De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 23 maart pagina 1

23 maart 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1291 DE AMSTERDAMMER A°. 1902, WEEKBLAD'VOOS NEDEELAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ...;../ 1.50, Ir. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar ,.....* mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 23 Maart. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit DuitscHaud, Oostenrijk en Zwitserland worden n'tsluitend aangenomen door de firma R-ÜDOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen dszer firma. I K H O C Di VAN TEBEE EN VAN NABIJ: Gevangenis en gezin. Militairisme, door D. Lotsverbetering, door Lnotor. De werkeloosheid te Rotterdam, door Maurits yan Gelder. De werkeloosheid te Boiterdatn, door J F. N. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Meerdere beperking van den kinderarbeid, door S KUNST EN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Wagn^r-nitvoeringen te München. Knust en samenleving, door Is. Quérido. Baoer-tentoonstelïing, I, door W. S. President Steyn en generaal De la Eey. De strtjd over het bewaren der archieven van de N. H. kerk in de Byksarchiefdepóts der provinciën, II, (Slot,) door V. Herinneringen (metportr.), door M. J.van Lennep. Mr. Jacob van Lennep. Mr. Jacob van Lennep en het Tooneel, (met portret en platen), door J. H. E. Over van Lennep door J. H E. Een onderhond met mr. Jacob v Lennep, door Juslns van Manrik Het aanst. Derde Nederlandsche Philologen Congres, door H C. Muller EECLAMES. VOOB DAMES: Geestely'ke gezondheid, door P. J. van ildriks. Bemiddelings-bureau voor dienstboden. Gezond heidsleer, VI, door Q. Dissonanten, door Mariana. Vrouwenwraak, door Nora. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KEONIEK, door D. Stigter. De Eotterdamsche Brandweer. INGEZON DEN. Knnstzangen, dooi Ko Palet. ADVEBTENTIEN. IIIIIIIIIimilllllHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIltllllllllllllMHIIIIIIIIIKI Gevangenis en gezin. interpellatie?Marchant heeft ten e gehad het aannemen eener motie. luidde: »De Kamer, van oordeel dat de moge lijkheid móet bestaan dat in zeer buiten gewone gevallen gedetineerden, onder de vereischte waarborgen, het gesticht waarin zij zijn opgenomen, zullen mogen verlaten, gaat over tot de orde van den dag," In zulk een zacht en vorm werd de weigering van den Minister van Justitie om een stervende dochter.in de gelegen heid te stellen haar vader toe te spreken als iets onbarmhartige gekarakteriseerd. Dat de mogelijkheid om den vader toe te staan zijn dochter nog eenmaal vóór haar dood te ontmoeten, bestond m. a. w. geheel afhing van den wil des Ministers, mocht men wijl men zoo parlementair als een parlement wilde blijven niet verklaren, veel min het zegel hechten aan Schaper's woorden: »De Kamer, van oor deel dat de houding van den Minister van Justitie in deze zoo min uit een oogpunt van Christelijk- als vanRegeeringsbeleid is te verdedigen, gaat over tot de orde van den dag.' Toch, hoe vergoelijkend de formule ook klonk, »voor de goede verstaanders die slechts een half woord noodig hebben", was het duidelijk genoeg, dat de Kamer, de heele Kamer, eigenlijk heeft willen zeg gen: me lieve Excellentie, verschrikkelijk jammer, dat ge u deze discussie onder ons honderd, en een zoo scherpe afkeuring van het Nederlandsch volk, hebt op den hals gehaald. Wat de Minister zelf te zijner verdedi ging bijbracht, het was al zoo onbe duidend mogelijk. lo. Hij had gehandeld als Gort. v. d. Linden in dergelijke gevallen. Edoch, als Gort v. d. Linden te handelen kan na tuurlijk zeer verkeerd zijn. En hij had niet gehandeld als v. d. Kaaij, terwijl als v. d. Kaaij gehandeld te hebben, zeer goed zou hebben kunnen zijn. Daar er hier antecedenten van tweeërlei aard waren, hielp hem de studie en de vermelding dier antecedenten dus niets. Toen de Minister zei: «doch de afwij zing van het verzoek was niet atleen ge grond op