Historisch Archief 1877-1940
No.
1293
D
E'
AMSTERDAMMER WEEKBLAD
VOOR
NE
D
ERL
AN
D.
3
.Mr. J. v. Lennep bracht er zijn zoon Willem
mee.
Zoodra Velttnan begon, stootte mr. J. v.
LenB6j>, s til- lachend, zjjn zoon aan. Veltman zeide
echter en de rol gewoon, langs tjn neus weg.
Onmiddellijk verzocht mr. Jacob van Lennep
aan den heer Veltman het niet zoo te doen, in
vredesnaam dan maar gely'k 's morgens, <*
En toen amuseerde vader en zoon zich
kosteJjjk, gelijk later bij de vertooning, de vrienden.
De beer L. J. Y-eltman heef t de aangenaamste
herinneringen aan mr. Jacob van Lennep, en
roemt steeds zür. e bereid vaardigheid, zyne groote
tooneelkennis en gave van mededeeling. Da
opmerkingen, die by' op repetities maakte, waren
steeds goed. Wanneer iemand iets niet begreep,
deed brj het voor. Met allen ernist woonde b g
de-repetities bij, doch vertel de in de pauze gaarne
een grajje of eenige ondengei dheid. Bjj alle
gemeenzaamheid bleef büechter, steeds deoude
patriciër. HU wist altijd hy betoek of op repe
titie, wanneer het hem goed dacht, een einde,
zelfs aan het joligste gesprek te maken, en
bleef, hoe toecattereiri, toch steeds op een
afbtané, maar op een afstand, die niet hinderde.
H\) mocht bet toot ee l vol k, de goede zieltjes en
de groote lichter, dat heele wereldje «el,
zoo geheel anders dan de buiten wereld, en by'
heeft er heel wat zien gebeuren. Uit zyne ryke
herinneringen vertelde b\j gaarne. Menigmaal
haalde hy' op van het voorgevallene by' Vond, I's
.Droom, eene allegorie, die hy maakte, op ver
zoek van commissarissen van den schouwburg
te Amsterdam, by' gelegenheid dat deze 200
jaar bestond. Dat wae in 1838
?De D f oom" vertelde mr. J. v. Lannep
»was nu juist niet gelukkig. Zoodra deze begon,
hield alle actie op, en werd door déclamatiën
en catalogussen vervangen, waarby' ieder kd«d
meset worden en hét blyven tot aan het slot. De
Tfoolykste herinnering,'die -mij van de gt heele
zaak overbleef, was die der laatste repetitie,
toen het geheel e gezelschap van wege
corcroissarifcsen op ketels vol chocolade en manden
vol broodjes onthaald werd, welke smul party
eindigde met een monstergalop, uitgevoerd
door al het personeel.
(Slot neigt) J. H. R.
Mr, Jacel w Leineg.
Onder dit opschrift bevat De Amsterdammer
van 23 dezer een opstel, dat velen zonder
twtyfcl met genoegen hebben gelezen. Met
betrtkking tot -Oefening kweekt kennib" komt
er intueschen eene vergissing in voor, die
verbete rir g eischt.
Hoe gelukkig dat de mar, die van zich
zei ven zei:
?Ik heet Gerard Keiler
van beroep verteller"
»het Serve» j e ?geschreven en daarcêa onze
letterkunde het ft verrykt met een onbetaalbaar
praatje.
Op bl. 11 (Leider, Gualtb. Kolff 1878)
lezen wy':
?Van Dam, weet van allgs wat, maar van
>niets veel. Hy heeft nog gestudeerd en nu
»en dan vlecht hy gaarne eene latypsche spreuk
>in zy'n rede, ja soms wel een grieksche.
>Wat zegt ge er van, mynbeer van Gigh,
»dat ik nog een regel grieksch ken, zeide hij
»op een avond aan het Serve'je tot zijn linker
«bnumar, den jeugdigen van Gigh, later
mede» werker aan h*t dsgbJad pan 's Gravinhage.
?Het verbaast me, roynheer van Dam, maar
«nog meer zou het me verbazen, zoo u den
?tweeden regel liet Telgen, luidde het
scherp«zinnige antwoord van den toen rog jeugdigen
?advocaat, die als schiyver van verbalen, aan
?het oude Home ontleend en zy'ne artikelen
?op het gebied der kunst zich evenveel naam
?bet f t verworven als thans ook door zy'n ge
?lukkige processen."
Onze scbnjwr in dit weekblad beeft alzoo
mr. Jacob van Lennfp opgeluisterd met wat aan
mr. Van Gigh toekwam. Toch ben ik dankbaar
voor de begane vergissing, omdat 7y' mij aan
leiding ge<fc in herinnering te brengen dat het
praatje van Gerard Keiler is gevolgd dooreen
open britf aan Covvira, schrijver fan het Seri'e'je.
Het schy'nt n ij toe dat wijlen de heer J
Kneppelhout »van den Hemelscben Berg" zelden
iets schoon er s dan dien open b. i< f aan Conviva
lllllllll.rtlllllliilllliltltllllllllllllllllltltllllllHIHIl
IIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIII1IIIIIIIHIIIIIIIH
Ern Hnwriütofeest.
Naar hit Noortch, van OÉCAK AAGAAR
door D. LOGEMAN-VAN DER WILLIGEN.
Groote s'ukken ijs dreven de rivier af, ttieten
tegen < II aar aan, af en toe ook tegen de oevers
der rivier, werden tegen gehouden door de
sternen die op den bodem lagen, tchuurden en
kraakten raakten los en dreven verder.
Tusschen de venchillendey'tbrolike'n zag men
het zwartblauwe rivierwater.
Het bruis'e hier en daar in wild vliegende
draaikolken op en spoot in witte strepen weer
retr, maar grootendeels stroomde het gelijk
matig door, stet ds met hetzelfde doel?de zee
te bereiken.
Rondom groote eenzaamheid.
Met sneeuw bedikte heuvrlketenc, waar geen
zwarte pijn, geen bruinblauwe spar de eento
nigheid verbrak
Niets dan de oreindige eerzaamheid van
een verre, wilde uitgestrektheid.
Grauwe sneeuwwolk jee, die zatht uit het
Kjorden aangedreven kwamen, hingen over
dit landschep.
Gten hui-, zoover het org zag.
Geen merfchentfem, zoover het oor reikte.
Msar heel uit de verte weerklonk bij
tustcherpoozen een langgerekte kreet als het dood
vocrsptllend gehuil \an wolven.
Tegen den avord begon het te sneeuwen.
M->ar toen de sneeuw over a les ren zacht
tapijt r»n eet ige duimen rliktc had
neergesjrtil, hraken de wolken en aan 't roorden
vertoonde z!ch ern klare sterrenhemel.
Maar oik de keude werd hevigrr.
Het vater van de rivier daar waar het
de oevers raikte en rp andere plaatsen waar
de s'rr.ora bet minst sterk was bevroor. '
Na korten tijd schitterden millioeren sterren j
boven de sneeuwwofs'y'n ; m het was tf hun i
sid'crende stralen de snerpt r de koude mee j
brachttn, die zelfs voor een oogfnblik het
kooitfachtig snel vlietende -water van de rivier
aan randen legde.
P'otseling als door een bever aardrch
bevel spreidde een vlammende overvloed
ten papiere heeft gebracht. Er komt o. a.
een fragment over Mr. J. van Lannep in voor
en ik zon het zonde en jammer vinden, dit
fragment niet in extenso over te nemen uit
»tie Gids" (Deel IV 1878 bl. 352 en 353,)
die niet ieder onder zy'n bereik heeft.
»Als gy' over Van Lennep spreekt is het
?over dien der latere periode, toen hij riet
?langer Cooije heette, maar mijnheer Van
>Lennep was geworden en men vond, dat hy
ȕets van Voltaire had. Het eerst, dat ik hem
»zag ik telde toen, geloof ik 18, by dus 28
»jaar was op eene openbare vergadering der
*Maatschappy°van fraaie kunsten en
weten»3chappen te Leiden. Hij had de Bijdrage. De
«toen nieuwe, thans reeds verdwenen, hoewel
»ook herrezen gehoorzaa', die gedurende de
«lezing den verhandelaar enkel stoelen had te
?zien gegeven, was ijlings de studenten
«hadden toenmaals vrijen toegang en maakten
»van die goedgunstige beschikking gretig
ge«brnik in de pauze volgeloopen en ik roep
»my gemakkelyk den jongen, man voor den
?geest met zyn olijk en guitig gelaat, zijn
«tintelend oog, zyn blonde lokken, zy'n slanke
?gestalte en hoor hem nog op den zangerigen
?trant hem eigen en met zyne bekende heesche,
?maar toch zoo buigzame stem 'vertalingen van
?Bnrns en Moore voordragen. Den laatsten
»keer las by' zijn Gornelia Vossius. Zy'ne
blond?heid was nu zilverwit en, opgetreden haalde
?hy' een fondraal te voorscby'p, waar zyn bril
?maar niet uit wou. Al was zijn stem door de
?jaren nrg heetcher dan vroeger geworden,
?toch verhaalde bij cog altijd onnavolgbaar
«onderhoudend. Men moest hem hooren
roe?pen: »Sy'tjen l laat de heeren uit en verzoek
»Van den Vondel achter te komen" om te
?begryptn welk een groot tooneelspeler in hem
?was te loor g"gaan. Troosten wij ons met de
?gedachte, dat zyn roem voor zyn eigen eer
?en die van Nederland vaster en duurzamer
?stand houdt dan de galm van een Tiiscius.
