Historisch Archief 1877-1940
N'. 1291
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902,
WEEKBLAD'VOOS NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ...;../ 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar ,.....* mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuciues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 23 Maart.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit DuitscHaud, Oostenrijk en Zwitserland worden n'tsluitend aangenomen door
de firma R-ÜDOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen dszer firma.
I K H O C Di
VAN TEBEE EN VAN NABIJ: Gevangenis en
gezin. Militairisme, door D. Lotsverbetering,
door Lnotor. De werkeloosheid te Rotterdam,
door Maurits yan Gelder. De werkeloosheid te
Boiterdatn, door J F. N. SOCIALE AANGE
LEGENHEDEN: Meerdere beperking van den
kinderarbeid, door S KUNST EN LETTEREN :
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Wagn^r-nitvoeringen te München. Knust en
samenleving, door Is. Quérido.
Baoer-tentoonstelïing, I, door W. S. President Steyn en
generaal De la Eey. De strtjd over het bewaren
der archieven van de N. H. kerk in de
Byksarchiefdepóts der provinciën, II, (Slot,) door V.
Herinneringen (metportr.), door M. J.van Lennep.
Mr. Jacob van Lennep. Mr. Jacob van Lennep
en het Tooneel, (met portret en platen), door J.
H. E. Over van Lennep door J. H E.
Een onderhond met mr. Jacob v Lennep,
door Juslns van Manrik Het aanst. Derde
Nederlandsche Philologen Congres, door H C.
Muller EECLAMES. VOOB DAMES:
Geestely'ke gezondheid, door P. J. van ildriks.
Bemiddelings-bureau voor dienstboden. Gezond
heidsleer, VI, door Q. Dissonanten, door
Mariana. Vrouwenwraak, door Nora. Allerlei,
door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KEONIEK, door D. Stigter.
De Eotterdamsche Brandweer. INGEZON
DEN. Knnstzangen, dooi Ko Palet.
ADVEBTENTIEN.
IIIIIIIIIimilllllHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIltllllllllllllMHIIIIIIIIIKI
Gevangenis en gezin.
interpellatie?Marchant heeft ten
e gehad het aannemen eener motie.
luidde:
»De Kamer, van oordeel dat de moge
lijkheid móet bestaan dat in zeer buiten
gewone gevallen gedetineerden, onder de
vereischte waarborgen, het gesticht waarin
zij zijn opgenomen, zullen mogen verlaten,
gaat over tot de orde van den dag,"
In zulk een zacht en vorm werd de
weigering van den Minister van Justitie
om een stervende dochter.in de gelegen
heid te stellen haar vader toe te spreken
als iets onbarmhartige gekarakteriseerd.
Dat de mogelijkheid om den vader toe
te staan zijn dochter nog eenmaal vóór
haar dood te ontmoeten, bestond m. a. w.
geheel afhing van den wil des Ministers,
mocht men wijl men zoo parlementair
als een parlement wilde blijven niet
verklaren, veel min het zegel hechten aan
Schaper's woorden: »De Kamer, van oor
deel dat de houding van den Minister
van Justitie in deze zoo min uit een
oogpunt van Christelijk- als
vanRegeeringsbeleid is te verdedigen, gaat over tot de
orde van den dag.'
Toch, hoe vergoelijkend de formule ook
klonk, »voor de goede verstaanders die
slechts een half woord noodig hebben",
was het duidelijk genoeg, dat de Kamer,
de heele Kamer, eigenlijk heeft willen zeg
gen: me lieve Excellentie, verschrikkelijk
jammer, dat ge u deze discussie onder ons
honderd, en een zoo scherpe afkeuring
van het Nederlandsch volk, hebt op den
hals gehaald.
Wat de Minister zelf te zijner verdedi
ging bijbracht, het was al zoo onbe
duidend mogelijk.
lo. Hij had gehandeld als Gort. v. d.
