo het mooie regen", waarin zij zingt van den regen, die zacht tegen haar venster klopt. irUnd es erblühn in dunklen Seelentiefen die sussen Töne, die so lange schliefen. Die ich verloren fflaubte und vergessen, weil ich viel wilder Lieder mich vermessen." En zij hoort weer het eerste lied van haar ziel, dat in de stille kamer nogeens optreurt, onder het zachte vallen der regendroppen, dat lied: i/Mit seinem gremenlosen, tiefen Sehnen, Mit seinem unverstandenen F erlangen, n. U all dem Schmerz, der nie zur Ruh' gegangen." Dan komen de droeve stemmingen van. weemoed-om-het-leven over haar, en in de treurige rusturen nd den hartstocht ziet zij in dat leven. nAttüberall nur Sterben, Brunst und Lüge und Nol." en klagend roept zij het uit: und vergebens das st'óhnende Ringen, niemals hab ich mein Ziel gefunden! Hoe moet deze jonge dichteres zij was nauwelijks achttien jaren, toen zij Auf Kypros" uitgaf vreemd in het alledaagsche leven der bourgeois-maatschappij hebben gestaan, waar men de jonge meisjes Anstand" en zedelijkheid en conventie inprent, en haar leert, zich te schamen voor wat het mooiste in haar is, ais er geen dorre wet bij is om het te sanctionneeren. Geen wonder dan ook, dat zij in een harer laatste en mooiste verzen het vrije vage

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl