De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 6 april pagina 3

6 april 1902 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1293 D E' AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NE D ERL AN D. 3 .Mr. J. v. Lennep bracht er zijn zoon Willem mee. Zoodra Velttnan begon, stootte mr. J. v. LenB6j>, s til- lachend, zjjn zoon aan. Veltman zeide echter en de rol gewoon, langs tjn neus weg. Onmiddellijk verzocht mr. Jacob van Lennep aan den heer Veltman het niet zoo te doen, in vredesnaam dan maar gely'k 's morgens, <* En toen amuseerde vader en zoon zich kosteJjjk, gelijk later bij de vertooning, de vrienden. De beer L. J. Y-eltman heef t de aangenaamste herinneringen aan mr. Jacob van Lennep, en roemt steeds zür. e bereid vaardigheid, zyne groote tooneelkennis en gave van mededeeling. Da opmerkingen, die by' op repetities maakte, waren steeds goed. Wanneer iemand iets niet begreep, deed brj het voor. Met allen ernist woonde b g de-repetities bij, doch vertel de in de pauze gaarne een grajje of eenige ondengei dheid. Bjj alle gemeenzaamheid bleef büechter, steeds deoude patriciër. HU wist altijd hy betoek of op repe titie, wanneer het hem goed dacht, een einde, zelfs aan het joligste gesprek te maken, en bleef, hoe toecattereiri, toch steeds op een afbtané, maar op een afstand, die niet hinderde. H\) mocht bet toot ee l vol k, de goede zieltjes en de groote lichter, dat heele wereldje «el, zoo geheel anders dan de buiten wereld, en by' heeft er heel wat zien gebeuren. Uit zyne ryke herinneringen vertelde b\j gaarne. Menigmaal haalde hy' op van het voorgevallene by' Vond, I's .Droom, eene allegorie, die hy maakte, op ver zoek van commissarissen van den schouwburg te Amsterdam, by' gelegenheid dat deze 200 jaar bestond. Dat wae in 1838 ?De D f oom" vertelde mr. J. v. Lannep »was nu juist niet gelukkig. Zoodra deze begon, hield alle actie op, en werd door déclamatiën en catalogussen vervangen, waarby' ieder kd«d meset worden en hét blyven tot aan het slot. De Tfoolykste herinnering,'die -mij van de gt heele zaak overbleef, was die der laatste repetitie, toen het geheel e gezelschap van wege corcroissarifcsen op ketels vol chocolade en manden vol broodjes onthaald werd, welke smul party eindigde met een monstergalop, uitgevoerd door al het personeel. (Slot neigt) J. H. R. Mr, Jacel w Leineg. Onder dit opschrift bevat De Amsterdammer van 23 dezer een opstel, dat velen zonder twtyfcl met genoegen hebben gelezen. Met betrtkking tot -Oefening kweekt kennib" komt er intueschen eene vergissing in voor, die verbete rir g eischt. Hoe gelukkig dat de mar, die van zich zei ven zei: ?Ik heet Gerard Keiler van beroep verteller" »het Serve» j e ?geschreven en daarcêa onze letterkunde het ft verrykt met een onbetaalbaar praatje. Op bl. 11 (Leider, Gualtb. Kolff 1878) lezen wy': ?Van Dam, weet van allgs wat, maar van >niets veel. Hy heeft nog gestudeerd en nu »en dan vlecht hy gaarne eene latypsche spreuk >in zy'n rede, ja soms wel een grieksche. >Wat zegt ge er van, mynbeer van Gigh, »dat ik nog een regel grieksch ken, zeide hij »op een avond aan het Serve'je tot zijn linker «bnumar, den jeugdigen van Gigh, later mede» werker aan h*t dsgbJad pan 's Gravinhage. ?Het verbaast me, roynheer van Dam, maar «nog meer zou het me verbazen, zoo u den ?tweeden regel liet Telgen, luidde het scherp«zinnige antwoord van den toen rog jeugdigen ?advocaat, die als schiyver van verbalen, aan ?het oude Home ontleend en zy'ne artikelen ?op het gebied der kunst zich evenveel naam ?bet f t verworven als thans ook door zy'n ge ?lukkige processen." Onze scbnjwr in dit weekblad beeft alzoo mr. Jacob van Lennfp opgeluisterd met wat aan mr. Van Gigh toekwam. Toch ben ik dankbaar voor de begane vergissing, omdat 7y' mij