Linden in dergelijke gevallen. Edoch,
als Gort v. d. Linden te handelen kan na
tuurlijk zeer verkeerd zijn. En hij had
niet gehandeld als v. d. Kaaij, terwijl als
v. d. Kaaij gehandeld te hebben, zeer goed
zou hebben kunnen zijn.
Daar er hier antecedenten van tweeërlei
aard waren, hielp hem de studie en de
vermelding dier antecedenten dus niets.
Toen de Minister zei: «doch de afwij
zing van het verzoek was niet atleen ge
grond op antecedenten," hield hij een al
te onnoozel praatje, al moest het dienst
doen als een.zeer ophelderende inlichting
en als voor minstens drie kwart een argu
ment.
De antecedenten waren vóór en tegen
zich in deze hierop »te gronden" .... de
Minister had even goed kunnen zeggen,
dat hij »niet alleen" zijn knoopen had ge
teld. .
Natuurlijk moest nu de wet hem tot wei
geren hebben verplicht. En met een gul
heid als stond de wet vol bepalingen die
hem tot het hardvochtig besluit hadden
gedreven, gaf hij art. 342 van 't Wetboek
van Strafrecht prijs en verkoos alleen te
Steunen op art. 10. Art. 10 was wel niet
bindend voor de uitvoerende macht, maar
het is een norm voor den rechter... en
het vonnis wordt niet uitgevoerd als er
een ... intermezzo komt. Van dit punt uit
ging de Minister handelen over een
gezondheidsreifje naar het Zuiden enz. en
hield zich verder alfof het beginsel van
de Strafwet zijn handen gebonden had.
In ons vorig artikel reeds schreven wij:
»Men heeft getracht in het licht te stellen,
dat de wet geen onderbroken gevangenis
straf duldde, en Z. Exc. dus wel genood
zaakt is geweest het meisje te laten sterven
zonder van haar vader afscheid te hebben
genomen en hem te hebben aangespoord
in 't vervolg een beter leven te leiden.
Nu weet een ieder wel, dat wat de wet
te dezen opzichte eok voorschrijve, daarbij
aan gevallen als het hier bedoelde volstrekt
niet is gedacht, zoodat zij op geenerlei
wijs om den minister van schuld te ont
lasten eenigen dienst kan bewijzen. Men
kan hier ter verzachting van Z Exc's
daad alleen spreken van een traditie, of
gewoonte, die gevolgd werd; zoo men wil,
gemakshalve, zonder nadenken ... tenzij
een nadenken in den trant van een: nu
ja, als ik dit dezen permitteer, komen er
zoo veel!'1
Welnu, ook maar de allergeringste schijn
van een betoog, dat bij het on t werpen van
de strafwet aan deze soort van gevallen
inderdaad gedacht was, bleef afwezig. Al
die redevoeringen, uitgaande van art. 10,
hadden dus niet de geringste waarde, ter
wijl bovendien de voorbeelden van een ver
breking der continuïteit der straf geenszins
ver te zoeken waren, afgezien nog van
het feit dat v. d. Kaaij, als Minister, in
de continuïteitsverbreliing niete strijdigs
met het beginsel van ons strafrecht had
gevonden.
Toch moest de wet dienst doen om des
Ministers willekeur, des Ministers hard
heid goed te praten. En waar de Minister
zelf niets toonbaars voor den dag kon
brengen, stonden de juristen, politieke
medestanders van hit Kabinet, gereed hem
een handje te helpen. Zoo kwam Mr.
Heemskerk uit den hoek met de verzeke
ring : «Omtrent de wettelijke zijde der zaak
is de Minister volkomen in zijn recht, de
vrijheidsberooving moet een karakter van
continuïreit hebben" (alsof iemand, b. v.
v. d. Kaaij, indertijd dat karakter had
willen aantasten!); en vervolgens liet De
Savornin Lohman zijn stem weerklinken,
om het »standpunt" van den Minister te
verdedigen:
»Wij mogen aan de humaniteit niet ten
offer brengen den eerbied voor de wet;
hij wil er toe medewerken de wet door de
barmhartigheid te temperen, maar men
mag den Minister er geen verwijt van
maken dat hij de hardheid der wet heeft
moeten volgen. Men eprak van den kouden
toon van den Minister; doch des Ministers
toon was zijn gewone toon. Hij moet vóór
alles de wet toepassen; men mag niet
buigen voor de humaniteit, al is men per
soonlijk nog zoo barmhartig."
Zoodat men slechts heeft aan te nemen,
dat zulk soort van verklaringen, bij monde
van Mr. Heemskerk en Mr. De Savornin
Lohman, even veel waarde hebben als de
getuigenissen van de stem des rechts zelf,
om te kunnen meenen, dat de juristerij van
den Minister en van zijn collega's jut isten
hem heeft blank gewasschen voor de oogen
des volks!
De heer Schaper heeft bij deze gelegen
heid hoe kan het anders? het Chris
tendom genoemd, als vierkant in strijd
met zulk een daad van een Christelijk
Minister, deel uitmakend van een Christelijk
Kabinet. En waarlijk, voor hen die het
Christelijke willen leeren kennen, zooals
dat in de politiek zich voordoet, is deze
interpellatie, met het daarbij gehouden
debat, wel eenige overweging waard.
Bij het Christelijke denkt men, natuurlijk,
alle Christelijke gelooven hebben dat zoo
geleerd vooral aan Jezus, en zoo kan men
zich niet anders voorstellen, dan dat een
Christelijk Minister of Christelijk Kabinet,
geplaatst voor het thans besproken geval,
zichzelf afgevraagd zal hebber : gegeven c'e
strafwet... gegeven het verzoek van een
stervende dochter,en een in drankzucht ver
vallen vader... hoe zou Jezus gehandeld
hebben, als hij zich in mijn plaats had be
vonden ? En dan gelooven wij, meent ieder,
dat een Excellentie daarop zou hebben
moeten antwoorden: Jesus zou zeker zijn
adhaesie geschonken hebben aan de hou
ding van v. d. Kaaij. Zonderling ge
noeg, terwijl men steeds het Christelijke
als een hoofdelement in de politiek der
kerkelijken heeft aangekondigd en ge
prezen ... bemerkt men ook thans weder
in de praktijk daar ganschelijk niets van.
»Nu heeft men zich beklaagd over den
kouden toon van den Minister. De Minister
heeft echter dit debat beschouwd als een
juridisch debat; hij wilde geen Christelijk
heid of humaniteit afficheeren; hij moest
zich aan de wet houden. De alpha en
omega van een Minister van Justitie moet
zijn: Servi legum Sumus, liberi ut esse
possimus: wij zijn slaven der wet om der
vrijheids wille."
Aldus een Christelijk Minister van
Justitie.
Hij wil geen Christelijkheid afficbeeren.
Zeer goed. Maar bij de verkiezingen wordt
de Cbristelijkheid als alpha en omega
geafficheerd, en mag men dan die Christe
lijkheid buiten de wetstoepassing houden,
als de wet zelve haar gelijk in dit
geval niet het ft buiten gesloten?
En al ware dit laatste zoo niet al
stelde de wet werkelijk den wetsslaaf hin
derpalen in den weg, is het waar, dat een
Christelijk Minister alleen te luisteren heeft
naar het heidenech »Ssrvi Legum Sumus"
en .niet tevens naar het Christelijk be
ginsel, m. a. w. dat bij een onredelijke en
hardvochtige, een slechte wet in haar toe
passing mag verzachten en verbeteren als
door die wet de Christelijkste aller wetten,
de barmhartigheid, in ieders oog wordt
geschonden ?
En dan, wat ons het meest nog
bij het debat, op de interpellatie-Marchand
gavolgd, verwondert het is de volkomen
afwezigheid van eenig principieel woord
van anti-revolutionaire zijde over het vol
strekt gemis van verband tusschen ons
strafstelsel en het huisgezin. Men straft
eenvoudig als bestond het huisgezin niet.
De Minister kon zoo maar over dien
toestand spreken, zonder ook maar van
eenig gevoel blijk te geven. Men ver
weet hem daarom zijn ^kouden toon". »In
de tweede plaats," zoo lezen wij in
het verslag, »als men hier spreekt over
hardheid en die bestaat hier dan
bedenke men wel, dat zoodanige hardheid
een noodzakelijk gevolg is van elke straf;
zij 't dan dat men hier te denken hebbe
aan onvolmaaktheid van de straf, men
bedenke wel dat de straf neerkomt niet
enkel op degenen die haar ondergaan, doch
ook die er de gevolgen van dragen. In
dit geval trof de hardheid der straf ook
de zieke dochter van den verpleegden
vader. De in dit geval niet te vermijden
hardheid is echter niet de F<;huld hetzij
van den Minister of vau b--» O. M, De
hardheid ligt hier geheel Lij i'^n vfeder,
die de straf had te ondergaan ."
De delinquent wordt gestraft. Zijn gezin
lijdt... op tallooze wijzen kan dat lijden be
staan ... en de Staat of Justitia weet alleen
te straffen zoo, dat de arme huisgenooten
vaak veel erger nog getroffen worden dan
de man van het misdrijf of de misdaad
zelf.
Hoe vreeselijk onrechtvaardig de zooge
naamde Justitia aldus handelt... geheel
vergetende dat de gestrafte tot een gezin
behoort men weet het.
De weigering aan die stervende dochter,
evenals die aan den door Dr. Muller ver- [
melden knaap ziedaar maar n enkel
voorbeeld uit een onafzienbare reeks van j
onbarmhartigheden, waarmee de verwanten '
van gedetineerden kennis maken : zedelijke i
en stoffelijke gevolgen van 's vaders of ;
's moeders, 's zusters of 's broeders straf.
Christelijke Ministers en Christelijke ;
kamerleden, antirevolutionairen in de eerste
plaats, hebben wij van uw Christendom,
al of niet geafficheerd, ook met het oog
op het gezin, Christelijker strafrecht te
wachten, dan het heidensche waaronder
wij nog leven ?
Militairisnie.
Zal een debat over welk onderwerp ook,
eenig nut hebben, dan dienen, dunkt mij,
de strijdenden het in de eerste plaats eens
te zijn over de beteekenis van de woorden,
die zij beiden gebruiken. Onder militai
risme versta ik de aanvaarding van het
denkbeeld, dat bij volkerengeschillen de
eigenmacht beslist. Dat er een speciale
physieke kracht in den Staat moet zijn om '
in hoogste instantie tot gehoorzaamheid j
aan de wet te dwingen en bij botsingen '
tusschen burgers de orde te handhaven,
heeft met het militairigme niets uit te staan. '
Schrapt men den oorlog uit de rij der j
mogelijkheden, dan blijft het nog steeds de j
taak eener wat uitgebreider politie om direct (
geweld van burger tegen burger te keeren. j
Het militairisme geen militaire auteur
zal het loochenen is een internationaal
verschijnsel. Elk protest tegen het militai
risme het volgt uit de premisse kan
volstrekt onmogelijk anders gericht zijn dan
tegen alle volkeren tegelijk. Met het veel
gebruikt beroep op onze VaderlandEche ge
schiedenis in de 16e eeuw bewijst men dus
niet dat het militairisme goed of noodig is,
maar alleen dat een klein volk door een
groot tot militairisme kan worden gedwon
gen. In een oorlog tusschen een groote en
een kleine natie zal meesttijds de vechtlust
(hebzucht) van de groote oorzaak zijn
en het strijden van de kleine gevolg.
Het gevolg nu te beredeneeren, op te
hemelen en de oorzaak onbesproken,
onverfoeid te laten bewijst weinig doorden ken.
Militairen, die den oorlog verdedigen, wijzen
altijd op de aangevallen partij. Zij hebben
goede reden om over de aanvallende partij
te zwijgen. Wat is b. v. een Engelsch
militair op dit oogen blik ? of een beul of
een slaaf. Hij speelt de verachtelijkste rol
onder de hedentijdsche menechenkinderen.
Is nu een Engelsch militair" als mensch
soort slechter dan gjj of ik ? Natuurlijk
niet. Het nog steeds heerschend begrip,
door de militairen krachtens hun beroep
toegf juicht, dat voor den staat of'wat dezen
Vertegenwoordigt, macht recht is m. a. w.
het militairisme, dat is oorzaak, dat hij zonder
blozen zich tot werktuig maakt van dien
staat en onze verachting zich op den hals
jaagt.
Wat niet goed is tusschfn enkelirgen
het recht van de vuist kan ook niet goed
zijn tusschen de volkeren. Daarcm is het
militairisme verfoeilijk. Hoe komt het nu,
dat de volken zooveel lager staan dan in
doorsnede de individuen. Eenvoudig door
dien een
verantwoorc'eJykheid.diegezamentlijk wordt gedragen, zwak of in 't geheel
niet wordt gevoeld. Daarom kan het mijn
bedoeling niet zijn de militairen persoonlijk
te kwetsen. Ook om deze reden niet. Weinig
menechen kiezen een beroep uit vrijen wil.
Wij zijn, voor het overgroote deel, wat
geboorte, opvoeding en omgeving van ons
gemaakt hebben. Alleen zou ik de heeren
wel willen verzoeken niet voort te gaan
met ter verheerlijking van den ooilog
de geesten ie verwarren door altijd op ons
meegevoel voor aangevallen volken, groot
of' klein, te speculeertn. De overweging van
het politiek gevaar, waaraan beurtelings
alle staten, de kleine in 't, bizonder, dcor
geweld bloot staan, moet bij nadenken alleen
tot deze practische conclusie leiden : Iki
verzet tegen hel militairisme behoort inter
nationaal te zijn als het kwaad, waai tegen
het zich richt.
Mtn kan met alle recht het militairisme
een wangroei, een schadelijke uitwas van
het natiocaliime noemen. Dat wij tnenschen
voorliefde koestelen voor een bepaalden
kring van medemenschen, te beginnen met
het gezin, te eindigen met hen, diemetona
n taal spreken, dat die voorliefde bestaat,
dat wij baar aanvaarden sluit dit in,
dat wij haar moeten toestaan bandeloos te
zijn? Mogen wij haar toestaan dat zij met
doodslag-bedoelingen aanvalt,wie haar voor
werp niet kunnen zijn? Maar de natuur
gaat boven de leer, zegt ds. Talma. Is na
deze verklaring nu volkererihaat geen
domme verfoeilijke neiging meer? Wij
ontkennen niet, dat die neiging bestaat,
maar wij ontkennen, dat daarin berust
moet worden. Wij eischen, dat tegen die
neiging gestreden worde en dat geestelijken
mede voorgaan in dien strijd. Op welk ander
gebied van het menschelijk leven is ds.Talma
bereid in den steeds zwaren kamp tusfchen
leer en natuurdrift maar botweg
tecapituleeren? Liet men zich ontmoedigen door de
taaiheid van wat niet deugt, tr bestond
reeds sinds lang godsdienstleeraar noch
zedemeester meer.
Er moet een macht zijn om het recht ook
tusschen staten te handhaven. Het valt
moeilijk tegen te spreken, maar dit is geen
militairisme Een statenbond, ageerend tegen
een staat, weigerachtig een arbitrale beslis
sing te aanvaarden dit is, dunkt mij,
ver verwijderd van het beginsel, dat de
sterkste staat steeds het recht aan zijn zijde
heeft.
De straffen van een yplkerenrechtbank
behoeven niet noodzakelijk bloedig te zijn.
Ook in handel en verkeer is een natie
zeer gevoelig te treffen.
Stel dat in lange jaren dit denkbeeld
onwerkelijkheid blijft, dan moeten wij niet
temin er voor blijven strijden al ware het
maar om de inoreele verwildering en
verdierlijkicg, die de openlijke berusting in
de oppermacht yan het ruw geweld onver
biddelijk met zich voert, zooveel mogelijk
teneutraliseeren. Mogen wij menschen
voorloopig onder bepaalde omstandigheden ons
niet beter weten te gedragen dan de tijgers,
dan namelijk onze tanden in eikaars schou
ders te slaan, dat dit voor 't minst niet
geschiede zonder een woord van protest van
ons beter ik.
II.
»De strijd tegen het militairisme moet
internationaal zijn als het kwaad, waartegen
hel Tcich richt.'' Hieruit volgt, dat elke stap,
elk wooid, elke penning aan dien strijd
buiten eecig internationaal verband ten
koste gelegd, als volmaakt nutteloos ver
spilde kracht moet worden beschouwd.
Niets, niets behoort in dien strijd te ge
schieden of' liet moet een draad vormen
in door een reeks van korte of lange
draden verbonden zijn met een interna
tionaal weefsel. Zoqals ik bv. een stukje
telegraafdraad, dat ik tusschen Haarlem
en Amsterdam zoo stil-eenvoudig gespannen
zie staan veilig, stellig en zeker ver
bonden weet met een werelddradennet. Als
een openlijke vrijmetselarij, die hare ver
takkingen heeft tot in ieder gehucht, zoo
moet de geest van het anti militairisme,
de weerzin in geweld, de eerbied voorrecht
de menechen door dringen. Pleegt organisatie
alle beweging sterker te maken deze
bewegirg verliest zonder organisatie, dat
wil hier zeggen internationale organisatie,
recht van bestaan.
Hoe moet die organisatie werken ?
De internationale anti-oorlogsbond tracht
bij verkiezingen invloed teoefenen,dekiezers
te bewegen onder hunne mannen de
antimilitairisten te kiezen. Er komt een inter
national* bond van anti- militairistischepar
lementsleden tot stand. In den aanvang als
protest, zoolang zij weten in de minderheid te
zijn, stemmen zij tegen elke
oorlogsbegropting. Wordt als 't ware op 't zelfde oogenblik
in tien parlementen tegen de
oorlogsoegrootirg gestemd, dan kan men die tegenstem
mers moeilijk meer vaderlandsloozen noe
men. Komt in een staat een
anti-militairigtische meerderheid dan zal bezadigdheid
haar voornaamste deugd moeten zijn. 't
Spreekt vanzelf dat zulk een meerderheid
alleen staar de machteloos is. Eenige staten
het aantal hangt af van hun macht die
in gelijk geval gaan veikeeren, kunnen het
begin van een statenbond vormer), welks
leden zich uitsluitend defensief verbinden.
De beteekenis, het aantal van de t laten,
langzamerhand bij den bond aangesloten,
beslissen over het stationair doen blijven of
zeer langzaam doen dulen van hun
mil>'fl_'HstJEche lasten. Niet als product van een keizer
lijke gril, maar als Ut? incarnatie van ue uit
gesproken begeerte der massa's, wordt nu
een Hof van Arbitrage in het leven geroepen.
Komt htt tengevolge van een weigering van
een der stalen om zich aan een arbitrale uit
spraak te onderwerpen tot een botsing, dan
kan men met volle recht van een onvermyde
lijken steeds ellende met zich voerenden
stiijd spreken, naardien al het menechelijke
is verricht om het kwaad te keeren. Durft
de heer Talma dit nu reeds zfggert?
