Historisch Archief 1877-1940
. 1293
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
|' Onder Kedactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
;en bijvoligsfl. Uitgever?: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Dit nummer bevat een bijvoijgscl.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor» Indiëper jaar ........... mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad i» verkrügbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuuiues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 6 April.
Adverlcntiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel .-...?0.40
Aimouces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF iMOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U Ds
YAN VEEBE EN VAN NABIJ: Administratie der
posterijen, door Herman van Deventer De voeding
van den Nederlandschen soldaat. I, door E. v.
Gi ndt. Irrigatie of landverhuizing, door P. C C.
Hansen Jr. ? Aan ouders en opvoeders van kinde
ren. uit Rotterdam, door v. d. Blaak. -*- SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Uitvoeren van gemeente
werken in eigen beheer,!, door C. v. D.?KUNST EN
LETTEBEN : Mr. Jaoob van Lennep en het tooneel,
III, dooi J. H. B Mr. Jaeob van Lennep, door
f. J. van Eldik Thieme. In het Mauritshois pn
in Pnlchri, door L. Lacomblé. - Hatelijkheden 1
Philologie en Literaire Kunstwerken, II, (Slot), door
Hondius v. d. Broek. Vertalen, door Carel
Soharten.?FEUILLETON: Een Huwlijksfeest. Naar
het Noorsch, van Oscar Aagaar, door D Logeman-van
der Willigen. RECLAMES. VOOR DAMES:
Portretjes, IV. door M. Constant. Eeuwige jengd,
door W. t. S. en Ter afwering, door F. J. van
Uildriks. Allerlei^ door Caprice. SCHAAK
SPEL. PINANCIEELE EN OECONOMISOHE
KRONIEK, door D. Stigter. - Boekaankondiging.
Een interview met den heer A. C. Kreeft, door
G. B. Het pneumatisch Dynamietkanon, door
Piet Vluchtig. - ALLERLEI. - INGEZONDEN.
ADVERTENTIES.
illliiiiiiiliiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiin
Administratie der Posterijen.
De-Post is een tak van staatsdienst,
die al zeer weinig gemeen heeft met alle
andere takken van dien dienst. Het ver
voeren van brieven is een bedrijf wat
door den staat ia gemonopoliseerd. Was
het geen monopolie, dan zou niemand er
aan denken een postambtenaar als amb
tenaar te beschouwen, 't Publiek denkt
zich den ambtenaar als vertegenwoordiger
der regeering, 't zij 't rijk, provincie of ge
meente. Hem is de uitvoering der wet
opgedragen, hij is een autoriteit, die on
middellijk dat bestuur vervangt. Met den
postambtenaar is dat niet het geval. Hem
is de uitvoering van geen enkele orga
nieke wet fpgedragen, slechts de postwet
moei hij uitvooi*n en zorgen, dat het rijk
ontvangt, wat het toekomt. Overigens
dient hij steeds te waken voor de belangen
van het publiek. Vergeleken met andere
ambtenaren, is het standpunt van den
postambtenaar eenigszins tweeslachtig waar
door bij vaak in moeilijkheden geraakt.
Daarbij komt nog, dat de voorschriften
soms ook k doubléusage zijn, zoodat de
chefs een tweesnijdend wapen kunnen ge
bruiken in beide gevallen, 't zij staat of
publiek is benadeeld.
Het hoofdbedrijf der Posterijen, het ver
voeren der brieven, eischt een grondige
kennis der verkeerswegen in zijn geheelen
omvang, gepaard met een groote
orthographische kennis en een zekeren kijk op
den eigenaardigen gang van het vervoer,
om zoodoende den te volgen weg in een
oogopslag te kunnen vaststellen. Een post
ambtenaar moet in de eerste plaats goed
expediteur zijn om zijn functie naar
behooren te verrichten en in zeer vele ge
vallen is hij dat niet. Dit is niet te ver
wonderen. In den loop der tijden is de
post belast met allerlei finantieele aan
gelegenheden : het verzenden van geld per
postwissel, het innen van quitanties, het
behandelen van spaafbankzaken en daarbij
komt ook nog de uitvoering der ongevallen
wet, en al deze dingen hebben met het
eigenlijk wezen van het postvervoer al zeer
weinig te maken. Zij «zijn dus als bij
zaakjes aan de post toegevoegd.
