Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1293
'-,
f,"
V'
. Z10 bet'eksnde dus de plaat, lo. dat de Nieuwe
Gidi van '80?'93 weinig oog bad voor den
geselligeo, luimigan, vroolijkea kant van het leven,
door Bstp Wo'ff en Van L^nnep bij voorkeur
in hun werken gezocht; ons dunkt een opinie
waarover ook de onpartijdige Nieuwe Gidsers
van 1893 het in 1902 nog wel met dien Roie
eens sullen zijn; en 2 >., men lette op de twee
rr's in 't woord grroote," een aanduiding van
de overschatting der groo'heid van hun eigen
groote kunst, waarin zij ats jeugd ge partij zoo
gemakkelijk 'vervielen; een overschatting trou
wens die tussohen 1893 en 1902 niet weinig is
geluwd; zooia*, indien we deze plaat niet a's
een onde uit het jaar 1893, maar als eennieuwe
ran thans hadden gegeven, we dat grroote in
plaats van met twee, mst n, of hoogstens
anderhalve r zouden hebben geschreven!
Wat er al zoo in een r zit! Die eene r van
1895 bracht onzen vriend Vaa Nouhnyj ia 1902
nog vai streek ; dat vertellen schertsen, lachen"
heeft het hem niet gedaar, onder den invloed
van die p-schrik liet hij dat ganschelijk weg,
en u',t verbon wereerdheid gaf hij er ons nog een
r bij, en sc'ireef voor zijn Hagenaars ons rgrroote"
met drie vaa die booze consonanten!
Intu^chen zou de heer Van Nou'iuys het ons
moeilijk kwalijk kuinen nemen, als wij hem voor
ditmaal met een glimlachje om zijn wijsheid
beenzonden. Wanneer men een kwart eeuw een
weekblad heeft geredigeerJ, waartoe a'le ni
uweren, met ta'eat bedeeld, vai walke ric'iting ook,
den vrijen toegang hebben g'.noten en, gelijk de
inhoud van ons blat het no* bewijst, de
toegirg steeds voor hem geopend blijft, dan werd
toch zeker door oas waardeering genoeg in daden
bstoond, om in dit opzicht b wen verdenking te
staan. Wanneer wij daa ook lezen: Miar aan
dergelijk doen dient zoo gauw mogelijk een einde
gemiakt, om te komen tot esn biteri
w»ardeering van beide (,ouie en nieuwe"), luidt oas
antwoord: vriend, daar is velerlei wijs van doen,
waaraan zoo gauw mogelijk een einl moet
gemaakt, en daar o ider behoort niet in da laatste
plaats geteli te worden: iennnd in opp?rv!a*kig
gesch-ijf bedoelingen toeted.c'iten, wairvan gij
bij een g nadenken zoidt kuauen Wctin, dut ze
allerwawchijulijkst niet bestonden.
Ziker, de heer Vai Njuhuys, dia zelf op
geenerlei wijs g;rair loop1, tot de «?nieuwere"
te w Jrdea gertk-ind, '? wij bstwijfelen het niet
wordt ook in dit geval gjleid of misleid door
een zucht naar rechtvaardigheid ; mair met dien
rechtvaar li^heiJsiin strookt het gteaszins ook aan
de vermelding van een eenvoulige waarheid, hst
constateeren van een feit, h:t aangeven van een
tegenstelling tot karak^riseering vaa de
letterkualige werjld in 1S93, de bateekenis ii
verleenen van het uiten van »hatelijkhiden" ...
en dat nog al in 1902!
PbiiJloiie ea Litsraira talfeiten.
DR .1. W. MULLER. Da taak der Ne lerlandsche
Pldlologie. lutreered*) te Utrecht.
FR G. KALFF. Ooer de teorJinj van literaire
kunstwerken. Int reerede te L ij in.
«liet komt slechts aan op de gezindheid
waarmede men iets afkeurt.
MULLER. Rede, bl. 34.
