De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 23 maart pagina 5

23 maart 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1291 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?f; op de wijs van Marianne: Wie op de grens wil blijven wonen Moet ook van alle markten klaar. Altijd een dubbel aanzicht toonen: Zoo slechts ontkomt men elk gevaar. .'t Hollandsche heir toom' voor den dag, Bestegl Wij hijschen de Hollandsche vlag. 't Brebantsche volk sta voor de deur, Besteg l Wij nemen de Brabandsche kleur. Om al die troep van hier te dry «en, Baat ons gewis geen kruid of lood: Met list alleen kan elk in nood De grens bewonen blijven, Geen tooneelstnk nit de eerste periode van ar. Jacob van Lennep's werkzaamheid voor ? kot tooneel is meer populair geweest dan dit, waarin deze liedjes voorkomen, het tooneelstnk: Het dorp aan de grenzen. Hfl heeft het geschreven op verzoek der directie van den Stadsschouwburg te Amsterdam, in 1830. De opstand in Belgiëwas nitgebroken. Ieder was vol over de handelwijze der Belgen, waar 4e goedgezinden zich door muiters en geluk zoekers hadden laten opruien en medesiepen tot opstand tegen koning Willem I, be oogende eene scheiding van Noord-Nederland. De geestdrift om toen ten strijde te trekken tegen de Zuid-Nederlandera was, bij hoog en laag, ongekend groot. ? In liederen gaf men zqne ontwaardiging lacht; het >Wien Neerlandsch bloed" werd toen eerst volkslied, en als Vrngt in die dagen song, in Felix of waar ook: Bescherm o God, bewaak den grond Waarop onze adem gaat, enz. ging de geestdrift schier in een delirium over. Lust om naar de schouwburgen te gaan, had niemand. Bij vader en bij moeder, en aan de Triendenborst Daar kweekte men de liefde voor Vaderland en Vorst. De schouwburgen stonden leeg. Eerst twee maanden na den opstand kwam de directie van den stadsschouwburg te Amster dam op het denkbeeld een toepasselijk stuk te spelen. Maar, wien zon men vragen dit te schrijven!... Het oog viel op den 28 jarigen mr. Jacob van Lennep, die door liederen voor de ten strijde trekkende schutters, de aandacht op zich had gevestigd. Met z\jn later spreekwoordelijk geworden bereidvaardigheid voldeed mr Jacob van Lennep aan de nitnoodiging, en hy schreef: Het dorp aan de Grenzen, wat vorm aangaat, geheel naar den geest dier dagen: een vandeville. Hq teekende er in: de muitzncht der Belgen, een saamgeraapt zoodjen gelukzoekers, en de dapperheid der Hollandsche schutters, er een liefdesgeschiedenicje doorwevende. De eerste vertooning in Dec. 1830 was niet sterk bezocht, maar ie wekte groote geestdrift en instemming. De heer Wilhelm Tböne, commissaris-pen ningmeester van den Stadsschouwburg teekende in «ijn dagboek na de eerste vertooning aan: 28 Dec. 1830 Het Turfschip van Breda. (Na hetzelve) Het dorp aan de Grenzen, schets nit den tegenwoordigen tijd. Nooit vertoond. (Opbrengst) ? 689.25. Laastgenoemd stukje, geestig geschreven en ruim voorzien van bevallige coup'etten, vermer ? teregt luide toejuiching. Bij het einde verlangde het publiek den naam des schrijvers te weten. Se heer Majofski trad op en normde als zoo danig den heer mr. Jacoous van Lennep. *) Weldra stroomde het publiek naar den schouwburg op het Plein om het stuk te zien, dat eigen liefde, eigen haat en eigen veront waardiging uitdrukte. De naar het oorlogsveld doortrekkende troepen, pa de Franeker en Groninger studenten-vrijwilligers, bezochten, te Amsterdam gekomen, den schouwburg om Van Lennep's stok te zien en er hun moed aan te sterken. Het Dorp aan de grenzen f) werd populair. Niet alleen door alle tooneelgezelschappen van ons vaderland, maar ook op de geïmproviseerde theaters, in kampementen en garnizoensplaatsen, waar jeugdige tamboers de souhrettes, en korpo raals met snorrebaarden de pères nobles speel den, werd het opgevoerd: vele koepletten waren in ieders mond. Van Lennep zelf genoot de voldoening, van de nederlaag van d'Eglantiers, (het hoofd van het «mniterenrof') en zijne bende, op den hoek der Botermarkt het kuidige Rembrandtsplein?in een onderwetsche poppenkast voorgesteld, als aanschouwer toe te juichen. Na dit succes was Van Lennep en het too neel voortaan n. De zucht voor het tooneel te schrijven zat er reeds bij hem in; de liefde er voor was erfelijk in zyn geslacht. Hoewel zijne opvoeding en ontwikkeling hem voorbestemd hadden een klassiek tooneeldichter te worden, is h\j door verschillende invloeden nit die richting gegaan. De vele gebeurtenissen, door hem beleefd, gaven aanleiding, om op eerste aanvraag, voor het meerendeel gelegenkeidsstnkken te schrijven. Hiermede geraakte hy wel nit de knellende banden van een verouderd klassicisme, maar het leidde hem op bywegen. De zin naar en voor het tooneel vierde hy echter bot. Het leven zijner jeugd en de aard zijner literaire ontwikkeling haddan hem voorbestemd tooneelschrijver te worden. Vandaar degemakkely'kheid waarmede hij een stuk ontwierp en voltooide. In den aanvang der 19de eeuw, toen Jacob van Lennep geboren werd, (1802), bloeide in kunst en letteren, het klassicismus nog onge stoord hier te lande gelijk in Frankrijk. De regelen in het gebied der letterkunde, door de Grieksche en Romeinsche schrijvers, of meer bepaald nog, door hun Fransche bewonderaars gesteld, als onomstootelyke wetten beschouwd, aan welker gezach niemand zich zon hebben durven onttrekken, op straffe van, als een barboer, uit het Ryk der letteren te worden verbannen, waren nog van volle kracht. Wel is waar, reeds hadden navolgingen van Burger, van Schiller, van Gray en anderen, by' sommigen den smaak doen ontstaan voor de nieuwe en van alle bekende dichtsoort *) In het tweede deeltje van Thöne's handschrift, berustende in de universiteitsbibliotheek, s.aat nog opgeteekend, dat Het dorp aan dn Grenzen gespeeld werd 27, 28 Dee. 1830; 10. 12, 15, 17 Januari 1831; 5 en 9 Febr. en in Maart, April en Mei 1831, Hoeveel malen het later gespeeld werd, kan ik niet nazien, daar het derde deeltje van het handschrift ongeveer twee maanden reeds uitgeleend is, en nog schijnt uit te blijven, zeer ten ongerieve van het publiek. Het geldt hier een handschrift. t) De Nederlandsche Toouetlve eetiizing zal het stuk Dinsdag 25 Maart 1902 weer oproeren in den Hollandschen Schouwburg, geheel overeenkomstig de onde platen. geheel afwekende poSzy der balladen, romancen en legenden; maar wat het tooneel betrof, daar zwoer men nog b\j de drie Eenheden, daar wilde men alleen van Trenr- Big- of Klnchtspel weten; voor den titel van Tooneelspel haalde men de neus op en die van Drama zon onverdragelijk in de ooren hebben geklonken. De stukken van Shakespeare of Schiller schold men voor gedrochtelijk. En al mocht men toe geven, dat er in die werken hier en daar een fraai denkbeeld of een krachtvolle regel te vinden ware, men stelde ze als kunstvoort brengselen over het algemeen nog beneden de drama's van Diderot, of Monvel; ja men achtte den Hamlet, den Otello en den Lear van Ducis vrij wat beter voor de opvoering geschikt dan de origineelen, naar welke zy' genomen waren. Onder een zoodanigen stand van zaken, ontwikkelde zich mr. Jacob van Lennep's eerste kindsheid, en te sterker, te levendiger moesten die indrukken bjj hem zijn, naar mate de atmosfeer, die hem omringde, meer klassiek was. zuchtte, en het was zelden in iets anders dan in eene dichterlijke ontboezeming, aan onde of nieuwe schrijvers ontleend, dat een gesprek over politiek, zich oploste en zich oplossen kon, Maar juist daarom, ten «inde den droeAigen toestand van Nederland, en zijn eigen leed te vergeten, zocht men aan het vriendenmaal zyn toevlucht in gesprekken overpoëzy en letterkunde. Als kind van vjjf jaar had mr. Jacob van Lennep reeds groote lust in het lezen van Fransche en Nederlandsche verzen, en die liefde werd niet weinig aangewakkerd, toen hy', op dien leeftijd door zijn ouders naarden Amsterdamschen schouwburg medegenomen werd om er Gysbreght van Aemstel te zien vertoonen. ?Nooit verhaalde mr. Jacob van Lennep, als man van 60 jaar nooit zal ik den indruk, dien het ophalen van 't gordijn, de koele tocht, die mjj van het tooneel tegenwoei, en het verschijnen van de vier rood en geel nitgemonsterde hellebaardiers van Gjjsbreght op m\j Het dorp aan de grenzen. 1830?32. bnrg, Johannes Hilman, bijgeraamd, »Jan Qoddome", te zeggen »een leerschool van , geschiedenis en vaderlandsliefde" waar bij als een echt vaderlandertjen mede moest gaan toejuichen, en ten tweede, dat zgn vader, de hoogleeraar mr. David Jacob van Lenurp, bij de nieuwe orde van zaken, medekommisaaris van den schouwburg werd, waardoor hij niet alleen dikwijls gelegenheid had derwaarts te gaan, maar ook zijn hart kon ophalen aan het lezen van komadieboekjens, die zijn vader, in genoemde hoedanigheid, ter beoordee ling werden toegezonden, zonder nog te «preken van het hem des tyds toeschijnde geluk, dat hg smaken mocht in het aangapen van aktenrs, in levenden ly've, die niet in het theaterpak, maar met groene spencers en kaplaarzen, met gepoederd hoofd of naturellen, als ieder gewoon menscb, zijn vader over't een of ander kwamen spreken. Uit dit vloeide voort, dat hij op zqn twaalfde jaar meer thuis was in de tooneelwereld dan de meeste menschen op hun vijftigste. 2a Bedrijf 12e tooneel. KAPITEIN D'EGLANTIERS : Waar is de achterdeur ? MICHIEL: Halt kapitein dat was mis, Oranje boven. ! Zijn grootvader mr. Cornelis van Lennep, in leven, onder meer, Curator van het Athenaenm Illnstre te Amsterdam, was een dilettant in de onde en nieuwe letterkunde, van wiens Latijn schen brieven menig hoogleeraar, van wiens Nederduitsche gedichtjens menig Poëet van naam gaarne de schrijver zon geweest z\jn. De klassieke werken van mr. Jacob van Lennep's vader mr. David Jacob van Lennep, werden hoogelgk gewaardeerd. Zijn geest was niet alleen «verzopen" in de Grieksche en Romeinsche oudheid, maar ook gedrenkt door het echt-Hollandsche. Alle Hollandsche dichters en schrijvers van naam kende h|j, en maakte zelf zeer verdienstelijke verzen. In herinnering worde slechts gebracht: De Duimang en De Hoornen van het huis te Manpad. Mr. Jacob van Lennep's moeder heette van zich zelve Van Orsoy en haar vader van wien hy een zeer belangrijk verhaal bezat zijner reizen naar Rusland, Polen, Prnissen, enz., was, hoewel Bankier, een man van aanleg en studie, gelijk de veelvuldige Latijnsche citaten bewijzen, welke hy in zyn verhaal te pas brengt. De zucht voor de Letter kunde moest mr. Jacob van Lennep dus wel in het bloed varen. Wat hy om zich zag en hoorde, moest strekken om haar van alle zy'den te ontwikkelen. Zijne grootmoeder van Orsoy toch was in tweede echt gehuwd met Pieter van Winter, zoon van den beroemden Nikolaaa Simon van Winter, stiefzoon van Lucretia Wilhelmina van Merken, en dichter gelijk zij beiden. HU was koopman in zy'n hart, en stond aan het hoofd van een der voornaamste kantoren der hoofdstad; maar hij was koopman als de zeventiende-eenwsche koop lieden, als de Baecken, de Reaelen, de Witsen's, en zoo vele anderen, die ook voor edeler genietingen vatbaar waren dan die een gelukkig volvoerde speknlatie verschaft. Dit getuigden zijne prachtige verzamelingen van schilderijen, prenten, hoornen, schelpen, enz., waarvan de eerstgemelde, hoezeer verdeeld, de kern uit maakten van twee der schoonste kollektiën, toen ter tijd in Amsterdam : dit getuigt de omstandig heid, dat h\j op zy'n dertigste jaar nog Latijn ging leeren. en het zoo ver in die taal bracht, dat hij de Nederlandsche taal verrijkte met eene keurige vertaling van Horatius. De zuster van mr. Jacob van Lennep's grootmoeder was de echtgenoote van Jan Messchaert van Vollenhoven, ingelijks ge lukkig beoefenaar der dichtkunst, als zy'ne cierlyke navolgingen van Job en van Ovidius nog kunnen getuigen. Om deze allen, zy'ne nabestaanden, vereenigde zich een talrijke schaar van mannen van smaak en geleerdheid, som migen toen reeds beroemd, anderen, die het later werden, als: J er on i mo de Bosch, Daniël Hooft, den Pensionaris Boers, Kemper, Elout. Falck, enz. Dit moge een denkbeeld geven van den invloed, die de gesprekken, door zulke mannen gevoerd, moesten te weeg bren gen op het gemoed van den knaap, die met open oor en mond aan het benedeneinde van den disch zat te In steren, en op de ontwikke ling van zijn aanleg. Indien men vragen mocht: naar aanleiding der namen Elont, Kamper, Falck, allen met eere in de politieke geschiedenis van ons laad bekend, kon het discours van dezestaatslieden, die natunrlyk over politiek en niets dan politiek spraken, belang wekken bij een knaapjen als mr. Jacob van Lennep toen nog was ? dan ligt het antwoord gereed. Het was toen een ty'd, waarin ons vaderland, eerst onder een opgedrongen koning, en spoe dig daarop onder vreemde orerheersching maakten, vergeten. En evenmin vergeet ik mijne verrukking, toen ik, eenige dagen later, het Treurspel, dat ik gezien had, den Gy'sbreght, in de put j ens-editie, bij mijn vader openge slagen op de tafel vond liggen. Ik las, en her las, en het duurde niet lang, of ik kende hem van buiten. Dienzelfden winter ging ik nog tweemalen in den Schouwburg en zag er Achilles en Athalia opvoeren. »Vier jaren later kwam Napoleon te Amster dam, en met hem de koryfeën van het Théatre Francais: en zoo viel my toen ook het voor recht te beurt: Talma, Dam as, Duchesnois en Bonrgoin te hooren." Zoo doende moest bij Jacob van Lennep de lust voor tooneel en tooneelpoëzie wel sterk ontwikkelen. Als knaap van tien jaar kende hy de gedichten van dichters als Corneille, Racine, Voltaire, Boileau half van buiten, en La Fontaine geheel. De Hollandsche dichters van eenigen naam doorlas hy, van Hooft en Coster af, tot de modernen toe, wel vyftigmaal en had zich, zoowel nit den Trouwring van Cats, uit Van Merken's David, uit de minnedichtjens van Jonctys, als uit de kluchten van Langendyk, vrij wat perioden in 't hoofd geprent. Maar ook Shakespeare had hy gelezen en, hij dorst het in die dagen bijna niet bekennen, altijd met een nieuw, altijd met het grootste genoegen. Hoogduitsche werken kwamen by zijne ouders niet over den vloer. Hy kende er niet veel anders van dan de vertalingen van Schiller's Fiësko, van Goethe's Egmort en van Lessing's Emilia Galotti, door den «Spectatorialen schouwburg" en de stukken van Iffland en Kortzebue, die nevens de Fransche, het repertoire uitmaakten van den Amster damschen stadsschouwburg. Als van zelf, door zoo vele voorbeelden aangemoedigd, begon Jacob van Lennep tooneelstukken te maken, en dat op zulk een jeugdigen leeftijd, dat hy later zelf niet wist hoe jong hy toen wel was. Alleen herinnerde hy zich, dat hy meer op het hoofdplan lette en op de kadans want in het begin der vorige eeuw moest alles op rijm zy'n dan op de détails. Ais hy te bed l lag, dreunde hy by zich zelven op, wat hy zy'ne personen wilde laten zeggen. Niet alleen zy'ne studiën, maar ook zy'n hoofduitapanningen van zy'ne jeugdige jaren hadden betrekking op zy'n liefhebberij voor het tooneel. Waar hy kon, zocht hy' lappen en lorren op om zich te verkleeden en dan rollen te déclameeren : zy'ne speelkameraadjes dwong hy met hem tooneelen voor te dragen uit bestaande stukken, of ook wel, rollen te vervullen in stukken, die hy improviseerde, en waarby' hy tegelijkertijd zelf acteur en souffleur van de overigen was. En dan, zy'n vader had in zy'n jeugd een klein kunsttooneeltje vervaardigd: op dat tooneeltje liet hy heele treurspelen, gevolgd van balletten, uitvoeren door akteurs van karton, tusschen bordpapieren décoratiën : en er ging geen week om, waarin hij niet aan zy'n moeder een dub beltje vroeg om een vel kaarteblad tekoopen, 't welk met nieuwe schermen, schutdoeken en poppen beteekend werd, om daarmede het laatste tooneelstuk te monteeren, dat hy op den Stadsschouwburg gezien had. De omwenteling van 1813 kwam, en wat hem daar misschien h t meeste genoegen van deed, was niet, dat de Franschen verdreven en Neerland's onafhankelijkheid hersteld werd, maar, vooreerst, dat men in den schouwburg alle avonden nationale stukken >de schouw burg was toen", placht een der laatste en meest typige kommissarissen van den stadsschouwMr. David Jacob van Lennep nam als Commis saris van den Schouwburg zy'n taak ernstig op. Hoewel hem later beduid werd : het tooneel als volksvermaak te beschouwen, zag bij erin den beginne, een school der zeden, in. Daarom waren balletten en uitheemsche vertooningen hem een doorn in 't vleesch, en dichtte hy een vers der wrake, toen er in den schouwburg eene voor stelling van Fransche tooneelisten ten voordeele der noodlijdenden voor den watersnood was aangekondigd. Aan het volk van Nederland vroeg hy: Moet dit dan 't middel zijn. om de armoe hulp te bieden ? Is 't nu op deeze wijz' dat gij milddadig zijt? Is''t bij een wnlpschen dans, dien 't deugdzaam hart [moet vlieden, Dat ge aan uw landgenoot niets-waarde gaven wijdt. Was nog ons schouwtooneel 't geen 't eenmaa was [voor dezen, Was 't noch een zedenschool, een voorbee'd voor [de jeugd l Dan kost gij nog gerust, ten troost van weêuw en weezen, Uw giften schenken tot een bijstand voor de deugd. Maar nu uitheemsche dans, en buitenlandsche weelde, En vreemde tooi en taal op Neerlandsch schouw[burg treedt, Nu is 't geen Neerlandsch liart, 't welk dit met [blijdschap streelde, Maar dat den roem van volk en vaderland vergeet. En, wy's gemaakt door de ervaring, en den dwang van het publiek, dichtte hy de anecdote : Een zeker Franschman, die een schouwburg had [gesticht Voorzien van goede acteurs, costumen, schermen, licht, En 't geen' er meer toehoort, moest echter ondervinden Dat hij de menschen aan zijn spel niet kon verbinden, Ja, dat men bijna nooit in zijnen schouwburg kwam; Waarom hij tot een' vriend in 't eiml zijn toevluc hl nam Om geld en goeden raad: 't wierd beide hem gegeven. Hoor1*, sprak deez' goede man, hiervan kunt gij niet [leven. Het treurspel, dunkt mij, dat u weinig voordecis biedt, En 't blijspel, zo gij zegt, vergoedt uw kosten niet. Dus. zo ge wilt voldoen door deugd en zedelessen, Dan zweer ik, dat gij arm gelijk de mieren wordt; Volg dus eens dezen raad: zoik jonge danseressen Maakt uw bal-tien lang, en haare rokken kort. Meer in den smaak van professor David Jacob van Lennep waren en zy'n gebleven de errstige spelen van Vondel, de Fransche klassieken, en de goede oud-Hollandsche blynpelen. Hy was en bleef groot voorstander van vaderlandsche stokken, waarin liefde voor land en vorst wordt gekweekt. Hem, die de vrybeid ter harte ging.bem die zan gen zong voor het mishandelde Polen, hem, die de herstelling van Nederland en de ver zoening met Oranje eene onvergelyke vreugde was, hem, die Vondel's poëzie in de mond bestorven lei, hem was het aangenamer taak regelen te dichten, in te lasschen en te laten uitspreken >in de toespraak van Rafaël ter gelegenheid dat prins Willem VI, als soevereine vorst in December 1813 de voorstelling van Gysbreght van Amstel in den Amsterdamschen schouwburg by'woonde" : En Aemstels oude naam zal precnen lof oni herren, Als uw naem halte atad haar Sehunwbnr^h npen doet, En voert op 't hoogh tooneel Uw daden te, y;emoet Den Burgerueesteren en dry maal twalet Kaeden, Gezeten op uw schilt, met krnyssen overlaeden". ? Of als in later tijd, na jaren van elend, De ht-niel aan uw volk een vorst en vadrr zenJt, Die, vit d' aiouden stam, aan 't land zo KO.nrd, [geboren, De liefde voor dien stam, nog sterker dnn te voren, In 't hart der nazaats doet ontbranden, Hollands eer. Zoolang in 't itof vertrapt, ten top voert als toeletr, Djn staf der l oopvaardij weer d1 Aemitel geeft in handen, 't Geluk voltooit en vest van al de Nederlanden, En nooit verzakende zijn afkomst, Hollands taal Wér, met der vadren deugd verheft in zegepraal, Se Vadtrlandsche kunst waardeert, beschermt, beveiligt. In Uw en Pondels roem op Aemslels Schouwburg heiligt. Toen de hoogleeraar David Jacob van Lennep goed bekend raakte met schouwburgtoestanden en het doen en laten .der tooneelisten, was zijn lust en liefde voor het commissarisschap verdwenen. Hij nam zy'n ontelag, omdat by meer dan genoeg had van de kleingeestigheden, ijdelheid en intrigues der tooneelisten, gelijk zy'n zoon Jacob, in sterker woorden, vermeldt. Mr. Jacob van Lennep is het zelf ook zoo gegaan. Aan het einde van zy'n leven was zy'ne sympathie voor het tooneelwezen gelijk my' een zijner nabestaanden vertelde zoo goed als veiflanwd. Het ideaal van het tooneel bleef hem-echter voor den geest. Dat is onverzwakt gebleven, van zy'n eerste, onvol tooide treurspel, alsjorg rcensch gemaakt,en Alfred de Groote geheeten, een zijner meest geliefde helden, tot aan zy'n la« tste tooneel arbeid: Joost van den Vondel, dichter aan de Batik van leening. (Slot volgt). J. H. R Orer van Lennep. Klaasje Zevenster. Wat al drukte is er niet in den lande ge weest over het derde deel van Klaat-j*. Zevenster! Zoodra het verschenen was, werd alom alarm geblazen. Het regende bezwaarschriften. De meest cyni sche beoordeelaars hadden gemoedsbezwareu. En welke romans schreven zy later zelf I... Welk een storm in een glas water schijnt dit thans l Weer anderen en dit waren minder de gey'kte beoordeelaren vroegen zich af: zou de geschiedenis wanr zy'n 'i Zou iets dergelijks in het Christelijk Nederland mogelijk znn? En -daar verschenen brochures: Klam je, Zevenster is dood. Onmiddelyk daarna nieuwe vlugschriften; Kiaatje Zeventtter is niet dood! Het reclame- tooceel maakte zich van de hoofdpersoon meester, en voerde een tooneelspel: Klaasje Zeventter op. Een prul, waar Van Lenr.ep part noch deel aan had. Maar ?pilaarbijters" sloegen er hem mee om de ooren. Het immer helder-denkend en het steeds van groote zaken vervulde Nederland spookte Klaasje Zevenster dag en nacht door het hoofd. Klaasje Zevenster werd het gesprek van den dag. Thans, bladerende en snuffelende in de reusachtigeVan Lennep-verzameling van A.Tb.Hart kamp aan wien het te danken is, dat reproductiën genomen konden worden naar de in zy'n be zit zijnde groote platen, voorstellende: tooneelen nit >Het Dorp aan de grenzen" vond ik een brief van mr. Jacob van Lennep aan een thans bekend toongever op Parnas, in zy'n studententijd, in het UtrecMseh Dagblad over Klaafje Zevenster geschreven. Het antwoord is thans voor velen, belangwekkend genoeg, om in ruimer kring bekend te wordnn. De brief gedateerd: Maart 1868, luidt aldna: WelEdel.Geboren Heer l Ik heb het artikel gelezen, dat u over KI. Z. in de Utr. Crt. heeft geplaatst. Ik heb eerbied voor ieders opvatting, %n. dewijl gij voor de uwe zoo rond met uw naam voor den dag komt, wil ik u gaarne een bewijs van dien eerbied geven, door een poging te wagen, om u van uwe meening terug te doen komen. Ik herhaal, dat ik die eerbiedig, en zulks te meer, omdat zij die is van een aantal heeren van mijn kennis. Zoo aanstonds zal n blijken waarom ik dat woord onderstreep. Vooraf eeu woord over mijn doel met de uitgave van mijn boek, waarvan de voltooijing zoowel als de uitgave zeker niet heeft plaats gehad dan na jarei aarzelens en na vele slapelooze nachten. Doch wat ik als mijn plicht beschouwde, heeft einde lijk gezegevierd over de vrees schandaal te verwekken en miskend te worden. De feiten, zooals zij in 't laatste boek voorkomen, zijn letterlijk waar: alleen verzacht om de détails niet zoo gruwzaam te maken. En nu vraag ik u: is het noodig of niet, dat zulke gruwelen wereldkundig gemaakt worden ? is het noodig of niet. dat aan die slavernij in blanke meisjes een einde gemaakt wordeP is het noodig of niet, hat zij die gevallen zijn, leeren, dat het haar vrij staat haar slechten weg te verl»ten? dat het gekonkel van politie-beambten en waardinnen ophoude? dat die dames, die zooveel belangstellen in de gevallen vrouwen, de kaart van 't land beter leeren kennen dan zij over 't algemeen doen? Nu had ik, zult gij zeggen, een anderen weg kunnen inslaan. Ik had over al die dingen kunnen klazen in een rechtsgeleerd blad of in een werk a la Clidtelet. Maar lo. had ik dan maar een bepaald aantal lezers gevonden; 2o. had ik wat ik vertelde met voorbeelden moeten staven: ik had dut niet kunnen doen zonder namen te noemen, en mij op die wijze een actie van laster op den hals kunnen halen. Thans pseudoniemen bezigende en mijn verhaal in een romantisch kleed wikkelende, was ik vrij in mijn voorstelling, onbe vreesd voor beschuldigingen van laster en zeker van lezers, vooral van lezeressen. Dat de vrouwen mij ondersteunen eu met mij wraak roepen over zulke gruwelen, waarborgt, mij eventueel den zegel En nn is 't mij bij 't li-zen van uw recensie al wederom gebleken, hoe weinig over 't algemeen de mans kunnen oordeelen over 't geen een vrouw al dan niet oorbaar vindt. 't Is zeer waar dat het Ille deel bij zijn ver schijning een rilling bij de ilames verwekte, dat sommige 't boek van walging nit de hand smeten. Maar ... zij namen 't weer op, en toen de eerste indruk voorbij was. begonnen zij zich, de eene voor, de andere na, met het boek te verzoenen. Zij vragen mij om strijd wanneer het IVde deel komt. De quaesiie dat het boek onzedelijk zou zijn, komt niet meer in atnmerkii'g. en h<-t eenige. waarover zij nog verschillen is, of zij het al dan niet aan hare dochter zullen laten lezen. Van eene hoogst, waardige en beschaafde vrouw, die 4 dochters heeft, kreeg ik een brief om mij voor mijn boek te bedanken, met de verklaring dat, naar haar meening alle jonge meisjes 't buek behoorden te lezen Twee van de gunstigste recensies van 't hoek zijn door dames, moeders van huisgezinnen geschreven, drie iuileren door predikanten, en e**n zeer brave en waardige juffrouw hier Ier stede zond onmidMelijk een exemplaar aan Dominee Heidring Een andere kwam mij bedanken, dat zij nu haar dochter kun laien Irzen, wat zij anders haar had moeten v-rlellen; en, wat de deur dicht doet, omdat het een resultaat verschsft: een jong meisje is, bij de lezing zoo geschrikt voor de itevaren, waarin onbedachtzHamheid iemand storten kan. dat zij afgezien heeft van eeo half gevormd plannetje om met een jongmnn (die haar zeker niet getrouwd zou hebben) 't pad up te gaan: en haar voogd is er mij nog voor komen bedank-n. Gij ziet alzoo, Wel. Ed. Geb. Heer ! dat ik voor eerst nog geen reden heb om berouw of schaamte te gevoelen over hetüeen ik deed. en ik vlei mij, dat wanneer gij het werk in zijn a-eheel zult hebben ge lezen, en de eerste (/eer begrijpelijke) indruk bij U gesleten is, gij er wellicht gnustiger over zult denken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl