Historisch Archief 1877-1940
No.
1292
D
E
AMSTERDAMMER WEEKBLAD
VOOR
NE
D
E
RLAN
D.
3
den lateren koning Willem II, den held en
volksvriend, toe te juichen.
En die geestdrift nam steeds toe, bij nieuwe
regels, die insloegen, by:
Kliuk' nu big de loftrompet
Holland, Holland is gered l
b«:
Wee hem, die ooit van Mogendheden
Van bondgenoolen kuip verwacht.
De hemel eii Oranje l
Wie vreest er?... Neêrlands koning waakt.
Maar onbeschrijfelijk en niet te bedaren
werd de geestdrift en de aandoening toen by
het slot van het laatste koepiet van Bato,
aanvargende:
Heil aan Necrlands eer=te vrouwe !
Wilhelmina, koningin der Nederlanden, plot
seling in hare loge oprees, de beide handen
naar haren doorluchtigen, uit den oorlog
teruggekeerden zoon toestak, aan kroonprins
Willem, en zjja broer prins Frederik, en den
een na den ander, met tranen van moederlijke
liefde en moeder Ujjke trots aan het hart
drukte en kuste.
Niet gering was op dat verheven oogenblik
ook het stil genot van den dichter, van mr.
Jacob van Lennep, wiens woorden tot zulk
eene heerlijke uiting van dankbaar gevoel en
liefde voor vaderland en vorat aanleiding
hadden gegeven.
(Slot volgt.) J. H. R.
Klaaye Zraster.
De UtT*chtsche student, die den, in het vorig
nommer opgenomen brief van mr. Jacob van
Lertnap ontving, was de student J. K. van
Hall, thans wethouder van onderwas der stad
Amsterdam.
Mr. J. N. van Hall heeft de vriendelijkheid
n»VJ er op te wijzen, dat bij er melding van
beeft gemaakt in De Gids van 1893, blz. 382.
Daar de oud-student zichzelf in '93 als »de
overmoedige" aan de letterkundige politie heeft
aangegeven, zou indien ik m\j het Gidsopstel
herinnerd had «bescheidenheid" mij niet
genoopt hebben den naam van mr. J. N. van
Hall te verzwijgen.
De brief is van 1866, en niet zooals op
den brief aangeteekend staat van 1868.
J. H. R.
Rooyaaris iet VoMels Geboortelüout
(e Breda, den 8en Maart 1902.
En Rooyaards is ook in B:eda geweest. Met
Vondel ? Nou, ds's te zeggen. Niet heelemaal
met Vondel, 't Was wel vaak Rooyaards alleen.
Vondel was 'n vurige, weelderige Man.
'n Zuivere, opbruisende Man. Slatig en waardig
ook, zeker, als Renaissance-diebter, maar vooral
'n Mtnscb, veel-bewogen, diep-bewoger,
teerbewogen, 'n Man vol innigheid.
Vondel Lal »iets onder a'n vestje", zooals
Louis Bouwmeester 't heel huiselijk van zich
zelf zei. Tatwa*: 'n nfcïave, sterke mensciienziel.
Dat zuiver-menschelijke zit in het
Geboortevers, gedost in een kleedij vau
Reoaiseaucetooi. Om den waarachtiger Vondel te vinden
in dat gediobt, moet men de klassieke
draparitën oplichten.
En Willem Rooyaards was 'n fijne Meneer,
in zijn fceurigen, zwaiten rok en zy'n keurig,
smetteloos overhemd. Ik had hem daar liever
zien staan iu 'n geplooiden man* el, van
burgeriijk-zwart, met 'n groot; u flambard op 't
hoofd, meer op z'a Vondelsch.
Hij deed evenwel zooals de mode dat wil
van een declamator.
Willem Rooyaards had echtcr ook de stem
van 'n fijnen meneer, 'n bestudeerde s'cm, ge
vormd door een met kunst bestuurde
onderkaak, met kutst bewogfn lippen, met kunst ge
krulde tong. Daar sprak een kuappe vakman,
die htt spreien hcefc bestudeerd, zooals een
yiolist hst strijken.
Is dat liet goed P 't Is be-st. Maar er was Ie
veel kunst of liever 13 veel techniek in de
ui'sp'a-ik.
En 't ergste van alles: er was te veel
techuiek in de uitdrukking.
Uitdrukking, acoais 't woord 't ook zegt,
moet van bini.en komen. Eeist voelen, en dan
zeggen; dat is uitdrukking. Uitdrukking is niet
als het zetten van een &t> mpal buiten op de
dingen, ma*r 't is het gtven vau e:n vorm door
een kracht van binnen uit, zooals de glasblazer
doet die z'n longen ledigt in de opzwellende
g'asina'erie.