antecedenten," hield hij een al te onnoozel praatje, al moest het dienst doen als een.zeer ophelderende inlichting en als voor minstens drie kwart een argu ment. De antecedenten waren vóór en tegen zich in deze hierop »te gronden" .... de Minister had even goed kunnen zeggen, dat hij »niet alleen" zijn knoopen had ge teld. . Natuurlijk moest nu de wet hem tot wei geren hebben verplicht. En met een gul heid als stond de wet vol bepalingen die hem tot het hardvochtig besluit hadden gedreven, gaf hij art. 342 van 't Wetboek van Strafrecht prijs en verkoos alleen te Steunen op art. 10. Art. 10 was wel niet bindend voor de uitvoerende macht, maar het is een norm voor den rechter... en het vonnis wordt niet uitgevoerd als er een ... intermezzo komt. Van dit punt uit ging de Minister handelen over een gezondheidsreifje naar het Zuiden enz. en hield zich verder alfof het beginsel van de Strafwet zijn handen gebonden had. In ons vorig artikel reeds schreven wij: »Men heeft getracht in het licht te stellen, dat de wet geen onderbroken gevangenis straf duldde, en Z. Exc. dus wel genood zaakt is geweest het meisje te laten sterven zonder van haar vader afscheid te hebben genomen en hem te hebben aangespoord in 't vervolg een beter leven te leiden. Nu weet een ieder wel, dat wat de wet te dezen opzichte eok voorschrijve, daarbij aan gevallen als het hier bedoelde volstrekt niet is gedacht, zoodat zij op geenerlei wijs om den minister van schuld te ont lasten eenigen dienst kan bewijzen. Men kan hier ter verzachting van Z Exc's daad alleen spreken van een traditie, of gewoonte, die gevolgd werd; zoo men wil, gemakshalve, zonder nadenken ... tenzij een nadenken in den trant van een: nu ja, als ik dit dezen permitteer, komen er zoo veel!'1 Welnu, ook maar de allergeringste schijn van een betoog, dat bij het on t werpen van de strafwet aan deze soort van gevallen inderdaad gedacht was, bleef afwezig. Al die redevoeringen, uitgaande van art. 10, hadden dus niet de geringste waarde, ter wijl bovendien de voorbeelden van een ver breking der continuïteit der straf geenszins ver te zoeken waren, afgezien nog van het feit dat v. d. Kaaij, als Minister, in de continuïteitsverbreliing niete strijdigs met het beginsel van ons strafrecht had gevonden. Toch moest de wet dienst doen om des Ministers willekeur, des Ministers hard heid goed te praten. En waar de Minister zelf niets toonbaars voor den dag kon brengen, stonden de juristen, politieke medestanders van hit Kabinet, gereed hem een handje te helpen. Zoo kwam Mr. Heemskerk uit den hoek met de verzeke ring : «Omtrent de wettelijke zijde der zaak is de Minister volkomen in zijn recht, de vrijheidsberooving moet een karakter van continuïreit hebben" (alsof iemand, b. v. v. d. Kaaij, indertijd dat karakter had willen aantasten!); en vervolgens liet De Savornin Lohman zijn stem weerklinken, om het »standpunt" van den Minister te verdedigen: »Wij mogen aan de humaniteit niet ten offer brengen den eerbied voor de wet; hij wil er toe medewerken de wet door de barmhartigheid te temperen, maar men mag den Minister er geen verwijt van maken dat hij de hardheid der wet heeft moeten volgen. Men eprak van den kouden toon van den Minister; doch des Ministers toon was zijn gewone toon. Hij moet vóór alles de wet toepassen; men mag niet buigen voor de humaniteit, al is men per soonlijk nog zoo barmhartig." Zoodat men slechts heeft aan te nemen, dat zulk soort van verklaringen, bij monde van Mr. Heemskerk en Mr. De Savornin Lohman, even veel waarde hebben als de getuigenissen van de stem des rechts zelf, om te kunnen meenen, dat de juristerij van den Minister en van zijn collega's jut isten hem heeft blank gewasschen voor de oogen des volks! De heer Schaper heeft bij deze gelegen heid hoe kan het anders? het Chris tendom genoemd, als vierkant in strijd met zulk een daad van een Christelijk Minister, deel uitmakend van een Christelijk Kabinet. En waarlijk, voor hen die het