II. (Slot.)
In argeloosheid keuv '1de de heer Muller soo een
beetje over de vakken dii hij zou gaan doccerjn ;
er was bizoider weinig nieuws bij en het gaf
alleen nig eens een aardigan kijk op de ver
houding van een conservatief-academisch man
tot de literatuur als kunst. Zonder argeloosheid,
maar met de houding van v jkorasn bevoegdheid
daarentegen, nan de heer Ka'ff het woorl over
de l.t;raire kunst, om eenig licht te werpen in
bet duister dat de wording van kunstwerken
bedt k t (bl. 8). Doch het blijft volkomen duister
wat hij daarmede eigjnlijk wil bereiken, en hoe
hij zich de verhouding van wetenschap en kunst
denkt, want een opheldering kan de volgende
passus, waarin hij bet doel zijner wetenschap
tracht, te om^c'irijven, niet wel heeten. Hij wijst
(bl. 29) op »het groote voordeel da1; voor lite
ratuurgeschiedenis en aesthetische critiek beide
verwacht mag worden uit het volgen van de
richting de hij in den aanvang door een koit
overzicht heeft trachten aan te duiden."
,Voor de literatuurgeschiedenis, vervolgt hij,
zoo. dat voordeel bestaan in een helder besef.
nu nog schaarsch te onzent, dat het ook haar
als elke geestelijke wetenschap te doen moet
zijn «niet om het eenvoudig vaststellen van
feiten, maar o a za te beoordeelen, te verklaren,
met elkander in verband en zóó tot een waar
schijnlijk geheel te brengen," al zal daar, en
nog m^er in de literaire historiografl s die eene
kunst is het subjectieve eene voorname rol
tp-len." '
Er wordt in deze omschrijving vaa de taak
een onderscheid gemaakt tusschen literatuur
geschiedenis, die naar 't Sedoelen van den hser
Ka'ff een wetenschap schijnt te zijn,en weieene
waaria het subjectieve een voorname rol spaelt;
en literaire historiografn die eene kunst i% en
waarin het subjectieve een nog voornamere rol
speelt. Nu imet h;t echter deze
literatuurgeschiedenis te doen zijn, naar het van Ttele
geciteerde woord, ii;t om de feiten esnvoudig
vast te stellen, maar om ze te beoordeelen, te
verklaren, met elkaar in verband en zóó tot een
waarschijnlijk geheel te brengen. Mat belang
stelling zou men wenschen te vrager, wat er
dan nog voor taak overblijft voor de literaire
historiograü', die men zich juist deikt als de
kunst om de feiten met elkaar ia verband en
zóó tot een waarschijnlijk geheel te brengen."
Er is echter buiten de opsomming van Tiele
niets mér denkbaar ; literituurg^schiedenis en
literaire historiografie vallen samen, men weet
waa-lijk niet meer of men volgens den heer Kilff
zijn vak nu eigenlijk als een kunst of als een
wetsnschap heeft te b schouwen, eu men raakt
geheel verward omtrent de voorname ea nog
nuer voorname rol van het subjectieve.
Di duisternis wordt nog dichter, waar de heer
Kalff zijne opvatting van aesthetische kri'iek
tracht aan te du'den. Zijne nieuwe rich'ing
brenf t roor de aesthetische critiek dit voordeel,
(bl. 29): ie overtuiging dat er voor haar meer
en beter te doen valt dan ehchts het bekende
»mooi en leslijk vikden'', waarin buitenstanders
bet hoofddeel van hare taak gelegen achten.
Zeker, die tieren waardeering zal zich bij den
ges3hiedïchrijver der literatuur wel opsnbaren,
eenvoudig omdat zij zich niet laat onderdruk
ken, ook niet bij degenen die beweren z'ch van
haar te willen onthouden. Doch gewichtiger is
het te po^en, de ontwikkeling van het gevoel
en den literairen smaak bij een voli sai te
toonen, in verband met de garsohe maatschap
pelijke ontwikkeling; de schoonheid van literaire
kuLstweiken in hare : a nenstellende deelen op
te sporen en aan te wijzen; eigen
sehoonheidsontroering aan anderen mede te dealen. De
kennismaking met vreemde literaturen, niet het
minst met de klassieke, zal daarbij onzen blik
moeten veiraimen, omen smaak verfijnen, onze
waardeering der eigen literatuur betrouwbaarder
maken; ook ons in staat stellen, de
cn'wikkehng onzer li'eratuur te verklaren, waar zij d?n
invloed van eenige andere literatuur ondergaan
heeft. Studie der cultuurgescH 'denis moet ons
dm grond leeren kennen waarin de literatuur
wortelt; studie van aesthetica en van psycho
logie ons helpen doordringen t )t den ondergrond.
»In die richting voortwerkend, zullen wij
vele dingen onverklaard moeten laten; het woord
van den Apostel: wij kennen ten deelc" zal
van kracht blijven ook hier. Doch wat nood,
indien slech's het streven naar wetenschap
gestadig wordt gedragen door se h oonheidsliefde
en nauwkeurigheid van keanis door teeJerheid
van aandoening*'F" (het laatste is eencitaat uit
Ruskin).
O,) dezen warboel orde te stellen is onmo
gelijk ; men kan er alleen het klaaglijke van
aaatooneD. DJ »gdschiedse'irijver der literatuur"
kaa niet anders zijn dan de man van de
flitsraire histbriografi:" uit het vorig citaat, een
kunstenaar dus, en zijn reigen waardeering"
moet wezen het subjectieve dat in die
historicgrafij een »nog mser voorname rol" speelt.
Wat mag echter deza eigen waardeering"
onderscheiden van het rbaoordjelen der feiten"
waar het, volgens Tiele, de literatuurgeschie
denis om te doen moet zijn? Ei zoo ook dit
samenvalt, waarvoor houdt daa de heer Ks ff
de aesthetische critiek, vo'ir een wetenschap of
voor een kunst ? Gewichtiger dan eigen waar
deering te opsnbaren is het, zegt de heer Kalff,
te pogen, de ontwikkeling van het gevoel en
den literairen smaak bij een volk aan te toonen,
in verband met de gansche maatschappelijke
ontwikkeling." We zouien vooreerst wel eens
willen vernemen, waarom, Er bestaat menige
openbaring van eig >n waar Jeering die gewichtiger
is dan menize p~>gi<g om die ontwikkeling aan
te tionen : Van Deyssels lyrische critiek is ge
wichtiger dan Kalff s boek over de 16 eeuwsche
literatuur. Maar dan, wat heeft het aantoonen
dier ontwikkeling met aesthetische critiek te
maken P Hdt is wetenschappelijk werk vaa
cultuurhistorischen aard. Gewichtiger ook, zegt de
heer Ki'ff is het, de sc'aoouheid van literaire
kunstwerken in hare samenstellende deelea op
te sporen en aan te wijzen. II-t is zeer wel;
maar juist over d? ongelijkheid om wat schoon
heid" is, wetensehappslijk uit te maken, daarover
loop', al sinds jar<in de strijd. II >e zal men de
sc'ioonheid buiten die milder gewichtige "eigen
waardeering" om opsperen ea aanwijzen, als men
niet objectief wetenschappelijk vermag vast te
stellen wat schoonheid is ? Gewichtiger ten s'otte
dan d1) »sigen waardeatins^" is het eigen
schoonheidsontroering aan anderen msde te deeleu".
H;er heeft de verwarring tot verbijstering ge
voerd. Wat miet badui ien een »eigen schoon.
heidsontroering" buitei ,eigen waardeering"
om ? Ei hoe dan toch f Wie deelen eigen
schoonheidsoitroering aan anderan mede? De
kunsteraa's, de dichters zelf, direct in hun
kunstwerk? Op de interpreta'oren der dichters ?
Maar va: waar hebben daa deze uitleggers
hu-.ne schoonbeidsontroerin^? E i wat ter wereld
heeft het meedeelen van eigen
schoonheidsontroerÏBg nog met welenscb&p" te maken.
Voorts zegt de heer Ka'ff, zal door de
kennisnvik;ng met vr;emde literaturen, niet het
minst mst de klassieke, onze waardeering der
eigen literatuur betrouwbaarder worden. Is hier
die «igen waardeering" b 'doeld, zooveel minder
gewichtig dan tal van andera zaken, of een meer
objectievt ? Ei wat beduidt betrouwbaar"? II;t
schijnt te beteekenen dat wij oaze eenmaal
vas'gestelde waardeering minder vaak voor een
andere zullen hoeven te wisselen. H;t is mij
wel, doch ik zou willen weten alwtê', wat d.t
nog met ^wetenschap" heeft te maken.
Tea slo'te zullen er vele dingen onverklaard
moeten gelaten worden, doch dit doet er niet
toe «indien slechts het streven naar wetenschap
gestadig wordt gedragen door schooaheidslitfle
en nauwkeurigheid van kennis door teederheid
van aandoening." Ik heb dezen volzin van Rus
kin eenige malen overgelezen en moet erkennen
niet te begrijpen wat de heer Ka'ff met het
c'teeren er van in dit verband anders kan be
doelen dan een kL.nkend retoriek besluit. Dal
de watenschap zeer onvolledig blijft, dost er
zooveel niet toe als sc'iooj.beidslisfde het s'reven
naar wetenschap, en teederheid van aandoening
de nauwkeurigheid van kennis maar draagt.
Ea ra, wat wil dat ? Da heer Kalff is toch
anders zoo heel weekhartig niet; op bl. 28
schijnt bij er zelfs maar klein bezwaar in te zien
als de wetenschap bevorderd wordt ten koste
van sommige individuen. De wetenschap wil
een zoo volledig en zuiver mogelijk weten,, en
heef C niets aan sc'aoonheidslief Ie of teederheid
vaa aandoening. De astronoom die een komeet,
de bacterioloog die een bacil, de linguïst die
een taalverschijnsel bes'^uieert, ze willen zoo
volledij mogelijk weten, en als zij iets onver
klaard moeten laten, hou Ien ze geen praatje
over schoonheidslieHe ea teederheil van aan
doening. Ik ben niet ia de gelegenheid het na
te zien, maar ik vermoed dat de heer Ktlff de
woorden wetenschap en nauwkeurigheid van
kennis in een ge'ieel andere beteekenis heeft
overgenomen dan Ruskin er in dit c.taat aan
hecht.
Hoe kaa nu deze schromelijke warwinkel
ontstaan zijn? Wij gaven het reeds in het eerste
deel van dit opstel te kenner, dat de heer Ka'ff
tusschen aangeleerd-academische opvattingen en
uit eigen innerlijk geboren m;euingea heen tu
wtê" slingert. Het streven naar wetenschappe
lijkheid is dezen leerling van de Vries en
Jonckblost van de academie bijgebleven, bet
praten over eigen sc'iojnheidsontrosring (ils hoe
onfatsoenlijk moet niet dat woord het L-udsehe pro
fessorale auditorium ia de ooren hebben geklon
ken !) kojit uit hem zelf, waarschijnlijk onder,
hem min of meer bewusten, invloed va i de bewe
ging van '80. Maar h)e bleek tnfl ts die
schoonheidsontroeringen vaa den heer Ka'ff zij a kaa
msn zien uit de vier reeds genoemde boekj:s
over 171-seuwsche poëiie. Dat hij er toch steeds
weêi' van spreekt komt voort uit het door de
,/wetenschappelijkheid" altijd wat klein gebonden
besef, dat er in kunst een element is ontoe
gankelijk voor het weten : Men kan wel weten
dat men ontroerd is, maar mea kan zijne ont
roering niet weten". Natuurlijk kan men wel
zoeken te weten Ie komen, waardoor en wanneer
men zelf en anderen ontroerd werden, men kan
ook al die gevallen noteeren en desnoods
klassifneeren, zoo wetenschappslijk-methoJiscb als
men maar wil. Drch wat zau het belaag zijn
van een dergelijk weten ? Ea zelfs indien
men slaagde het wezen der ontroering voor het
verstand te ver-?klaren", wat ware er gewon
nen ? S;,ijgt daardoor de vreugde, het geluk van
het door schoonheid ontroerd zijn ? Tot welke
zonderlinge miskenning van de beteekenis der
kunst voor het leven voert zulke wetenschap !
De heer Kalff, ziende dat ia de kunstgeschie
denis het bloot verstandelijke weten niet tot
heel veel leidt, en uit academische aanhanke
lijkheid het wetenschappelijke toch willende
redden, veronznivert de wetenschap met daarbij
onbruikbare schooabe!dsoatroering en vertroe
belt zijne, reeds niet zeer sterke,
sc'ioonheidsliefde met onclisnstige wetenschap. Zo D bleek
het ons aan het slot zijner rede, maar zoo was
het reeds aan h :t begin: op bl. 7 spreekt hij
van het ruischen der verborgen broanen waar
uit de goddelijke poë;ie opwelt, op bl. 9 roept
hij de lust-ea-onlust-theorie te hulp,, en daelt
mede dat ook voor hem lust en onlust de
voorname bronnen van poëzie zijn"! Want, om
nog een oogenblik tot het engere onderwerp der
rede te komen, de heer Ka'ff wenscht te weten",
hoe een kunstwerk in elkiar raakt, a's we hst
eens familiaar mogen zeggsn. Waarom wil hij
dit ,weten"? I) het de lust van hut kind dat
een uurwerk breekt om te zien hoe de wieltjes
draaien"? Is het de drift om laags
verstandelijken weg door te dringan tot de «?oorzaken
der dingen"? Gsbeurt het in de meening dit
het hem dichter zal doen naderen tot het leven,
dat den echten kunstwerken eigen is ? Waar
schijnlijk alle drie, jndien althans de kinderlijke
lust niet is de onrijpe toestand van de weten
schappelijke aanlrif'; dan blijven er slechts twee
gevallen. Wij zouien niemand willen afnouden
van het opvolgen vaa die aandrift, maar wij
wensc'ien de vraag door den heer Ka!ff aaa
het slot zijner rede opgiworpsn, of niet de liefde
voor poëiie en literaire kunst schade zal lijden
door hst psychologisch literatuurwetenschap
pelijk onderzoek, wat anders te bsaatwoorden.
De beer Kalff vindt de vraag niet geheel onge
grond ; de wijje waarop hij zich van dit niet
gdheel ongegronde poogt af te maker, hebben
wij boven ontleed en in hare weifelachtigheid
gefcenmsrkt. Wij zouden wenschen ts vernemen
wat er gewonnen is, als men een kunstwerk op
de drie punten, die de heer K tl ff aanduidt, zal
hebben onderzocht: of het volkskunst is dan
wel iadividueele kunst; of het bswust ou'staan
is of onbewust; of het oorspronkelijk is of
navolging? DJ heer K» ff deelt het ons niet
mede. Brengt zulk een ondeico k ons uadertot
het innerlijk leven der kunstwerken ? Een woord
vaa Goethe moge hiir staan tot aatwoori:
(Brief aaa E.c'is-alt, 15 Scpt. ISO-i) J?-der
D chter baut sein Werk aus E ementeu
zusammeo, die freilicli der eine or^auisc'jer zu
verfl:c!itea vermag als der andere, doei komntes
auch viel auf den B;schauar an, voa welcher
Maxime dieser ansgeht. Ist er zur Trannuag
geneigt, so zers'ört er m h.' oder weniger die
Eiabeit. welc'ie der Küastler zu ernngen strebt;
mag er lieber verbinden, so hilft er dein Kiinstler
nach und vo^leadet gleichsam dessen Aisicht.
Man kaan in R vfaslisc'ien Eruskogeniit denzeigen,
wie de teilweise ausgefüirt worden, wie die
Arbeit dem Küistler einen Ttj besser gela-jg
a's den andern; da'.u muss mau ab;r das Bad
ganz na'i un'ersuchen, uad j^-ies B.ld will doch
aus einiger Fe-ne genossen sein. Wenn gewisse
mschaaisc'-ie B-ba^dluugsweisen, wie
Kupferstich und Misaik in der Nii'ie vor dem Au^e
sich in ibre techaisc'ieii A o.ne zerlegen, so
fallen die lö;hsten Kuastwerke, OJjssee uad
Ilias, v\)r dem Scharfohck eines trennen'en
Kr,tikers am einander. Ja, wer »ird leugnen,
dass selbst Soplnkles manc'amal seine Parpur.
gewaider mit weisssm Z^ira zummmtngei.ait
habs!"
Da heer M iller bleek ons de gewone, aca
demische literator, bezig gelijk we aan \ voor
beeld zagen waar Vondel bet slacht' ffer was,
onbekommerd om da kunst, een kuistwerk in
zija atomen u'teen te peuteren. De heer Ka ff
bracht liets nieuws: zijae drie hoofdlijnen,
volkskunst en inlividueele kunst, en de twee
anderen die we zooeven noenuien, zijn zoo oud
a'.s de acalemisj'je bemoeienis met literatuur;
(misschien is de kwestie van bewust-on'jewust
iets joager.) Het zonderlinge in hem, gehouden
Baast zijne collega's, is zijn gepraat over
schoonheidsoatrosring en liefde voir de poëzie. Het
is alles onovertuigd, tastend, fltuw, maar o
ja, zeker, de heer Kalff zou zoo gaarne
Sophokles niets dan l.efuebben, bewonderen,
als... als de wetenschappelijkheid maar niet
aanspoorde tot bet onmisbaar onderzoek naar
den winkel, waar S^piiokles het wilte garen
kocht om zijne parpergawaden aaneen te naaien!
HoSDius v. D. BROEK.
Malen,
ELISABETU BABEETT BROWNING Aurora
Lsigh. Vert. van M. v. WALCHEREN.
P. N. van Kimpen & Zoon, Ansterdam.
Dit van deze vertaling een tweede druk
verschenen moest, en dus de behoefte eraan
te bestaan bleek, wettigt haar daarom nog niet.
Die behoefts bewyst dan ook r.ö:h hare voor
treffelijkheid op-zichzelve, r.ö;h haar waarlijk
nut, doch slechts de luiheid va T ons lezend
puMiek, dat bó?en da oorspronkelijke schoon
heid, omlat de weg erheen nu niet vai glad
a'ip'ialt is, doch bekeid met 't opzoeken vaa
wat woordjes, verkiest het leege surrogaat, dat
wel zoowat den inhoud weergeeft, maar alle
innigheid der echte m?nschelijke stem heeft
verloren; een luiheid, erger dai die, welke
liever van de primitieven een photo^raphie doet
koopsn, daa er eens voor op den trein te gaan
zitten nair Antwerpsn, want esn vertaling.is
allicht nog diu'i'der dan den oorspronkelijken
text. Daarom, zoo men den smaak van het
publiek prijzen wilde om z'n keuze van Elisabeth
Birret Browning's dichtwerk, dunkt mij de wijze
waarop het dat te kennen begeert, erenyeel
en meer nog tegen dien smiak te getuigen.
En dus lijkt my deze herdruk, vooral naar
een diepere waardeering van le?en-m-literatuur,
eerder een slecht dan een goed teeken.
Van nut is dan ook deze vertaling niet, daar
ze het euvel maar weer hslpt voartbeataan, en te
m3er, wijl ze ook niet een go?de heeten mag.
In tegenstelling toch mit overzettingen uit
een minder algemeen bekende taal, voor welke
men, al zija ze niet artistiek goed, niettemin,
om de gelegenheid, die ze aanbieden, den
blooten inhoud van anders onbereikbare werken
te leeren kennen, dankbaar behoort te wezen,
ia het vertalen uit eene door ieder beschaafd
Nederlander gelezen taal, rfai alleen nog te
verdedigen, wanneer de fijne proeving der
vreemde en eigene, het vinden van de bet
vreemde woord in be'eekenis en toan, de vol
zinnen in hua klank-val dichtst benaderende
acq'iivalenten, te leeren kan geven, wat betreft
de beide talen niet slechts, maar in bizondere
en tintelende uitnemendheid ten aanzien der
literaire kunst in 't algemeen. Even verfijnd
genot dan voor den vergelijkenden en deze
subtibiteiten doorvoelenden lezer, dan voor hem,
die, vertalende, en dus zonder ds onrust, bij 't
schrijven van eigen werk altijd wakend, in te lang
zoeken naar een woord de stemming te verliezen,
vaststaand nu in 't eenmaal daar-zijnde schoon,
voorzichtig zy'n taal kan naspeuren en aanslijpen
en uit doen sprankelen, en zijn sty'l neerzetten
en dooreenschikken tot een den vreemden vol
zin zooveel mogelijk geüjkenden woorden- en
klank-gang. Deze uitsluitende waarde, welke,
om er woordkunst en stijl uit te leeren, dit
in 't Nederlandsen o ?er-zetten uit een door
ie Ier gakende taal hebben kan, heeft by'v. Van
Dey)S3l's' vertaling van Vi'liers de l'lsle Adam's
Akedyaseril, Verwey's Dichters Verdediging van
Shel'y, en, hier en daar, da Hollandsche
Shakespeare van Burgerady'k. Dat M. van
Walcheren's overzetting van Aurora Leugh deze
geheel mist, en zoo, haar laatste
b:stiansrede verloren hebbende, allén tot nadeel kan
strekken, dienen wy niet slechts te consta
teeren, maar kortelyk aan-te toonen.
* *
De Tnleiding", die ons geenszins het gedicht
in-leidt of zelfs maar in te leiden tracht, en
daa ook niet mér dan een voorwoord by de
vertaling zelve genoemi mag worden, die inlei
ding, een paar bladzijden holle frazen van
banale woorden en niet opgaande beelden,
verbedenkelykte ons gezicht al voor we van de
vertaling zelve nog een woord hadden gezien.
Daar we:d gesproken van » vorm en inkleeding (l!)
van een gedicht, van een bloemrijke" taal, van
zekere .sterke raderen", die met 't
ontwikfeelings proces van haar (E B B.'s) ty'd" in ver
band schyaen te staan, en ook te hebben
voortgewentell tot in den onze'', of choon ik ze
nooit heb gezien, van vly'mende ploegen van
ontgoocheling", waar ik alty'd in de meening
heb verkeerd, dat de ploeg, den akker tot
meerdere ontvankelijkheid voor bet zaad be
werkend, een beeld slechts voor iets heüzaams
kon zyn. Ten slotte deelt zy' omtrent eene
verta'ing de opvatting me ie, dat die een spie
gel" is.
vKMoji landschap of mooie schilderij, in spiegel
gezien, moet verliezen ann grootte (r), aaa frisclïheid,
aan wezenlijke sclioonlieiilswaarde. Daarentegen wor
den bizonderl/e Ien, eigi'naard'fie lijnen of verhoudin
gen, sjms sneller opijjm-rkt in den spiegel."
Nu, ik kaa me voorstellen, dat een
fpiegelbaeld, wat vager dan de realiteit, door niet
langer de oigen tot allerlei onderdeden te
trekken, de hoofdll/jnen dadelyker do3t opmer
ken ; ma»r een spiege), welke a die
bizonderhsdsn", ei die eigenaardige lynen of verhou
dingen" duidelijker dan da werkely'kheid toont ?
Voor zulk een won lerspicgel houden wy' althans
het vertaai-werk van M. van Walcberen niet.
Doch nu die vertaling dan Duria dient zy zich
aan de woorden der schry'fster te houden en
mogen wy' dua een wegblyven van de eigen
aardigheden der vertaalster virwachten. Laten
wy maar eens beginnen, de eerste blalzyde in
te zien. Daar lezen wij in 't Eigelsch (regel
4-8):
As when you punt your porlr.iit f/r a fricnd
W!io kccj)s it in a di'awer and looks at it
I/onj; aftcr hèlias ceased t') love yon, jast
To h-jld toget'ier wkat lie was aal is/'
In plaats van nu eenvoudig letlerlyk te ver
talen, b v. als volgt:
Als wen ge uw beeUuis schildert voir een vriend,
Dit- 't in ecu la b ;\vafirt, en er naar kijkt,
Lang na lat hij al niet meer mint u, slechts
Om saam te non ten, wat hij was, eu is."
deelt M. van Wa'cheren meer haar indruk van
deze regelen mse in haar taaltjs, waarschynly'k
in de meening, mat haar na j wen" en
vriendelyk demonstreerende onderschsiding tusschen
portret" en de pertóói", haar allitteratie
mér van wis en w ird,'' de zaak i ^
duidely'ker en fraiier te hebben u.teengszet, dan de
schrijfster het deed :
Zooals wie zijn pirt^et maakt voor een vi-;eud,
Die 't opbergt en w jaren weef beziet,
A's de ],ers-'ión h m niet m?er lief /,¥, ble.-hts
Om saam te houden hoe hij was en «v/W.''
Da zes hieropvolgende regels zy'n:
T, writing thns, am s'ill what mcu call young;
I have not s') f a r left the coasts of lil'e,
TD travel inland, (h:it l eannot liear
Thiit munn'ii' uf tlie outer Infimle,
AVhich luiweaned biibies smile at in theii' sleep
M'heii wondcrcd at for smiling; uit so f ar. .."
Die konden wel wat minder breedvoerig"
meende M. van Walcheren, en bekorte ze tot
deze vijf, van Hollandschen onzin :
Als ik zoo schrijf word ik mg jo:ig genoemi'' (! !)
(hier heeft de vertaalster niets van begrepen.
IHar regel toch, kans-berekening van oule
jongejuffrouw, geeft aanleiding, tot de vraag en als
ge niet zóó scbreeft, hoe zoudt ge dan wel ge
noemd worden ?"
Niet zoover ben ik !andvva;irts-in gereisd,
Of 'k huur nog rüisehen gindsche oneindighi'ul,
\\aaiMcgcn in zijn ^laa[) de zuiglin'j; lacht
Als 't liiehjeu ons venvouJert; niet /óuver,. . /'
Niet te begrijpen, dit nu niemand begrijpt,
boe-zóó 'a idwaart in" ! Was haar 's levens
kusten" te bloemrijk", en murmer" niet mooi
genoeg, dat zij gindsche" oneindigheil liever
liet ruischen," in plaats van murmelen". Of
leverde bet soms eenige moeilykbeid op, zonder
bijna n omzetting, te vertalen :
;,Mij. jehrijvi'nl /.uo. noemen de menschen junrp nog ;
'k Heb niet /üó vi'i' verlaten 's leVen kusten,
Te trekken hiFidwaurts-in, d;it 'k niet kan hooren
Dat iniinn'len van, da-irbuiti'ii, d' Kindloosheid,
Die 'L wii-litjc te^en-gliiülacht in z'n slai|>,
Ais 't ^liinUehje ons verwondert ; niet zou ver . . ."
Deze heerlijk fijne en wonder-diep-zinnige
regels, missen ia de slechte ea dorre vertaling
van M. van Walcheren niet alleen de gewone
verstaanbaarheid, maar tevens vai woord tot
woord alle geur-^alem en tir,t-teerheid der
oorspronkelijk-:; poëzie.
Verder vergelijkend bleek deze vertaling
nog wel een tweede druk herzien" en ge
zuiverd tot grooter klaarheid en inniger trouw",
zooals met een nederig doch welvoliiaan gezicht
onze vertaalster verklaart voort "e gaan,
bijna aanhoudend de verzen der tchrijfster over
meerdere of mindere verzen" der vertaalster
te verdeelen, door die op allerlei wijze te ver
knippen, voortdurend woorden van zin te doen
veranderen, weg te laten of in te voegen, en
aldu? het gehele gedicht met eigenwijs-heden
onartistiek'aeden, i-trouwheden ea slordigheden
van de zooeven getoonde soort, eenvoudig
onkenbaar te maken. Na gedurende een tien
bladzijden oss op die manier te hebben laten
folteren, en daarna voor alle zskerheid verderop
nog hier en daar een greep te hebben gedaan,
zy'a wij zoo vry geweest, ons van verdere
kennismaking ontslagen te achten.
Te beklagen de lieden, die, 't Eigelsch niet
machtig, nu door dit dikke boe'i heen moeten
worstelen, en onbeloonde moeite ? niet in
staat, de dikkere vergissingen-muur dezer ver
taling over te klimmen, de poëzie van Elisabeth
Barrett Browning niet te zien zullen krijgen.
Den H a a g, Febr.'02. CABEL SCIIABTEN.
40 cents per regel.
IIIIIIIIIIIIIII1I1IIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII
TRADEMARK
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wgnhandelaars OH
bg de vertegenwoordigers
KOOPMANS & BitriNIEB,
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
Pfpnaiiaf/2,5öperFlescli.
K AM S TRA's Matrassen-, Bedden- M
Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek.
BED DEE TOEKOMST met lOjaargara**
t ie. Leverde sedert 1898 pi. m. 7OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratie
Honderden bewyzen van tevredenheid. ?
Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN.
Piano- en Muziekhandel
H. E AHR, te utrecht.
Opgericht 1835. Tdephoon No. 443.
Amerikaan scha, Duitsche en
Franscha
PIANINO'S en ORGELS.
Groote keuze in:
HUUHPIAHTO'S.
Oude instrumenten worden ingeruild. Rep*»
ratiën worden in de Fabriek ten spoedigst*
uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in «a
buiten abonnement.
4&V3&
Hoofd-Depöt
VAN
.Dr. JAEGER'S ORI6,
K. F. DEUSCHLE-BENGKB,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deza
artikelen in geheel NederL
VICfÖRIAWAfER.
GRAM) MiUHlKR.
Cordon Jaune & Rouge.
LJQUEUR ROYALE.
Agents GenerauxB.A.RIPPING&Co.,Amsterd.
Piano-, Orpl- en Mnzietailel
aiEYROOS «fc KALSHOVEM,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hm».
Repareeren Stemmen Ruilen.
J. H. DE WÏTT~
Algcmeeuc I£oekhandel
Utrechtschestraat 54, Amst.
(Telefoon No 3947).
Levering van Biiiuon- en Buiteulaudscho
Tijdschriften en Boeken.
Nieuw Kookboek!
Wenscht men werkelijk iets goeds
o,T dit gebied, men vrage dan het
zooeven verschenen en alom gunstig
beoordeelde nieuwe kookboek:
samengesteld door
MARTINE WITTOP KONING
Leerare» in Koken en Voedwg-ileer
aan de Amsterd. lluis'wudsc/iool.
P<ijs ingen. ? 1.25, st»-rk geb. ? l 75.
itg. van W.HIL.iRIUSWzs.^Zwe/o.