De eerste voorwaarde om de geschetste
beweging te doen slagen is, dat niet a
der bestaande partijen zich uitsluitend van
haar meester make. Het spreekt van zelf
dat demociaten zich het sterkst tot haar
voelen aangetrokken; maar
anti-militairisten worden ook in niet geprononceerd
democratische partijen aangetroffen. Zal
dus van deze beweging kracht uitgaan, zal
zij zoo weinig mogelijk vat geven
alsantinatioiiaal te worden gescholden, dan is het
zaak, dat niet een politieke richting, maar
alleen de anti-oorlogleus alle
gelijkdenkenden op dit punt vereenige.
Ziedaar in ruwe lijnen de campagne tegen
het militairisme geteekend.
A ra s t er d a m. D.
LotsTerbetering.
Onze tijd staat nu eenmaal in het teeken
der lots ver betering. Der speechen en arti
kelen over lotsverbetering ten minste.
Arbeiders, onderofficieren, rechters, kamer
leden grcn vsrf allen zijn ze tevreden
met hun lot. Lot financiëele positie,
wel te verstaan. En wie tot nog toe niet
zoo erg te klagen hadden ze vragen
nu ook maar om verbetering: je kan niet
weten, misschien komen ze wel in den
drup te staan als 't weldadig regenen gaat
op de belaanbinders.
Minimum belasting en maximum beta
ling ziedaar 't toekomst-ideaal, 't Is
voor een Minister van Financiën om er
kippevel van te krijgen.
Maar wat voor vel moet die Minister
wel krijgen, als hij var avond het Groentje
leest (wie leest 't niet?), en hij vindt
daarin het volgend voorstel tot lotsverbe
tering, dat het land geen cent kost ? dat
door zijn collega van Oorlog, met opoffe
ring van n minuut tijd en n druppel
inkt uit niets te voorschijn getooverd kan
worden ?
Ge ziet, lezer, ik ben in een goed humeur.
Ik kom met een in alle opzichten belan
geloos voorstel. Het kost niets.
Gun mij het genoegen u met een be
scheiden en nochtans verdienstelijk
menschensoort in kennis te brengen: de Mr.
Geweermakers.
Deze Mrs.-werklieden worden, eer zij
voor hun betrekking in aanmerking komen,
gedurende 10 a 12 jaar aan 's Rijks
Geweerwinkel opgeleid. Hun vak eischt
een vrij uitgebreide technische kennis en
veel routine, met welke eigenschappen
toegerust zij op 25- 5, 27-jarigen leeftijd
bij de korpsen worden geplaatst.
Is de Mr. Geweermaker een
consciencieus werkman, die gelrcuw zijn voor
schriften opvolgt, dan brengt zijn arbeid
hem herhaaldelijk in moeielijkheden en
zijn onaangename botsingen niet te ver
mijden. Op aanwijzing toch en onder
verantwoordelijkheid van den Officier van
Wapening bij zijn Bataljon inspecteert en
herstelt hij periodiek alle voorwerpen, die
tot de wapening van den troep behooren.
Hoewel de genoemde officier als regel een
technischen cursus heeft gevolgd, die hem
in de geheimen van de wapenfabricatie
moet hebben ingeleid, bezit de Mr. Ge
weermaker door langdurige practijk
doorfaans een geoefender oog en grooter détail
ennis, en is laatstgenoemde daarom
inderdaad de persoon, van wien de eigen
lijke beoordeeling der te verrichten her
stellingen afhankelijk is.
Het is ongeloofllijk, maar zeer waar, dat
dit laatste hem de grootste onaangenaam
heden op den hals schuift. Let hij, volgens
zijn plicht, alleen op de eischen die het
dooi hem geïnspecteerde wapen stelt, afge
zien van de persoon van den gebruiker
dan zal deze gebruiker, inzonderheid zoo
hij in graad de gelijke of de meerdere van
den geweermaker is, hem dikwijls niet
licht de geldelijke vergoeding of de straf
vergeven, die het gevolg kan zijn van een
aan het wapen bevonden gebrek. En op