Christelijke willen leeren kennen, zooals dat in de politiek zich voordoet, is deze interpellatie, met het daarbij gehouden debat, wel eenige overweging waard. Bij het Christelijke denkt men, natuurlijk, alle Christelijke gelooven hebben dat zoo geleerd vooral aan Jezus, en zoo kan men zich niet anders voorstellen, dan dat een Christelijk Minister of Christelijk Kabinet, geplaatst voor het thans besproken geval, zichzelf afgevraagd zal hebber : gegeven c'e strafwet... gegeven het verzoek van een stervende dochter,en een in drankzucht ver vallen vader... hoe zou Jezus gehandeld hebben, als hij zich in mijn plaats had be vonden ? En dan gelooven wij, meent ieder, dat een Excellentie daarop zou hebben moeten antwoorden: Jesus zou zeker zijn adhaesie geschonken hebben aan de hou ding van v. d. Kaaij. Zonderling ge noeg, terwijl men steeds het Christelijke als een hoofdelement in de politiek der kerkelijken heeft aangekondigd en ge prezen ... bemerkt men ook thans weder in de praktijk daar ganschelijk niets van. »Nu heeft men zich beklaagd over den kouden toon van den Minister. De Minister heeft echter dit debat beschouwd als een juridisch debat; hij wilde geen Christelijk heid of humaniteit afficheeren; hij moest zich aan de wet houden. De alpha en omega van een Minister van Justitie moet zijn: Servi legum Sumus, liberi ut esse possimus: wij zijn slaven der wet om der vrijheids wille." Aldus een Christelijk Minister van Justitie. Hij wil geen Christelijkheid afficbeeren. Zeer goed. Maar bij de verkiezingen wordt de Cbristelijkheid als alpha en omega geafficheerd, en mag men dan die Christe lijkheid buiten de wetstoepassing houden, als de wet zelve haar gelijk in dit geval niet het ft buiten gesloten? En al ware dit laatste zoo niet al stelde de wet werkelijk den wetsslaaf hin derpalen in den weg, is het waar, dat een Christelijk Minister alleen te luisteren heeft naar het heidenech »Ssrvi Legum Sumus" en .niet tevens naar het Christelijk be ginsel, m. a. w. dat bij een onredelijke en hardvochtige, een slechte wet in haar toe passing mag verzachten en verbeteren als door die wet de Christelijkste aller wetten, de barmhartigheid, in ieders oog wordt geschonden ? En dan, wat ons het meest nog bij het debat, op de interpellatie-Marchand gavolgd, verwondert het is de volkomen afwezigheid van eenig principieel woord van anti-revolutionaire zijde over het vol strekt gemis van verband tusschen ons strafstelsel en het huisgezin. Men straft eenvoudig als bestond het huisgezin niet. De Minister kon zoo maar over dien toestand spreken, zonder ook maar van eenig gevoel blijk te geven. Men ver weet hem daarom zijn ^kouden toon". »In de tweede plaats," zoo lezen wij in het verslag, »als men hier spreekt over hardheid en die bestaat hier dan bedenke men wel, dat zoodanige hardheid een noodzakelijk gevolg is van elke straf; zij 't dan dat men hier te denken hebbe aan onvolmaaktheid van de straf, men bedenke wel dat de straf neerkomt niet enkel op degenen die haar ondergaan, doch ook die er de gevolgen van dragen. In dit geval trof de hardheid der straf ook de zieke dochter van den verpleegden vader. De in dit geval niet te vermijden hardheid is echter niet de F<;huld hetzij van den Minister of vau b--» O. M, De hardheid ligt hier geheel Lij i'^n vfeder, die de straf had te ondergaan ." De delinquent wordt gestraft. Zijn gezin lijdt... op tallooze wijzen kan dat lijden be staan ... en de Staat of Justitia weet alleen te straffen zoo, dat de arme huisgenooten vaak veel erger nog getroffen worden dan de man van het misdrijf of de misdaad zelf. Hoe vreeselijk onrechtvaardig de zooge naamde Justitia aldus handelt... geheel vergetende dat de gestrafte tot een gezin behoort men weet het. De weigering aan die stervende dochter, evenals die aan den door Dr. Muller ver- [ melden knaap ziedaar maar n enkel voorbeeld uit een onafzienbare reeks van j onbarmhartigheden, waarmee de verwanten ' van gedetineerden kennis