De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 30 maart pagina 3

30 maart 1902 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1292 D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NE D E RLAN D. 3 den lateren koning Willem II, den held en volksvriend, toe te juichen. En die geestdrift nam steeds toe, bij nieuwe regels, die insloegen, by: Kliuk' nu big de loftrompet Holland, Holland is gered l b«: Wee hem, die ooit van Mogendheden Van bondgenoolen kuip verwacht. De hemel eii Oranje l Wie vreest er?... Neêrlands koning waakt. Maar onbeschrijfelijk en niet te bedaren werd de geestdrift en de aandoening toen by het slot van het laatste koepiet van Bato, aanvargende: Heil aan Necrlands eer=te vrouwe ! Wilhelmina, koningin der Nederlanden, plot seling in hare loge oprees, de beide handen naar haren doorluchtigen, uit den oorlog teruggekeerden zoon toestak, aan kroonprins Willem, en zjja broer prins Frederik, en den een na den ander, met tranen van moederlijke liefde en moeder Ujjke trots aan het hart drukte en kuste. Niet gering was op dat verheven oogenblik ook het stil genot van den dichter, van mr. Jacob van Lennep, wiens woorden tot zulk eene heerlijke uiting van dankbaar gevoel en liefde voor vaderland en vorat aanleiding hadden gegeven. (Slot volgt.) J. H. R. Klaaye Zraster. De UtT*chtsche student, die den, in het vorig nommer opgenomen brief van mr. Jacob van Lertnap ontving, was de student J. K. van Hall, thans wethouder van onderwas der stad Amsterdam. Mr. J. N. van Hall heeft de vriendelijkheid n»VJ er op te wijzen, dat bij er melding van beeft gemaakt in De Gids van 1893, blz. 382. Daar de oud-student zichzelf in '93 als »de overmoedige" aan de letterkundige politie heeft aangegeven, zou indien ik m\j het Gidsopstel herinnerd had «bescheidenheid" mij niet genoopt hebben den naam van mr. J. N. van Hall te verzwijgen. De brief is van 1866, en niet zooals op den brief aangeteekend staat van 1868. J. H. R. Rooyaaris iet VoMels Geboortelüout (e Breda, den 8en Maart 1902. En Rooyaards is ook in B:eda geweest. Met Vondel ? Nou, ds's te zeggen. Niet heelemaal met Vondel, 't Was wel vaak Rooyaards alleen. Vondel was 'n vurige, weelderige Man. 'n Zuivere, opbruisende Man. Slatig en waardig ook, zeker, als Renaissance-diebter, maar vooral 'n Mtnscb, veel-bewogen, diep-bewoger, teerbewogen, 'n Man vol innigheid. Vondel Lal »iets onder a'n vestje", zooals Louis Bouwmeester 't heel huiselijk van zich zelf zei. Tatwa*: 'n nfcïave, sterke mensciienziel. Dat zuiver-menschelijke zit in het Geboortevers, gedost in een kleedij vau Reoaiseaucetooi. Om den waarachtiger Vondel te vinden in dat gediobt, moet men de klassieke draparitën oplichten. En Willem Rooyaards was 'n fijne Meneer, in zijn fceurigen, zwaiten rok en zy'n keurig, smetteloos overhemd. Ik had hem daar liever zien staan iu 'n geplooiden man* el, van burgeriijk-zwart, met 'n groot; u flambard op 't hoofd, meer op z'a Vondelsch. Hij deed evenwel zooals de mode dat wil van een declamator. Willem Rooyaards had echtcr ook de stem van 'n fijnen meneer, 'n bestudeerde s'cm, ge vormd door een met kunst bestuurde onderkaak, met kutst bewogfn lippen, met kunst ge krulde tong. Daar sprak een kuappe vakman, die htt spreien hcefc bestudeerd, zooals een yiolist hst strijken. Is dat liet goed P 't Is be-st. Maar er was Ie veel kunst of liever 13 veel techniek in de ui'sp'a-ik. En 't ergste van alles: er was te veel techuiek in de uitdrukking. Uitdrukking, acoais 't woord 't ook zegt, moet van bini.en komen. Eeist voelen, en dan zeggen; dat is uitdrukking. Uitdrukking is niet als het zetten van een &t> mpal buiten op de dingen, ma*r 't is het gtven vau e:n vorm door een kracht van binnen uit, zooals de glasblazer doet die z'n longen ledigt in de opzwellende g'asina'erie. Er is onder ardtre 'n zekere uit-drukking, die pr^ektoon heet. Man- preektoon mag eigen lijk geen uitdrukking heeter», want bij is geen iiiiimiiiiiiiiitimiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiuiuuiiimiiiiiiiimmttimttiiiiiiiiiin iiiniiiHiiititiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiMiiiiiiiimiiii» In de minderheid". UU het Enffelsch, DOOR A. J. M. Op een keurig gedekt schenkb'ad werd het ontbijt van Miss Merriweather, de eerste rol van het Vietoria-theater, in de fliuw verlichte slaapkamer birnengebraoht. Het welluidend gerinkil van porcelein en zilver deed haar de oogen opslaan; de geur van Mokka-kcflie, versch gebak en een gebraden hoentje deden het oveiige. De jonge dame geeuwde, kwam over eind, terwijl een rijkdom van goudblond baar over baar nachtgewaad golfde. Tien uur, Flora? Dan" ,?en de blauw grijze oogen werden levendig . moeten de couranten er zijn. Haal ze voor me alle ! Ik moet zien ik moet zekerheid hebben, dat ik gisteren avond succes had. Wat beteekenen handdrukken en beleefdheidsphrasen bij dagbladoritiek? Haal ze dadelijk. Je hadt ze moeten brerjgen voor mijn ontbijt." Maar Mis°," zei de kamenier, ze zijn nog niet gebracht!" Onmogelijk,"rif p Miss Merriweather, waarom zouden ze nu juist vandaag zoo laat zijn r" ,It detk dat de jongens niet voort kunnen door de sneeuw," verklaarde het meisje. Zij opende de blinden, en in de kamer drong nu een koude, witachtige g'ans, teruggekaatst van de besneeuwde daken en schoorsteenen en de met sneeuw bedekte boomen. Dat som bere daglicht deed de jonge dame onaangenaam aan; zij fronste haar fijne wenkbrauwen, keek een oogenblik knorrig, en begon toen een gekookt eitje op te peuzelen, terwijl Flora de koffie inschonk. Juist toen het kopje tot aan den rand was gevuld, klonk buiten de dtur op het portaal een voetstap, die de kamer deed dreunen, en een diepe basstem riep uit: Daar zijn ze, Ne', een heele verzameling!" ,0, Vader!" riep Miss Merriweather uit, terwijl ze haar eierhpsltje liet vallen en haar kleine handen vouwde. Flora haastte zich de persoonlijk werk ; hij is een vaste vorm, waar'n men de dingen giet. En Rooyaards' voordracht was al te vaak zulk gietwerk, van preektoor, tan dieur, van zear. Al te vaak ging hij gelijkmatig doar, zonder te fchakeereu, en aldus de ziel van 't gedicht verdonkeremanend. Bijvootbseld in veis 35 staat : ....... 'tsij dat lek speeltoonncelen OrsrEtNEN ilcde, en j./enydi; een liggeltraenemluet.I, Maar 't woord opsleeaen klonk tiet steunend. Hij zei : (*. 107.) ....... Aemilia die LOEQH 0/n 't ludderlijcke vutk ....... Doch zijn stem 'actite niet. Zoader forsche mantenstem werden vs. 195 en vo'gende, gezegd, waarin de krijgsdaden van den prins worden verteld. otn we hoorden, hoe de prineelijke echtgenoote alleen op 't huwelijksbed lag en droomde van haren afwezigen gemaal m zij de armen uitstrekte, maar niets omhelsde dan dunne en ydeC locAt, waarvan zij schrok als waer 't van doodse spooctex, toen klonk er geen angst en wee in Roiyaards' stem, (va. 251 en volgtndt). Zelfs niet (iu vs. 387 e. v.), toen eensicanffre harrubijn op de lenden van den vorst was ge drukt en zelfs de god des Roervliels een' naeran schneu gaf. Euzoovcort. Enzoovoort. Rooyaards had vaste vormen, waarin al die passages gegoten werden. Maar mag er dan geen va^te galm wezen bij 't opzeggen van zoo'n duizend-re^e'i? vers? Moet de voordracht dan alleen bestaan uit opge welde woorden, gesteunde woorden, gejuichte woorden? moet de voordrager dan alleen zingen en klagen, vleien en donderen, peinzen en schilderen ? O reen, dat was niet om uit te houden voor hoorder en zegger ; er moet een vaste galm w«zeu. Maar Rocyaards had 'm niet, die 't wezen moet, en die de bruine aarde gelijkt in den huf, waar 't kleine en groote gebloemte der lyrischgetinte fragmenten veelkUurig opschiet. Zijn zirjs-msiodie had iets zoetsappigs, met een veel te dupe en daardcor zeurige zakkmg aan 't eindt;; a's van iemand die vermoeid is en zich spaar'; in plaats van de tl xstndrijnen mtt statigen pas te laten voortschrijden. Ro yaards- maakte de a.1 xandrrjnen kapot., hij verbioükelde ze; misschien m een streven Laar individualisme zich losmakend vaa Vondel. Want, Vondel had al sctnjvend den alixindrijn gilm in 't hoofd, dis iu al z'n eentonig heid zoo heerlijk kan uaruisehe», als een klassiek artiest een klassiek stuk het ft voorgedragen. Zoo heb ik eens als 'n verliefde eenige dagen rondgeloopen mtt den galm van Racirre's PLcJre in me, door Mme Segoud Weber vertolkt. Ook van Ro:yaards' voordracht hadden wij dien klassieken galm in 't hoofd moeten mee dragen naar huis, in plaats van zijn eigen galm, die me deed denken aan sommige dictterlijk-aangeiegde moderne dominees. Het was gebrek aan eerbied voor Vondel, om al die toonlooze, e's te laren hooren, als de dichter blijkbaar twee lettergrepen verbonden wilde hebben. Bijvoorbeeld vs. 86 : ...... dnt fjoddelijpk vermogen Van Venu» aemjesic/tl bestraalt fiaer' a/er/ iji'ke oogen, Rooyfards zei tterf lij-ke, in drie lettergrepen. Of vs. 405 : iali , V 'te1;? paet- versadiyhde 't verlangen. Hier maakte hij van 't een lettergreep. En zoo tallooze malen, overal misschien. Het maakt den indruk, of er iemand st r u kelt over een ste«n. Ik wil nu doorgaan met eenige fouten te rapporteeren in mijn proces- vs r baal. Ilooyaards kan een fraaie», vollen z-klank laten hooren. Maar niet overal waar een z geschreven staat, spreekt een beschaafd Neder lander die uit. Als een scherpe medeklinker voorafgaa*, verandert de z-klauk in s. Wij zeggen ; een Zilveren torloge, maar: dit «ilvereu horloge. Toch vras er overal in die gevallen een klankvolle, zware z: 't zj (38), met zin en ziel (54), kw,kz Ivtr (214). De artiest kijkt zoo nauwkeurig naar de, trouwens dwaze, fpjllitg, dat hij zei: een wichtje (174) met 'n volle, scherpe t. E:<n be schaafd Nedi rlander, die niet schoolaieesteilijk wil spreken, zegt : wich-jc, kas-je, kis-j«, vrach je. Maar 't zou lijken of ik alKen op fouten heb zitten jagen, indien ik nu niet gauw mijn grooten eerbied en mijn dankbaarheid uitsprak voor den kunstenaar die twee uren achtereen mij zooveel heeft geleerd en gegeven. Terwijl hij daar zat, bij de inleiding kalm pratend, met 'n schoone rust in zijn houding, zoo vurig verlangde couranten aan te nemen, en mr. Merriweather hoestte zenuwachtig buiten de kamerdeur. Kan het waar zijn? Vertellen ze alle wat goeds?" Goed?, kind ! Ze zijn uitbundig in lof, met uitzondering vaa de Disiltj Flyw/ieei. De nisuwe recensent, Dur-can, Heeft eenige vuile aanmerkingen. Mnar wat beteekeut a bedor ven e', in een heele mand met goede? Nu, goeden dag, Ik moet naar de city. Ik. beu toch "al laat, want ik heb op de bladen gewacht; maar niemand zal met dit hondenweer op tijd zijn. De straten zijn biji.a oubegaai-biar. Dag, kind, ik \vensch je geluk en tot ziens '." Na het vertrek van haar vader, speet Let Miss Merriweather, dat zij vergeten had te vragen, in welke courant het vleiendste artikel stond. Maar toch, zij kon «de VlywheeV' nitt uit 't hoofd zetten. »0m mijn spsl af te keuren," mompelde zij, nadat ik na het tweede bedrijf twee maal beu teruggeioepen, viermaal na het vierde, en ik weet niet hos dikwijle, nadat het gordijn was gevallen!" Zij droi.k daarop haar koffie, schoof het blad weg en begon geregeld de bladen te lezen. Zij zocht alleen naar een bepaald artikel, getiteld: ,/Vutoria-Thealer: De bruid van BlonJello," en 't scheen aai gename lectuur te zijn, want soms bloesde Miss Merriweather en soms glimlachte zij, en op andere oogenblikken Irok ze eens aan haar goudblonde tkchter>, of haalde lachend haar schouders op, als wilde zij zeggen, dat 't voor haar niets nieuws was, wat de schrijver zoo pas meende ontdekt te hebben. Maar daarop veranderde haar stemming, zij beet op haar lippen en een harde uitdrukking deed haar de wenkbrauwen fronsen. Wat verder door lezende, haalde ze snel adem, en er kwamen tranen aan haar lange wimpers. Het scheen haar toe, alsof een slang haar tegensiste uit die mand met lauweren. Het bewuste artikel was wer kelijk heel scherp, maar het was onloochenbaar, pijnlijk wsar. Het beschuldigde haar van ge brek aan ondervinding en studie, van te willen vliegen, vóór ze had geleerd te loopen; van haar buitengewone schoonheid te gebruiken om te schitteren, te bttooveren en te verblinden, om tegenover den critischen toeschouwer haar zijn gebaren en zijn stem, veelde ik diep. welk een kostbare bezitting 'n groot tooneelspeler is voor zijn natie. En in den heer Rocyaards is zooveel vereenigd: 'u mooie' stem, 'n fraaie gestal'e, intellect, letterkundige kennis en ontwikkeling, 'u groot arbeidsvermogen en.... 't voornaamste: 'n heerlijke uitdrukking, daar waar hij 't goed doet. Hij heeft eenige malen de tranen in mijn oogen geperst, door de vorstelijke schoonheid van zijn zeggingskracht. Zoo iets blijft men heel z'n leven dankbaar gedenker. Er was weelde in zijn stem, toen hij 't lodderliji'ke volc/c beschreef, de Cupidon?, (112) met Lun Er was aanschouwelijke kracht in de be schrijving van 's Prinsen wapecruirticg (364 e. v.): liet nioctliyli d>cr ti/et mond en ooge» vre< s'*jck drl scht En 'i knabbelt si^ u yt'hil, en 't schijnt fiïtn datlii't bïiescht. Mooie kracht ook in vs. 385: . Leef latiy, o Nassausih bloed! Vroolijke verrassing in v?. 514: Mét dat de d(t<jh begon ter venster in te schijnen. In 't algemeen waren ds overgangen uitmuttei-d. Vondels gedicht is met recht nog al boiit" gsnoemd, 't is opgebouwd als 'u aroot rnoz*,Lk-wetk uit zeer verschillende stukken, waarvan 't eigenaatdige karakter duidelijk wtrd weergegeven. Zoo viel een schrik op mij neer, toen de Faam al snorrende kwam aangevlogen en zich op den gewijden kerklraris zette, vanwaar zij door taar bochtige trompet de geweldige tijding wringt, dat er ten wrtker geboren is vcor den vermoorden Zwijger. Jammer dat vlak daarop een hindeilijke fout volgde. Koning Philips heeft die tijding vertomen tn barst met toorn uit, dat het LU raad. zaam zal wez<n om Holland den vrede te schen ken, want (??. S62): Door 't vorst<il>qi!eeck{:n sal Oranjcn ceitvlyh l<:vi n; l*andliaeccfide Hollands saeck, en slael, en landbesti^r, Rooyaards liet den koning deze passage zeg gen met grootsche, rprech'e bewondering, terwijl toorn, nijd en afgunst iijn stem hadden moeten khuren. Het lied van 't boererpaar, dat het kleine borelirgske." (zooals Stijn Strtuve's zou zeggen) komt veiweikomen, werd mooi gezegd; mooi en toch verkeerd. Trouwens dat is, als ik 't in twee woorden moet zeggen, mijn heele kritiek van de heele voordracht.- mooi en toch verkeerd! Rooyaards liet het psar met fmch-raïive stem vertelkn: (vs. 671) 7 Is bruiilofl in de n'r'ii; 'l Is /o'.cr tot den boütn. De koe 'is Idacerkicsch: de hemel di'U],p<>lt i-ooin. Ons' fuyckt'n sïju vol viscli, dat mei'ckt men aeu V f/espartel De leeuwerik qitinckeleert: ons' kalcers springen dartel. Maar 't had niet verteld mogen worden, hij had moeten n e u r i r, vroolijk neunën, zooals men zonder te zingen toch den zang kan laten hooren in een schalksch volksliedje. Er zat geen ij-thmus in. Eu weer breng ik dit verwijt van deze patsage in 't bizonder, 7er op de voordracht in 't geheel: er zat geen rythmus io. Roerecd-golsdleEüiig A :? Let dankgebed der jonge vorstelijke moeder: (vs. G07) L w' fltt'i/shnaer/lul /s bereed: maer leyder l sij is schuw; Sy kent hoer onmayht hefr. Dat woordje onmacht werd zoo gezegd, dat hij daarmee de heele zaal in eens la'. In dit gebed liet het geheugen den kunste naar even in den steek, gelijk trcuweLS vele malen gebeurde. Maar meebtal wr.s hij zeer gelukkig in 't kiezen van een fynoniem woord van eigen maaksel. Hier cc'iter viel da*, o jammer! belachelijk uit. De prinses zei: (vs. 615) ?'?& scd mij t eenwel ersloiitin, en voor L'lek [n 't openhaer UK' lof, met siddei\-nden kt lek, Verkonde» oierlayil; toen haperde de heer Rocyaards ever>, en zei stoutmoedig: houien, als hij even stokte.) Dat zou ook de fouten weghouden, dis nu hevusch! niet zoo zeldzaam waren. Hij sloeg eens vier verzen tegelijk over (425?428), eenstwé(939?940), en ook nog vs. 96S. De geheele aandacht kon dan geconcentreerd worden op de uit-drukking, vooral als de kun stenaar met blauw en rood potlood eenige teekens aanbracht voor z'chzelf. Wai t een gedicht als Vondels Gcboorteklock wil bestudeerd wezen, woord voor woord. Het komt hier aan op de cuauces, de kleine r'mpclm£eu en schamplichtjes van dezen ruimen plas, welks ali xindrijnen-geruisch geheimzinnig bckooit, terwijl 't oog dwaalt over de briesjes die liggen bier en daar, en het de wolkecschaduweu vo'gt. die er over heen ijlen, terwijl wij ons zalig-warm voelen van de zon der Liefde die 't alles verlicht en verwarm*, D'alstocciid* Gurle-s die, door luier' boesemprickel. Meer levens aaniju"eekl, a/s Salurnus met sïju sickcl Xct'jtriyh inaeyt en velt. (15) Als ik bedenk vat de heer Rooyaards ons gaf, en wat hij riet gaf, dan moet ik zeggen: zijn studie was niet diep, niet. fijn genoeg. Hij heeft den lof der groote burgerschaar gewonnen, en verdiend voorzeker! Maar een groot kunste naar eischt meer. Hij moet die enkelingen voor zich winnen, wier zuiver en teeder gemoed dj kleinste beweginkjes ondergaat, die beven door de verzen der groote dichtere. Uit, respect voor uzelf, moogt ge niet zegger, lloc.yaards, dat deze eiseh te hoog is. Tevredenheid met onvolmaakt werk, bij den criticus, kan vergoe lijkend beteekenen: Wie geeft wat hij heef*,... enz. Zoo'n lof wilt ge niet. Maar dat men de volmaaktheid van u eischt, dat is uw eer. Of zoudt ge inderdaad nitt meer hebben datt ge gaaft ? 0-itbreekt het u inderdaad aan teederheid, fijnheid, zuiverheid en waarachtigheid van ge moed ? Is de overmaat van techniek die ik laakte in uw stemmeklank, uw uitspraak en uw voor dracht, werkelijk eeu surrogaat voor ZIEL? Maar blijf dan ver van den zielvoll? Vondel, den grooten Burger, den eerlijken Kerel, den saprijken MTSCD, den ronden maar vooral nitt afgeronden Man en Dichtsr. Doch r-iU mag ik nog niet gejooven. Aan u ds bean'woordirg mijner vraag in uwe toekoms'ige voordracht-scheppingen. J. MATHIJS ACKET. Breda, 9-10 Maart 1902. HiiiimitimiiiümiiiiHiiifiiiiiiiitHiiiiiinintiiifiiiiHii Baner-tentoonstelM in plaats van uwen roem, namelijk: Gods roem. 't Geheugenwerk vau deze voordracht trekt zeer de aandacht van 't grcote puoliek; men kijkt er raar als naar een acrobatentoer. Ei toch is 't een waardelooze bijzaak. Waarom tiet den tekst ia de hand genomen, geschreven op mooi foho-, oudhollandsch papier. Dat geeft rust aan wie voordraagt en aan wie luistert. (Nu heb ik een paar maal mija hart vastgcBij de aankondiging van dezs tentoonstelling rees hier en daar het vermoeden, dat ze een uitzicht van eentonigheid zou hebben. Bauers' kunst heeft niet als die van Breitner een vleeschelijke gedaante met r\jke afwisseling in voorkomen, zoodat bij een kleine tweehonderd tal werken de aandacht gespannen blijft door velerlei verrassende ontmoetingen. Hier is de intentie atiller verborgen onder het mest be scheiden uiterlijk van krijtteekening of luchtige aquarel. Erkend moet toch worden, dat het geëx poseerde aantal aanzienlijk minder bad kunnen zyn. Maar, die nu niet al te vluchtig zijne OKwandeling doet langs de volgehangen wanden, zal meer dan hy verwachtte onderscheidenheid gewaar worden in de op bet eerste gezicht schijnbare overeenkomst van. het totaal. Hij zal relief gaan ontdekken in wat hem eerst als plat toescheen. Toch zyn er in deze werken geen diepzinnige bedoelingen, di achterhaald moeten worden. Bauer is nog geheel uit den tyd van de onbevangen opvatting. Er zijn hier eenige teekeningen die doen bedenken welke beteekenis hij onder de modernen zou hebben gehad, indien hij zijn. gewaarwording niet bad kunnen wrijven aan de schoonheidsbekoring van een ongekende natuurverschy ning. Zij zijn, behoudens eenige aantrekkelijkheid, eigen aan de met bekwame artistiekigheid uitge voerde scènetjes ons echter reeds al te zeer gemeenzaam tusschen zijn welbekende oeuvre van »qualiténégügable." De argwaan kan daar niet gewekt worden, dat zyne kunst boeiend is door vreemsoortigheid. Werkelijk heeft deze schilder zichzelf in den vreemde volkomen iiiiiiiiiiimmiiiiiimimjiiimiiimimiimniiiinuiiMit iiimmui gemis ann bezieling haar onkunde nut de eerste regels vaa Kuntt, met een grcote A', te maskeeren. Het beschuldigde haar van ge brek aan ernst en van valsche eerzucht. Het geloofde, dat zij meer ia.lt ut had, dan zij zich zelf bewust was alsof dat mogelijk ware! Il(.t voorspelde, dat zij zich over tien jaren zou schamen over een befaamdkeid, die vergeleken werd niet sprokkelhout, dat even ojfLkkert. Zoo'n vlegel!" zoi Miss Merriweather min achtend, terwijl zij op haar laijge vlecht beet. We zullen elk.'ar nog wel eers nader spreken!" Zij stond op met een flikkering in haar oogen en wierp een uitdagender, zelfbewusten blik in den spiegel, die in een penant naast haar met kant versierd ledikant was aange bracht. Zij moest naar de repetitie voor wijzi gingen in liat stuk, door het bestuur nood zakelijk geacht. Zij huiverde een oogenblik op den rand vau haar dampend, welriekend bad, bij de gedachte aan de sneeuw, die buiten in zoo diehts vlokken neerviel, en toen ze bene den kwam, keurig gekleed, in bont gehuld en de deur vfi'de uitgaan, keek ze verslagen naar buiten. De sneeuw lag zoo hoog en hoe zou zij het tuinbek bereiken mtt zijden kousen en schoentjes met hooge hakken? Z» keek eenigszins hulpeloos rond. Maar daar zag ze uit komst: ze kuikte en wenkte. //Hier," riep ze, //kom, asjeblieft hier!" Ea een jonge man in een oude overjas en, roode bouffante, die de sneeuw opruimde van de stoep van het huis er naast, keek op, ea werd zoo rood, als de bouffante, die hij om zijn hals droeg. Hij nam, ofschoon enigszins weifelend, zijn schop op den schouder en naderde hut ijzeren hek, dat de voortuintjes der woningen scheidde. //Als ja geen groote haast hebt, om daar je werk af te maken." zei Miss Mtrdweather, ter wijl haar adem tusschen haar roode lippen te voorschijn kwam, alsof zij eene onzichtbare sigarette rookte, wil je dan zoo goed zijn voor mij een pad te vegen? Juist van hier tot het rijtuig, zoodat ik niet door die sneeuw behoef te loopen. Zoo gauw mogelijk, asjeblieft; ik zal je een halve kroon gjven!" Een halve kroon!" riep de jonge man uit. Hij zag er uit als een Schot, had helderblauwe oogen, kastanjebruin haar en een snor, die zijn vijanden rood bliefden te noemen. Een halve kroon!" Ik wil er vier shiil'ngs van maken; daar dan," zei Miss Merriweather, verwonderd dat haar glimlach, die bij veel menschen als gang bare munt werd gereken-l, in dit geval zelfs onopgemerkt scheen te blijven. Ik vind dat je van de g. lf genheid partij trekt, maar wij smeden allen het ijzer als het heet ie, niet waar? en de sneeuw is jou ijzer, denk ik. Wees zoo goed je te haasten; ik heb eene belangrijke zarneukomst in Picadilly en maar een half uur, om er te komen !" Gij kuut het in geen vijf en veertig minuten klaar krijgen," zei de jonge man. Hij klom over het hek, terwijl uij sprak, en begon de schop te hantceren als eeu boerenarbeider. In vijf minuten trippelden de sierlijk geschoonde voetjes naar htt coupéetje. De jonge dame wachtte, tot de jonge man het portier open deed, bedankte met een glim lach voor die ongevraagde beleefdheid en liet twee twee-shilling stukken in zijn breede hand vallen, die, wel is waar rood en blauw vau de koude, maar heel zindelijk was. Misschien kwam een oogenblik de gedachte bij haar op: Hoe vreemd dat iemand uit dien stand zooveel zorg aan zijn handen besteedt," maar verder dacht zij er niet over. Het rijtuig reed daarop zwaar weg dor r de sneeuw; de straatveger scheen zijn oude cricketmuts af te, willen nemer», maar kwam er slechts even met de hand aan. Miss Merriweather reed weg en op de stccp van 't huis er naast verscheen een opgeschoten, geeu wende joagcn in pantoffels, die den man met de schop toe riep: Duncan, oude jongen, kom ontbijten. De gebraden nieren worden koud,... Nu, van kou schijn jij geen last te hebben. Wat zie je er warm uit l" ,Gewerkt", zei Angus Duneau. kortaf, terwijl hij zijn roode bouffante afdeed en aan den hoedenstandaard hing. »'k 'Heb de sneeuw opgeruimd." Zijn vriend en kamergenoot barstte in lachen uit. Hier naast ook. Ik zag je, en ook de mooie Miss Merriweather. Wat heeft ze een kranigen gaag! Ik zeg, oude jongen, als ze vermoedde, dat jij die recensie in de FJywheel gevonden; daar heeft hy geput om de eigene neigingen en den zeer by' zon deren kant van zy'n talent tot ontwikkeling te kunnen brengen. Ik heb hem in een adem genoemd met Breitner, wyzende op beider originaliteit. Bauer ook is een eenige tusschen onze schilders; zijn hoe danigheden vullen een tekort, dat wel eens in de Hollandsche kunstproductie wordt aange wezen. Wy hebben den naam arm aan ver beelding te zy'n ; we zy'n te posit^f en te nuchter-ziend om te fantaseeren, waarmee ook verklaard wordt, dat de illustreerkunst hier maar zeer schraal tj es bloeit. Maar Bauer is er dan toch een, die een verzinner kan heeten, die, wat hem in de natuur tot cavolgir.g ani meerde, in zyn geest doet wiegen tot een verdroomd beeld uit de werkelijkheid. 'k Heb hem den oriëntalist genoemd van onzen ty'd, en er by opgemerkt, dat zijn werk niet een staalkaart inhoudt van de kleur uit vreemde landen, 'k Bedoel daarmee, dat we by zy'n voortbrengselen minder gewaarworden de verrassingen door het oog ondervonden, maar dat daarin meer zich openbaart een geest, die in opgetogenheid stond by de ontmoeting van een wereld, te voren door de verbeelding wel vaag gedroomd. En de tastbare werkelijkheid, nu vaa naby, b.!eef voor de ziening de grondtrekken behouden van het omwaasde beeld der geestesvooratelling. Of Bauer zich nu al dan niet tevoren ver meid heeft in fantasiën van ongekende streken, doet er niet toe. Ik tracht daardoor aan te duiden het hoofdelement in zy'n kunst, die ons een natuur vertoont welke onze oogen niet weten, maar welker verschijning toch aanstonds onze bevatting kan indringen. Gebouwen en landstreken, menschen en die ren, zy vormen een heele wereld, wier leven en uitzien we onderkennen in die teekeningen, maar waarvan de wezenlijke lichamelijkheid niet zoo na onder ons bekijk wordt gezet, om den hoogea indruk te verstoren van een tooververschijnirig. Die dingen staan niet in een werkelijkheid, welke ons toch vreemd blijft, maar verschynen in de vaporenze gedaanten, waaronder onze verbeelding ze alleen kan opnemen, 't Zijn als zoovele sprookjes, schijngestalten van on benaderbare wezens, vluchtige aanduidingen uit een wereld waarin or ze geest zich verdiept, om vormen te scheppeu tot de voorstelling van een gedacht tafereel. In deze teekeningan en etsen vinden we niet het uitbeitelen van de plastiek der vor men, het opzetten vin de positieve werkelijk heid ; ze vertoonen zich als een weefsel van onnavolgbaar uitgesponnen lynfjes, teor en luchtig neergezette lintjes, speuringen van de verbeelding, wolkjes van de verdichting. Deze weiken zyn geen plaatselyke beschrijvingen, om onze kennis te verrijken met kostuum-, land- cf volkenkunde; ze doen beter, want ze doen rijzen, in schoonheid van gedaante oen werkelijkheid, waarnaar ons geestesoo?, by 't vernemen er van, toch bovenal begeerig is. De Sphyr.x byv. wordt ons niet te aan schouwen gegeven als een curiositeit om zy'n groote afmetingen en hoogen ouderdom, maar vertoont zich op het kleine papiervlak als een imposante verschyiiog: nog alty'd de drager van zy'n raadsel, de verpersoonlijking van eeuwi gen duur, de onverplaatsbare kollossus, wiens voeten door de eeuwen heen wel onder het woestijnzand verzonken raakten, maar wiens kop ten aanzien van zooveel menach r.geslachlen de lucht bleef indringen in onverstoorbare staring. * W. S. N.B. De Bauer-tentoonstelling blijft nog slechts een week geopend. Schilderijen in htt B De verzameling moderne schilderijen in het Rijksmuseum is dezer dagen verrekt met een zevental, door den heer J. B. Webterwoudt in bruikleen afgestane stukken, die de aandacht en een nadere bespreking ten volle waard zyn. We vinden er n werk van een buitenlan der: een bloemstuk van Vollon, geschilderd op de beketde wijze van dezen temptra nentvolIcn meester met de vry'e, zwierige zekerheid, waarvoor men tot Frans Hals terug moet gaan, om er de weerga vaa te vinden. In belangrijk heid stel ik dit stuk tusschen do haven met schepen, die het Museum in de collectie van Ly'nden bezit en het door zijn knappe techniek verbijsterende visschen schilderij dat het eigen dom van den heer Mesdag is. Heeft die haven nog het schetsmatige, onvoldragene, dat by in eens-geschilderde werken zoo moeilijk te overHIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMII1IHIIIIII immmiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiii hadt geschreven, zou ze je niet zoo vriendelijk hebben aangekeken." Zij keek heelemaal niet naar me," zei Duncan, terwijl hij aan de tafel ging ziltep. Ze hield me voor een straatveger en gaf me een fooi." De donkere oogen ran den jongen man s'raalden van pret. Gaf zij je een fooi ?" Vier fchillicg*." unean liet het geld in zijn hand klinken. //Ze wist, wie je was, en deed het om wraak te nemen." Nonsens". Nonsens, óók goed! Z? acteerds een beetje." Eu heb ik aan jou en aan 't publiek niet veiteld, dat zij niet acteeren kan tenminste r.d> niet ?" zei Angus Duucan, terwijl zijn ge laat een harde uitdrukking aannam. li en het publiek zijn het niet met je eens." Ja, omdat ze zoo..,, mooi is!" De woorden bleven Duccan in de keel steken. *0mdat zij oogen heeft als vonkelende sterren, en wangen en een hals en een haartooi als een boschtyoif, en een stem als een zuidenwind, en een sierlijk figuur, neem jullui aan, dat het de scheede moet zijn voor het vlammend zwaard, genie Dwazen, die je bent! En van haar maak je ook een zottin met je onverstandigen, ongemotiveerden lof!" Je bent een zonderlinge sinjeur!" zei Duncans vriend. Je hebt 't arme meisje uitge maakt voor al wat leelijk is in je recensie van gisteren avond, en ik wil wedden, dat js nog meer op haar verliefd bent, dan een van ons." Zslfs al zou ik haar aanbidden; al zou de klank van haar stem de harmonie der sferen voor mij wezen, en alleen de gedachte van haar aan te raken miju h»rt in vuur doen ge raken, zou ik haar toch niet vóór kunnen liegen of haar bedriegen, zelfs al zou ik door den zweem van een leugen, de werkelijkheid, die ik... nooit zal bereiken, kunnen naderen. Zij is veilig genoeg, zeker genoeg, gelukkig genoeg op den troon van peperkoek, wairop minder eerlijke lui haar hebben geplaatst. Lïat haar die glorie! Eéa stem zal zich niet mengen in de toejuichingen; paar handen zal nie

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl