Historisch Archief 1877-1940
No 1291
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?f; op de wijs van Marianne:
Wie op de grens wil blijven wonen
Moet ook van alle markten klaar.
Altijd een dubbel aanzicht toonen:
Zoo slechts ontkomt men elk gevaar.
.'t Hollandsche heir toom' voor den dag,
Bestegl Wij hijschen de Hollandsche vlag.
't Brebantsche volk sta voor de deur,
Besteg l Wij nemen de Brabandsche kleur.
Om al die troep van hier te dry «en,
Baat ons gewis geen kruid of lood:
Met list alleen kan elk in nood
De grens bewonen blijven,
Geen tooneelstnk nit de eerste periode van
ar. Jacob van Lennep's werkzaamheid voor
? kot tooneel is meer populair geweest dan dit,
waarin deze liedjes voorkomen, het tooneelstnk:
Het dorp aan de grenzen.
Hfl heeft het geschreven op verzoek der
directie van den Stadsschouwburg te Amsterdam,
in 1830.
De opstand in Belgiëwas nitgebroken. Ieder
was vol over de handelwijze der Belgen, waar
4e goedgezinden zich door muiters en geluk
zoekers hadden laten opruien en medesiepen
tot opstand tegen koning Willem I, be
oogende eene scheiding van Noord-Nederland.
De geestdrift om toen ten strijde te trekken
tegen de Zuid-Nederlandera was, bij hoog en
laag, ongekend groot.
? In liederen gaf men zqne ontwaardiging
lacht; het >Wien Neerlandsch bloed" werd
toen eerst volkslied, en als Vrngt in die dagen
song, in Felix of waar ook:
Bescherm o God, bewaak den grond
Waarop onze adem gaat, enz.
ging de geestdrift schier in een delirium over.
Lust om naar de schouwburgen te gaan,
had niemand.
Bij vader en bij moeder, en aan de Triendenborst
Daar kweekte men de liefde voor Vaderland en Vorst.
De schouwburgen stonden leeg.
Eerst twee maanden na den opstand kwam
de directie van den stadsschouwburg te Amster
dam op het denkbeeld een toepasselijk stuk
te spelen. Maar, wien zon men vragen dit te
schrijven!... Het oog viel op den 28 jarigen
mr. Jacob van Lennep, die door liederen
voor de ten strijde trekkende schutters, de
aandacht op zich had gevestigd.
Met z\jn later spreekwoordelijk geworden
bereidvaardigheid voldeed mr Jacob van Lennep
aan de nitnoodiging, en hy schreef: Het dorp
aan de Grenzen, wat vorm aangaat, geheel naar
den geest dier dagen: een vandeville.
Hq teekende er in: de muitzncht der Belgen,
een saamgeraapt zoodjen gelukzoekers, en de
dapperheid der Hollandsche schutters, er een
liefdesgeschiedenicje doorwevende.
De eerste vertooning in Dec. 1830 was niet
sterk bezocht, maar ie wekte groote geestdrift
en instemming.
De heer Wilhelm Tböne, commissaris-pen
ningmeester van den Stadsschouwburg teekende
in «ijn dagboek na de eerste vertooning aan:
28 Dec. 1830
Het Turfschip van Breda.
(Na hetzelve)
Het dorp aan de Grenzen, schets nit den
tegenwoordigen tijd. Nooit vertoond.
(Opbrengst) ? 689.25.
Laastgenoemd stukje, geestig geschreven en
ruim voorzien van bevallige coup'etten, vermer ?
teregt luide toejuiching. Bij het einde verlangde
het publiek den naam des schrijvers te weten.
Se heer Majofski trad op en normde als zoo
danig den heer mr. Jacoous van Lennep. *)
Weldra stroomde het publiek naar den
schouwburg op het Plein om het stuk te zien,
dat eigen liefde, eigen haat en eigen veront
waardiging uitdrukte. De naar het oorlogsveld
doortrekkende troepen, pa de Franeker en
Groninger studenten-vrijwilligers, bezochten,
te Amsterdam gekomen, den schouwburg om
Van Lennep's stok te zien en er hun moed
aan te sterken.
Het Dorp aan de grenzen f) werd populair.
Niet alleen door alle tooneelgezelschappen van
ons vaderland, maar ook op de geïmproviseerde
theaters, in kampementen en garnizoensplaatsen,
waar jeugdige tamboers de souhrettes, en korpo
raals met snorrebaarden de pères nobles speel
den, werd het opgevoerd: vele koepletten waren
in ieders mond. Van Lennep zelf genoot de
voldoening, van de nederlaag van d'Eglantiers,
(het hoofd van het «mniterenrof') en zijne
bende, op den hoek der Botermarkt het
kuidige Rembrandtsplein?in een onderwetsche
poppenkast voorgesteld, als aanschouwer toe
te juichen.
Na dit succes was Van Lennep en het too
neel voortaan n.
De zucht voor het tooneel te schrijven zat
er reeds bij hem in; de liefde er voor was
erfelijk in zyn geslacht.
Hoewel zijne opvoeding en ontwikkeling hem
voorbestemd hadden een klassiek tooneeldichter
te worden, is h\j door verschillende invloeden
nit die richting gegaan. De vele gebeurtenissen,
door hem beleefd, gaven aanleiding, om op
eerste aanvraag, voor het meerendeel
gelegenkeidsstnkken te schrijven.
Hiermede geraakte hy wel nit de knellende
banden van een verouderd klassicisme, maar
het leidde hem op bywegen.
De zin naar en voor het tooneel vierde hy
echter bot.
Het leven zijner jeugd en de aard zijner
literaire ontwikkeling haddan hem voorbestemd
tooneelschrijver te worden. Vandaar
degemakkely'kheid waarmede hij een stuk ontwierp en
voltooide.
In den aanvang der 19de eeuw, toen Jacob
van Lennep geboren werd, (1802), bloeide in
kunst en letteren, het klassicismus nog onge
stoord hier te lande gelijk in Frankrijk. De
regelen in het gebied der letterkunde, door de
Grieksche en Romeinsche schrijvers, of meer
bepaald nog, door hun Fransche bewonderaars
gesteld, als onomstootelyke wetten beschouwd,
aan welker gezach niemand zich zon hebben
durven onttrekken, op straffe van, als een
barboer, uit het Ryk der letteren te worden
verbannen, waren nog van volle kracht. Wel
is waar, reeds hadden navolgingen van
Burger, van Schiller, van Gray en anderen,
by' sommigen den smaak doen ontstaan voor
de nieuwe en van alle bekende dichtsoort
*) In het tweede deeltje van Thöne's handschrift,
berustende in de universiteitsbibliotheek, s.aat nog
opgeteekend, dat Het dorp aan dn Grenzen gespeeld
werd 27, 28 Dee. 1830; 10. 12, 15, 17 Januari
1831; 5 en 9 Febr. en in Maart, April en Mei 1831,
Hoeveel malen het later gespeeld werd, kan ik niet
nazien, daar het derde deeltje van het handschrift
ongeveer twee maanden reeds uitgeleend is, en nog
schijnt uit te blijven, zeer ten ongerieve van het
publiek. Het geldt hier een handschrift.
t) De Nederlandsche Toouetlve eetiizing zal het
stuk Dinsdag 25 Maart 1902 weer oproeren in den
Hollandschen Schouwburg, geheel overeenkomstig de
onde platen.
geheel afwekende poSzy der balladen, romancen
en legenden; maar wat het tooneel betrof, daar
zwoer men nog b\j de drie Eenheden, daar
wilde men alleen van Trenr- Big- of Klnchtspel
weten; voor den titel van Tooneelspel haalde
men de neus op en die van Drama zon
onverdragelijk in de ooren hebben geklonken. De
stukken van Shakespeare of Schiller schold
men voor gedrochtelijk. En al mocht men toe
geven, dat er in die werken hier en daar een
fraai denkbeeld of een krachtvolle regel te
vinden ware, men stelde ze als kunstvoort
brengselen over het algemeen nog beneden de
drama's van Diderot, of Monvel; ja men achtte
den Hamlet, den Otello en den Lear van Ducis
vrij wat beter voor de opvoering geschikt dan
de origineelen, naar welke zy' genomen waren.
Onder een zoodanigen stand van zaken,
ontwikkelde zich mr. Jacob van Lennep's
eerste kindsheid, en te sterker, te levendiger
moesten die indrukken bjj hem zijn, naar mate
de atmosfeer, die hem omringde, meer klassiek
was.
zuchtte, en het was zelden in iets anders dan
in eene dichterlijke ontboezeming, aan onde
of nieuwe schrijvers ontleend, dat een gesprek
over politiek, zich oploste en zich oplossen
kon, Maar juist daarom, ten «inde den
droeAigen toestand van Nederland, en zijn eigen
leed te vergeten, zocht men aan het
vriendenmaal zyn toevlucht in gesprekken overpoëzy
en letterkunde.
Als kind van vjjf jaar had mr. Jacob van
Lennep reeds groote lust in het lezen van
Fransche en Nederlandsche verzen, en die
liefde werd niet weinig aangewakkerd, toen
hy', op dien leeftijd door zijn ouders naarden
Amsterdamschen schouwburg medegenomen
werd om er Gysbreght van Aemstel te zien
vertoonen.
?Nooit verhaalde mr. Jacob van Lennep,
als man van 60 jaar nooit zal ik den indruk,
dien het ophalen van 't gordijn, de koele tocht,
die mjj van het tooneel tegenwoei, en het
verschijnen van de vier rood en geel
nitgemonsterde hellebaardiers van Gjjsbreght op m\j
Het dorp aan de grenzen. 1830?32.
bnrg, Johannes Hilman, bijgeraamd, »Jan
Qoddome", te zeggen »een leerschool van ,
geschiedenis en vaderlandsliefde" waar bij
als een echt vaderlandertjen mede moest gaan
toejuichen, en ten tweede, dat zgn vader, de
hoogleeraar mr. David Jacob van Lenurp, bij
de nieuwe orde van zaken, medekommisaaris
van den schouwburg werd, waardoor hij niet
alleen dikwijls gelegenheid had derwaarts
te gaan, maar ook zijn hart kon ophalen
aan het lezen van komadieboekjens, die zijn
vader, in genoemde hoedanigheid, ter beoordee
ling werden toegezonden, zonder nog te «preken
van het hem des tyds toeschijnde geluk,
dat hg smaken mocht in het aangapen van
aktenrs, in levenden ly've, die niet in het
theaterpak, maar met groene spencers en kaplaarzen, met
gepoederd hoofd of naturellen, als ieder gewoon
menscb, zijn vader over't een of ander kwamen
spreken. Uit dit vloeide voort, dat hij op zqn
twaalfde jaar meer thuis was in de
tooneelwereld dan de meeste menschen op hun
vijftigste.
2a Bedrijf 12e tooneel.
KAPITEIN D'EGLANTIERS : Waar is de achterdeur ?
MICHIEL: Halt kapitein dat was mis, Oranje boven.
! Zijn grootvader mr. Cornelis van Lennep, in
leven, onder meer, Curator van het Athenaenm
Illnstre te Amsterdam, was een dilettant in de
onde en nieuwe letterkunde, van wiens Latijn
schen brieven menig hoogleeraar, van wiens
Nederduitsche gedichtjens menig Poëet van
naam gaarne de schrijver zon geweest z\jn. De
klassieke werken van mr. Jacob van Lennep's
vader mr. David Jacob van Lennep, werden
hoogelgk gewaardeerd. Zijn geest was niet
alleen «verzopen" in de Grieksche en
Romeinsche oudheid, maar ook gedrenkt door het
echt-Hollandsche. Alle Hollandsche dichters
en schrijvers van naam kende h|j, en maakte zelf
zeer verdienstelijke verzen. In herinnering
worde slechts gebracht: De Duimang en De
Hoornen van het huis te Manpad.
Mr. Jacob van Lennep's moeder heette van
zich zelve Van Orsoy en haar vader van wien
hy een zeer belangrijk verhaal bezat zijner
reizen naar Rusland, Polen, Prnissen, enz.,
was, hoewel Bankier, een man van aanleg
en studie, gelijk de veelvuldige Latijnsche
citaten bewijzen, welke hy in zyn verhaal
te pas brengt. De zucht voor de Letter
kunde moest mr. Jacob van Lennep dus
wel in het bloed varen. Wat hy om zich
zag en hoorde, moest strekken om haar van
alle zy'den te ontwikkelen. Zijne grootmoeder
van Orsoy toch was in tweede echt gehuwd
met Pieter van Winter, zoon van den beroemden
Nikolaaa Simon van Winter, stiefzoon van
Lucretia Wilhelmina van Merken, en dichter
gelijk zij beiden. HU was koopman in zy'n
hart, en stond aan het hoofd van een der
voornaamste kantoren der hoofdstad; maar hij was
koopman als de zeventiende-eenwsche koop
lieden, als de Baecken, de Reaelen, de Witsen's,
en zoo vele anderen, die ook voor edeler
genietingen vatbaar waren dan die een gelukkig
volvoerde speknlatie verschaft. Dit getuigden
zijne prachtige verzamelingen van schilderijen,
prenten, hoornen, schelpen, enz., waarvan de
eerstgemelde, hoezeer verdeeld, de kern uit
maakten van twee der schoonste kollektiën, toen
ter tijd in Amsterdam : dit getuigt de omstandig
heid, dat h\j op zy'n dertigste jaar nog Latijn
ging leeren. en het zoo ver in die taal bracht,
dat hij de Nederlandsche taal verrijkte met eene
keurige vertaling van Horatius.
De zuster van mr. Jacob van Lennep's
grootmoeder was de echtgenoote van Jan
Messchaert van Vollenhoven, ingelijks ge
lukkig beoefenaar der dichtkunst, als zy'ne
cierlyke navolgingen van Job en van Ovidius
nog kunnen getuigen. Om deze allen, zy'ne
nabestaanden, vereenigde zich een talrijke schaar
van mannen van smaak en geleerdheid, som
migen toen reeds beroemd, anderen, die het
later werden, als: J er on i mo de Bosch, Daniël
Hooft, den Pensionaris Boers, Kemper, Elout.
Falck, enz. Dit moge een denkbeeld geven
van den invloed, die de gesprekken, door
zulke mannen gevoerd, moesten te weeg bren
gen op het gemoed van den knaap, die met
open oor en mond aan het benedeneinde van
den disch zat te In steren, en op de ontwikke
ling van zijn aanleg.
Indien men vragen mocht: naar aanleiding
der namen Elont, Kamper, Falck, allen met
eere in de politieke geschiedenis van ons laad
bekend, kon het discours van dezestaatslieden,
die natunrlyk over politiek en niets dan politiek
spraken, belang wekken bij een knaapjen als
mr. Jacob van Lennep toen nog was ? dan
ligt het antwoord gereed.
Het was toen een ty'd, waarin ons vaderland,
eerst onder een opgedrongen koning, en spoe
dig daarop onder vreemde orerheersching
maakten, vergeten. En evenmin vergeet ik mijne
verrukking, toen ik, eenige dagen later, het
Treurspel, dat ik gezien had, den Gy'sbreght,
in de put j ens-editie, bij mijn vader openge
slagen op de tafel vond liggen. Ik las, en her
las, en het duurde niet lang, of ik kende hem
van buiten. Dienzelfden winter ging ik nog
tweemalen in den Schouwburg en zag er Achilles
en Athalia opvoeren.
»Vier jaren later kwam Napoleon te Amster
dam, en met hem de koryfeën van het Théatre
Francais: en zoo viel my toen ook het voor
recht te beurt: Talma, Dam as, Duchesnois en
Bonrgoin te hooren."
Zoo doende moest bij Jacob van Lennep
de lust voor tooneel en tooneelpoëzie wel sterk
ontwikkelen. Als knaap van tien jaar kende
hy de gedichten van dichters als Corneille,
Racine, Voltaire, Boileau half van buiten, en
La Fontaine geheel. De Hollandsche dichters
van eenigen naam doorlas hy, van Hooft en
Coster af, tot de modernen toe, wel vyftigmaal
en had zich, zoowel nit den Trouwring van
Cats, uit Van Merken's David, uit de
minnedichtjens van Jonctys, als uit de kluchten van
Langendyk, vrij wat perioden in 't hoofd geprent.
Maar ook Shakespeare had hy gelezen en,
hij dorst het in die dagen bijna niet bekennen,
altijd met een nieuw, altijd met het grootste
genoegen. Hoogduitsche werken kwamen by
zijne ouders niet over den vloer. Hy kende er
niet veel anders van dan de vertalingen van
Schiller's Fiësko, van Goethe's Egmort en
van Lessing's Emilia Galotti, door den
«Spectatorialen schouwburg" en de stukken van
Iffland en Kortzebue, die nevens de Fransche,
het repertoire uitmaakten van den Amster
damschen stadsschouwburg.
Als van zelf, door zoo vele voorbeelden
aangemoedigd, begon Jacob van Lennep
tooneelstukken te maken, en dat op zulk een
jeugdigen leeftijd, dat hy later zelf niet wist
hoe jong hy toen wel was.
Alleen herinnerde hy zich, dat hy meer op
het hoofdplan lette en op de kadans want
in het begin der vorige eeuw moest alles op
rijm zy'n dan op de détails. Ais hy te bed
l lag, dreunde hy by zich zelven op, wat hy zy'ne
personen wilde laten zeggen.
Niet alleen zy'ne studiën, maar ook zy'n
hoofduitapanningen van zy'ne jeugdige jaren
hadden betrekking op zy'n liefhebberij voor
het tooneel. Waar hy kon, zocht hy' lappen
en lorren op om zich te verkleeden en dan
rollen te déclameeren : zy'ne speelkameraadjes
dwong hy met hem tooneelen voor te dragen
uit bestaande stukken, of ook wel, rollen te
vervullen in stukken, die hy improviseerde,
en waarby' hy tegelijkertijd zelf acteur en
souffleur van de overigen was. En dan, zy'n
vader had in zy'n jeugd een klein
kunsttooneeltje vervaardigd: op dat tooneeltje liet
hy heele treurspelen, gevolgd van balletten,
uitvoeren door akteurs van karton, tusschen
bordpapieren décoratiën : en er ging geen week
om, waarin hij niet aan zy'n moeder een dub
beltje vroeg om een vel kaarteblad tekoopen,
't welk met nieuwe schermen, schutdoeken en
poppen beteekend werd, om daarmede het
laatste tooneelstuk te monteeren, dat hy op
den Stadsschouwburg gezien had.
De omwenteling van 1813 kwam, en wat
hem daar misschien h t meeste genoegen van
deed, was niet, dat de Franschen verdreven en
Neerland's onafhankelijkheid hersteld werd,
maar, vooreerst, dat men in den schouwburg
alle avonden nationale stukken >de schouw
burg was toen", placht een der laatste en meest
typige kommissarissen van den
stadsschouwMr. David Jacob van Lennep nam als Commis
saris van den Schouwburg zy'n taak ernstig
op. Hoewel hem later beduid werd : het tooneel
als volksvermaak te beschouwen, zag bij erin den
beginne, een school der zeden, in. Daarom waren
balletten en uitheemsche vertooningen hem een
doorn in 't vleesch, en dichtte hy een vers der
wrake, toen er in den schouwburg eene voor
stelling van Fransche tooneelisten ten
voordeele der noodlijdenden voor den watersnood
was aangekondigd. Aan het volk van Nederland
vroeg hy:
Moet dit dan 't middel zijn. om de armoe hulp te bieden ?
Is 't nu op deeze wijz' dat gij milddadig zijt?
Is''t bij een wnlpschen dans, dien 't deugdzaam hart
[moet vlieden,
Dat ge aan uw landgenoot niets-waarde gaven wijdt.
Was nog ons schouwtooneel 't geen 't eenmaa was
[voor dezen,
Was 't noch een zedenschool, een voorbee'd voor
[de jeugd l
Dan kost gij nog gerust, ten troost van weêuw en weezen,
Uw giften schenken tot een bijstand voor de deugd.
Maar nu uitheemsche dans, en buitenlandsche weelde,
En vreemde tooi en taal op Neerlandsch
schouw[burg treedt,
Nu is 't geen Neerlandsch liart, 't welk dit met
[blijdschap streelde,
Maar dat den roem van volk en vaderland vergeet.
En, wy's gemaakt door de ervaring, en den
dwang van het publiek, dichtte hy de anecdote :
Een zeker Franschman, die een schouwburg had
[gesticht
Voorzien van goede acteurs, costumen, schermen, licht,
En 't geen' er meer toehoort, moest echter ondervinden
Dat hij de menschen aan zijn spel niet kon verbinden,
Ja, dat men bijna nooit in zijnen schouwburg kwam;
Waarom hij tot een' vriend in 't eiml zijn toevluc hl nam
Om geld en goeden raad: 't wierd beide hem gegeven.
Hoor1*, sprak deez' goede man, hiervan kunt gij niet
[leven.
Het treurspel, dunkt mij, dat u weinig voordecis biedt,
En 't blijspel, zo gij zegt, vergoedt uw kosten niet.
Dus. zo ge wilt voldoen door deugd en zedelessen,
Dan zweer ik, dat gij arm gelijk de mieren wordt;
Volg dus eens dezen raad: zoik jonge danseressen
Maakt uw bal-tien lang, en haare rokken kort.
Meer in den smaak van professor David Jacob
van Lennep waren en zy'n gebleven de errstige
spelen van Vondel, de Fransche klassieken,
en de goede oud-Hollandsche blynpelen. Hy
was en bleef groot voorstander van
vaderlandsche stokken, waarin liefde voor land en
vorst wordt gekweekt.
Hem, die de vrybeid ter harte ging.bem die zan
gen zong voor het mishandelde Polen, hem,
die de herstelling van Nederland en de ver
zoening met Oranje eene onvergelyke vreugde
was, hem, die Vondel's poëzie in de mond
bestorven lei, hem was het aangenamer taak
regelen te dichten, in te lasschen en te laten
uitspreken >in de toespraak van Rafaël ter
gelegenheid dat prins Willem VI, als soevereine
vorst in December 1813 de voorstelling van
Gysbreght van Amstel in den Amsterdamschen
schouwburg by'woonde" :
En Aemstels oude naam zal precnen lof oni herren,
Als uw naem halte atad haar Sehunwbnr^h npen doet,
En voert op 't hoogh tooneel Uw daden te, y;emoet
Den Burgerueesteren en dry maal twalet Kaeden,
Gezeten op uw schilt, met krnyssen overlaeden".
? Of als in later tijd, na jaren van elend,
De ht-niel aan uw volk een vorst en vadrr zenJt,
Die, vit d' aiouden stam, aan 't land zo KO.nrd,
[geboren,
De liefde voor dien stam, nog sterker dnn te voren,
In 't hart der nazaats doet ontbranden, Hollands eer.
Zoolang in 't itof vertrapt, ten top voert als toeletr,
Djn staf der l oopvaardij weer d1 Aemitel geeft in handen,
't Geluk voltooit en vest van al de Nederlanden,
En nooit verzakende zijn afkomst, Hollands taal
Wér, met der vadren deugd verheft in zegepraal,
Se Vadtrlandsche kunst waardeert, beschermt, beveiligt.
In Uw en Pondels roem op Aemslels Schouwburg heiligt.
Toen de hoogleeraar David Jacob van Lennep
goed bekend raakte met schouwburgtoestanden
en het doen en laten .der tooneelisten, was
zijn lust en liefde voor het commissarisschap
verdwenen. Hij nam zy'n ontelag, omdat by
meer dan genoeg had van de kleingeestigheden,
ijdelheid en intrigues der tooneelisten, gelijk
zy'n zoon Jacob, in sterker woorden, vermeldt.
Mr. Jacob van Lennep is het zelf ook zoo
gegaan. Aan het einde van zy'n leven was
zy'ne sympathie voor het tooneelwezen
gelijk my' een zijner nabestaanden vertelde
zoo goed als veiflanwd. Het ideaal van het
tooneel bleef hem-echter voor den geest. Dat
is onverzwakt gebleven, van zy'n eerste, onvol
tooide treurspel, alsjorg rcensch gemaakt,en
Alfred de Groote geheeten, een zijner meest
geliefde helden, tot aan zy'n la« tste tooneel
arbeid: Joost van den Vondel, dichter aan de
Batik van leening.
(Slot volgt). J. H. R
Orer van Lennep.
Klaasje Zevenster.
Wat al drukte is er niet in den lande ge
weest over het derde deel van Klaat-j*. Zevenster!
Zoodra het verschenen was, werd alom alarm
geblazen.
Het regende bezwaarschriften. De meest cyni
sche beoordeelaars hadden gemoedsbezwareu.
En welke romans schreven zy later zelf I...
Welk een storm in een glas water schijnt
dit thans l
Weer anderen en dit waren minder de
gey'kte beoordeelaren vroegen zich af: zou
de geschiedenis wanr zy'n 'i Zou iets dergelijks
in het Christelijk Nederland mogelijk znn?
En -daar verschenen brochures: Klam je,
Zevenster is dood. Onmiddelyk daarna nieuwe
vlugschriften; Kiaatje Zeventtter is niet dood!
Het reclame- tooceel maakte zich van de
hoofdpersoon meester, en voerde een
tooneelspel: Klaasje Zeventter op. Een prul, waar
Van Lenr.ep part noch deel aan had. Maar
?pilaarbijters" sloegen er hem mee om de ooren.
Het immer helder-denkend en het steeds
van groote zaken vervulde Nederland spookte
Klaasje Zevenster dag en nacht door het hoofd.
Klaasje Zevenster werd het gesprek van
den dag.
Thans, bladerende en snuffelende in de
reusachtigeVan Lennep-verzameling van A.Tb.Hart
kamp aan wien het te danken is, dat
reproductiën genomen konden worden naar de in zy'n be
zit zijnde groote platen, voorstellende: tooneelen
nit >Het Dorp aan de grenzen" vond ik
een brief van mr. Jacob van Lennep aan een
thans bekend toongever op Parnas, in zy'n
studententijd, in het UtrecMseh Dagblad over
Klaafje Zevenster geschreven. Het antwoord is
thans voor velen, belangwekkend genoeg, om
in ruimer kring bekend te wordnn.
De brief gedateerd: Maart 1868, luidt aldna:
WelEdel.Geboren Heer l
Ik heb het artikel gelezen, dat u over KI. Z. in
de Utr. Crt. heeft geplaatst. Ik heb eerbied voor
ieders opvatting, %n. dewijl gij voor de uwe zoo rond
met uw naam voor den dag komt, wil ik u gaarne
een bewijs van dien eerbied geven, door een poging
te wagen, om u van uwe meening terug te doen
komen.
Ik herhaal, dat ik die eerbiedig, en zulks te meer,
omdat zij die is van een aantal heeren van mijn
kennis.
Zoo aanstonds zal n blijken waarom ik dat woord
onderstreep. Vooraf eeu woord over mijn doel met
de uitgave van mijn boek, waarvan de voltooijing
zoowel als de uitgave zeker niet heeft plaats gehad
dan na jarei aarzelens en na vele slapelooze nachten.
Doch wat ik als mijn plicht beschouwde, heeft einde
lijk gezegevierd over de vrees schandaal te verwekken
en miskend te worden.
De feiten, zooals zij in 't laatste boek voorkomen,
zijn letterlijk waar: alleen verzacht om de détails
niet zoo gruwzaam te maken. En nu vraag ik u: is
het noodig of niet, dat zulke gruwelen wereldkundig
gemaakt worden ? is het noodig of niet. dat aan die
slavernij in blanke meisjes een einde gemaakt wordeP
is het noodig of niet, hat zij die gevallen zijn, leeren, dat
het haar vrij staat haar slechten weg te verl»ten? dat het
gekonkel van politie-beambten en waardinnen ophoude?
dat die dames, die zooveel belangstellen in de gevallen
vrouwen, de kaart van 't land beter leeren kennen dan
zij over 't algemeen doen?
Nu had ik, zult gij zeggen, een anderen weg kunnen
inslaan. Ik had over al die dingen kunnen klazen in
een rechtsgeleerd blad of in een werk a la Clidtelet.
Maar lo. had ik dan maar een bepaald aantal lezers
gevonden; 2o. had ik wat ik vertelde met voorbeelden
moeten staven: ik had dut niet kunnen doen zonder
namen te noemen, en mij op die wijze een actie van
laster op den hals kunnen halen. Thans pseudoniemen
bezigende en mijn verhaal in een romantisch kleed
wikkelende, was ik vrij in mijn voorstelling, onbe
vreesd voor beschuldigingen van laster en zeker van
lezers, vooral van lezeressen. Dat de vrouwen mij
ondersteunen eu met mij wraak roepen over zulke
gruwelen, waarborgt, mij eventueel den zegel
En nn is 't mij bij 't li-zen van uw recensie al
wederom gebleken, hoe weinig over 't algemeen de
mans kunnen oordeelen over 't geen een vrouw al
dan niet oorbaar vindt.
't Is zeer waar dat het Ille deel bij zijn ver
schijning een rilling bij de ilames verwekte, dat
sommige 't boek van walging nit de hand smeten.
Maar ... zij namen 't weer op, en toen de eerste indruk
voorbij was. begonnen zij zich, de eene voor, de
andere na, met het boek te verzoenen. Zij vragen
mij om strijd wanneer het IVde deel komt. De
quaesiie dat het boek onzedelijk zou zijn, komt niet
meer in atnmerkii'g. en h<-t eenige. waarover zij nog
verschillen is, of zij het al dan niet aan hare dochter
zullen laten lezen. Van eene hoogst, waardige en
beschaafde vrouw, die 4 dochters heeft, kreeg ik
een brief om mij voor mijn boek te bedanken, met
de verklaring dat, naar haar meening alle jonge
meisjes 't buek behoorden te lezen
Twee van de gunstigste recensies van 't hoek zijn
door dames, moeders van huisgezinnen geschreven,
drie iuileren door predikanten, en e**n zeer brave en
waardige juffrouw hier Ier stede zond onmidMelijk een
exemplaar aan Dominee Heidring Een andere kwam mij
bedanken, dat zij nu haar dochter kun laien Irzen,
wat zij anders haar had moeten v-rlellen; en, wat de
deur dicht doet, omdat het een resultaat verschsft:
een jong meisje is, bij de lezing zoo geschrikt voor
de itevaren, waarin onbedachtzHamheid iemand storten
kan. dat zij afgezien heeft van eeo half gevormd
plannetje om met een jongmnn (die haar zeker niet
getrouwd zou hebben) 't pad up te gaan: en haar
voogd is er mij nog voor komen bedank-n.
Gij ziet alzoo, Wel. Ed. Geb. Heer ! dat ik voor
eerst nog geen reden heb om berouw of schaamte te
gevoelen over hetüeen ik deed. en ik vlei mij, dat
wanneer gij het werk in zijn a-eheel zult hebben ge
lezen, en de eerste (/eer begrijpelijke) indruk bij U
gesleten is, gij er wellicht gnustiger over zult denken.