maken : zedelijke i en stoffelijke gevolgen van 's vaders of ; 's moeders, 's zusters of 's broeders straf. Christelijke Ministers en Christelijke ; kamerleden, antirevolutionairen in de eerste plaats, hebben wij van uw Christendom, al of niet geafficheerd, ook met het oog op het gezin, Christelijker strafrecht te wachten, dan het heidensche waaronder wij nog leven ? Militairisnie. Zal een debat over welk onderwerp ook, eenig nut hebben, dan dienen, dunkt mij, de strijdenden het in de eerste plaats eens te zijn over de beteekenis van de woorden, die zij beiden gebruiken. Onder militai risme versta ik de aanvaarding van het denkbeeld, dat bij volkerengeschillen de eigenmacht beslist. Dat er een speciale physieke kracht in den Staat moet zijn om ' in hoogste instantie tot gehoorzaamheid j aan de wet te dwingen en bij botsingen ' tusschen burgers de orde te handhaven, heeft met het militairigme niets uit te staan. ' Schrapt men den oorlog uit de rij der j mogelijkheden, dan blijft het nog steeds de j taak eener wat uitgebreider politie om direct ( geweld van burger tegen burger te keeren. j Het militairisme geen militaire auteur zal het loochenen is een internationaal verschijnsel. Elk protest tegen het militai risme het volgt uit de premisse kan volstrekt onmogelijk anders gericht zijn dan tegen alle volkeren tegelijk. Met het veel gebruikt beroep op onze VaderlandEche ge schiedenis in de 16e eeuw bewijst men dus niet dat het militairisme goed of noodig is, maar alleen dat een klein volk door een groot tot militairisme kan worden gedwon gen. In een oorlog tusschen een groote en een kleine natie zal meesttijds de vechtlust (hebzucht) van de groote oorzaak zijn en het strijden van de kleine gevolg. Het gevolg nu te beredeneeren, op te hemelen en de oorzaak onbesproken, onverfoeid te laten bewijst weinig doorden ken. Militairen, die den oorlog verdedigen, wijzen altijd op de aangevallen partij. Zij hebben goede reden om over de aanvallende partij te zwijgen. Wat is b. v. een Engelsch militair op dit oogen blik ? of een beul of een slaaf. Hij speelt de verachtelijkste rol onder de hedentijdsche menechenkinderen. Is nu een Engelsch militair" als mensch soort slechter dan gjj of ik ? Natuurlijk niet. Het nog steeds heerschend begrip, door de militairen krachtens hun beroep toegf juicht, dat voor den staat of'wat dezen Vertegenwoordigt, macht recht is m. a. w. het militairisme, dat is oorzaak, dat hij zonder blozen zich tot werktuig maakt van dien staat en onze verachting zich op den hals jaagt. Wat niet goed is tusschfn enkelirgen het recht van de vuist kan ook niet goed zijn tusschen de volkeren. Daarcm is het militairisme verfoeilijk. Hoe komt het nu, dat de volken zooveel lager staan dan in doorsnede de individuen. Eenvoudig door dien een verantwoorc'eJykheid.diegezamentlijk wordt gedragen, zwak of in 't geheel niet wordt gevoeld. Daarom kan het mijn bedoeling niet zijn de militairen persoonlijk te kwetsen. Ook om deze reden niet. Weinig menechen kiezen een beroep uit vrijen wil. Wij zijn, voor het overgroote deel, wat geboorte, opvoeding en omgeving van ons gemaakt hebben. Alleen zou ik de heeren wel willen verzoeken niet voort te gaan met ter verheerlijking van den ooilog de geesten ie verwarren door altijd op ons meegevoel voor aangevallen volken, groot of' klein, te speculeertn. De overweging van het politiek gevaar, waaraan beurtelings alle staten, de kleine in 't, bizonder, dcor geweld bloot staan, moet bij nadenken alleen tot deze practische conclusie leiden : Iki verzet tegen hel militairisme behoort inter nationaal te zijn als het kwaad, waai tegen het zich richt. Mtn kan met alle recht het militairisme een wangroei, een schadelijke uitwas van het natiocaliime noemen. Dat wij tnenschen voorliefde koestelen voor een bepaalden kring van medemenschen, te beginnen met het gezin, te eindigen met hen, diemetona n taal spreken, dat die voorliefde bestaat, dat wij baar aanvaarden sluit