Er is onder ardtre 'n zekere uit-drukking,
die pr^ektoon heet. Man- preektoon mag eigen
lijk geen uitdrukking heeter», want bij is geen
iiiiimiiiiiiiiitimiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiuiuuiiimiiiiiiiimmttimttiiiiiiiiiin
iiiniiiHiiititiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiMiiiiiiiimiiii»
In de minderheid".
UU het Enffelsch, DOOR A. J. M.
Op een keurig gedekt schenkb'ad werd het
ontbijt van Miss Merriweather, de eerste rol
van het Vietoria-theater, in de fliuw verlichte
slaapkamer birnengebraoht. Het welluidend
gerinkil van porcelein en zilver deed haar de
oogen opslaan; de geur van Mokka-kcflie,
versch gebak en een gebraden hoentje deden het
oveiige. De jonge dame geeuwde, kwam over
eind, terwijl een rijkdom van goudblond baar
over baar nachtgewaad golfde.
Tien uur, Flora? Dan" ,?en de blauw
grijze oogen werden levendig . moeten de
couranten er zijn. Haal ze voor me alle !
Ik moet zien ik moet zekerheid hebben, dat
ik gisteren avond succes had. Wat beteekenen
handdrukken en beleefdheidsphrasen bij
dagbladoritiek? Haal ze dadelijk. Je hadt ze moeten
brerjgen voor mijn ontbijt."
Maar Mis°," zei de kamenier, ze zijn nog
niet gebracht!"
Onmogelijk,"rif p Miss Merriweather, waarom
zouden ze nu juist vandaag zoo laat zijn r"
,It detk dat de jongens niet voort kunnen
door de sneeuw," verklaarde het meisje.
Zij opende de blinden, en in de kamer drong
nu een koude, witachtige g'ans, teruggekaatst
van de besneeuwde daken en schoorsteenen en
de met sneeuw bedekte boomen. Dat som
bere daglicht deed de jonge dame onaangenaam
aan; zij fronste haar fijne wenkbrauwen, keek
een oogenblik knorrig, en begon toen een
gekookt eitje op te peuzelen, terwijl Flora de
koffie inschonk. Juist toen het kopje tot aan
den rand was gevuld, klonk buiten de dtur
op het portaal een voetstap, die de kamer deed
dreunen, en een diepe basstem riep uit: Daar
zijn ze, Ne', een heele verzameling!"
,0, Vader!" riep Miss Merriweather uit,
terwijl ze haar eierhpsltje liet vallen en haar
kleine handen vouwde. Flora haastte zich de
persoonlijk werk ; hij is een vaste vorm, waar'n
men de dingen giet.
En Rooyaards' voordracht was al te vaak zulk
gietwerk, van preektoor, tan dieur, van zear.
Al te vaak ging hij gelijkmatig doar, zonder
te fchakeereu, en aldus de ziel van 't gedicht
verdonkeremanend.
Bijvootbseld in veis 35 staat :
....... 'tsij dat lek speeltoonncelen
OrsrEtNEN ilcde, en j./enydi; een liggeltraenemluet.I,
Maar 't woord opsleeaen klonk tiet steunend.
Hij zei : (*. 107.)
....... Aemilia die LOEQH
0/n 't ludderlijcke vutk .......
Doch zijn stem 'actite niet.
Zoader forsche mantenstem werden vs. 195
en vo'gende, gezegd, waarin de krijgsdaden van
den prins worden verteld.
otn we hoorden, hoe de prineelijke
echtgenoote alleen op 't huwelijksbed lag en droomde
van haren afwezigen gemaal m zij de armen
uitstrekte, maar niets omhelsde dan dunne en
ydeC locAt, waarvan zij schrok als waer 't van
doodse spooctex, toen klonk er geen angst en
wee in Roiyaards' stem, (va. 251 en volgtndt).
Zelfs niet (iu vs. 387 e. v.), toen eensicanffre
harrubijn op de lenden van den vorst was ge
drukt en zelfs de god des Roervliels een' naeran
schneu gaf.
Euzoovcort. Enzoovoort.
Rooyaards had vaste vormen, waarin al die
passages gegoten werden.
Maar mag er dan geen va^te galm wezen bij
't opzeggen van zoo'n duizend-re^e'i? vers?
Moet de voordracht dan alleen bestaan uit opge
welde woorden, gesteunde woorden, gejuichte
woorden? moet de voordrager dan alleen zingen
en klagen, vleien en donderen, peinzen en
schilderen ?
O reen, dat was niet om uit te houden voor
hoorder en zegger ; er moet een vaste galm
w«zeu. Maar Rocyaards had 'm niet, die 't wezen
moet, en die de bruine aarde gelijkt in den huf,
waar 't kleine en groote gebloemte der
lyrischgetinte fragmenten veelkUurig opschiet.
Zijn zirjs-msiodie had iets zoetsappigs, met
een veel te dupe en daardcor zeurige zakkmg
aan 't eindt;; a's van iemand die vermoeid is
en zich spaar'; in plaats van de tl xstndrijnen
mtt statigen pas te laten voortschrijden.
Ro yaards- maakte de a.1 xandrrjnen kapot., hij
verbioükelde ze; misschien m een streven Laar
individualisme zich losmakend vaa Vondel.
Want, Vondel had al sctnjvend den
alixindrijn gilm in 't hoofd, dis iu al z'n eentonig
heid zoo heerlijk kan uaruisehe», als een klassiek
artiest een klassiek stuk het ft voorgedragen.
Zoo heb ik eens als 'n verliefde eenige dagen
rondgeloopen mtt den galm van Racirre's PLcJre
in me, door Mme Segoud Weber vertolkt.
Ook van Ro:yaards' voordracht hadden wij
dien klassieken galm in 't hoofd moeten mee
dragen naar huis, in plaats van zijn eigen
galm, die me deed denken aan sommige
dictterlijk-aangeiegde moderne dominees.
Het was gebrek aan eerbied voor Vondel, om
al die toonlooze, e's te laren hooren, als de
dichter blijkbaar twee lettergrepen verbonden
wilde hebben.
Bijvoorbeeld vs. 86 :
...... dnt fjoddelijpk vermogen
Van Venu» aemjesic/tl bestraalt fiaer' a/er/ iji'ke oogen,
Rooyfards zei tterf lij-ke, in drie lettergrepen.
Of vs. 405 :
iali , V 'te1;? paet- versadiyhde 't verlangen.
Hier maakte hij van 't een lettergreep. En
zoo tallooze malen, overal misschien. Het maakt
den indruk, of er iemand st r u kelt over een
ste«n.
Ik wil nu doorgaan met eenige fouten te
rapporteeren in mijn proces- vs r baal.
Ilooyaards kan een fraaie», vollen z-klank
laten hooren. Maar niet overal waar een z
geschreven staat, spreekt een beschaafd Neder
lander die uit. Als een scherpe medeklinker
voorafgaa*, verandert de z-klauk in s. Wij zeggen ;
een Zilveren torloge, maar: dit «ilvereu horloge.
Toch vras er overal in die gevallen een
klankvolle, zware z: 't zj (38), met zin en ziel (54),
kw,kz Ivtr (214).
De artiest kijkt zoo nauwkeurig naar de,
trouwens dwaze, fpjllitg, dat hij zei: een
wichtje (174) met 'n volle, scherpe t. E:<n be
schaafd Nedi rlander, die niet schoolaieesteilijk
wil spreken, zegt : wich-jc, kas-je, kis-j«, vrach je.
Maar 't zou lijken of ik alKen op fouten heb
zitten jagen, indien ik nu niet gauw mijn grooten
eerbied en mijn dankbaarheid uitsprak voor den
kunstenaar die twee uren achtereen mij zooveel
heeft geleerd en gegeven.
Terwijl hij daar zat, bij de inleiding kalm
pratend, met 'n schoone rust in zijn houding,
zoo vurig verlangde couranten aan te nemen,
en mr. Merriweather hoestte zenuwachtig buiten
de kamerdeur.
Kan het waar zijn? Vertellen ze alle wat
goeds?"
Goed?, kind ! Ze zijn uitbundig in lof, met
uitzondering vaa de Disiltj Flyw/ieei. De
nisuwe recensent, Dur-can, Heeft eenige vuile
aanmerkingen. Mnar wat beteekeut a bedor
ven e', in een heele mand met goede? Nu,
goeden dag, Ik moet naar de city. Ik. beu toch
"al laat, want ik heb op de bladen gewacht;
maar niemand zal met dit hondenweer op tijd
zijn. De straten zijn biji.a oubegaai-biar. Dag,
kind, ik \vensch je geluk en tot ziens '."
Na het vertrek van haar vader, speet Let
Miss Merriweather, dat zij vergeten had te
vragen, in welke courant het vleiendste artikel
stond. Maar toch, zij kon «de VlywheeV' nitt
uit 't hoofd zetten.
»0m mijn spsl af te keuren," mompelde zij,
nadat ik na het tweede bedrijf twee maal beu
teruggeioepen, viermaal na het vierde, en ik
weet niet hos dikwijle, nadat het gordijn was
gevallen!" Zij droi.k daarop haar koffie, schoof
het blad weg en begon geregeld de bladen te
lezen. Zij zocht alleen naar een bepaald
artikel, getiteld: ,/Vutoria-Thealer: De bruid
van BlonJello," en 't scheen aai gename lectuur
te zijn, want soms bloesde Miss Merriweather
en soms glimlachte zij, en op andere oogenblikken
Irok ze eens aan haar goudblonde tkchter>, of
haalde lachend haar schouders op, als wilde zij
zeggen, dat 't voor haar niets nieuws was, wat
de schrijver zoo pas meende ontdekt te hebben.
Maar daarop veranderde haar stemming, zij beet
op haar lippen en een harde uitdrukking deed
haar de wenkbrauwen fronsen. Wat verder door
lezende, haalde ze snel adem, en er kwamen
tranen aan haar lange wimpers. Het scheen haar
toe, alsof een slang haar tegensiste uit die mand
met lauweren. Het bewuste artikel was wer
kelijk heel scherp, maar het was onloochenbaar,
pijnlijk wsar. Het beschuldigde haar van ge
brek aan ondervinding en studie, van te willen
vliegen, vóór ze had geleerd te loopen; van
haar buitengewone schoonheid te gebruiken om
te schitteren, te bttooveren en te verblinden,
om tegenover den critischen toeschouwer haar
zijn gebaren en zijn stem, veelde ik diep. welk
een kostbare bezitting 'n groot tooneelspeler
is voor zijn natie.
En in den heer Rocyaards is zooveel vereenigd:
'u mooie' stem, 'n fraaie gestal'e, intellect,
letterkundige kennis en ontwikkeling, 'u groot
arbeidsvermogen en.... 't voornaamste: 'n
heerlijke uitdrukking, daar waar hij 't goed doet.
Hij heeft eenige malen de tranen in mijn
oogen geperst, door de vorstelijke schoonheid
van zijn zeggingskracht.
Zoo iets blijft men heel z'n leven dankbaar
gedenker.
Er was weelde in zijn stem, toen hij 't
lodderliji'ke volc/c beschreef, de Cupidon?, (112)
met Lun
Er was aanschouwelijke kracht in de be
schrijving van 's Prinsen wapecruirticg (364 e. v.):
liet nioctliyli d>cr ti/et mond en ooge» vre< s'*jck drl scht
En 'i knabbelt si^ u yt'hil, en 't schijnt fiïtn datlii't bïiescht.
Mooie kracht ook in vs. 385:
. Leef latiy, o Nassausih bloed!
Vroolijke verrassing in v?. 514:
Mét dat de d(t<jh begon ter venster in te schijnen.
In 't algemeen waren ds overgangen
uitmuttei-d. Vondels gedicht is met recht nog al
boiit" gsnoemd, 't is opgebouwd als 'u aroot
rnoz*,Lk-wetk uit zeer verschillende stukken,
waarvan 't eigenaatdige karakter duidelijk wtrd
weergegeven.
Zoo viel een schrik op mij neer, toen de
Faam al snorrende kwam aangevlogen en zich
op den gewijden kerklraris zette, vanwaar zij
door taar bochtige trompet de geweldige tijding
wringt, dat er ten wrtker geboren is vcor den
vermoorden Zwijger.
Jammer dat vlak daarop een hindeilijke fout
volgde. Koning Philips heeft die tijding
vertomen tn barst met toorn uit, dat het LU raad.
zaam zal wez<n om Holland den vrede te schen
ken, want (??. S62):
Door 't vorst<il>qi!eeck{:n sal Oranjcn ceitvlyh l<:vi n;
l*andliaeccfide Hollands saeck, en slael, en landbesti^r,
Rooyaards liet den koning deze passage zeg
gen met grootsche, rprech'e bewondering, terwijl
toorn, nijd en afgunst iijn stem hadden moeten
khuren.
Het lied van 't boererpaar, dat het kleine
borelirgske." (zooals Stijn Strtuve's zou zeggen)
komt veiweikomen, werd mooi gezegd; mooi
en toch verkeerd.
Trouwens dat is, als ik 't in twee woorden
moet zeggen, mijn heele kritiek van de heele
voordracht.- mooi en toch verkeerd!
Rooyaards liet het psar met fmch-raïive
stem vertelkn: (vs. 671)
7 Is bruiilofl in de n'r'ii; 'l Is /o'.cr tot den boütn.
De koe 'is Idacerkicsch: de hemel di'U],p<>lt i-ooin.
Ons' fuyckt'n sïju vol viscli, dat mei'ckt men aeu V
f/espartel
De leeuwerik qitinckeleert: ons' kalcers springen dartel.
Maar 't had niet verteld mogen worden,
hij had moeten n e u r i r, vroolijk neunën,
zooals men zonder te zingen toch den zang kan
laten hooren in een schalksch volksliedje.
Er zat geen ij-thmus in. Eu weer breng ik
dit verwijt van deze patsage in 't bizonder,
7er op de voordracht in 't geheel: er zat geen
rythmus io.
Roerecd-golsdleEüiig A :? Let dankgebed der
jonge vorstelijke moeder: (vs. G07)
L w' fltt'i/shnaer/lul /s bereed: maer leyder l sij is schuw;
Sy kent hoer onmayht hefr.
Dat woordje onmacht werd zoo gezegd,
dat hij daarmee de heele zaal in eens la'.
In dit gebed liet het geheugen den kunste
naar even in den steek, gelijk trcuweLS vele
malen gebeurde. Maar meebtal wr.s hij zeer
gelukkig in 't kiezen van een fynoniem woord
van eigen maaksel. Hier cc'iter viel da*, o
jammer! belachelijk uit. De prinses zei: (vs. 615)
?'?& scd mij t eenwel ersloiitin, en voor L'lek
[n 't openhaer UK' lof, met siddei\-nden kt lek,
Verkonde» oierlayil;
toen haperde de heer Rocyaards ever>, en zei
stoutmoedig:
houien, als hij even stokte.) Dat zou ook de
fouten weghouden, dis nu hevusch! niet zoo
zeldzaam waren. Hij sloeg eens vier verzen
tegelijk over (425?428), eenstwé(939?940),
en ook nog vs. 96S.
De geheele aandacht kon dan geconcentreerd
worden op de uit-drukking, vooral als de kun
stenaar met blauw en rood potlood eenige teekens
aanbracht voor z'chzelf.
Wai t een gedicht als Vondels Gcboorteklock
wil bestudeerd wezen, woord voor woord. Het
komt hier aan op de cuauces, de kleine
r'mpclm£eu en schamplichtjes van dezen ruimen plas,
welks ali xindrijnen-geruisch geheimzinnig
bckooit, terwijl 't oog dwaalt over de briesjes
die liggen bier en daar, en het de
wolkecschaduweu vo'gt. die er over heen ijlen, terwijl wij
ons zalig-warm voelen van de zon der Liefde
die 't alles verlicht en verwarm*,
D'alstocciid* Gurle-s die, door luier' boesemprickel.
Meer levens aaniju"eekl, a/s Salurnus met sïju sickcl
Xct'jtriyh inaeyt en velt. (15)
Als ik bedenk vat de heer Rooyaards ons
gaf, en wat hij riet gaf, dan moet ik zeggen:
zijn studie was niet diep, niet. fijn genoeg. Hij
heeft den lof der groote burgerschaar gewonnen,
en verdiend voorzeker! Maar een groot kunste
naar eischt meer. Hij moet die enkelingen
voor zich winnen, wier zuiver en teeder gemoed
dj kleinste beweginkjes ondergaat, die beven
door de verzen der groote dichtere. Uit, respect
voor uzelf, moogt ge niet zegger, lloc.yaards,
dat deze eiseh te hoog is. Tevredenheid met
onvolmaakt werk, bij den criticus, kan vergoe
lijkend beteekenen: Wie geeft wat hij heef*,...
enz. Zoo'n lof wilt ge niet. Maar dat men
de volmaaktheid van u eischt, dat is uw eer.
Of zoudt ge inderdaad nitt meer hebben datt
ge gaaft ?
0-itbreekt het u inderdaad aan teederheid,
fijnheid, zuiverheid en waarachtigheid van ge
moed ? Is de overmaat van techniek die ik laakte
in uw stemmeklank, uw uitspraak en uw voor
dracht, werkelijk eeu surrogaat voor ZIEL?
Maar blijf dan ver van den zielvoll? Vondel,
den grooten Burger, den eerlijken Kerel, den
saprijken MTSCD, den ronden maar vooral nitt
afgeronden Man en Dichtsr.
Doch r-iU mag ik nog niet gejooven. Aan
u ds bean'woordirg mijner vraag in uwe
toekoms'ige voordracht-scheppingen.
J. MATHIJS ACKET.
Breda, 9-10 Maart 1902.
HiiiimitimiiiümiiiiHiiifiiiiiiiitHiiiiiinintiiifiiiiHii
Baner-tentoonstelM
in plaats van uwen roem, namelijk: Gods roem.
't Geheugenwerk vau deze voordracht trekt
zeer de aandacht van 't grcote puoliek; men
kijkt er raar als naar een acrobatentoer. Ei
toch is 't een waardelooze bijzaak. Waarom
tiet den tekst ia de hand genomen, geschreven
op mooi foho-, oudhollandsch papier. Dat geeft
rust aan wie voordraagt en aan wie luistert.
(Nu heb ik een paar maal mija hart
vastgcBij de aankondiging van dezs tentoonstelling
rees hier en daar het vermoeden, dat ze een
uitzicht van eentonigheid zou hebben. Bauers'
kunst heeft niet als die van Breitner een
vleeschelijke gedaante met r\jke afwisseling in
voorkomen, zoodat bij een kleine tweehonderd
tal werken de aandacht gespannen blijft door
velerlei verrassende ontmoetingen. Hier is de
intentie atiller verborgen onder het mest be
scheiden uiterlijk van krijtteekening of luchtige
aquarel. Erkend moet toch worden, dat het geëx
poseerde aantal aanzienlijk minder bad kunnen
zyn. Maar, die nu niet al te vluchtig zijne
OKwandeling doet langs de volgehangen wanden,
zal meer dan hy verwachtte onderscheidenheid
gewaar worden in de op bet eerste gezicht
schijnbare overeenkomst van. het totaal. Hij
zal relief gaan ontdekken in wat hem eerst
als plat toescheen. Toch zyn er in deze
werken geen diepzinnige bedoelingen, di
achterhaald moeten worden. Bauer is nog
geheel uit den tyd van de onbevangen opvatting.
Er zijn hier eenige teekeningen die doen
bedenken welke beteekenis hij onder de
modernen zou hebben gehad, indien hij zijn.
gewaarwording niet bad kunnen wrijven aan
de schoonheidsbekoring van een ongekende
natuurverschy ning.
Zij zijn, behoudens eenige aantrekkelijkheid,
eigen aan de met bekwame artistiekigheid uitge
voerde scènetjes ons echter reeds al te zeer
gemeenzaam tusschen zijn welbekende oeuvre
van »qualiténégügable." De argwaan kan daar
niet gewekt worden, dat zyne kunst boeiend
is door vreemsoortigheid. Werkelijk heeft deze
schilder zichzelf in den vreemde volkomen
iiiiiiiiiiimmiiiiiimimjiiimiiimimiimniiiinuiiMit iiimmui
gemis ann bezieling haar onkunde nut de
eerste regels vaa Kuntt, met een grcote A',
te maskeeren. Het beschuldigde haar van ge
brek aan ernst en van valsche eerzucht. Het
geloofde, dat zij meer ia.lt ut had, dan zij zich
zelf bewust was alsof dat mogelijk ware!
Il(.t voorspelde, dat zij zich over tien jaren zou
schamen over een befaamdkeid, die vergeleken
werd niet sprokkelhout, dat even ojfLkkert.
Zoo'n vlegel!" zoi Miss Merriweather min
achtend, terwijl zij op haar laijge vlecht beet.
We zullen elk.'ar nog wel eers nader spreken!"
Zij stond op met een flikkering in haar
oogen en wierp een uitdagender, zelfbewusten
blik in den spiegel, die in een penant naast
haar met kant versierd ledikant was aange
bracht. Zij moest naar de repetitie voor wijzi
gingen in liat stuk, door het bestuur nood
zakelijk geacht. Zij huiverde een oogenblik op
den rand vau haar dampend, welriekend bad,
bij de gedachte aan de sneeuw, die buiten in
zoo diehts vlokken neerviel, en toen ze bene
den kwam, keurig gekleed, in bont gehuld en
de deur vfi'de uitgaan, keek ze verslagen naar
buiten. De sneeuw lag zoo hoog en hoe zou
zij het tuinbek bereiken mtt zijden kousen en
schoentjes met hooge hakken? Z» keek
eenigszins hulpeloos rond. Maar daar zag ze uit
komst: ze kuikte en wenkte. //Hier," riep ze,
//kom, asjeblieft hier!" Ea een jonge man in
een oude overjas en, roode bouffante, die de
sneeuw opruimde van de stoep van het huis er
naast, keek op, ea werd zoo rood, als de
bouffante, die hij om zijn hals droeg. Hij nam,
ofschoon enigszins weifelend, zijn schop op
den schouder en naderde hut ijzeren hek, dat
de voortuintjes der woningen scheidde.
//Als ja geen groote haast hebt, om daar je
werk af te maken." zei Miss Mtrdweather, ter
wijl haar adem tusschen haar roode lippen te
voorschijn kwam, alsof zij eene onzichtbare
sigarette rookte, wil je dan zoo goed zijn voor
mij een pad te vegen? Juist van hier tot het
rijtuig, zoodat ik niet door die sneeuw behoef
te loopen. Zoo gauw mogelijk, asjeblieft; ik
zal je een halve kroon gjven!"
Een halve kroon!" riep de jonge man uit.
Hij zag er uit als een Schot, had helderblauwe
oogen, kastanjebruin haar en een snor, die zijn
vijanden rood bliefden te noemen. Een halve
kroon!"
Ik wil er vier shiil'ngs van maken; daar
dan," zei Miss Merriweather, verwonderd dat
haar glimlach, die bij veel menschen als gang
bare munt werd gereken-l, in dit geval zelfs
onopgemerkt scheen te blijven.
Ik vind dat je van de g. lf genheid partij
trekt, maar wij smeden allen het ijzer als het
heet ie, niet waar? en de sneeuw is jou ijzer,
denk ik. Wees zoo goed je te haasten; ik heb
eene belangrijke zarneukomst in Picadilly
en maar een half uur, om er te komen !"
Gij kuut het in geen vijf en veertig minuten
klaar krijgen," zei de jonge man. Hij klom over
het hek, terwijl uij sprak, en begon de schop te
hantceren als eeu boerenarbeider. In vijf minuten
trippelden de sierlijk geschoonde voetjes naar htt
coupéetje.
De jonge dame wachtte, tot de jonge man
het portier open deed, bedankte met een glim
lach voor die ongevraagde beleefdheid en liet
twee twee-shilling stukken in zijn breede hand
vallen, die, wel is waar rood en blauw vau de
koude, maar heel zindelijk was. Misschien
kwam een oogenblik de gedachte bij haar op:
Hoe vreemd dat iemand uit dien stand zooveel
zorg aan zijn handen besteedt," maar verder dacht
zij er niet over. Het rijtuig reed daarop zwaar
weg dor r de sneeuw; de straatveger scheen
zijn oude cricketmuts af te, willen nemer», maar
kwam er slechts even met de hand aan. Miss
Merriweather reed weg en op de stccp van 't
huis er naast verscheen een opgeschoten, geeu
wende joagcn in pantoffels, die den man met de
schop toe riep: Duncan, oude jongen, kom
ontbijten. De gebraden nieren worden koud,...
Nu, van kou schijn jij geen last te hebben. Wat
zie je er warm uit l"
,Gewerkt", zei Angus Duneau. kortaf, terwijl
hij zijn roode bouffante afdeed en aan den
hoedenstandaard hing.
»'k 'Heb de sneeuw opgeruimd."
Zijn vriend en kamergenoot barstte in lachen
uit.
Hier naast ook. Ik zag je, en ook de
mooie Miss Merriweather. Wat heeft ze een
kranigen gaag! Ik zeg, oude jongen, als ze
vermoedde, dat jij die recensie in de FJywheel
gevonden; daar heeft hy geput om de eigene
neigingen en den zeer by' zon deren kant van zy'n
talent tot ontwikkeling te kunnen brengen.
Ik heb hem in een adem genoemd met Breitner,
wyzende op beider originaliteit. Bauer ook is
een eenige tusschen onze schilders; zijn hoe
danigheden vullen een tekort, dat wel eens in
de Hollandsche kunstproductie wordt aange
wezen. Wy hebben den naam arm aan ver
beelding te zy'n ; we zy'n te posit^f en te
nuchter-ziend om te fantaseeren, waarmee ook
verklaard wordt, dat de illustreerkunst hier
maar zeer schraal tj es bloeit. Maar Bauer is er
dan toch een, die een verzinner kan heeten,
die, wat hem in de natuur tot cavolgir.g ani
meerde, in zyn geest doet wiegen tot een
verdroomd beeld uit de werkelijkheid.
'k Heb hem den oriëntalist genoemd van
onzen ty'd, en er by opgemerkt, dat zijn werk
niet een staalkaart inhoudt van de kleur uit
vreemde landen, 'k Bedoel daarmee, dat we
by zy'n voortbrengselen minder gewaarworden
de verrassingen door het oog ondervonden, maar
dat daarin meer zich openbaart een geest, die in
opgetogenheid stond by de ontmoeting van een
wereld, te voren door de verbeelding wel vaag
gedroomd. En de tastbare werkelijkheid, nu vaa
naby, b.!eef voor de ziening de grondtrekken
behouden van het omwaasde beeld der
geestesvooratelling.
Of Bauer zich nu al dan niet tevoren ver
meid heeft in fantasiën van ongekende streken,
doet er niet toe. Ik tracht daardoor aan te
duiden het hoofdelement in zy'n kunst, die
ons een natuur vertoont welke onze oogen
niet weten, maar welker verschijning toch
aanstonds onze bevatting kan indringen.
Gebouwen en landstreken, menschen en die
ren, zy vormen een heele wereld, wier leven
en uitzien we onderkennen in die teekeningen,
maar waarvan de wezenlijke lichamelijkheid
niet zoo na onder ons bekijk wordt gezet, om
den hoogea indruk te verstoren van een
tooververschijnirig.
Die dingen staan niet in een werkelijkheid,
welke ons toch vreemd blijft, maar verschynen
in de vaporenze gedaanten, waaronder onze
verbeelding ze alleen kan opnemen, 't Zijn
als zoovele sprookjes, schijngestalten van on
benaderbare wezens, vluchtige aanduidingen
uit een wereld waarin or ze geest zich verdiept,
om vormen te scheppeu tot de voorstelling van
een gedacht tafereel.
In deze teekeningan en etsen vinden we
niet het uitbeitelen van de plastiek der vor
men, het opzetten vin de positieve werkelijk
heid ; ze vertoonen zich als een weefsel van
onnavolgbaar uitgesponnen lynfjes, teor en
luchtig neergezette lintjes, speuringen van de
verbeelding, wolkjes van de verdichting. Deze
weiken zyn geen plaatselyke beschrijvingen,
om onze kennis te verrijken met kostuum-,
land- cf volkenkunde; ze doen beter, want ze
doen rijzen, in schoonheid van gedaante oen
werkelijkheid, waarnaar ons geestesoo?, by 't
vernemen er van, toch bovenal begeerig is.
De Sphyr.x byv. wordt ons niet te aan
schouwen gegeven als een curiositeit om zy'n
groote afmetingen en hoogen ouderdom, maar
vertoont zich op het kleine papiervlak als een
imposante verschyiiog: nog alty'd de drager
van zy'n raadsel, de verpersoonlijking van eeuwi
gen duur, de onverplaatsbare kollossus, wiens
voeten door de eeuwen heen wel onder het
woestijnzand verzonken raakten, maar wiens
kop ten aanzien van zooveel menach
r.geslachlen de lucht bleef indringen in onverstoorbare
staring. *
W. S.
N.B. De Bauer-tentoonstelling blijft nog
slechts een week geopend.
Schilderijen in htt B
De verzameling moderne schilderijen in het
Rijksmuseum is dezer dagen verrekt met een
zevental, door den heer J. B. Webterwoudt in
bruikleen afgestane stukken, die de aandacht
en een nadere bespreking ten volle waard zyn.
We vinden er n werk van een buitenlan
der: een bloemstuk van Vollon, geschilderd op
de beketde wijze van dezen temptra
nentvolIcn meester met de vry'e, zwierige zekerheid,
waarvoor men tot Frans Hals terug moet gaan,
om er de weerga vaa te vinden. In belangrijk
heid stel ik dit stuk tusschen do haven met
schepen, die het Museum in de collectie van
Ly'nden bezit en het door zijn knappe techniek
verbijsterende visschen schilderij dat het eigen
dom van den heer Mesdag is. Heeft die haven
nog het schetsmatige, onvoldragene, dat by in
eens-geschilderde werken zoo moeilijk te
overHIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMII1IHIIIIII
immmiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiii
hadt geschreven, zou ze je niet zoo vriendelijk
hebben aangekeken."
Zij keek heelemaal niet naar me," zei
Duncan, terwijl hij aan de tafel ging ziltep.
Ze hield me voor een straatveger en gaf me
een fooi."
De donkere oogen ran den jongen man
s'raalden van pret.
Gaf zij je een fooi ?"
Vier fchillicg*." unean liet het geld in
zijn hand klinken.
//Ze wist, wie je was, en deed het om wraak
te nemen."
Nonsens".
Nonsens, óók goed! Z? acteerds een beetje."
Eu heb ik aan jou en aan 't publiek niet
veiteld, dat zij niet acteeren kan tenminste
r.d> niet ?" zei Angus Duucan, terwijl zijn ge
laat een harde uitdrukking aannam.
li en het publiek zijn het niet met je eens."
Ja, omdat ze zoo..,, mooi is!" De woorden
bleven Duccan in de keel steken. *0mdat zij
oogen heeft als vonkelende sterren, en wangen
en een hals en een haartooi als een boschtyoif,
en een stem als een zuidenwind, en een sierlijk
figuur, neem jullui aan, dat het de scheede
moet zijn voor het vlammend zwaard, genie
Dwazen, die je bent! En van haar maak je ook
een zottin met je onverstandigen,
ongemotiveerden lof!"
Je bent een zonderlinge sinjeur!" zei
Duncans vriend. Je hebt 't arme meisje uitge
maakt voor al wat leelijk is in je recensie
van gisteren avond, en ik wil wedden, dat js
nog meer op haar verliefd bent, dan een
van ons."
Zslfs al zou ik haar aanbidden; al zou de
klank van haar stem de harmonie der sferen
voor mij wezen, en alleen de gedachte van haar
aan te raken miju h»rt in vuur doen ge
raken, zou ik haar toch niet vóór kunnen liegen
of haar bedriegen, zelfs al zou ik door den
zweem van een leugen, de werkelijkheid, die
ik... nooit zal bereiken, kunnen naderen. Zij is
veilig genoeg, zeker genoeg, gelukkig genoeg
op den troon van peperkoek, wairop minder
eerlijke lui haar hebben geplaatst. Lïat haar
die glorie! Eéa stem zal zich niet mengen in
de toejuichingen; paar handen zal nie