?Eens hoorde ik hem Bilderdyk's Sint-Albaan
2/oordragen, ook medespelen in een bedrijf
?van de Neven, waarin by' de rol van den
?baron van Ze ven van vervulde. Een al te
zeld?zaam genot, maar toereikend om hem Nero's
?laatste woorden in den mond te leggen:
?qualis artif. x pereo l *)
?Ja! gij hebt gelijk Als hij oordeelde dat
?het de moeite was om zijn best ta doen, was
?by' onbetaalbaar en boeide ieder aan zijn
?lippen door zyn vrooly'ke luim, zy'n vloed van
?grapper, kwinkslagen, vertelsels, anecdoten,
?maar tegelijk door den rykdcm zijner kennis.
?Die kennis was zeer degelyk en zeer uitgebreid.
»Hij was niet voor niemendal de zoon van
?David Jacob van Lanrep, een hooggeplaatst
?man, ook een dichter, in da eerste plaats een
?beroemi humorist en niet alleen een geleerde,
?maar een mensen, geen boek, een man die
?van landbouw wist, een hartstochtely'k jager.
?Hoe die kennis hem te pas kwam, toen de
?ramp hem had getrtffen, dat bij een gedeelte
»van zy'n vermogen in het faillissement van
?een bloedverwant had zien ondergaan ! Want
ik stel het zeker, dat van Lenrepniet zooveel zou
?geleverd hebben, als bij er door de omstandig
heden niet toe ware genoodzaakt geworden,
?doch hij had zooveel pijlen in zy'n koker,
«zooveel hooi op zyn vork, zooveel snaren op
«zijn lier, dat zijn y'ver nooit in broodschry'vei ij
«ontaardde; nooit was het een py'nl\jk wroeten;
?de overvloedige sluizen openden zich van zelf
?en Nederland heeft in dien ry'kvloeienden
?ader de run p, die Van Lernep overkomen
?was, slechts te zegenen. La dette, meende
?Lamartine, est Ie stimulant r cessaire il la
?production". Dit is nu wel wat paradoxaal.
»Intu8schen is het niet te ontkennen dat gelde
lijke druk den arbeid versnelt. Toen hem de
?slag trof, gooide by' er snaaksch, gely'k hy
?wa-t, een grap onder en zei: Ja, 't ligt f r toe
?en 't zal op bezuinigingen aankomen ; wy
heb?ben de kat al weggednan maar tot zich
»zelven sprak hy: Cjotje ! werken zal de bood
schap zijn en de inwendig degelijke man
«spreidde zonder veel woorden de ware groot
sheid ten toon en deed vol geestkracht zijn
?pligt. Htlaas! r,u ligt dit sieraad aan de kroon
«der Nederlandsche Maagd op de kale en
wir.de»rige begraafplaats -van Oosterbeek en is zy'n
*) Welk een kunstenaar gaat in rr<y ver
loren l
van veelkleurig l'cbt zich over hetbemelgtwe^f
uit; straal'e in lange bogen; verbreidde
zich in breede barden van den eenen horizont
ntar den anderen; stond als een met punten
versierde diadeem aan den uitersten
noordken', en schitterde in verblindend-*, korte
stralen naar het Zei ith heen.
En over de eenzame uitgestrektheid trilde het
licht als de weerscby'n van een feest in het
hemelrijk.
ledtre vcnkeierde ster geleek et n geslepen
diamant.
Ieder stil hemellichaam een V>letke parel.
Maar het noorderücht was als een stra
lenkrans van lusters en kandelabers uit den
enormen konirgeztal. gelijk heen en weer
wiegelende prsina's en vonkelende edelsteenen,
paarlmoertn drachten en gulden sieraden.
En dit alles gebeurde, toen op bevel van den
Heer, de vleugeldeuren zich openden, op at het
menschdom zijn heerlijkhi id aanschouwen zcu.
Duch de weerschijn van het feest, viel zoo
zonderlii g en vre md o\er de arme aarde heen.
Na een ige uren hevige vorst, sloeg het weer om.
Het werd op etrmaal z chter.
En toen de maan boven rie heuvelen te voor
schijn kwain bad zij zich met baar bruidssluier
getooid.
Zacht led zacht verscheen zij aan 't
hemelrijk, bleek en schuw met een sluier, fijn
als 't meef el van een Fpinneweb van 't
allerteerste zilverdraad over haar aangezicht
heengeslagen.
Nog n oogenblik prijkte de hemel met zijn
regenboogglarm n ooger.bl k slechis.
itn daarop terwijl de rutan zich langzaam
hulde in den zijden mantel der nevelengodin
en in het vacht weeke bont der wolken
verdween bet h< mellicht.
ledere poert van den koningsburcht daar
boven werd toegegrendeld ieder ve. ster '
gesloten.
Sterren en planeten gingen in duisternis
onder.
En de zachte sneeuwv'okken zwetfJen ;n
een ot hoorbaren elvendansnaar ds verstijvende
aarde pprddd n zich uit over bergen en
uitgestrekte velden en bedekten het tot ij9 be
vroren w*,ter aan de oerers der rivier.
Hemel en aarde waren in dichterüzen
nacht gthuld.
Uit de sreeuwzwargcre lucht doken twee
faritastiicve gedaanten op.
Twee manner.
?in steen gehouwen gelaat veroordeeld ten :
?eeuwigen dage door een dakvenstertje te kijken. !
?Toen wy Jan van 's Gravenweert wegbragten, ;
«scheen bij te herleven en was het alsof ik !
>hem op dien zekeren toon, dien men riet ligt j
?vergeet, den dooden collega van het vernielde
?Instituut uit de verte hoorde toeroeper: Zoo
«Jan! ben jij daar ook? In dit leven schreven
?ze elkarder rijmepistels, nu wedijveren zy
?in leely'ke praalgraven."
P. J. VAN ELDIK THIEM.E.
Bloemendaal, 27 Maart 1902.
HHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllMIIIIHIIHIUIIIIHIIICMinMlIlHIIIHfHIIIll
IE tiet lanritsliGis tn in Fnlctiri.
Het Maurituhuis in den Haag wordt voort
durend verrijkt, hetzy' door aatkoop van het
een of ander belai gwekkend schilderij, hetzy'
door het in bruikleen afntaan van een kunstwerk
toebehoorende aan den zoo knnstlievenden
directeur, wiens onvermoeiden arbeid, kunstzin
en geldelijke onbekiompeiiheid al sinta j wen
net museum in zoo ruime mate ten goede komen.
Nu weder aanwinst voor het museum door
den aankoop van een stilleven van Willem"Ka ff
(1622-1693), op dot k geschilderd, 69 c M. hoog
bij 57 cM. breed, binnen de lijst.
Hat hoofdmotief van het stilleven, waarop
zich hef licht concentreert, is eene blauw
porceleinen kam ; daarin liggen (enige roode
rozenkrioppen, een paar perziken, en een
gedeelteli^k afgeschilde citroen, waanan de schil
kreukelend neervalt op een bruin marmer
tafeltje ; uit de kom hargt een ietwat verbleekte
roos en eenige roode rozer.ktoppen. Rechts
van de kom, een gedeeltelijk gevulde roemer,
een stuk brood, eeiige sehelpjes; links eenige
gouden bokalen, waarvan eeu liggend, en een
staand, teiwyl van een ander vaa-j°, dat als
vorm en kleur in den achtergond oplost, alleen
een kettirg'je met glimlicbtjes zichtbaar is. Het
marmeren blad van de tfel is gedeeltelyk
bedekt met een tapijt van dikke sttf, waarin
het carmy'nruod overneerscht; daarop ligt een
zilveren schotel, even eenige glimlithten van
de daarover liggende bokaal weerkaatsend en
de kot Ie r. fljclie van het roomachtige wit van
de porceleicen kom, diegedeelteJyk daarop rust.
Het hoogste licht valt op de citroenschil, en
is als een kleurcoot van schitterend geel-goud,
die de warmgele blink- en glimlichttn van de
gouden bokaal overstemt en hoog daarboven
uitklinkt. Die goudgele noot vormt een rijk
contrast met het matte d( ffa blauw van de kom
en goudglarst in stille pracht tegen het
halfdoi.ker van den nstigen achtergrond. Tegen
dienzelfden achtergrond rijst statig de gouden
bokaal op, een van die pracht'g gedreven stuk
ken uit de school van Vianen: heerlijk mooi
van vorm, onberispelijk van verhouding, kloek
en breed van teekeiiirg. Het licht sprankelt
fonkelende, schitterende gouden bterre'jes op
het dun geschilderde metaal, wiens warme
tinten, koelte zoeken by' bet blauw-blanke
porceleir, vast, strak en hard geschilderd, dun
en broos als de materie dat eischt.
Het is een ry'k en voornaam stilleven, een
schilderij van oud-Hollandsche deftigheid,
degely'kheid en glorie, waarop de eenheid haar
stempel hetft gedrukt van onvergankelijkheid.
Een ander stilleven van' Abraham van B yeren
is ook sedert korten tyd iu bruikleen afgestaan
door dr. Bredins. Het heeft niet het sterke
coloriet van het stilleven van Ka'ff, bovendien
is door het verschieten v^, b s; blauw, Jat eene
rol als kleur in het scoildery ie vervullen
had, het kleuretarrangement etnigszins ver
stoord. Omtrent dit verschieten van bet blauw,
werd mij hieromtrent welwillend eene
mededeelirg verstrekt door den onderdiiecteur
dr. Martin, die het verschynsel toeschreef aan
de ii.feneure kwaliteit van blauw, die van
Bi yeren gebruiken moest, daar zyne treurige
fiuaUiën r.iet toelieten, dat hy gebruik maakte
van de vaste maar dure lapis lazuli.
Arme van B.yeren; Tucn hetft dit schildery'
zulke breede kwaliteiten, htt is zoo grootech
van opzet, zoo rt yaal en onbeuepen geschilderd
dat het zijn adel niet verloochent, al mist hel,
dat verzorgde en rijp doorvoerde van sommige
van des schilders viscbbtnls ken. De behaiidelii g
der draperieën doet aan Herubrandt der.ken,
ook de goudachtige toon, die door het geheele
ttfreel tcheu ert.
iifiiiiimiuitmi
iiuiiimimm ih
De eer.e grof en krachtig in een licht taaien
pak met een weitatch op den rug, een geweer
over den schcuder en zijn tkistoK in de
rechterhai.d.
De andere klein en gebogen in 't nationaal
coetnum van Ficmark^r.
Zij hadden be den Ski aan de voe'en.
Zy kwamen uic het oosten waren aan n
stuk ovtr de tLeeuw ep hun ski beengrgleden
tot zij aan de rivier kwamen.
Hier hielden zij stil, keken eer.s om zich
heen en da kleinste van de twee, die een grooten
zak op zijn rug droeg, deed dien af en zette
hem aan den oever nier.
Hier zal 't noeilijk over kernen ?ijn, zei
hij ; zijn s>tem kloi:k ichor en had een vreemd
accent.
Maar er ever moeten we, zei de groote.
Laten we even ruiten.
En zij zs-tten zich op den zak.
Het zal laat zijn voor we op het land
goed aankomen, kiaagde de kleinste,
Maar voomit zullen we vannacht ant
woordde de andere.
Maar het is onmogelijk om over de rivier
te korter !
Niets is ormogeliuk, antwoordde de lange
man. En kort t'aarop, eenvoudig:
Laten we, voor we ver. er gaan, hier wat
eten.
Zij haalden vcedtel uit den reiszak te
voorEcbyn en iter.
Een borrel zou goed doen, meneer!
De andere was opgestaan en scheen den toe
stand der rivier te onderzoeken on te zien
waar ze het beste was over te steken.
Is v f rden p de rivier niet smaller: vroeg bij.
Mijlen lang is de rivier even breed en even
gevaarlek, antwoordde de metgezel.
Goed dan probeert n we 't bier.
De kleine man wierp een baas'igen blik naar
den grooten en zijn zwarte oo; je» glinsterden
als \uur.
Een borrel zou goed doer, heih&alde ti\j
op klagerden toon.
EPU borrel zou geen goed doer, zei de
arder banch. Wij hebben van r acht een hel
deren blik en een vasten veet uooilig. Eu naar
het landgoed zullen we, voer dat de dag aan
breekt.
U is een strerge meester.
Ik ben een man.
De kleinste schudde zijn hoofd, keerde zich
cm en kreeg eer. platfe Beschuit zijn borstzak,
die bij heimelijk rasr den mond brachf.
Een pyp ta! ak zal iemard tcch liet naar
het hoefd stijgen, mompe'de bij, ferwijl hij de
flesch verborg en rijn pijp vcor den dag haalde.
Ga je garg, rook, zeide de ander ver
strooid.
Daa*op zette hij ?ijn tkistok op het y's van
de rivit r staarde r aar de overzij en dacht na.
We zullen het probeeren kwam hij
zacht, t Is in zich zelf'.
De kleinste keek hem af en toe e;r.s van
terzij !e aan zoog aan zijn pijp, terwijl hij
ook nog een paar maal de gelegenheid waarnam
om een hartversteikirg te nemen.
Zij verwacht iiij morgen vroeg, zei de
groote in zich zelf. Zij verwacht mij. En dus
kom ik. Men viert niet iederen dag zijn huwe
lijksfeest. Zij verwacht mij morgen, vast en zeker.
Hij keek naar bo en en om zich heen en
riep luid :
"VYy moeten op weg. Er is sform in aantocht.
De acdere s'ond op en bond den zak weer
op zy'n rug.
Ja, slecht weer wordt 't, zei hij. Het zal
wel op storm uitlopper.
Wij moeten beproeven van de eene ijsschol
naar de ai.dere te sprirger.
??Het zal ons ongeluk zijn !
Onzin. Wat een man wil, gebeurt. En ik
ben bruigom !
Des te treuriger voor uw bruid, die weduwe
wordt nog voor de bruiloft, pruttelde de kleinste
in zich zelf.
Maar de groote man onderzocht ondertussclen
de si i-riemen ? trek ze vaster aan en maakte
zich gereed.
Wilt u vooruitgaan ? vrceg zijn metgezel,
- Ja.
Zoudt u dan niet uw weitasch en geweer
iflsggen?
Neen! klonk het kort en beslist.
En ttrwyl hij bet ijs met zijn stok onder
zocht, zette hij zich in beweging.
Wees votrzichtig ! Het ijs kraakt ! Pasop,
nu stooten de ysschollen tegen elkaar, riep
de kleinste en naai nog gauw een blok uit
zijn ilesch.
Volg my ; ik zal den weg wijzen, rif p de
groote ttrwijl hij een oogenblik zijn hoofd i aar
zvn metgezel omdraaide.
Tegelijkertijd barstte het ijs het Irooze
ijs, ondtr de lichte sneeu«deken.
Hij probeerde zich met zy'n bovenlichaam en
het eene been tegen een groo'.e \|stchol c>p te
trekker, die voorbij dreef.
Het lukte niet.
Ea terwy'l hij zonk voerde de strcom hem
mee, on^er het ijsbrok.
In kracht en kit unchittering en
geacbeveerdheid wint het stilleven van Ka!ff het van van
Bf yeren, terwy'l de laatste meer overheerscht
door zyne breedheid en durf in de teekening
en de compositie.
In Pulchri tentoonstelling van teekeningen
en schetsen van Haverman en Roermeester.
Haverman exposeert eene serie portretten van
bekende personen: namelijk de oorspronkelijke
kry'tteekeningen, die voor reproductie gediend
hebben ; de werkteekeningen alzoo. Zij missen
de bekoring die mooi papier en mooie
drukinkten daaraan kunnen toevoegen ; als werk- j
teekening beschouwd, waardeert men meer de j
knapheie1, waarmede de portretten geteekend
zijn, dan dat men door de schoonheid er van
geboeid wordt.
Hier geen streven naar licht of
kleurexpressie, de kunstenaar bepaalt zich alleen tot
het scherp benaderen der vormen door lijnen,
daaraan parend een juibten blik voor de onder
linge verhoudingen. Scherp waarnemer, weet
by' de vormen zoo te ontleden, dut hy bij het
opbouwen van zy'n portret tenslotte eengeheel
verkry'gt, waarin hy' als vanzelf eene bepaalde
expressie van den persoon heeft neergelegd ;
deze is. het. die de herinnering van den per
soon by' ors levendig houdt. Hy' geeft in
deze teekeningen alleen maar een facet van
de g'heele expressie, die het leven is, en dat
in zijn geheelen omvang alleen uit te drukken ,
is door de combinatie van kleur en vorm, door
icachtneniirg van de onderlinge verhouding
van licht en donker, zooals Rembrandt dit
deed. Zoo treedt bij R yaards het bezielende
naar voren, by' van Esden, het lydende en
mediteerende, by prt>f. Tiele, het subtiele, bij
Rutgers van Rozenburg het sarcastische. Ojk bij
zyne portretten van moeders met zuigende
kinderen, is het nu eens de moederlijke passie,
dsn weer moedeilyke teederheid of moederJyke
liefde, die tot uitdrukking komen. Hoe dege
lijk deze tetkeningen ook zyn met welke stalen
vastheid de lynen gezet zy'n, zy schijnen iets
te missen: een ry'k en warm bloed, dat hen
leven doe% en bewegelijkheid geeft aan
de lijnen, die nu de vormen strak en vast
omsluiten, en deze om zoo te zeggen doen
beviiezen in de y'&kamer van de koele rede
en bet verstand.
Roermeester exposeert een honderdtal
krijtkrabbels, teekei irgen en tquarellen, die als
htt ware zijn doen en laten illustreeren. Hy
heeft pleizier in zijn werk, alles toch laat hij
zien : kleine blaadjes uit zijn schetsboek,
vluchtige krabbels; hy'vindt alles even
interessa t, omdat hij er door genoten heeft. Iets
als een pbysiek gerot zit in si die schetsen,'
neergekrabbeld op lange wandelingen, langs
sloo'jes en vaar'je?, op vischtochtjes, by' stille
plassen, waar de zeslten op het water plassen
en de fuiken te drogen hangen. En 's winterc,
wanneer buiten de witte wereld was, dan de
sneeuwschoenen aangetrokken en gemarcheerd
langs buitenwegen, tot plotseling de wandelaar
kwam te staan voor een typisch geval, een
brui je, een paar wilgen, een paar huisjes, met
sneeuw, dikke blanke heldere sneeuw.
Da meeste dezer frissche en eerly'ke krabbels
zij a goed van formaat, juist van verhoudingen,
men ziet in dit werk een discipel van den
grooten Jacob, die de raadgevingen van zy'n
meester en vriend goed onthouden heeft en
die in toepassing brtngt, daar, waar zy'n oog
geboeid wordt door een geval, door eentffact,
dat hem pakt, en dat hy niet loslaat, voor
en aleer hij bat in beeld heeft gebracht.
24 Maart. L. LACOMELÉ.
Woensdag 9 April veikoopirg in Palchri
van de collectie Roelof» Hi yrmans van Rotter
dam, moderne schilderijen en eenige oudere,
waaronder een Jan Miense Moler.aer; onder
leiding van den kunstkocper Tersteeg. De
collectie bevat schilderijen van B. Koekkoek,
S^helfhout, Karlen Edouard Girardet, Bougereau,
van Borselen, Bakkerkoi ft', Riekf', Bosboom,
Calamp, Ch. Ja'que, e. a. Kykdagen 31 Maart
8 April.
Daarna waarschy't lijk op 16, 17, 18 April
in Pulchri verkooping oude prenten door de
firma van Stockum.
ERRATUM.
In «Nieuwe schilde)yen in het Rijksmuseum"
(zie vorig nummer) is voor den naam van den
schilder van het op de veilirg «Heeswy'k"
aangekochte stuk te lezen: Jacob Corntli z
tan Oostzanen.
EaMüMen?
De heer Van Nouhuys heeft het ro'diz of
nuttig geacht in het Vaderland zit h ah volgt
uit te laten ovtr hetgeen ons nummer van
23 Maart j.l. ter herinnering aan Van Lecufp
bevatte:
«Natuurlijk hebben enkelen het noodig ge
oordeeld et>n Vau Lennep-hulde te verbiuden
met een Sei'enhiebe aan bet adres vanaudiren.
De redactie van De Groene deed het in een
plaat, de heer Taco de Beer in een spetcb bij
de vertoonirjg van //Het dorp aan de grenzen."
Voor mijn gevoel wordt een dergelijke buide
daardoor onzuiver. Wat beteekent het mevr.
Bosboom?Touseaiit, Po'g'eter, Bu-keu Haet,
Betje Wolff en Van Lennep nogmaals bijeen
(e zetten aan den oud-vader laac'schen disch,
gelijk De Amsterdammer doe^, en dan een bode
van ])e Nieuwe Gids te laten b'nnen vliegen
met de medec*eelirjp, dat er al'een maar aan
grrrco'e kunst" gedaan wordt f Wat betetkent
het, dat, de heer De Beer zoo blij is ovtr de
afwezigheid van aanstellerij en grootheidswaan
zin bij Van Lennep?
»Er is 1.03 LOOit nieuwe kunst g< komen of
tr was reactie tegen oudere. Dat daarbij tijde
lijk aan die oudere wtl eens onrecht gedaan
werd is niet meer dan ta'uurlijk en even ver
klaarbaar, als dat de nieuwe in het eeist a:les
behalve welwillend werd 'n gehaald.
«?Maar aan dergelijk doen d:'eiit zoo gauw
DIP gelijk een einde gemaal t, om te komen tot
een betere waardetring van beide. Een Van
Lenntp-hulde n.èi hateüjkhiden aan het alres
van anderen heeft een wrangen bijsmaak."
We zouden haast durven zeggen, dat onze
vriend en medewerker dm dag, waarop hij dit
schreef, mtt htt verkeerde been uit bed is ge
stapt, en in elk geval dat zijn oog gelukk'g
ze;dsame uitzondering! een weinig ,booo"
was.
De plaat, die hem ditmaal zoo OLaangenaam
hetft getroffen was de reproductie van
een teekt nii g van Bra»kensit k, uit het jaar
1893, ter viering van den Sasten verjaardag
van Mr. J. van Lennep in den letterkundigen
Hemel.
Waarom zouden wij nu haar bij deze gelegen
heid nitt in btrinnering htbben mogen
brtngen, als een blijk van waardeerii g ook vroeger
door Braakensiek ea het Weekblad Van Lermep
toegedacht ?
Reeds de artistieke verdienste van de pren*,
gaven ons recht haar nog eens uit di n
schuilhoek te voorschijn te halen, zooveel te meer
r u het een gedenkdag bttrcf dezen gedenkdag
voorafgegaan !
Maar 2ij was hatelijk" naar Van Nouhuys'
meening.
Zondesüng genoeg in 1893, toen de Nieuwe
Gids nog leefde als de Giiis van de generatie
van '50, hebben wij niets betp?urd van een
opvattin', gelijk nu door Van Nouatys aan die
teekening wordt gehecht ook de hei r Van
Nouhiiys zelf schijnt destijds de //:chf r 's" nog al
onschuldig te hebben gevond< n !
Hoe werd zij LU in 100 i, in g» n jaar later,
zoo bijtend scherp, dat alleen reeds deze repro
ductie aan onze hulde //een wiangen bijsmaak"
gaf?
Waarlijk, de wrangheid komt ditmaal uit Van
Nouhuys' eigtn gemoed. Hij heeft dep'aataiet
eens goed bekeken, iioch het onderschrift be
hoorlijk gelezen.
Wat beteekett htt," zoo schrijft hij
dan een bode van de Kieuice Gids te laten binnen
vliegen met de mededeeling dat er alleen maar
aan grnoote kunst wordt gedasn,"
Nu, dat is onju'st. De bode is niet van de
Nieuwe Gids. De Nieuwe Gids immers zendt geen
bodf, die de generatie van 'fcO en hsar geest
verwanten van ecnige tekortkoming zal betichten.
De bode kwam eenvoudig mtt de Nieuwe Gids,
en antwoordde op tie vraag van Vau Leanep.
Lezen ze me nog h" ,Ze hebben het vertillen.het
schertsen, en het lachen verleerd; ze doen alleen
aan grroole kunst"; waart p Betje Wclff h(m
troostte met de woorden: kom Ko, dat komt
wel wér terecht."
laiimiimiiiMiiimittiiimiitiiHuiiiiiHHiiiiM
nimtiiiiinMll
De ander stond met open mond en
gl'nsterende oogen hem ra te staren.
Heil»! gilde hij, toen de drenkelirg zyn
hooid en eene arrn nog eens op,tak. Heila! Ik
kom ! Hier is myn stok ! Pak aan !
Maar de zinkende kon den sttk ziet meer
grijpen.
Houdt je aan, de ijsichol vast, gilde de
ander. Wacht even !
En hy' sprong zoo vlug de riv'er op, dat het
ijs dadely'k onder hem brak en hy' tot aan de
schouders in 't water stond.
En terwy'l hij zich vol angst weer naar den
oever werkte, hoorde bij den groote iets roepen,
dat verdween in het gedruitch van den woesten
stroom.
Toen de kJeinste aan wal stond, schudde hy
zich af als een natte hond, keek met slaperigen
blik de rivier over, nain een langen teug en
lachte dronken :
Veel geluk op uw huwelijktfef s* wearde heer l
Pen heelen nacht sneeuwde het s(e k.
Maar tegen den morgen beg:n het (e waaien.
De wind kwam uit het noorden sl&eg
weldra over in storm jorg de wolken voor
zich uit veegde door de lucht met een
borstel van y'snaalden zweepte de losse
sneeuw in vliegende vaart zuidwaarts deed
de uitgestrekte velden er even kaal ui'zien als
zij te voren waren en hoopte groote
sneeuymassa's op elkaar, daar waar een heuvel
de sneeuw verhinderde verder weg te vliegen.
En toen de storm moe werd en een oogen
blik uitrustte, lag het kale, uitgestrekte land
schap sti?f en stil als te voren.
Geen menschenstem, zoover htt oor reikte.
Geen levend wezen, zoover het ot g zag.
Behalve drie langbeenige, magere wolven die
op hun staart gezeten met bloeddoorloopen
orgen en uit den bek hangende tong gluurden
naar een klein manspersoon in nationaal
F.cmarkenscos'.uum, die in eikaar gedoken, ha f
01 dergesneeu%d op den grond lag, met een
leege veldflesch in de hand, met open mond
en een gestorven blik in zyn dtffj zwarte
oogen.
En het lawaai van het kroien van het ijs in
de rivier sneed mtt snerpende kreten door de
ij?i(je stilte van de groote eenzaamheid
Ea van het strand klonk het deffe, diepe
dreunen van den golfslag der zee tegen het
bolweik van den rotsmuur, als het geluid vaa
ver verwijderde k<rkk!okken, die door sterke
handen in beweging gebracht werden, om te
luiden voor een die ges'.orven is