dit in, dat wij haar moeten toestaan bandeloos te zijn? Mogen wij haar toestaan dat zij met doodslag-bedoelingen aanvalt,wie haar voor werp niet kunnen zijn? Maar de natuur gaat boven de leer, zegt ds. Talma. Is na deze verklaring nu volkererihaat geen domme verfoeilijke neiging meer? Wij ontkennen niet, dat die neiging bestaat, maar wij ontkennen, dat daarin berust moet worden. Wij eischen, dat tegen die neiging gestreden worde en dat geestelijken mede voorgaan in dien strijd. Op welk ander gebied van het menschelijk leven is ds.Talma bereid in den steeds zwaren kamp tusfchen leer en natuurdrift maar botweg tecapituleeren? Liet men zich ontmoedigen door de taaiheid van wat niet deugt, tr bestond reeds sinds lang godsdienstleeraar noch zedemeester meer. Er moet een macht zijn om het recht ook tusschen staten te handhaven. Het valt moeilijk tegen te spreken, maar dit is geen militairisme Een statenbond, ageerend tegen een staat, weigerachtig een arbitrale beslis sing te aanvaarden dit is, dunkt mij, ver verwijderd van het beginsel, dat de sterkste staat steeds het recht aan zijn zijde heeft. De straffen van een yplkerenrechtbank behoeven niet noodzakelijk bloedig te zijn. Ook in handel en verkeer is een natie zeer gevoelig te treffen. Stel dat in lange jaren dit denkbeeld onwerkelijkheid blijft, dan moeten wij niet temin er voor blijven strijden al ware het maar om de inoreele verwildering en verdierlijkicg, die de openlijke berusting in de oppermacht yan het ruw geweld onver biddelijk met zich voert, zooveel mogelijk teneutraliseeren. Mogen wij menschen voorloopig onder bepaalde omstandigheden ons niet beter weten te gedragen dan de tijgers, dan namelijk onze tanden in eikaars schou ders te slaan, dat dit voor 't minst niet geschiede zonder een woord van protest van ons beter ik. II. »De strijd tegen het militairisme moet internationaal zijn als het kwaad, waartegen hel Tcich richt.'' Hieruit volgt, dat elke stap, elk wooid, elke penning aan dien strijd buiten eecig internationaal verband ten koste gelegd, als volmaakt nutteloos ver spilde kracht moet worden beschouwd. Niets, niets behoort in dien strijd te ge schieden of' liet moet een draad vormen in door een reeks van korte of lange draden verbonden zijn met een interna tionaal weefsel. Zoqals ik bv. een stukje telegraafdraad, dat ik tusschen Haarlem en Amsterdam zoo stil-eenvoudig gespannen zie staan veilig, stellig en zeker ver bonden weet met een werelddradennet. Als een openlijke vrijmetselarij, die hare ver takkingen heeft tot in ieder gehucht, zoo moet de geest van het anti militairisme, de weerzin in geweld, de eerbied voorrecht de menechen door dringen. Pleegt organisatie alle beweging sterker te maken deze bewegirg verliest zonder organisatie, dat wil hier zeggen internationale organisatie, recht van bestaan. Hoe moet die organisatie werken ? De internationale anti-oorlogsbond tracht bij verkiezingen invloed teoefenen,dekiezers te bewegen onder hunne mannen de antimilitairisten te kiezen. Er komt een inter national* bond van anti- militairistischepar lementsleden tot stand. In den aanvang als protest, zoolang zij weten in de minderheid te zijn, stemmen zij tegen elke oorlogsbegropting. Wordt als 't ware op 't zelfde oogenblik in tien parlementen tegen de oorlogsoegrootirg gestemd, dan kan men die tegenstem mers moeilijk meer vaderlandsloozen noe men. Komt in een staat een anti-militairigtische meerderheid dan zal bezadigdheid haar voornaamste deugd moeten zijn. 't Spreekt vanzelf dat zulk een meerderheid alleen staar de machteloos is. Eenige staten het aantal hangt af van hun macht die in gelijk geval gaan veikeeren, kunnen het begin van een statenbond vormer), welks leden zich uitsluitend defensief verbinden. De beteekenis, het aantal van de t laten, langzamerhand bij den bond aangesloten, beslissen over het stationair doen blijven of zeer langzaam doen dulen van hun mil>'fl_'HstJEche lasten. Niet als product van een keizer lijke gril, maar als Ut? incarnatie van ue uit gesproken begeerte der massa's, wordt nu een Hof van Arbitrage in het leven geroepen. Komt htt tengevolge van een weigering van een der stalen om zich aan een arbitrale uit spraak te onderwerpen tot een botsing, dan kan men met volle recht van een onvermyde lijken steeds ellende met zich voerenden stiijd spreken, naardien al het menechelijke is verricht om het kwaad te keeren. Durft de heer Talma dit nu reeds zfggert? De eerste voorwaarde om de geschetste beweging te doen slagen is, dat niet a der bestaande partijen zich uitsluitend van haar meester make. Het spreekt van zelf dat demociaten zich het sterkst tot haar voelen aangetrokken; maar anti-militairisten worden ook in niet geprononceerd democratische partijen aangetroffen. Zal dus van deze beweging kracht uitgaan, zal zij zoo weinig mogelijk vat geven alsantinatioiiaal te worden gescholden, dan is het zaak, dat niet een politieke richting, maar alleen de anti-oorlogleus alle gelijkdenkenden op dit punt vereenige. Ziedaar in ruwe lijnen de campagne tegen het militairisme geteekend. A ra s t er d a m. D. LotsTerbetering. Onze tijd staat nu eenmaal in het teeken der lots ver betering. Der speechen en arti kelen over lotsverbetering ten minste. Arbeiders, onderofficieren, rechters, kamer leden grcn vsrf allen zijn ze tevreden met hun lot. Lot financiëele positie, wel te verstaan. En wie tot nog toe niet zoo erg te klagen hadden ze vragen nu ook maar om verbetering: je kan niet weten, misschien komen ze wel in den drup te staan als 't weldadig regenen gaat op de belaanbinders. Minimum belasting en maximum beta ling ziedaar 't toekomst-ideaal, 't Is voor een Minister van Financiën om er kippevel van te krijgen. Maar wat voor vel moet die Minister wel krijgen, als hij var avond het Groentje leest (wie leest 't niet?), en hij vindt daarin het volgend voorstel tot lotsverbe tering, dat het land geen cent kost ? dat door zijn collega van Oorlog, met opoffe ring van n minuut tijd en n druppel inkt uit niets te voorschijn getooverd kan worden ? Ge ziet, lezer, ik ben in een goed humeur. Ik kom met een in alle opzichten belan geloos voorstel. Het kost niets. Gun mij het genoegen u met een be scheiden en nochtans verdienstelijk menschensoort in kennis te brengen: de Mr. Geweermakers. Deze Mrs.-werklieden worden, eer zij voor hun betrekking in aanmerking komen, gedurende 10 a 12 jaar aan 's Rijks Geweerwinkel opgeleid. Hun vak eischt een vrij uitgebreide technische kennis en veel routine, met welke eigenschappen toegerust zij op 25- 5, 27-jarigen leeftijd bij de korpsen worden geplaatst. Is de Mr. Geweermaker een consciencieus werkman, die gelrcuw zijn voor schriften opvolgt, dan brengt zijn arbeid hem herhaaldelijk in moeielijkheden en zijn onaangename botsingen niet te ver mijden. Op aanwijzing toch en onder verantwoordelijkheid van den Officier van Wapening bij zijn Bataljon inspecteert en herstelt hij periodiek alle voorwerpen, die tot de wapening van den troep behooren. Hoewel de genoemde officier als regel een technischen cursus heeft gevolgd, die hem in de geheimen van de wapenfabricatie moet hebben ingeleid, bezit de Mr. Ge weermaker door langdurige practijk doorfaans een geoefender oog en grooter détail ennis, en is laatstgenoemde daarom inderdaad de persoon, van wien de eigen lijke beoordeeling der te verrichten her stellingen afhankelijk is. Het is ongeloofllijk, maar zeer waar, dat dit laatste hem de grootste onaangenaam heden op den hals schuift. Let hij, volgens zijn plicht, alleen op de eischen die het dooi hem geïnspecteerde wapen stelt, afge zien van de persoon van den gebruiker dan zal deze gebruiker, inzonderheid zoo hij in graad de gelijke of de meerdere van den geweermaker is, hem dikwijls niet licht de geldelijke vergoeding of de straf vergeven, die het gevolg kan zijn van een aan het wapen bevonden gebrek. En op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl