Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMERWEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1291
zonden geweest zijn als de archieven van die
kerkelijke gemeente in den Haag en niet ie R.
bewaard werden en wat rle N. Z. kapel te
Amsterdam be'r.ft, de tijd moet nog leereu wie
eigeraar van deze kapel is, doch waarom het
bewijsmateriaal daarvan in waardeen beteekeais
afhankelijk zou zijn van de plaats waar het be
rust, blijft de vraag.
Wij zien met belangstelling mr. Frum's ant
woord tegemoet.
V.
Herinneringen.
1802 21 Mant 1902.
Mr. J. VAN LENNEP.
Door den redacteur van dit Weekblad
aangezocht om ieta meer intieme over mijn
vader mede te deelen dan waartoe anderen
in staat zijn, wil ik gaarne hieraan trach
ten te voldoen, ofschoon de tijd, welke
mij hiertoe gelaten werd, schier te kort is.
Dat hij zich als romanschrijver terecht
een naam gemaakt heeft is genoeg bekend,
ook zijne dramatische werken zijn in veler
handen, maar hoe weinigen zijn er die
zijne Legenden en zijne andere gedichten
gelezen hebben. Dit zal wel hieraan
tewijten zijn dat de meeste menschen meer
van proza houden dan van poezij.
Mijn vader had een ongelooflijk gemak
van stellen en dichten, en tal van verzen
heeft hij al wandelende gemaakt. Wij
aten te 5 ure, en meermalen gebeurde
het dat hij tegen dien tijd t'huis komende
aan mijne moeder zeide van maar vast
te beginnen, daar hij nog even in zijn
kamer moest zij o. Dan liep hij naar
boven en schreef de verzen op, welke hij
ep de wandeling gemaakt had.
Toen de Deensche schrijver Andersen
bij ons at, en deze een gedichtje op mijne
destijds nog ongetrouwde zuster had voor
gedragen, waarin hij zei Ie dat hij eerst
nu, na haar gezien te hebben, aan het
bestaan van feeën geloofde, verliet mijn
vader de eetkamer en kwam hij na weinige
oogenblikken terug met een gedichtje in
de hand dat hij op Andersen had ver
vaardigd, die, na het te hebben aangehoord,
zeide: dat hij het niet verstond maar, met het
een van achteren bezien tapisseriewerk
vergeleek: »Ik zie dat het mooi moet zijn
ook al bekijk ik het aan de keerzijde."
Toen de Genestet hem in 1846 zijn ge
dicht: «Morgen is mijn dichter jarig" toe
zond, antwoordde mijn vader terstond met
een vers.
Wanneer ik ala Adj. Rijksadvokaat met
veel moeite een advies of eene memorie
gesteld had en die, zoo dikwijls hij t'huis
was, aan zijn oordeel onderwierp, zeide hij
dat hij het zou nazien, en dan gebeurde
het menigmaal dat hij een half uur later
bij mij op de kamer kwam en met de
woorden: »Wat zou je hiervan denken?"
mij een in dien tijd door hem geschreven
stuk voorlegde.
Mijn vader had evenals zijn grootvader
en vader n sterk geheugen, maar bij
beweerde altijd, dat hij zich hetgeen bij
zelf geschreven en gedicht had het minst
herinnerde. Buiten zijnde was hij gewoon
een boek mee te nemen en al wandelende
te lezen. Nu gebeurde het dat hij te Zeist
in het bosch eene dame van zijn kennis
ontmoette, die een praatje met hem maakte.
Toen dit eenigen tijd geduurd had, zeide
mijn vader: »Nu moet ge mij niet langer
^ophouden, want ik ben in een roman
«verdiept en brand van verlangen om te
»weten hoe de schrijver zich er uit redt."
»Wat lees je daar?" »Een van mijn
«eigen romans, maar dien ben ik totaal
»vergeten."
Eens met een Franschman op reis in
de diligence zittende, knoopte hij een ge
sprek met dezen aan. De maa bleek zeer
belezen te zijn en citeerde meermalen een
regel uit Racine, Molière of Gorneille en
telkens declameerde mijn vader dan de
daaropvolgende verzen. Toen de man z^eeg,
begon mijn vader op zijn beurt een regel
aan te halen, maar ditmaal niet uit de
bekende, maar uit oudere dichters als
Piron, Rabelais en anderen, zoodat zijn
reisgenoot hem vroeg of hij alle Fransche
dichters uit het hoofd kende.
In het Duitsch drukte hij zich niet
gemakkelijk uit, maar Engelsch sprak hij
met evenveel gemak als Fransch. Hij was
lid van een Engelsch gezelschap welks
leden voordrachten hielden.
Een hunner, de boekverkooper Mayler
heeft Jacoba's Weeklacht vertaald.
Als voorzitter der Duin watermaatschappij
(het duinwater is Amsterdam aan hem
verschuldigd) moest mijn vader meermalen
de vergaderingen in 't Engelsch presideeren,
daar de meeste leden van het bestuur
Engelschen waren. De Amsterdammers
hadden waarlijk geen vertrouwen in de '
onderneming gehad en dus hun geld ge- !
weigerd en de meeste aandeelen waren in
Engeland geplaatst. l
Mijn vaders hulpvaardigheid was alge
meen bekend en jongere dichters of auteurs '
onderwierpen de vruchten hunner pen nooit ?
te vergeefs aan zijn beter oordeel. Even |
bereid was hij om voor de eene of andere
gelegenheid een gedicht of voor het
tooneel een stuk te vervaardigen, en beroemde
tooneelspelers als Peters, Roobol, Tjasink
en anderen kwamen dan bij hem op de kamer
hunne rol repeteeren, want mijn vader
was een geboren acteur en zoowel h H spel
zijner oogen als zijner gebaren was
meesterlijk. Mijn moeder vreesde altijd dat
hij zelf nog eens eene rol vervullen zou,
maar op de planken heeft hij zich nooit
vertoond, dan wanneer hij, na de opvoering
van een zijner stukken, door het publiek
geroepen werd.
Ons nam hij als kinderen reeds vroeg
naar de komedie mede, en ik herinner mij
hoe-ik het bij de opvoering van Aballino
en van Gaston of de "Man met het ijzeren
Masker van angst heb uitgeschreeuwd;
toen ik in laatstgemeld stuk, na Peters
eerst als jong man te hebben zien optre
den, hem in een later bedrijf plotseling
als grijsaard terug zag.
Ik vergat te zeggen dat hij zich ook
voor de costumes en het decoratief veel
moeite gaf, en een der kamertjes in ons
huis op de Heerengracht was in een
tooneeltje herschapen, waarvan hij zelf de
decoratiën met de hulp van zijn leermeester
Smies geschilderd had.
" Mijn vader was o. a. lid van de door
zijn grootvader Mr. Gornelis v. L. opge
richte sociëteit Cor.cordia en van het
schaakgenootschap Sissa, want hij was een
liefhebber van het schaakspel en meestal
eindigde hij den avond t'huis met in zijn
eenigheid te schaken onder het genot van
een glas wijn en twee drooge keukenbe
schuiten.
Zoolang wij de zomermaanden op het
destijds bekoorlijke, doch thans door wed
rennen en weddingschappen vernielde en
ontwijde Woestduin doorbrachten, dus tot
1845, was hij zeer gelieerd met den pastoor
van de Vogelenzang Coppens, een zeer
beminnelijk man, en ook een schaakspeler,
en herhaaldelijk zochten zij elkander op
om samen te spelen
Het heugt mij dat eenmaal ds. Beets,
predikant te Heemstede, en de pastoor in
alle eendracht bij ons buiten dineerden,
en die intimiteit is misschien oorzaak ge
weest dat laatstgenoemde verplaatst werd en
vervangen door den meer clericalen Borret.
Veel verdriet had mijn vader van de
prulpoëeten of prozaschrijvers, die hun
bijdragen zonden voor de Almanakken
Holland en Castalia. Hij moest hunne
stukken natuurlijk terugzenden maar nim
mer verloor hij zijne equaniniteit of ge
raakte hij uit zijn humeur
De keukenbeschuiten bij het schaakspel
getuigden van zijn eenvoud, maar die bleek
overigens uit alles, toen zijne vrienden en
vereerders na zijn dood om een souvenir
vroegen, waren die niet te vinden want
hij bezat noch beurs, daar hij zijn geld in
zijn vestzak droeg, noch doekspeld, noch
gouden ketting of dito horloge, maar een
verguld zilveren dat aan een zwart lint
bevtstigd was. Hij schreef met een
ganzepen en de laatste, die hij gebruikte, werd
aan den heer J. d. Buil vereerd, na wiens
dood zij in 't bezit van mijn jongeren broeder
terugkeerde. Terwijl wij ieder een lamp had
den, stelde hij zich met twee smeerkaarsen
tevreden, wanneer hij 's avonds in zijn
kamer werkte, maar als mijne moeder
t'huis was, werkte hij beneden bij haar en
hield hij tegelijkertijd de conversatie op.
Ook las hij haar voor wat hij geschreven
had. Was hij aan den een of anderen
roman of aan een gedicht bezig dan
beweerde hij dat het hem uitrustte wanneer
hij als rijksadvokaat dagvaardingen of
adviezen moest stellen.
Zijn werkkracht was groot. Hij stond
dan ook vroeg op en zat meestal reeds
's ochtends te 7 ure in zijne studeerkamer
en hoewel hij overdag gedurig door bezoe
kers gestoord werd en 's avonds de eene
of andere vergadering moest bijwonen, zoo
schreef hij toch ongelooflijk veel en daar
hij in zijn hoofd had leeren doorschrappen,
schreef hij veel terstond in het net.
Ofschoon hij een fijneren schotel wist
op prijs te stellen, zoo was hij tevreden
met het zeer eenvoudige maal die mijne
moeder schafte, want zij, die tien jaar
ouder was, had den Franschen tijd beleefd
en in het huis haar vaders, den minister
Roëll, geene weelde of overdaad gekend.
Reeds als kind was mijn vader gewoon
knapkoek op zijn boterham te krijgen en
ia de boeken uit zijn kinderjaren vond
men daarvan de sporen, want van 't
oogenblik dat hij kon lezen had hij boeken
verslonden en, gelijk hij in het gedicht op
mijn bruiloft schreef:
Die boeken! o in huis ut' .s'al,
IQ boseh, in duin en velden,
'K geloof dat zij mij overal
Eu 't allen tijd ver/elden."
Daar mijn grootvader commusaris was
van den tloll. Schouwburg nam hij mijn
vader reeds vroeg mede, en mijne schoon
moeder vertelde mij dat hij reeds gedeelten
uit den Gijsbrecht van Aemstel wist op
te zeggen voordat hij de l kon uitspreken.
Ter opluistering van de zilveren bruiloft
mijns grootvaders den 28 April 184i zouden
zes van diens kinderen uit zijn 2e huwelijk
en zeven kleinkinderen uit het Ie ieder
een personage voorstellen, met wien mijn
grootvaders naam of het Manpad ver- \
bonden was, te weten den heer Van
Batenburg, die bij 't Man pad sneuvelde, |
Witte van Haenastede, Roelof van Lennep,
Harmen Gijsbtrts van de Poll, Homerus,
de Stedemaagd v. Amsterdam, twee bin
deren der Stads Armenscholen, Hannibat,
Ovidius, Hesiodus, Cicero en Danaë, en
nu had mijn vader voor ieier van ons
een toepasselijk stijlge licht in verschillende
maat gemaakt, dat op de bruiloft zin
speelde en bovendien het vers, dat hijzelf
aan tafel opzeide.