aan leiding ge<fc in herinnering te brengen dat het praatje van Gerard Keiler is gevolgd dooreen open britf aan Covvira, schrijver fan het Seri'e'je. Het schy'nt n ij toe dat wijlen de heer J Kneppelhout »van den Hemelscben Berg" zelden iets schoon er s dan dien open b. i< f aan Conviva lllllllll.rtlllllliilllliltltllllllllllllllllltltllllllHIHIl IIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIII1IIIIIIIHIIIIIIIH Ern Hnwriütofeest. Naar hit Noortch, van OÉCAK AAGAAR door D. LOGEMAN-VAN DER WILLIGEN. Groote s'ukken ijs dreven de rivier af, ttieten tegen < II aar aan, af en toe ook tegen de oevers der rivier, werden tegen gehouden door de sternen die op den bodem lagen, tchuurden en kraakten raakten los en dreven verder. Tusschen de venchillendey'tbrolike'n zag men het zwartblauwe rivierwater. Het bruis'e hier en daar in wild vliegende draaikolken op en spoot in witte strepen weer retr, maar grootendeels stroomde het gelijk matig door, stet ds met hetzelfde doel?de zee te bereiken. Rondom groote eenzaamheid. Met sneeuw bedikte heuvrlketenc, waar geen zwarte pijn, geen bruinblauwe spar de eento nigheid verbrak Niets dan de oreindige eerzaamheid van een verre, wilde uitgestrektheid. Grauwe sneeuwwolk jee, die zatht uit het Kjorden aangedreven kwamen, hingen over dit landschep. Gten hui-, zoover het org zag. Geen merfchentfem, zoover het oor reikte. Msar heel uit de verte weerklonk bij tustcherpoozen een langgerekte kreet als het dood vocrsptllend gehuil \an wolven. Tegen den avord begon het te sneeuwen. M->ar toen de sneeuw over a les ren zacht tapijt r»n eet ige duimen rliktc had neergesjrtil, hraken de wolken en aan 't roorden vertoonde z!ch ern klare sterrenhemel. Maar oik de keude werd hevigrr. Het vater van de rivier daar waar het de oevers raikte en rp andere plaatsen waar de s'rr.ora bet minst sterk was bevroor. ' Na korten tijd schitterden millioeren sterren j boven de sneeuwwofs'y'n ; m het was tf hun i sid'crende stralen de snerpt r de koude mee j brachttn, die zelfs voor een oogfnblik het kooitfachtig snel vlietende -water van de rivier aan randen legde. P'otseling als door een bever aardrch bevel spreidde een vlammende overvloed ten papiere heeft gebracht. Er komt o. a. een fragment over Mr. J. van Lannep in voor en ik zon het zonde en jammer vinden, dit fragment niet in extenso over te nemen uit »tie Gids" (Deel IV 1878 bl. 352 en 353,) die niet ieder onder zy'n bereik heeft. »Als gy' over Van Lennep spreekt is het ?over dien der latere periode, toen hij riet ?langer Cooije heette, maar mijnheer Van >Lennep was geworden en men vond, dat hy »ïets van Voltaire had. Het eerst, dat ik hem »zag ik telde toen, geloof ik 18, by dus 28 »jaar was op eene openbare vergadering der *Maatschappy°van fraaie kunsten en weten»3chappen te Leiden. Hij had de Bijdrage. De «toen nieuwe, thans reeds verdwenen, hoewel »ook herrezen gehoorzaa', die gedurende de «lezing den verhandelaar enkel stoelen had te ?zien gegeven, was ijlings de studenten «hadden toenmaals vrijen toegang en maakten »van die goedgunstige beschikking gretig ge«brnik in de pauze volgeloopen en ik roep »my gemakkelyk den jongen, man voor den ?geest met zyn olijk en guitig gelaat, zijn «tintelend oog, zyn blonde lokken, zy'n slanke ?gestalte en hoor hem nog op den zangerigen ?trant hem eigen en met zyne bekende heesche, ?maar toch zoo buigzame stem 'vertalingen van ?Bnrns en Moore voordragen. Den laatsten »keer las by' zijn Gornelia Vossius. Zy'ne blond?heid was nu zilverwit en, opgetreden haalde ?hy' een fondraal te voorscby'p, waar zyn bril ?maar niet uit wou. Al was zijn stem door de ?jaren nrg heetcher dan vroeger geworden, ?toch verhaalde bij cog altijd onnavolgbaar «onderhoudend. Men moest hem hooren roe?pen: »Sy'tjen l laat de heeren uit en verzoek »Van den Vondel achter te komen" om te ?begryptn welk een groot tooneelspeler in hem ?was te loor g"gaan. Troosten wij ons met de ?gedachte, dat zyn roem voor zyn eigen eer ?en die van Nederland vaster en duurzamer ?stand houdt dan de galm van een Tiiscius. ?Eens hoorde ik hem Bilderdyk's Sint-Albaan 2/oordragen, ook medespelen in een bedrijf ?van de Neven, waarin by' de rol van den ?baron van Ze ven van vervulde. Een al te zeld?zaam genot, maar toereikend om hem Nero's ?laatste woorden in den mond te leggen: ?qualis artif. x pereo l *) ?Ja! gij hebt gelijk Als hij oordeelde dat ?het de moeite was om zijn best ta doen, was ?by' onbetaalbaar en boeide ieder aan zijn ?lippen door zyn vrooly'ke luim, zy'n vloed van ?grapper, kwinkslagen, vertelsels, anecdoten, ?maar tegelijk door den rykdcm zijner kennis. ?Die kennis was zeer degelyk en zeer uitgebreid. »Hij was niet voor niemendal de zoon van ?David Jacob van Lanrep, een hooggeplaatst ?man, ook een dichter, in da eerste plaats een ?beroemi humorist en niet alleen een geleerde, ?maar een mensen, geen boek, een man die ?van landbouw wist, een hartstochtely'k jager. ?Hoe die kennis hem te pas kwam, toen de ?ramp hem had getrtffen, dat bij een gedeelte »van zy'n vermogen in het faillissement van ?een bloedverwant had zien ondergaan ! Want ik stel het zeker, dat van Lenrepniet zooveel zou ?geleverd hebben, als bij er door de omstandig heden niet toe ware genoodzaakt geworden, ?doch hij had zooveel pijlen in zy'n koker, «zooveel hooi op zyn vork, zooveel snaren op «zijn lier, dat zijn y'ver nooit in broodschry'vei ij «ontaardde; nooit was het een py'nl\jk wroeten; ?de overvloedige sluizen openden zich van zelf ?en Nederland heeft in dien ry'kvloeienden ?ader de run p, die Van Lernep overkomen ?was, slechts te zegenen. La dette, meende ?Lamartine, est Ie stimulant r cessaire il la ?production". Dit is nu wel wat paradoxaal. »Intu8schen is het niet te ontkennen dat gelde lijke druk den arbeid versnelt. Toen hem de ?slag trof, gooide by' er snaaksch, gely'k hy ?wa-t, een grap onder en zei: Ja, 't ligt f r toe ?en 't zal op bezuinigingen aankomen ; wy heb?ben de kat al weggednan maar tot zich »zelven sprak hy: Cjotje ! werken zal de bood schap zijn en de inwendig degelijke man «spreidde zonder veel woorden de ware groot sheid ten toon en deed vol geestkracht zijn ?pligt. Htlaas! r,u ligt dit sieraad aan de kroon «der Nederlandsche Maagd op de kale en wir.de»rige begraafplaats -van Oosterbeek en is zy'n *) Welk een kunstenaar gaat in rr<y ver loren l van veelkleurig l'cbt zich over hetbemelgtwe^f uit; straal'e in lange bogen; verbreidde zich in breede barden van den eenen horizont ntar den anderen; stond als een met punten versierde diadeem aan den uitersten noordken', en schitterde in verblindend-*, korte stralen naar het Zei ith heen. En over de eenzame uitgestrektheid trilde het licht als de weerscby'n van een feest in het hemelrijk. ledtre vcnkeierde ster geleek et n geslepen diamant. Ieder stil hemellichaam een V>letke parel. Maar het noorderücht was als een stra lenkrans van lusters en kandelabers uit den enormen konirgeztal. gelijk heen en weer wiegelende prsina's en vonkelende edelsteenen, paarlmoertn drachten en gulden sieraden. En dit alles gebeurde, toen op bevel van den Heer, de vleugeldeuren zich openden, op at het menschdom zijn heerlijkhi id aanschouwen zcu. Duch de weerschijn van het feest, viel zoo zonderlii g en vre md o\er de arme aarde heen. Na een ige uren hevige vorst, sloeg het weer om. Het werd op etrmaal z chter. En toen de maan boven rie heuvelen te voor schijn kwain bad zij zich met baar bruidssluier getooid. Zacht led zacht verscheen zij aan 't hemelrijk, bleek en schuw met een sluier, fijn als 't meef