Maar die oorspronkelijke bijzaakjes heb
ben zoo'n groote vlucht genomen, dat zij
het eigenlijk postvervoer op de kantoren
in den- hoek gedrongen hebben. Zij vor
deren uit den aard der zaak een enorme
administratie, die tot in de puntjes in
orde mott zijn en waaraan de ambtenaar
zich dus in de eerste plaats dient te geven,
terwijl de expeditie dan vaak stiefmoe
derlijk behandeld wordt. Ook bij het hoofd
bestuur is het bankierszaaije want dat
is het dan toch eigenlijk hoofdzaak
geworden. Dit is gemakkelijk te contro
leeren omdat alles op staten wordt verant
woord, een fout zelfs van een halve cent
springt onmiddellijk in 't oog. Over loo'n
verschil worden vaak bladen papier volge
schreven, maar als een honderdtal brieven
verkeerd gezonden wordt, daar kraait geen
haan naar, tenzij de betrokken ambte
naren daarvan melding maken. De voor
schriften vermelden tot in de fijne puntjes,
hoe de staten moeten zijn ingericht en de
gelden moeten worden verantwoord. Aan
mugge-zifterijcn ontbreekt het meestal niet,
maar voor het eigenlijke postvervoer heeft
men voorschriften, die zoo oud zijn, dat
zij nergens in praktijk worden gebracht.
Op de meeste kantoren vindt men, be
halve de officieele lijsten van het post
vervoer op de treinen, bijna geen lokale
aanwijzing. Komt men als nieuw ambte
naar op een kantoor, dan moet men meestal
zelf maar zien zich vertrouwd te maken
mei de eigenaardigheden der expeditie.
Onderricht wordt weinig noodig geoordeeld.
Je expedieert maar ra»k, op de treinen
zoeken ze 't verder wel uit. En al loopen
er nu brieven verkeerd, dat doet er
allermaal niets toe.
't Is waar, de controle op het adminis
tratieve deel der posterijen vordert uit den
aard der zaak meer werkkrachten, maar
als me weet, dat de afdeeling brieven- en
pakketpost bij ons hoofdbestuur is opge
dragen aan slechts 12 ambtenaren, waarvan
slechts 8 met (xpeditie bekend zijn, dan
springt het in 't oog, hoe stiefmoederlijk het
hoofdbedrijf is behandeld. De
afdeeliogsinspecteurs onderzoeken op de kantoien
het administratieve deel tot in de fijnste
puntjes, maar ik heb nog nimmer gezien,
dat een inspecteur zich overtuigde, "dat
gexpedieerd wordt, zooals het behoort. Ja
zelfs den inspecteur van de spoorweg-post
kantoren, die speciaal belast is met 't toe
zicht op het vervoer der post op de treinen,
wien dus niets anders dan de conti óie op
de expeditie is opgedragen, zag ik nimmer
zich persoonlijk overtuigen, dat die verzen
ding geschiedde, zooals het moest. (Daar
voor moet de inhoud der loketten van de
zoogenaamde triëerkast worden nagezien).
Waarom de heeren zich aan een der
gelijk onderzoek niet wagen, zal ik maar
liever in 't midden laten en volstaan met
het feit te constateeren. Een gevolg van
dat feit is, dat de ambtenaren op de
kantoren zich niet meer dan strikt noodig
is, bekwamen in die expeditie. Vandaar
dat de z. g. n. postlijsten, welke aan het
publiek worden verkocht voor 10 cent,
waarop de verzending met de voornaamste
plaatsen des lands is vermeld, in zeer vele
gevallen niet deugen. Een postkantoor
in het noordelijk gedeelte dea lands gaf
bij dezen winterdienst een lijst uit, die
krioelde van fouten, 't Was zoo erg, dat
het Hoofdbestuur het ding ter verbetering
terugzond. De directeur zat met het
zaakje verlegen en vroeg hulp aan een
collega van het spoorwegpostkantoor, die
de lijst in orde maakte. Of de koopers
van het wa«rdeló"ozc vod het tegen een
goed «xemplaar konden inruilen, is mij
niet bekend.
Als het personeel van den ambulanten
dienst wilde spreken, dan zouden zij het
feit kunnen bevestigen, dat op de meeste
kantoren slecht wordt geëxpedieerd. 1) Dit
feit is op zich zelf alles behalve opwekkend,
maar de gevolgen van het op den voorgrond
treden van het administratieve deel zijn
nog grooter. Bij de administratie is schrif
telijke behandeling der zaken meestal zeer
goed mogelijk en het is gewoonte geworden
zoo te doen. Langzamerhand is die ge
woonte bij alle zaken, ook die het eigen
lijke postvervoer raken, doorgevoerd. Zeer
vaak zijn die dingen voor schriftelijke
behandeling ten eenenmale ongeschikt,
omdat de toestanden, door geen enkel
administrateur op papier kunnen worden
verklaard. Drijft men het administreeren
nu toch door, dan is het gevolg daarvan,
dat men geen juiste voorstelling krijgt
van de werkelijke toestanden. Bij ons
Hoofdbestuur is vooral in de laatste jaren
het administreeren in de mode gekomen.
Er is zoo weinig persoonlijke bekendheid
met de toestanden van het vak, dat een
massa feiten, welke bijna het geheele corps
weet, daar onbekend zijn. Zoo is het ook
bij het kiezen van personeel voor de ge
wichtige betrekkingen. Tot inspecteur werd
onlangs iemand aangewezen, die gedurende
zijn geheelen diensttijd van meer dan dertig
jaar bij den ambulanten dienst werkzaam
was. Nimmer nam hij aandeel in het
administratieve deel van het vak op een
der kantoren en toch moet hij in zijn
nieuwe functie de administratie der post
en telegraaf kantoren controleeren.
Eenige jaren geleden is tot inspecteur
der posterijen en telegraphie iemand be
noemd, die pas examen had gedaan voor
de telegraphie en nimmer op een
telegraafkantoor in functie wa?. Toch moet hij
die kantoren inspecteeren.
Blijkt uit vele feiten, dat men bij het
kiezen van personen voor de verschillende
functies de rollen vaak omkeert en een
functie (meestal een lucratieve) kiest voor
den persoon, er blijkt tevens uit, dat men
doodgewoon «administreert". Dat
administreeren gebeurt nog meer voor het perso
neel, dat naar anciënniteit wordt benoemd,
zooals de Directeuren. Naar geschiktheid
wordt meestal niet gevraagd. Hetzelfde
is bij het aanwijzen van de standplaats,
aan commiezen, klerken en verdere amb
tenaren het geval. Het zijn allemaal
«mannetjes" die op de meest willekeurige
wijze over Neerland's grondgebied worden
heen gegooid. Men weet zelfs niet, of het
aantal ambtenaren en beambten voldoende
is en of zij naar de rangen, die er
be]) Het radicaal voor den postdienst is meer
malen verleend aan personen, die nimmer op
een postkantoor werkzaam waren; van txoeditie
wisten zij zoo goed als niets, alleen hadden zij
de theoretische voorschriften der administratie
uit het hoofd geleerd.
staan, op een goede wijze verdeeld zijn.
Bij een overzicht van het personeel der
kantoren trtflen u de schreeuwendste
j ongelijkheden. Op het eene kantoor kan
! men 't op z'n stofjes af, heeft men be
paald overvloed van personeel, terwijl het
op een ander mondjes-maat is. Wat het
1 bestellerspersoneel aangaat, heeft men o.a.
! te Gouda, waar post- en telegraafdienst
j vereenigd, zijn slechts 17 bestellers. Op
i een plaats met 22,000 inwoners, waar veel
nijverheid is en die enorm vooruitgaat, is
dit getal veel te weinig. Toch heeft men
te vergetfs op vermeerdering aangedrongen.
Wil men soms wachten tot dat het, evenals
te Amsterdam spaak loopt? Ook ken ik
een kantoor in Gelderland, met 18,000
inwoners, waar de enkele postdienst door
18 bestellers wordt verricht, waarvan ge
regeld acht bestellen. Daar er in het
stadje van handel wejnig sprake is, zijn
| de bestellingen binnen 't uur geëindigd.
Op een kwartier sporens van datzelfde
stadje, ligt een handelsstad met 20,000
inwoners, waar in 't geheel 17
postbestellers zijn, waarvan vaak 4 of 6 aan
de bestelling deelnemen. Beide kantoren
ressorteeren onder eenzelfde inspectie. Wat
het ambtenaars personeel betreft, ook daar
is een willekeurige ver,deeling.
Nu komt er nog bij, dat klerken en
commiezen op middelmatige kantoren on
geveer hetzelfde werk doen, wat natuurlijk
bij verschil in belooning tot onderlingen
strijd leidt. Elk der categorieën heeft z'n
eigen orgaan en in die bladen ppaart men
elkaar om den drommel niet. Het is een
soort brood-strijd geworden, waarbij de
een den ander de vette brokken uit den
mond wil halen. Daar van vette brokken,
als bij de klerken, zoowel bij de com
miezen, weinig sprake is, is het gevolg
onderlinge verbittering, rnaar geen ver
betering van positie, waar de heele strijd
om begonnen is. En die strijd zou zeker
te voorkomen zijn, als men lette op de
eischen, die de praH"k stelt, meer
klerken en veel inindci' <xjmniie<.en, en
het den klerken beter mogelijk gemaakt,
commies te worden. Van alle bovenge
noemde misstanden voelt men op de kan
toren de gevolgen. Juist als samenwer
king noodig is, ais inferieur en superieur
elkaar de hand moeten reiken om door
het werk te komen, laat de een den
ander vaak staan met het praatje: zie je
dat is, geen werk voor ons, (bestellers of'
klerken) dat behoort een commies te doen.
Dat systeem elk moet z'n eigen werk
maar doen wordt ten top gevoerd.
't Is een gevolg van den klassenstrijd, die
op onze kantoren is doorgedrongen, vaak
nog verscherpt door onderlinge veeten en
jalouzie, waarvan de dienst, die uit den
aard der zaak innige samenwerking vor
dert, de dupe wordt, 't Is de taak van
directeuren en inspecteuren om te zorgen,
dat een en ander niet gebeurt. Maar als
men in plaats van inspecteert administreert,
dan blijft het zoo, jaren, jaren lang.
HERMAN VAX DEVENTER.
Erratum: Ncot I onder de 3de kolom van
»Nog eens den Rechtstoestand der ambtei-aren"
behoort te worden gelezen :
//Naar het heet is dit een vergoeding wegens
het gemis van spaarnankemoluiuenten, welke
afwisselen van ? 10?? CO."
De voeding van den Neder
landschen soldaat.
i.
Heihaaldelijk werden in den laatsten
tijd in publieke geschriften beschouwingen
geleverd over het onderwerp, aan het
hoofd van dit opstel geplaatst.
Het is deze omstandigheid, welke mij
er toe bracht te trachten over de
onderwerpelijke zaak eenig licht te doen opgaan.
Ze verdient dit in alle opzichten. Niet
alleen de hooge uitgaven, welke er mede
gemoeid zijn, (voor 11)02 is behalve
voor brood /'2.180.5G2 voor aankoop
van vee en levensmiddelen uitgetrokken)
maar vooral het algemeen welzijn van
duizende jonge mannen maken ernstige
behandeling noodig. Hieromtrent in nadere
beschouwingen te treden, komt mij vrij
wel overbodig voor.
Eeeds eerder zou ik tot openbaarmaking
van mijne overwegingen zijn overgegaan,
ware het niet, dat het zich liet aanzien,
dat ook van de zijde van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, bij de behan
deling der oorlogsbegrooting, het onder
werp zou worden aangeroerd. En werkelijk
was dit het geval.
In het Voorloopig Verslag komt daar
omtrent het volgende voor:
«Slechte voeding in een kamp. Naar
sommige leden hadden vernomen, werd
door de manschappen van het regiment
grenadiers en jagers geklaagd over de
slechte voeding,, hun dit jaar in het kamp
verstrekt."
Het antwoord van den Minister luidde:
»Uit een ingesteld onderzoek is gebleken,
dat de voeding in de legerplaatsen bij
Zeist en bij de Harskamp, dit jaar aan
de in redelijkheid te stellen eischen heeft
voldaan, zoodat van eene verstrekking van
slechte voeding in deze geen sprake kan
zijn.'
Hiermede was voor de leden, die de
opmerking maakten, de zaak blijkbaar
voldoende opgehelderd, ten minste er werd
geen woord meer over gewisseld.
Tot recht begrip zal ik trachten een
algemeen denkbeeld te geven van de voor
schriften, op het stuk der voeding van
den soldaat en daarbij aangeven de ver
beteringen, welke, naar veler meening, in
den bestaanden toestand gebracht kunnen
worden.
Vooraf wensch ik te verklaren, dat er
in de laatste 20 jaren voorzeker veel, ja
zeer veel, verbeteringen in de voeding
van den minderen militair zijn aangebracht.
Van verschillende zijden wordt dit erkend.
Van aanhalingen daaromtrent zal ik
mij onthouden met uitzondering van een,
voorkomende in een der laatste afleveringen
van het sedert niet meer verschijnende
tijdschrift De Landsverdediging. Daarin
las ik het volgende:
»EEN GELUKKIG VERSCHIJNSEL.
«Het is bij alle droeve mededeelingen
»eens een genot te kunnen wijzen op een
»gelukkig verschijnsel.
»De voeding van den soldaat heeft de
«aandacht getrokken van hoogerhand.
»De zoo luttel weinig presteerende
voe«dingscommissiën zijn vervallen; voor de
«toebereiding van het eten worden personen
«opgeleid; het brood behoeft niet meer
>droog te worden genuttigd en ziet er
«smakelijk uit en aan technische eischen
»voor de bereiding van het eten is te
sgemoet gekomen. Voorwaar er is reden
»tot dankbaarheid."
Met opzet geschiedt deze aanhaling,
omdai: gezegd tijdschrift nu niet recht
streeks behoorde onder die, welke den
lof over militaire regeeringsdaden zongen.
Velen zijn van meening, dat de invoering
van den persoonlijken dienstplicht de
hoofdaanleiding is van de klachten, welke
in den laatsten tijd, over het eten der
militairen werden ingebracht.
Ik ben van meening, dat zulks niet
het geval is. In de eerste plaats toch is
het een algemeen bekende waarheid, dat
de jongelui van goeden huize, in den regel,
eerder tevreden zijn met hetgeen hun in
de kazernes wordt verschaft, dan jongelui
uit behoeftige gezinnen. Wijders is het
bekend, dat de jongelui, die het maar
eenigszins kunnen bekostigen lid worden
van de onderofficiers-ménages. En eindelijk
wordt de invloed van gezegden maatregel
op het kazerneleven zeer overschat. Dien
aangaande deel ik geheel het gevoelen
uitgedrukt in een opstel in de Militaire
Spectator Juli 1901 dat op het
volgende neerkomt:
«Want ik durf aan het geheele
Officiers»korps de vraag stellen (eenige groote
«garnizoenen uitgezonderd): Hebt gij na de
«invoering van den persoonlijken dienst
plicht iets kunnen vernemen van den
«invloed, dien de intellectueele miliciens
»in de kazerne uitoefenen, ja meer, hebt
«gij vele dezer onder uwe bevelen gehad ?
»en dan twijfel ik niet of het antwoord
«zal ontkennend zijn. Men bemerkt niets
«van den heilzamen maatregel, men treft
«de jongelui uit hoogere standen met de
«grootere ontwikkeling sporadisch als
«miliciens in de kazerne aan en als logisch
«gevolg hiervan kan van den grooten
«invloed van ontwikkeld of minder
ont«wikkeld, verdwijning van bevoorrechte
«standen, onderlinge waardeering, en welke
«kracht men meer aan den persoonlijken
«dienstplicht moge toeschrijven, nagenoeg
»geen sprake zijn."
Het vleesch voor de soldatenmenages
wordt voor het grootste gedeelte uit de
militaire slachteryen verstrekt, in eenige
plaatsen wordt het door particuliere slagers
geleverd. Door de militaire slachterijen
wordt vleesch van zeer goede en door
particulieren van goede of voldoende
qualiteit geleverd.
De verdere levensmiddelen worden door
de zorg van de Intendanca aangeschaft
en verstrekt. De aanschaffing geschiedt
door middel van openbare aanbestedingen.
Eene commissis van officieren begeeft zich
naar de p'aatsen in ons land waar de
aannemers de waren ter keuring aan
bieden. Uit die plaatsen geschiedt de ver
zending naar de verschillende garnizoens
magazijnen van levensmiddelen, waaruit
verder de verstrekking aan de troepen
plaats heeft.
Pekelspek wordt in eenige garnizoenen
ter plaatse aangeschaft.
De eischen, welke aan de qualiteit der
levensmiddelen worden gesteld, zijn vol
doende streng om goede waar te krijgen,
hetgeen dan ook werkelijk het geval is.
Deze wijzen van aanschaffing zijn echter
omslachtig en kostbaar. Het is dan ook
hoog tijd, dat teruggekeerd worde tot het
voor een paar jaren verlaten stelsel om
te Amsterdam een voorraad levensmiddelen
op te doen, waaruit, naar gelang van de
behoefte, de verschillende garnizoenen
worden voorzien.
Bij zoodanige regeling kan bij de aan
schaffing van allerlei voordeelen worden
geprofiteerd, welke nu worden prijsgegeven,
terwijl hooge bedragen voor reiskosten
worden bespaard.
De groote sommen, welke door dien
maatregel bezuinigd zouden worden, kun
nen worden aangewend om nog die ver
beteringen in de voeding aan te brengen,
welke noodig zijn gebleken.
De Minister van Oorlog heeft het voor
recht te Amsterdam over een Intendant te
beschikken die, als bekend met de
handelsusantiën en met veel groothandelaren,
alle gegevens bezit om deze zaak afdoende
in 's Rijks belang te regelen.
Men late deze gunstige gelegenheid niet
voorbij gaan.
Het brood wordt voor verreweg de
meeste garnizoenen onder eigen beheer
gebakken. Overigens wordt het door par
ticuliere inrichtingen, eveneens dagelijks
versch, geleverd.
Het bestaat uit ongebuild meel van witte
en roode tarwe.
Zonder twijfel kan gezegd worden dat
in de broodvoeding op zeer voldoende
wijze is voorzien.
Zooals het echter ieder menscb gaat,
gaat het ook den soldaat. Na geruimen
tijd enkel tarwebrood met zemelen gegeten
te htbben, verlangt hij naar een ander
soort brood. Het spreekwoord «verandering
van spijs doet eten" wordt ook hier be
waarheid.
Van de juistheid dezer opmerking kan
men zich dagelijks in de cantines over
tuigen. De soldaat koopt daar brood
zonder zemelen (z. g. wit brood), terwijl
hij het hem van Rijkswege verstrekte
bruine tarwebrood met zemelen gedeeltelijk
ongebruikt laat. Wel is hierin eenige
verandering gekomen sedert het tarwebrood
in smakelijker vorm wordt verstrekt (een
ration van langwerpigen vorm) en waar
door het beter doorbakken en de korst
crcquant is, doch beletten dat nog veel
wit brood wordt gekocht doet de maat
regel niet. Trouwens ik geloof niet dat
daartegen een maatregel te nemen is, tenzij
de mogelijkheid bestaat dat ook in de
broodvoeding afwisseling wordt gebracht
door b. v. om de twee of drie maanden
tarwebrood met zemelen wit brood
zonder zemelen en z.g. mik brood te ver
schaffen.
Ik begrijp zeer goed dat zoo iets voor
de administratie al weer een lastpost zou
zijn, doch als ze daardoor kan voorkomen
dat de soldaat veel brood ongebruikt laat
en hem uitgaven kunnen worden bespaard,
dan ik houd er mij van overtuigd
zoude zij zich die moeite gaarne getroosten.
Onkosten zullen aan zoodanigen maat
regel vermoedelijk niet bijzonder veel ver
bonden zijn. En al ware dit het geval,
zou dit nog geen beletsel mogen zijn.
Bij najaarsoefeningen en in kampen zou
steeds ongebuild tarwebrood verstrekt kun
nen worden.
(Slot volgt).
E, v. GENDT.
Irrigatie of Landverhuizing.
In een tweetal artikelen in de nummers
van l G en 23 Febr. doet de heer D. A.
Koster naar aanleiding van onze beschou
wing over de rentabiliteit der Solowerken,
een middel aan de hand om de rentabiliteit
van irrigatiewerken op eene betere grond
slag te regelen, opdat daardoor uitvoeren
van bevloeiingswerken meer algemeen
mogelijk zal worden, want ook de heer
Koster deelt blijkbaar ons inzicht dat
aanleggen van niet produktieve werken te
ontraden is.
Door invoeren eener bevloeiingsbelasting,
om aan elders geopperde bezwaren tegemoet
te komen, desnoods te tuffen als opcenten
op de landrente, wil de heer Koster de
eigenaars van de velden, die door het
irrigatiewerk eene betere bevloding en
daardoor eene hoogere produktie verkrijgen,
de kosten van dat werk laten dragen.
In theorie valt voor eene dergelijke
oplossing zeer veel te zeggen, want nu
heeft men niet meer te maken met de
bepalingen op de landrente heffing, maar is
vrij de nieuwe belasting volgens eene
andere maatstaf te regelen. Indien men,
zooals de heer Koster voorstelt, zich bepaalt
tot htffen van een percentage uitsluitend
van de waarde der verbetering, die het
irrigatiewerk in de produktie heeft gebracht,