Mijn vader verloor, gelijk ik reeds zeide,
zij c e rquanimiteit niet ligt, maar evenmin
zijn humor. Toen hem in 1848 een ge
deelte van zijn vermogen op sluwe wijze
was afhandig gemaakt, en mijne moeder
bedroefd was, zeide hij: »Nu zullen wij
»moeten bezuinigen, en ik heb er al wat
»op bedacht, wij kunnen de kat afschaffen,
»want die drinkt toch ook melk". Wie
herkent daarin niet de schrijver van »de
Pleegzoon", die op een oogenblik dat de
predikant R»uvelt met den Baron van
Reede in een ernstig gesprek gewikkeld
is, deze door de zitting van zijn stoel
laat 'zakken?
Ik wil nu nog eindigen met een paar
staaltjes van zijn vlugheid en vernuft. Een
mijner broeders, die, meen ik, 10 jaar was,
amuseerde zich in mijn vaders kamer, met
het vertalen van een Fransch blijspel op
rijm, maar op een der regels g^en rijm
woord kunnende vinden, leg-le hij de pen
neer en ging hij uit. Terugkomende vond
hij dat mijn vader er den volgenden regel
op verschillende wijze telkens met een
ander rijmwoord had bijgevoegd.
Toea mijn vader Lid der Staten Generaal
was, vroeg hem zijn medelid Mr. D. van
Eek, die vóór hem zat. om ook eens een
versje voor hem ta maken. Terstond nam
mijn vader de pen op en schreef hij het
volgende gedichtje neer:
AAN DE KIEZERS VAN MIDDELBURG. J
Al schiet van E k
Somtij Is met spek,
Hij is voorwaar geen gek.
Ik ken hem best, ik zie hem daaglijks in zijn nek.
Hij amuseert mij vaak door zijn gesprek,
Al doen mij zijn diskoersen somtijd-i geeu'A'en,
Hij laat iret ligt. zich overschreeuwen,
En scho:>n hij soms een glimlach \vekk',
Ja spotternij van sehalksche spreeuwen,
Hij geeft hun truef op zijue beurt.
AU advokaat wordt hij een \\a\kre bol g-keurd
Een kampioen voor weezen en voor weeuweu;
Dus brave Zeeuwen !
'k Hoop dat gij luistert naar mijn raad,
En a's gij weer aaa het kiezen gaat
Mijn 011 len kameraad,
Vooral niet over.-la;it,
Al geeft het ons Keen baat,
'k Weet dat het u niet schaadt,
Gij hebt toch niet te luiatreu naar zijn praat.
Den Haag, 20 Mei '55.
Een gansche bundel van mijn vaders
onuitgegeven verzen is in mijn bezit. Na
de herkiezing der h eren van Reenen, die
voorzitter geweest was, Heemskerk BJ.,
die nooit in 't openbaar sprak, en Godefroi,
die doof was, schreef mijn vader:
Twee zwegen st''eils, de, derde kon niet hoiren,
Gewis denkt Amsterdam: nut nutteloos gesnap
Gaat als voorheen een kostbre tij l verloren,
En koos daarom een doofstom driemanschap.
En toen Mr. Groen van Prinsterer
liberale tendentiëti omtrent Indiëbegon
te openbaren schreef mijn vader:
Kunt gij mijnheer! het raadsel mij verklaren
D;it Groen zijn steun den liberalen bojd?''
nZie in den tuin mevrouw! Bij 't vallen van de blaren,
WorJe wat tot dusver groen was roouV'
Toen de heer Richussen had voorgesteld
om eene enquête te houden over het ge
bruik van den sterken drank en mijn
vader gedurende het zomerreces naar
Zwitserland op reis ging, zond hij hem
de volgende regels:
O lid van Alkmaar, ik geef u mijn groet
Nn ik van hier mij begeve,
Ea mij naar lieflijker oorden spo.^1
Naar den rand van 't Meir \an Gelieve.
D;'t;'ir spvei-kt Natuur tot mijn innigst gemoe-1
Ken taal n"g aangenamer
Dan al de diskoevsen, die Zijlker of Sloet
Ooit hield in de- 'IVecle Kanu-r,
Duur zit ik niet in een tx'htige zual
Maar in schut* viui groene lieuv'len,
D;'i;'ir Inor ik niet van d' ruvijns op "t Geniaal
Veel min van hei, Tonnegeld keuv'Jcn,
D;iiir doe ik nien\ve krachten op,
D air is het dat ik licrleve,
Daar klim ik op der hem'imi top
K n kijk in 't Meir van Geneve,
Indien ik slechts leefde voor mijU ci^en plezier,
Ik kwam uiet terug muur ik blt-ef er
Eu Het u met mve enquête, hiec
Aan den rand van liet Meir van Genere.,!*.
M. J. VAN LENNEP.
Karlsruhe, 18 Maart 1902.
Ir. tol] van Lenneu,
1S03?34 Maart 1002.
Nog is hij niet vergeten. K6* vindt hij lezers
niet alleen, maar talr^ke bewonderaars, en
dat ondanks een geheel nieuwe literatuur,-wier
voormannen nauwelijks rekening hielden met
hetgeen de letterkunde in het midden der 19e
eeuw ten oizent voor .bracht, wier meesterwerken
Jacob van Lannep vermoedelijk voor het grootste
deel ongelezen ter zijde hadd' gelegd, al kwam
in 1866 heel Holland in beroering op de ver
schijning van Kla ?je Zevenster, toen de onbe
kende schry ver van het ABC boek naar
aanleidirg van de tijdsomstandigheden, voor groote
menschen, die de beurs en het koffiehuis be
zoeken ' werd aangeduid als
de schrijver va a zekere i'uman
\Va;ir men 't. muur niet over eens worden kan
Of bij de zedig- of eerbaarheid preekt.
Of wel den draak met de ze lelijkheid steekt."
EQ deze rijmer stond volstrekt niet alleen.
Die roman is wel zoo slecht, dat hij geen
verontwaardiging verdient" oordeelde toen ...
Coenraad Busken Huet, en een ander brochure
schrijver concludeerde: Diep betreuren wij het,
dat de h.eer van Lennep op zijne jaren zich
heeft verlaag! tot apo'ogeet v.";n den wellust.
Diep betreuren wij het, dat die roman zoo
vele lezers, onder hen zelfs verdedigers heeft
gevonden," De Nederland,-che spectator ver
scheen met een plaat, die sen verontwaardigde
moedsr deed aanschouwen, die hare dochter
Papa heel kalm voorlezende het boek ontrukt."
Het onderschrift was aan Dante ontleend:
Qu,el giorro pt'it non m leggemino aaante (En
dien dag lazen zy' niet verder.) EQ toen Klaasje
Zavenster ten tooneele werd gebracht liefst
in drie verschillende bewerkingen kende de
verontwaardiging geer. e grenzen meer. Volgens
djnzeltden Spectator werd het gedrama'iseerde,
derde deel van den roman uit den Hiagschen
Schouwburg getrapt. .Voort van hier, ga
naar het Rotterda-usche tooneel, daar hoort
ge terecht." De Utrechtsche studenten gaven
bij de vertooning in de hoofdstad van het
Sticht luide hunne verontwaardiging te kennen,
en toen dit sommigen bleek te mishagen
verschsen in hot Utrechtsche dagblad van 23 Jan.
1867 een heftig protest tégen de opvoering van
een dergelijk stuk. Namens 33 medestudenten
was dit stuk onderteekend door W. H. de
Beaufort...!;
Met zijn Klaasje Zevenster" heeft Jacob
van Lennep o tegeuzeggelijk zyne ty'dgenooten
op de teef en getrapt, en toch kon hy een po'je
breken, bij Nièrlands populairs'.e min.
Van der Linde Da Schoolmeester" wiens
bekende gedichten" van Lennfp bij
hetNederlandeche publiek inleidde, zooals hij later de
Max Havelaar" voor de pers gereed maakte
van der Linden heeft hem in zyn .Barste brief
aan Mina", later djor Aath. de Vries geïllustreerd
met een prentje, dat eenigszins Coo" typeert,
geteekend als :
..... vlug en olijk
Altijd geestig, altijd vrolijk,
Jecig-ligst op zijn ouden dug''.
Minder familiaar schreef Busken Huet in
1861 alzoo drie juren vóór dat hij de zoo
eren bedoelde brochure uitgat : Met zyn grijze
haren en sy'ne goede manieren, met zyne
beweeglyke trekken en zija g^e^tig oog, mat dia
by dd minste aanleiding om zijne lippsn spelende
glimUcü, met dat zeker iets in zijn houding,
waarawi men den p'ere nMe herkont, die het
beneden zich geacht heefc een père prodigue
te worden, is de heer van Lennep op dit oogen
blik, ik zeg niet onze deftigste of onze
degelykste, onze pittigste ot onze puntigste, maar
stellig onze prettigste Literarische ti^uur. Dit
getuigenis heeft te hooger waarde nu Huet ouk
de scaaduwzyde dier populariteit gelijk men
weet ii ie t vuo.bij zag.
Bjvenal voor de Amsterdammers van zijn tijd
is van Lennep geweest een geliefde
persoonlykheid. Nog geen 23 jaar wa* hij, toen hij
zich een alom gevierd schrijver kon heeten.
Ala knaap heeft hij in zijn familiekring en daar
buiten al» wonderkind kunnen gelden, dat op
vyfjarigen leeftijd reeds geheele fragmenten van
Gysbrecht van Aamstei" uit het hoofd kende;
als gymnasiast en student onderscheidde hij
zici evenwel niat 't Ia w*ar, hij schreef als
leerling der Alma Mater , Academische Idyllen' ',
doch wie dichtte in die da»en niet? Zija
roman de t"ieegzooa" in 1827 gsschreven kon
zelfs geen uitgever viaden, eerst in 1830 na de
Belgische revolutie kwam de naam van mr. Jacob
van Lsnnep als schry ver van het Dorp aan de
grenz.ri' op aller lippen. Toen liet zich de
uitgever van ds Pleegzoon'' niet lang meer
wachten en volgde al spoedig de Roos van
Dekema.
Merkwaardig is een handschrift uit die dagen
thans in het bezie vau Mr. G.
Visseringeen soort van autobiographie, waarin de 32 jarig
auteur van zichzelven getuigt : Myn aart is
werkzaam, doch ik ben een Heihebber van
vrolijke gezelschappen ; speel gaarne billard en
kaart ; speel de meeste spellen vrij goed en
ben alleen een vijand van ledigheid ; zoodat
mijn vader van oudsher placht te zeggen: dat
ik liever kwaad uitvoerdf, dan niet."
Niet onaardig is daarby eea herinnering van
Potgieter in een brief kort na van Lennep's
dood aan Busken Huet gericht, 't Was in
den winter van 'dertig" ; een redenaar had
in de Hollaodschs Maatschappy van fraaie
Kunsten en Wetentcaappen een taay'e ver
handeling'1 te slikken gegeven, en na de pauze
trad van Lennep op.
Hoe daverde straks het zaaltje van toe
juiching bij zyne liedjes l Hoe goed droeg de
geestige jonge man die voor! Wie aaa bcott
en Byron en Moore deed en wie der
jongeren deed dat toen niet ? hoorde menige
reminiëcenz ; die zelf verzen maakte het
was toen ook aan de orde van den dag be
wonderde den tact, warrmede de schalk de
gelukkige regels deed uitkomen, bewonderde
nog meer tle handigheid, waarmede hy de
zwakke en fliuwe wist over te wippen en weg
te gooclielen ; men gtliefde Hollaudiche toe
standen te zien, al had men in den vreemde
dergelijke aanschouwd.
Het was zijn wijze wat gist in het duffe beslag
onzer letterkunde te brengen, het bleei de zijne,
zijn kven lang hoj jammer, want er school
meer in hem."
Deze laatste opmerking van een man als
Potgieter is karakteristiek, en hare juistheid is
voor hen die v. Lsnnep niet gekend heoben
moeilijk te betwyfeler, nu ook mevr. Bosboom
Toussaint hem meer kennis en vernuft toe
schreef, dan hij rog ten toon spreidde. Zoo
veel is zeker er school zeer veel" en velerlei
in hem.
Immers zijn letterkundige en historische arbeid
is verbazend groot, men denke hier slechts aan
zijn standaardboek over Vondel, aan zijn romans
de Pleegzoon", De Koos van ekema", Onze
Voorouders", Ferdinand Hu\jck", Elisabeth
Musch" en
KlaabjeZevenster",aanzijfletooneelstukkcn, waaronder de Amsterdamsche
Jongen" aan zijn gedichten, aan de
Nederlandsche Kisteeleu", met Hofdijk geschreven, en
de historische werken met ter Gouw bearbeid, om
nu nog niet te gewagen van zyne Vermekeljke
Spraakkunde" en dergelijke stukjes, alsmede
van zijn te weinig gekend boek het leven van
C. en D. J. van Lennep".
Vele waren zijn talenten; als linguïst was hij
zeldzaam, als verteller neemt hij in onze
letterkuude een schier eenige plaats in, doch
hetgeen Potgieter in hem heeft gemist, zou hy
dat hebben kunnen geven ? Overdreven, maar
toch niet geheel onjuist is het, wat Mevrouw
Bo-boom Toussaint na de lezing van Klaasje
Zevenster aan Potgieter schreef ... al had hij
(vau Lennep) het boek ook in 't la»tste
jaar omgewerkt hy schreef er jaren over
het zou altijd gebleven zijn wat het is en
wat alles is wat van hem komt, amusant
j maar laag by den weg geen elevatie, alles is
overgoten met een zelfde Van Lenneps sop,
de vormen zijn naar het beeld zijner Bstje, de
grooie wereld kry'gt den toon die in zijn huis
j heerscht. En als hy dan soms wil schitteren
j l ) Men leze hier onder den brief Maart 1868
j Utrcchtsch Dagblad, waaruit men zien kan
j hoe schitterend Van Lsnnep zich ten opzichte
! van KI. Z. gerechtvaardigd heeft.
gry'pt hy' in de crins van anderen zeker
uit paresse cTetprit, want bij neeft kern is en
vernuft genoeg om zonder diefstal te kunnen
leven..."
Onbillijk ie dit oordeel in zooverre, dat hier
vergeten wordt hoe die zeilde Van Lennep in
Ferdinand Huyck et n schildering heeft gege
ven van bet leven in de 18e eeuw, als in onze
litteratuur een tweede moeilijk is aan te wij
zen. Alleen reeds de verdienste, dit werk te
hebben geschreven, geeft hem recht op een
eereplaats in de ry' van Nederlündsche auteurs.
En waa- lyk niet Ferd. Huyck alleen valt hier
te vermelden... Men denke maar eens aan
de oprechte, warme, smaakvolle hulde, door de
Ger.estet hem in zijn , Morgen is myn dicLter
jarig" gebracht!
Morgen is mijn Dichter jarig ...."
Hoor, zoo galmt nu 't woest geluid,
In een zaal, die voor mijn oogen,
zich (maar 'k weet niet hoer) ontsluit j
Volgepropt, als de Arke Noachs,
rijk aan menig dwaas kontrast,
Door elkander heen krioelend,
opgeladen, opgetast,
Saffo staat er vlak nanst Fluorueef,
Brinio naast tante Let,
Geldtr bij zijn jeug lig bruidje
half te gapen van de | rtt.
Henriet, Jacoba; Madzy
staan er enkel juist bijén,
Als de trits der schoone zusters,
hc ilige Bevalligheên!
'k Ving daar even onder 't woelen
menig toontjen uit haar mond,
Waar ik Buirwkuiut" en Idyllen"
in Legendeu" uit verstond....
Nu schijnt alles rond te zwieren
en te draaien voor mijn oog:
Morgen is mijn Dichter jarig!"
galmt het si-haai'rend naar omhoog;
Ieder, dien hij heeft gedongen,
zi 'gt met opgewonden geest:
Morgen, morgen is hij jarig,
morgen viert hij vroolijk fee=t!
Bied hem weusehen en gezangen,
breng hem uit ons-aller naam
OJes, Hymmeu" Nog iets meer ook?
De goede Amsterdammers dachten i g hooger
van hem. Maar Van Lennep had ook min
der bevoegde bewonderaars dan de Genestet.
Die geestige van Lennep kon nu letterlyk
alles, meenden zij allicht, wanneer zij hem
tusschen den histor'schen arbeid van z'n werk
over Vondel, almanakken zagen redigaeren,
whi s'regels en nieuwejaarswecschen dichten
voor den karreman even goed als voor
Thomasvaer Zeemansliedjes zagen uitgeven, en
legenden tamenstellen ot romans schryver, en
bovendien hem leerden kennen als de man
van de waterleiding en als een der leden
van een commissie, die in 1852 aan
Amsterd m een Noordzee kanaal hoopte te geven,
welk plan toen door het later verworpen
regeering:ontwerp op zy'de is geschoven, terwy'I
zij hem nog kort vóór z\;n dood mochten hul
digen als den voorzitter van de Vondel-
standbseld commissie, tot welk monument hy zooveel
by iroeg.
De roem van een geestig man te zy'n ge
weest, is vcor Jacob van Lennep onbe
twist. Ooly'k en vroolyk kon hy schertsen
in een meer intiemen kring even goed als in
de colleg s" van die t'agen, waar men zoo
trotsch was op dezen Amsterdammer, en als
in de rederijkerskamer Achilles" zooveel
pry's stelde op zyn oordeel. Hie hy in het
bekende Haagsche genootschap .Oefeningkweekt
kennis" een gevierde gast was, heeft Keiler
ons verteld in diens Servetje". Een enkel
geestig gezegde toekende hem: van. Dam
van Isselt, die nog gaarne met een klassieke
aanhaling pronkte, had een regel van Horatius
geciteerd: dacht je wel, dat ik er nog zooveel
van wist ?" vroeg hy aan van Lernep, waarop
deze heel leuk antwoordde: En toch zou het mij
nog meer verwonderen, als je er de tweede
repel van kende!"
Toch is het de vraag of v, Lennep's zeld
zaam uitgebreide kennis en veelzijdige bekwaam
heden niet rog meer te roemen zyn dan zg'n
gevatheid en geest.
In Augustus 1868 stierf hy te Oosterbeek
na een lang Jijden. Slechts weinige dagen voor
zyn dood, getuigde hy aan een vriend: Ik"
heb alles genoten, wat het leven mij geven
kon en ben bereid te sterven Slechts wenschts
ik dat het niet hier en pension geschiedde."
Zyn hoop om nog naar Amsterdam vervoerd
te kunnen, werd niet verwezenlijkt en zoo vond
hy' in het Geldersche dorp een laatste rustplaats.
Terecht kon bij in vele opzichten dankbaar
zyn voor het vele dat hij van het leven had
genoten, maar ook wy mogen erkentelijk zyn
voor hetgeen ons in hem is geschonken. Heel
juist heeft Huet getuigd: Aan een zoo
welvoorzienen en zoo smakelyken disch als de
gezamenlijke werken van Van Lennep ons aan
bieden, ziet een erkentelijk gast niet op een
baksel of wat van minder gehalte." Meer dan
n geslacht heeft hy mede opgevoed en cog
vele zullen vooral in de dagen hunner jongeling
schap den Hollands ;hen schryver hun dank
betalen.
Nog lang zal Van Lenep leven l
Mr. Jacol) 730 Lennep en tet Tooneel.
Wie kent niet, wie heeft niet van grootvader,
of vader, op de wijze: La bonne aventure,
o gué! hooren of leeren zingen:
Wordt uw huurman aangerand,
Vraagt hij om dt'fensïe
Slaat y.ijn huis of schuur in brand,
Smeekt hij adsixlmii;;
'/.eg ilan-. Vriend l ik ga naar bed,
/ie, hoe dat je zelf hel redt.
Dat 's non-i>itt'fven!i-', kind l
Dat 's non inlenenii?.