el van een Fpinneweb van 't allerteerste zilverdraad over haar aangezicht heengeslagen. Nog n oogenblik prijkte de hemel met zijn regenboogglarm n ooger.bl k slechis. itn daarop terwijl de rutan zich langzaam hulde in den zijden mantel der nevelengodin en in het vacht weeke bont der wolken verdween bet h< mellicht. ledere poert van den koningsburcht daar boven werd toegegrendeld ieder ve. ster ' gesloten. Sterren en planeten gingen in duisternis onder. En de zachte sneeuwv'okken zwetfJen ;n een ot hoorbaren elvendansnaar ds verstijvende aarde pprddd n zich uit over bergen en uitgestrekte velden en bedekten het tot ij9 be vroren w*,ter aan de oerers der rivier. Hemel en aarde waren in dichterüzen nacht gthuld. Uit de sreeuwzwargcre lucht doken twee faritastiicve gedaanten op. Twee manner. ?in steen gehouwen gelaat veroordeeld ten : ?eeuwigen dage door een dakvenstertje te kijken. ! ?Toen wy Jan van 's Gravenweert wegbragten, ; «scheen bij te herleven en was het alsof ik ! >hem op dien zekeren toon, dien men riet ligt j ?vergeet, den dooden collega van het vernielde ?Instituut uit de verte hoorde toeroeper: Zoo «Jan! ben jij daar ook? In dit leven schreven ?ze elkarder rijmepistels, nu wedijveren zy ?in leely'ke praalgraven." P. J. VAN ELDIK THIEM.E. Bloemendaal, 27 Maart 1902. HHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllMIIIIHIIHIUIIIIHIIICMinMlIlHIIIHfHIIIll IE tiet lanritsliGis tn in Fnlctiri. Het Maurituhuis in den Haag wordt voort durend verrijkt, hetzy' door aatkoop van het een of ander belai gwekkend schilderij, hetzy' door het in bruikleen afntaan van een kunstwerk toebehoorende aan den zoo knnstlievenden directeur, wiens onvermoeiden arbeid, kunstzin en geldelijke onbekiompeiiheid al sinta j wen net museum in zoo ruime mate ten goede komen. Nu weder aanwinst voor het museum door den aankoop van een stilleven van Willem"Ka ff (1622-1693), op dot k geschilderd, 69 c M. hoog bij 57 cM. breed, binnen de lijst. Hat hoofdmotief van het stilleven, waarop zich hef licht concentreert, is eene blauw porceleinen kam ; daarin liggen (enige roode rozenkrioppen, een paar perziken, en een gedeelteli^k afgeschilde citroen, waanan de schil kreukelend neervalt op een bruin marmer tafeltje ; uit de kom hargt een ietwat verbleekte roos en eenige roode rozer.ktoppen. Rechts van de kom, een gedeeltelijk gevulde roemer, een stuk brood, eeiige sehelpjes; links eenige gouden bokalen, waarvan eeu liggend, en een staand, teiwyl van een ander vaa-j°, dat als vorm en kleur in den achtergond oplost, alleen een kettirg'je met glimlicbtjes zichtbaar is. Het marmeren blad van de tfel is gedeeltelyk bedekt met een tapijt van dikke sttf, waarin het carmy'nruod overneerscht; daarop ligt een zilveren schotel, even eenige glimlithten van de daarover liggende bokaal weerkaatsend en de kot Ie r. fljclie van het roomachtige wit van de porceleicen kom, diegedeelteJyk daarop rust. Het hoogste licht valt op de citroenschil, en is als een kleurcoot van schitterend geel-goud, die de warmgele blink- en glimlichttn van de gouden bokaal overstemt en hoog daarboven uitklinkt. Die goudgele noot vormt een rijk contrast met het matte d( ffa blauw van de kom en goudglarst in stille pracht tegen het halfdoi.ker van den nstigen achtergrond. Tegen dienzelfden achtergrond rijst statig de gouden bokaal op, een van die pracht'g gedreven stuk ken uit de school van Vianen: heerlijk mooi van vorm, onberispelijk van verhouding, kloek en breed van teekeiiirg. Het licht sprankelt fonkelende, schitterende gouden bterre'jes op het dun geschilderde metaal, wiens warme tinten, koelte zoeken by' bet blauw-blanke porceleir, vast, strak en hard geschilderd, dun en broos als de materie dat eischt. Het is een ry'k en voornaam stilleven, een schilderij van oud-Hollandsche deftigheid, degely'kheid en glorie, waarop de eenheid haar stempel hetft gedrukt van onvergankelijkheid. Een ander stilleven van' Abraham van B yeren is ook sedert korten tyd iu bruikleen afgestaan door dr. Bredins. Het heeft niet het sterke coloriet van het stilleven van Ka'ff, bovendien is door het verschieten v^, b s; blauw, Jat eene rol als kleur in het scoildery ie vervullen had, het kleuretarrangement etnigszins ver stoord. Omtrent dit verschieten van bet blauw, werd mij hieromtrent welwillend eene mededeelirg verstrekt door den onderdiiecteur dr. Martin, die het verschynsel toeschreef aan de ii.feneure kwaliteit van blauw, die van Bi yeren gebruiken moest, daar zyne treurige fiuaUiën r.iet toelieten, dat hy gebruik maakte van de vaste maar dure lapis lazuli. Arme van B.yeren; Tucn hetft dit schildery' zulke breede kwaliteiten, htt is zoo grootech van opzet, zoo rt yaal en onbeuepen geschilderd dat het zijn adel niet verloochent, al mist hel, dat verzorgde en rijp doorvoerde van sommige van des schilders viscbbtnls ken. De behaiidelii g der draperieën doet aan Herubrandt der.ken, ook de goudachtige toon, die door het geheele ttfreel tcheu ert. iifiiiiimiuitmi iiuiiimimm ih De eer.e grof en krachtig in een licht taaien pak met een weitatch op den rug, een geweer over den schcuder en zijn tkistoK in de rechterhai.d. De andere klein en gebogen in 't nationaal coetnum van Ficmark^r. Zij hadden be den Ski aan de voe'en. Zy kwamen uic het oosten waren aan n stuk ovtr de tLeeuw ep hun ski beengrgleden tot zij aan de rivier kwamen. Hier hielden zij stil, keken eer.s om zich heen en da kleinste van de twee, die een grooten zak op zijn rug droeg, deed dien af en zette hem aan den oever nier. Hier zal 't noeilijk over kernen ?ijn, zei hij ; zijn s>tem kloi:k ichor en had een vreemd accent. Maar er ever moeten we, zei de groote. Laten we even ruiten. En zij zs-tten zich op den zak. Het zal laat zijn voor we op het land goed aankomen, kiaagde de kleinste, Maar voomit zullen we vannacht ant woordde de andere. Maar het is onmogelijk om over de rivier te korter ! Niets is ormogeliuk, antwoordde de lange man. En kort t'aarop, eenvoudig: Laten we, voor we ver. er gaan, hier wat eten. Zij haalden vcedtel uit den reiszak te voorEcbyn en iter. Een borrel zou goed doen, meneer! De andere was opgestaan en scheen den toe stand der rivier te onderzoeken on te zien waar ze het beste was over te steken. Is v f rden p de rivier niet smaller: vroeg bij. Mijlen lang is de rivier even breed en even gevaarlek, antwoordde de metgezel. Goed dan probeert n we 't bier. De kleine man wierp een baas'igen blik naar den grooten en zijn zwarte oo; je» glinsterden als \uur. Een borrel zou goed doer, heih&alde ti\j op klagerden toon. EPU borrel zou geen goed doer, zei de arder banch. Wij hebben van r acht een hel deren blik en een vasten veet uooilig. Eu naar het landgoed zullen we, voer dat de dag aan breekt. U is een strerge meester. Ik ben een man. De kleinste schudde zijn hoofd, keerde zich cm en kreeg eer. platfe Beschuit zijn borstzak, die bij heimelijk rasr den mond brachf. Een pyp ta! ak zal iemard tcch liet naar het hoefd stijgen, mompe'de bij, ferwijl hij de flesch verborg en rijn pijp vcor den dag haalde. Ga je garg, rook, zeide de ander ver strooid. Daa*op zette hij ?ijn tkistok op het y's van de rivit r staarde r aar de overzij en dacht na. We zullen het probeeren kwam hij zacht, t Is in zich zelf'. De kleinste keek hem af en toe e;r.s van terzij !e aan zoog aan zijn pijp, terwijl hij ook nog een paar maal de gelegenheid waarnam om een hartversteikirg te nemen. Zij verwacht iiij morgen vroeg, zei de groote in zich zelf. Zij verwacht mij. En dus kom ik. Men viert niet iederen dag zijn huwe lijksfeest. Zij verwacht mij morgen, vast en zeker. Hij keek naar bo en en om zich heen en riep luid : "VYy moeten op weg. Er is sform in aantocht. De acdere s'ond op en bond den zak weer op zy'n rug. Ja, slecht weer wordt 't, zei hij. Het zal wel op storm uitlopper. Wij moeten beproeven van de eene ijsschol naar de ai.dere te sprirger. ??Het zal ons ongeluk zijn ! Onzin. Wat een man wil, gebeurt. En ik ben bruigom ! Des te treuriger voor uw bruid, die weduwe wordt nog voor de bruiloft, pruttelde de kleinste in zich zelf. Maar de groote man onderzocht ondertussclen de si i-riemen ? trek ze vaster aan en maakte zich gereed. Wilt u vooruitgaan ? vrceg zijn metgezel, - Ja. Zoudt u dan niet uw weitasch en geweer iflsggen? Neen! klonk het kort en beslist. En ttrwyl hij bet ijs met zijn stok onder zocht, zette hij zich in beweging. Wees votrzichtig ! Het ijs kraakt ! Pasop, nu stooten de ysschollen tegen elkaar, riep de kleinste en naai nog gauw een blok uit zijn ilesch. Volg my ; ik zal den weg wijzen, rif p de groote ttrwijl hij een oogenblik zijn hoofd i aar zvn metgezel omdraaide. Tegelijkertijd barstte het ijs het Irooze ijs, ondtr de lichte sneeu«deken. Hij probeerde zich met zy'n bovenlichaam en het eene been tegen een groo'.e \|stchol c>p te trekker, die voorbij dreef. Het lukte niet. Ea terwy'l hij zonk voerde de strcom hem mee, on^er het ijsbrok. In kracht en kit unchittering en geacbeveerdheid wint het stilleven van Ka!ff het van van Bf yeren, terwy'l de laatste meer overheerscht door zyne breedheid en durf in de teekening en de compositie. In Pulchri tentoonstelling van teekeningen en schetsen van Haverman en Roermeester. Haverman exposeert eene serie portretten van bekende personen: namelijk de oorspronkelijke kry'tteekeningen, die voor reproductie gediend hebben ; de werkteekeningen alzoo. Zij missen de bekoring die mooi papier en mooie drukinkten daaraan kunnen toevoegen ; als werk- j teekening beschouwd, waardeert men meer de j knapheie1, waarmede de portretten geteekend zijn, dan dat men door de schoonheid er van geboeid wordt. Hier geen streven naar licht of kleurexpressie, de kunstenaar bepaalt zich alleen tot het scherp benaderen der vormen door lijnen, daaraan parend een juibten blik voor de onder linge verhoudingen. Scherp waarnemer, weet by' de vormen zoo te ontleden, dut hy bij het opbouwen van zy'n portret tenslotte eengeheel verkry'gt, waarin hy' als vanzelf eene bepaalde expressie van den persoon heeft neergelegd ; deze is. het. die de herinnering van den per soon by' ors levendig houdt. Hy' geeft in deze teekeningen alleen maar een facet van de g'heele expressie, die het leven is, en dat in zijn geheelen omvang alleen uit te drukken , is door de combinatie van kleur en vorm, door icachtneniirg van de onderlinge verhouding van licht en donker, zooals Rembrandt dit deed. Zoo treedt bij R yaards het bezielende naar voren, by' van Esden, het lydende en mediteerende, by prt>f. Tiele, het subtiele, bij Rutgers van Rozenburg het sarcastische. Ojk bij zyne portretten van moeders met zuigende kinderen, is het nu eens de moederlijke passie, dsn weer moedeilyke teederheid of moederJyke liefde, die tot uitdrukking komen. Hoe dege lijk deze tetkeningen ook zyn met welke stalen vastheid de lynen gezet zy'n, zy schijnen iets te missen: een ry'k en warm bloed, dat hen leven doe% en bewegelijkheid geeft aan de lijnen, die nu de vormen strak en vast omsluiten, en deze om zoo te zeggen doen beviiezen in de y'&kamer van de koele rede en bet verstand. Roermeester exposeert een honderdtal krijtkrabbels, teekei irgen en tquarellen, die als htt ware zijn doen en laten illustreeren. Hy heeft pleizier in zijn werk, alles toch laat hij zien : kleine blaadjes uit zijn schetsboek, vluchtige krabbels; hy'vindt alles even interessa t, omdat hij er door genoten heeft. Iets als een pbysiek gerot zit in si die schetsen,' neergekrabbeld op lange wandelingen, langs sloo'jes en vaar'je?, op vischtochtjes, by' stille plassen, waar de zeslten op het water plassen en de fuiken te drogen hangen. En 's winterc, wanneer buiten de witte wereld was, dan de sneeuwschoenen aangetrokken en gemarcheerd langs buitenwegen, tot plotseling de wandelaar kwam te staan voor een typisch geval, een brui je, een paar wilgen, een paar huisjes, met sneeuw, dikke blanke heldere sneeuw. Da meeste dezer frissche en eerly'ke krabbels zij a goed van formaat, juist van verhoudingen, men ziet in dit werk een discipel van den grooten Jacob, die de raadgevingen van zy'n meester en vriend goed onthouden heeft en die in toepassing brtngt, daar, waar zy'n oog geboeid wordt door een geval, door eentffact, dat hem pakt, en dat hy niet loslaat, voor en aleer hij bat in beeld heeft gebracht. 24 Maart. L. LACOMELÉ. Woensdag 9 April veikoopirg in Palchri van de collectie Roelof» Hi yrmans van Rotter dam, moderne schilderijen en eenige oudere, waaronder een Jan Miense Moler.aer; onder leiding van den kunstkocper Tersteeg. De collectie bevat schilderijen van B. Koekkoek, S^helfhout, Karlen Edouard Girardet, Bougereau, van Borselen, Bakkerkoi ft', Riekf', Bosboom, Calamp, Ch. Ja'que, e. a. Kykdagen 31 Maart 8 April. Daarna waarschy't lijk op 16, 17, 18 April in Pulchri verkooping oude prenten door de firma van Stockum. ERRATUM. In «Nieuwe schilde)yen in het Rijksmuseum" (zie vorig nummer) is voor den naam van den schilder van het op de veilirg «Heeswy'k" aangekochte stuk te lezen: Jacob Corntli z tan Oostzanen. EaMüMen? De heer Van Nouhuys heeft het ro'diz of nuttig geacht in het Vaderland zit h ah volgt uit te laten ovtr hetgeen ons nummer van 23 Maart j.l. ter herinnering aan Van Lecufp bevatte: «Natuurlijk hebben enkelen het noodig ge oordeeld et>n Vau Lennep-hulde te verbiuden met een Sei'enhiebe aan bet adres vanaudiren. De redactie van De Groene deed het in een plaat, de heer Taco de Beer in een spetcb bij de vertoonirjg van //Het dorp aan de grenzen." Voor mijn gevoel wordt een dergelijke buide daardoor onzuiver. Wat beteekent het mevr. Bosboom?Touseaiit, Po'g'eter, Bu-keu Haet, Betje Wolff en Van Lennep nogmaals bijeen (e zetten aan den oud-vader laac'schen disch, gelijk De Amsterdammer doe^, en dan een bode van ])e Nieuwe Gids te laten b'nnen vliegen met de medec*eelirjp, dat er al'een maar aan grrrco'e kunst" gedaan wordt f Wat betetkent het, dat, de heer De Beer zoo blij is ovtr de afwezigheid van aanstellerij en grootheidswaan zin bij Van Lennep? »Er is 1.03 LOOit nieuwe kunst g< komen of tr was reactie tegen oudere. Dat daarbij tijde lijk aan die oudere wtl eens onrecht gedaan werd is niet meer dan ta'uurlijk en even ver klaarbaar, als dat de nieuwe in het eeist a:les behalve welwillend werd 'n gehaald. «?Maar aan dergelijk doen d:'eiit zoo gauw DIP gelijk een einde gemaal t, om te komen tot een betere waardetring van beide. Een Van Lenntp-hulde n.èi hateüjkhiden aan het alres van anderen heeft een wrangen bijsmaak." We zouden haast durven zeggen, dat onze vriend en medewerker dm dag, waarop hij dit schreef, mtt htt verkeerde been uit bed is ge stapt, en in elk geval dat zijn oog gelukk'g ze;dsame uitzondering! een weinig ,booo" was. De plaat, die hem ditmaal zoo OLaangenaam hetft getroffen was de reproductie van een teekt nii g van Bra»kensit k, uit het jaar 1893, ter viering van den Sasten verjaardag van Mr. J. van Lennep in den letterkundigen Hemel. Waarom zouden wij nu haar bij deze gelegen heid nitt in btrinnering htbben mogen brtngen, als een blijk van waardeerii g ook vroeger door Braakensiek ea het Weekblad Van Lermep toegedacht ? Reeds de artistieke verdienste van de pren*, gaven ons recht haar nog eens uit di n schuilhoek te voorschijn te halen, zooveel te meer r u het een gedenkdag bttrcf dezen gedenkdag voorafgegaan ! Maar 2ij was hatelijk" naar Van Nouhuys' meening. Zondesüng genoeg in 1893, toen de Nieuwe Gids nog leefde als de Giiis van de generatie van '50, hebben wij niets betp?urd van een opvattin', gelijk nu door Van Nouatys aan die teekening wordt gehecht ook de hei r Van Nouhiiys zelf schijnt destijds de //:chf r 's" nog al onschuldig te hebben gevond< n ! Hoe werd zij LU in 100 i, in g» n jaar later, zoo bijtend scherp, dat alleen reeds deze repro ductie aan onze hulde //een wiangen bijsmaak" gaf? Waarlijk, de wrangheid komt ditmaal uit Van Nouhuys' eigtn gemoed. Hij heeft dep'aataiet eens goed bekeken, iioch het onderschrift be hoorlijk gelezen. Wat beteekett htt," zoo schrijft hij dan een bode van de Kieuice Gids te laten binnen vliegen met de mededeeling dat er alleen maar aan grnoote kunst wordt gedasn," Nu, dat is onju'st. De bode is niet van de Nieuwe Gids. De Nieuwe Gids immers zendt geen bodf, die de generatie van 'fcO en hsar geest verwanten van ecnige tekortkoming zal betichten. De bode kwam eenvoudig mtt de Nieuwe Gids, en antwoordde op tie vraag van Vau Leanep. Lezen ze me nog h" ,Ze hebben het vertillen.het schertsen, en het lachen verleerd; ze doen alleen aan grroole kunst"; waart p Betje Wclff h(m troostte met de woorden: kom Ko, dat komt wel wér terecht." laiimiimiiiMiiimittiiimiitiiHuiiiiiHHiiiiM nimtiiiiinMll De ander stond met open mond en gl'nsterende oogen hem ra te staren. Heil»! gilde hij, toen de drenkelirg zyn hooid en eene arrn nog eens op,tak. Heila! Ik kom ! Hier is myn stok ! Pak aan ! Maar de zinkende kon den sttk ziet meer grijpen. Houdt je aan, de ijsichol vast, gilde de ander. Wacht even ! En hy' sprong zoo vlug de riv'er op, dat het ijs dadely'k onder hem brak en hy' tot aan de schouders in 't water stond. En terwy'l hij zich vol angst weer naar den oever werkte, hoorde bij den groote iets roepen, dat verdween in het gedruitch van den woesten stroom. Toen de kJeinste aan wal stond, schudde hy zich af als een natte hond, keek met slaperigen blik de rivier over, nain een langen teug en lachte dronken : Veel geluk op uw huwelijktfef s* wearde heer l Pen heelen nacht sneeuwde het s(e k. Maar tegen den morgen beg:n het (e waaien. De wind kwam uit het noorden sl&eg weldra over in storm jorg de wolken voor zich uit veegde door de lucht met een borstel van y'snaalden zweepte de losse sneeuw in vliegende vaart zuidwaarts deed de uitgestrekte velden er even kaal ui'zien als zij te voren waren en hoopte groote sneeuymassa's op elkaar, daar waar een heuvel de sneeuw verhinderde verder weg te vliegen. En toen de storm moe werd en een oogen blik uitrustte, lag het kale, uitgestrekte land schap sti?f en stil als te voren. Geen menschenstem, zoover htt oor reikte. Geen levend wezen, zoover het ot g zag. Behalve drie langbeenige, magere wolven die op hun staart gezeten met bloeddoorloopen orgen en uit den bek hangende tong gluurden naar een klein manspersoon in nationaal F.cmarkenscos'.uum, die in eikaar gedoken, ha f 01 dergesneeu%d op den grond lag, met een leege veldflesch in de hand, met open mond en een gestorven blik in zyn dtffj zwarte oogen. En het lawaai van het kroien van het ijs in de rivier sneed mtt snerpende kreten door de ij?i(je stilte van de groote eenzaamheid Ea van het strand klonk het deffe, diepe dreunen van den golfslag der zee tegen het bolweik van den rotsmuur, als het geluid vaa ver verwijderde k<rkk!okken, die door sterke handen in beweging gebracht werden, om te luiden voor een die ges'.orven is

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl