De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 6 april pagina 4

6 april 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1293 '-, f," V' . Z10 bet'eksnde dus de plaat, lo. dat de Nieuwe Gidi van '80?'93 weinig oog bad voor den geselligeo, luimigan, vroolijkea kant van het leven, door Bstp Wo'ff en Van L^nnep bij voorkeur in hun werken gezocht; ons dunkt een opinie waarover ook de onpartijdige Nieuwe Gidsers van 1893 het in 1902 nog wel met dien Roie eens sullen zijn; en 2 >., men lette op de twee rr's in 't woord grroote," een aanduiding van de overschatting der groo'heid van hun eigen groote kunst, waarin zij ats jeugd ge partij zoo gemakkelijk 'vervielen; een overschatting trou wens die tussohen 1893 en 1902 niet weinig is geluwd; zooia*, indien we deze plaat niet a's een onde uit het jaar 1893, maar als eennieuwe ran thans hadden gegeven, we dat grroote in plaats van met twee, mst n, of hoogstens anderhalve r zouden hebben geschreven! Wat er al zoo in een r zit! Die eene r van 1895 bracht onzen vriend Vaa Nouhnyj ia 1902 nog vai streek ; dat vertellen schertsen, lachen" heeft het hem niet gedaar, onder den invloed van die p-schrik liet hij dat ganschelijk weg, en u',t verbon wereerdheid gaf hij er ons nog een r bij, en sc'ireef voor zijn Hagenaars ons rgrroote" met drie vaa die booze consonanten! Intu^chen zou de heer Van Nou'iuys het ons moeilijk kwalijk kuinen nemen, als wij hem voor ditmaal met een glimlachje om zijn wijsheid beenzonden. Wanneer men een kwart eeuw een weekblad heeft geredigeerJ, waartoe a'le ni uweren, met ta'eat bedeeld, vai walke ric'iting ook, den vrijen toegang hebben g'.noten en, gelijk de inhoud van ons blat het no* bewijst, de toegirg steeds voor hem geopend blijft, dan werd toch zeker door oas waardeering genoeg in daden bstoond, om in dit opzicht b wen verdenking te staan. Wanneer wij daa ook lezen: Miar aan dergelijk doen dient zoo gauw mogelijk een einde gemiakt, om te komen tot esn biteri w»ardeering van beide (,ouie en nieuwe"), luidt oas antwoord: vriend, daar is velerlei wijs van doen, waaraan zoo gauw mogelijk een einl moet gemaakt, en daar o ider behoort niet in da laatste plaats geteli te worden: iennnd in opp?rv!a*kig gesch-ijf bedoelingen toeted.c'iten, wairvan gij bij een g nadenken zoidt kuauen Wctin, dut ze allerwawchijulijkst niet bestonden. Ziker, de heer Vai Njuhuys, dia zelf op geenerlei wijs g;rair loop1, tot de «?nieuwere" te w Jrdea gertk-ind, '? wij bstwijfelen het niet wordt ook in dit geval gjleid of misleid door een zucht naar rechtvaardigheid ; mair met dien rechtvaar li^heiJsiin strookt het gteaszins ook aan de vermelding van een eenvoulige waarheid, hst constateeren van een feit, h:t aangeven van een tegenstelling tot karak^riseering vaa de letterkualige werjld in 1S93, de bateekenis ii verleenen van het uiten van »hatelijkhiden" ... en dat nog al in 1902! PbiiJloiie ea Litsraira talfeiten. DR .1. W. MULLER. Da taak der Ne lerlandsche Pldlologie. lutreered*) te Utrecht. FR G. KALFF. Ooer de teorJinj van literaire kunstwerken. Int reerede te L ij in. «liet komt slechts aan op de gezindheid waarmede men iets afkeurt. MULLER. Rede, bl. 34. II. (Slot.) In argeloosheid keuv '1de de heer Muller soo een beetje over de vakken dii hij zou gaan doccerjn ; er was bizoider weinig nieuws bij en het gaf alleen nig eens een aardigan kijk op de ver houding van een conservatief-academisch man tot de literatuur als kunst. Zonder argeloosheid, maar met de houding van v jkorasn bevoegdheid daarentegen, nan de heer Ka'ff het woorl over de l.t;raire kunst, om eenig licht te werpen in bet duister dat de wording van kunstwerken bedt k t (bl. 8). Doch het blijft volkomen duister wat hij daarmede eigjnlijk wil bereiken, en hoe hij zich de verhouding van wetenschap en kunst denkt, want een opheldering kan de volgende passus, waarin hij bet doel zijner wetenschap tracht, te om^c'irijven, niet wel heeten. Hij wijst (bl. 29) op »het groote voordeel da1; voor lite ratuurgeschiedenis en aesthetische critiek beide verwacht mag worden uit het volgen van de richting de hij in den aanvang door een koit overzicht heeft trachten aan te duiden." ,Voor de literatuurgeschiedenis, vervolgt hij, zoo. dat voordeel bestaan in een helder besef. nu nog schaarsch te onzent, dat het ook haar als elke geestelijke wetenschap te doen moet zijn «niet om het eenvoudig vaststellen van feiten, maar o a za te beoordeelen, te verklaren, met elkander in verband en zóó tot een waar schijnlijk geheel te brengen," al zal daar, en nog m^er in de literaire historiografl s die eene kunst is het subjectieve eene voorname rol tp-len." ' Er wordt in deze omschrijving vaa de taak een onderscheid gemaakt tusschen literatuur geschiedenis, die naar 't Sedoelen van den hser Ka'ff een wetenschap schijnt te zijn,en weieene waaria het subjectieve een voorname rol spaelt; en literaire historiografn die eene kunst i% en waarin het subjectieve een nog voornamere rol speelt. Nu imet h;t echter deze literatuurgeschiedenis te doen zijn, naar het van Ttele geciteerde woord, ii;t om de feiten esnvoudig vast te stellen, maar om ze te beoordeelen, te verklaren, met elkaar in verband en zóó tot een waarschijnlijk geheel te brengen. Mat belang stelling zou men wenschen te vrager, wat er dan nog voor taak overblijft voor de literaire historiograü', die men zich juist deikt als de kunst om de feiten met elkaar ia verband en zóó tot een waarschijnlijk geheel te brengen." Er is echter buiten de opsomming van Tiele niets mér denkbaar ; literituurg^schiedenis en literaire historiografie vallen samen, men weet waa-lijk niet meer of men volgens den heer Kilff zijn vak nu eigenlijk als een kunst of als een wetsnschap heeft te b schouwen, eu men raakt geheel verward omtrent de voorname ea nog nuer voorname rol van het subjectieve. Di duisternis wordt nog dichter, waar de heer Kalff zijne opvatting van aesthetische kri'iek tracht aan te du'den. Zijne nieuwe rich'ing brenf t roor de aesthetische critiek dit voordeel, (bl. 29): ie overtuiging dat er voor haar meer en beter te doen valt dan ehchts het bekende »mooi en leslijk vikden'', waarin buitenstanders bet hoofddeel van hare taak gelegen achten. Zeker, die tieren waardeering zal zich bij den ges3hiedïchrijver der literatuur wel opsnbaren, eenvoudig omdat zij zich niet laat onderdruk ken, ook niet bij degenen die beweren z'ch van haar te willen onthouden. Doch gewichtiger is het te po^en, de ontwikkeling van het gevoel en den literairen smaak bij een voli sai te toonen, in verband met de garsohe maatschap pelijke ontwikkeling; de schoonheid van literaire kuLstweiken in hare : a nenstellende deelen op te sporen en aan te wijzen; eigen sehoonheidsontroering aan anderen mede te dealen. De kennismaking met vreemde literaturen, niet het minst met de klassieke, zal daarbij onzen blik moeten veiraimen, omen smaak verfijnen, onze waardeering der eigen literatuur betrouwbaarder maken; ook ons in staat stellen, de cn'wikkehng onzer li'eratuur te verklaren, waar zij d?n invloed van eenige andere literatuur ondergaan heeft. Studie der cultuurgescH 'denis moet ons dm grond leeren kennen waarin de literatuur wortelt; studie van aesthetica en van psycho logie ons helpen doordringen t )t den ondergrond. »In die richting voortwerkend, zullen wij vele dingen onverklaard moeten laten; het woord van den Apostel: wij kennen ten deelc" zal van kracht blijven ook hier. Doch wat nood, indien slech's het streven naar wetenschap gestadig wordt gedragen door se h oonheidsliefde en nauwkeurigheid van keanis door teeJerheid van aandoening*'F" (het laatste is eencitaat uit Ruskin). O,) dezen warboel orde te stellen is onmo gelijk ; men kan er alleen het klaaglijke van aaatooneD. DJ »gdschiedse'irijver der literatuur" kaa niet anders zijn dan de man van de flitsraire histbriografi:" uit het vorig citaat, een kunstenaar dus, en zijn reigen waardeering" moet wezen het subjectieve dat in die historicgrafij een »nog mser voorname rol" speelt. Wat mag echter deza eigen waardeering" onderscheiden van het rbaoordjelen der feiten" waar het, volgens Tiele, de literatuurgeschie denis om te doen moet zijn? Ei zoo ook dit samenvalt, waarvoor houdt daa de heer Ks ff de aesthetische critiek, vo'ir een wetenschap of voor een kunst ? Gewichtiger dan eigen waar deering te opsnbaren is het, zegt de heer Kalff, te pogen, de ontwikkeling van het gevoel en den literairen smaak bij een volk aan te toonen, in verband met de gansche maatschappelijke ontwikkeling." We zouien vooreerst wel eens willen vernemen, waarom, Er bestaat menige openbaring van eig >n waar Jeering die gewichtiger is dan menize p~>gi<g om die ontwikkeling aan te tionen : Van Deyssels lyrische critiek is ge wichtiger dan Kalff s boek over de 16 eeuwsche literatuur. Maar dan, wat heeft het aantoonen dier ontwikkeling met aesthetische critiek te maken P Hdt is wetenschappelijk werk vaa cultuurhistorischen aard. Gewichtiger ook, zegt de heer Ki'ff is het, de sc'aoouheid van literaire kunstwerken in hare samenstellende deelea op te sporen en aan te wijzen. II-t is zeer wel; maar juist over d? ongelijkheid om wat schoon heid" is, wetensehappslijk uit te maken, daarover loop', al sinds jar<in de strijd. II >e zal men de sc'ioonheid buiten die milder gewichtige "eigen waardeering" om opsperen ea aanwijzen, als men niet objectief wetenschappelijk vermag vast te stellen wat schoonheid is ? Gewichtiger ten s'otte dan d1) »sigen waardeatins^" is het eigen schoonheidsontroering aan anderen msde te deeleu". H;er heeft de verwarring tot verbijstering ge voerd. Wat miet badui ien een »eigen schoon. heidsontroering" buitei ,eigen waardeering" om ? Ei hoe dan toch f Wie deelen eigen schoonheidsoitroering aan anderan mede? De kunsteraa's, de dichters zelf, direct in hun kunstwerk? Op de interpreta'oren der dichters ? Maar va: waar hebben daa deze uitleggers hu-.ne schoonbeidsontroerin^? E i wat ter wereld heeft het meedeelen van eigen schoonheidsontroerÏBg nog met welenscb&p" te maken. Voorts zegt de heer Ka'ff, zal door de kennisnvik;ng met vr;emde literaturen, niet het minst mst de klassieke, onze waardeering der eigen literatuur betrouwbaarder worden. Is hier die «igen waardeering" b 'doeld, zooveel minder gewichtig dan tal van andera zaken, of een meer objectievt ? Ei wat beduidt betrouwbaar"? II;t schijnt te beteekenen dat wij oaze eenmaal vas'gestelde waardeering minder vaak voor een andere zullen hoeven te wisselen. H;t is mij wel, doch ik zou willen weten alwtê', wat d.t nog met ^wetenschap" heeft te maken. Tea slo'te zullen er vele dingen onverklaard moeten gelaten worden, doch dit doet er niet toe «indien slechts het streven naar wetenschap gestadig wordt gedragen door schooaheidslitfle en nauwkeurigheid van kennis door teederheid van aandoening." Ik heb dezen volzin van Rus kin eenige malen overgelezen en moet erkennen niet te begrijpen wat de heer Ka'ff met het c'teeren er van in dit verband anders kan be doelen dan een kL.nkend retoriek besluit. Dal de watenschap zeer onvolledig blijft, dost er zooveel niet toe als sc'iooj.beidslisfde het s'reven naar wetenschap, en teederheid van aandoening de nauwkeurigheid van kennis maar draagt. Ea ra, wat wil dat ? Da heer Kalff is toch anders zoo heel weekhartig niet; op bl. 28 schijnt bij er zelfs maar klein bezwaar in te zien als de wetenschap bevorderd wordt ten koste van sommige individuen. De wetenschap wil een zoo volledig en zuiver mogelijk weten,, en heef C niets aan sc'aoonheidslief Ie of teederheid vaa aandoening. De astronoom die een komeet, de bacterioloog die een bacil, de linguïst die een taalverschijnsel bes'^uieert, ze willen zoo volledij mogelijk weten, en als zij iets onver klaard moeten laten, hou Ien ze geen praatje over schoonheidslieHe ea teederheil van aan doening. Ik ben niet ia de gelegenheid het na te zien, maar ik vermoed dat de heer Ktlff de woorden wetenschap en nauwkeurigheid van kennis in een ge'ieel andere beteekenis heeft overgenomen dan Ruskin er in dit c.taat aan hecht. Hoe kaa nu deze schromelijke warwinkel ontstaan zijn? Wij gaven het reeds in het eerste deel van dit opstel te kenner, dat de heer Ka'ff tusschen aangeleerd-academische opvattingen en uit eigen innerlijk geboren m;euingea heen tu wtê" slingert. Het streven naar wetenschappe lijkheid is dezen leerling van de Vries en Jonckblost van de academie bijgebleven, bet praten over eigen sc'iojnheidsontrosring (ils hoe onfatsoenlijk moet niet dat woord het L-udsehe pro fessorale auditorium ia de ooren hebben geklon ken !) kojit uit hem zelf, waarschijnlijk onder, hem min of meer bewusten, invloed va i de bewe ging van '80. Maar h)e bleek tnfl ts die schoonheidsontroeringen vaa den heer Ka'ff zij a kaa msn zien uit de vier reeds genoemde boekj:s over 171-seuwsche poëiie. Dat hij er toch steeds weêi' van spreekt komt voort uit het door de ,/wetenschappelijkheid" altijd wat klein gebonden besef, dat er in kunst een element is ontoe gankelijk voor het weten : Men kan wel weten dat men ontroerd is, maar mea kan zijne ont roering niet weten". Natuurlijk kan men wel zoeken te weten Ie komen, waardoor en wanneer men zelf en anderen ontroerd werden, men kan ook al die gevallen noteeren en desnoods klassifneeren, zoo wetenschappslijk-methoJiscb als men maar wil. Drch wat zau het belaag zijn van een dergelijk weten ? Ea zelfs indien men slaagde het wezen der ontroering voor het verstand te ver-?klaren", wat ware er gewon nen ? S;,ijgt daardoor de vreugde, het geluk van het door schoonheid ontroerd zijn ? Tot welke zonderlinge miskenning van de beteekenis der kunst voor het leven voert zulke wetenschap ! De heer Kalff, ziende dat ia de kunstgeschie denis het bloot verstandelijke weten niet tot heel veel leidt, en uit academische aanhanke lijkheid het wetenschappelijke toch willende redden, veronznivert de wetenschap met daarbij onbruikbare schooabe!dsoatroering en vertroe belt zijne, reeds niet zeer sterke, sc'ioonheidsliefde met onclisnstige wetenschap. Zo D bleek het ons aan het slot zijner rede, maar zoo was het reeds aan h :t begin: op bl. 7 spreekt hij van het ruischen der verborgen broanen waar uit de goddelijke poë;ie opwelt, op bl. 9 roept hij de lust-ea-onlust-theorie te hulp,, en daelt mede dat ook voor hem lust en onlust de voorname bronnen van poëzie zijn"! Want, om nog een oogenblik tot het engere onderwerp der rede te komen, de heer Ka'ff wenscht te weten", hoe een kunstwerk in elkiar raakt, a's we hst eens familiaar mogen zeggsn. Waarom wil hij dit ,weten"? I) het de lust van hut kind dat een uurwerk breekt om te zien hoe de wieltjes draaien"? Is het de drift om laags verstandelijken weg door te dringan tot de «?oorzaken der dingen"? Gsbeurt het in de meening dit het hem dichter zal doen naderen tot het leven, dat den echten kunstwerken eigen is ? Waar schijnlijk alle drie, jndien althans de kinderlijke lust niet is de onrijpe toestand van de weten schappelijke aanlrif'; dan blijven er slechts twee gevallen. Wij zouien niemand willen afnouden van het opvolgen vaa die aandrift, maar wij wensc'ien de vraag door den heer Ka!ff aaa het slot zijner rede opgiworpsn, of niet de liefde voor poëiie en literaire kunst schade zal lijden door hst psychologisch literatuurwetenschap pelijk onderzoek, wat anders te bsaatwoorden. De beer Kalff vindt de vraag niet geheel onge grond ; de wijje waarop hij zich van dit niet gdheel ongegronde poogt af te maker, hebben wij boven ontleed en in hare weifelachtigheid gefcenmsrkt. Wij zouden wenschen ts vernemen wat er gewonnen is, als men een kunstwerk op de drie punten, die de heer K tl ff aanduidt, zal hebben onderzocht: of het volkskunst is dan wel iadividueele kunst; of het bswust ou'staan is of onbewust; of het oorspronkelijk is of navolging? DJ heer K» ff deelt het ons niet mede. Brengt zulk een ondeico k ons uadertot het innerlijk leven der kunstwerken ? Een woord vaa Goethe moge hiir staan tot aatwoori: (Brief aaa E.c'is-alt, 15 Scpt. ISO-i) J?-der D chter baut sein Werk aus E ementeu zusammeo, die freilicli der eine or^auisc'jer zu verfl:c!itea vermag als der andere, doei komntes auch viel auf den B;schauar an, voa welcher Maxime dieser ansgeht. Ist er zur Trannuag geneigt, so zers'ört er m h.' oder weniger die Eiabeit. welc'ie der Küastler zu ernngen strebt; mag er lieber verbinden, so hilft er dein Kiinstler nach und vo^leadet gleichsam dessen Aisicht. Man kaan in R vfaslisc'ien Eruskogeniit denzeigen, wie de teilweise ausgefüirt worden, wie die Arbeit dem Küistler einen Ttj besser gela-jg a's den andern; da'.u muss mau ab;r das Bad ganz na'i un'ersuchen, uad j^-ies B.ld will doch aus einiger Fe-ne genossen sein. Wenn gewisse mschaaisc'-ie B-ba^dluugsweisen, wie Kupferstich und Misaik in der Nii'ie vor dem Au^e sich in ibre techaisc'ieii A o.ne zerlegen, so fallen die lö;hsten Kuastwerke, OJjssee uad Ilias, v\)r dem Scharfohck eines trennen'en Kr,tikers am einander. Ja, wer »ird leugnen, dass selbst Soplnkles manc'amal seine Parpur. gewaider mit weisssm Z^ira zummmtngei.ait habs!" Da heer M iller bleek ons de gewone, aca demische literator, bezig gelijk we aan \ voor beeld zagen waar Vondel bet slacht' ffer was, onbekommerd om da kunst, een kuistwerk in zija atomen u'teen te peuteren. De heer Ka ff bracht liets nieuws: zijae drie hoofdlijnen, volkskunst en inlividueele kunst, en de twee anderen die we zooeven noenuien, zijn zoo oud a'.s de acalemisj'je bemoeienis met literatuur; (misschien is de kwestie van bewust-on'jewust iets joager.) Het zonderlinge in hem, gehouden Baast zijne collega's, is zijn gepraat over schoonheidsoatrosring en liefde voir de poëzie. Het is alles onovertuigd, tastend, fltuw, maar o ja, zeker, de heer Kalff zou zoo gaarne Sophokles niets dan l.efuebben, bewonderen, als... als de wetenschappelijkheid maar niet aanspoorde tot bet onmisbaar onderzoek naar den winkel, waar S^piiokles het wilte garen kocht om zijne parpergawaden aaneen te naaien! HoSDius v. D. BROEK. Malen, ELISABETU BABEETT BROWNING Aurora Lsigh. Vert. van M. v. WALCHEREN. P. N. van Kimpen & Zoon, Ansterdam. Dit van deze vertaling een tweede druk verschenen moest, en dus de behoefte eraan te bestaan bleek, wettigt haar daarom nog niet. Die behoefts bewyst dan ook r.ö:h hare voor treffelijkheid op-zichzelve, r.ö;h haar waarlijk nut, doch slechts de luiheid va T ons lezend puMiek, dat bó?en da oorspronkelijke schoon heid, omlat de weg erheen nu niet vai glad a'ip'ialt is, doch bekeid met 't opzoeken vaa wat woordjes, verkiest het leege surrogaat, dat wel zoowat den inhoud weergeeft, maar alle innigheid der echte m?nschelijke stem heeft verloren; een luiheid, erger dai die, welke liever van de primitieven een photo^raphie doet koopsn, daa er eens voor op den trein te gaan zitten nair Antwerpsn, want esn vertaling.is allicht nog diu'i'der dan den oorspronkelijken text. Daarom, zoo men den smaak van het publiek prijzen wilde om z'n keuze van Elisabeth Birret Browning's dichtwerk, dunkt mij de wijze waarop het dat te kennen begeert, erenyeel en meer nog tegen dien smiak te getuigen. En dus lijkt my deze herdruk, vooral naar een diepere waardeering van le?en-m-literatuur, eerder een slecht dan een goed teeken. Van nut is dan ook deze vertaling niet, daar ze het euvel maar weer hslpt voartbeataan, en te m3er, wijl ze ook niet een go?de heeten mag. In tegenstelling toch mit overzettingen uit een minder algemeen bekende taal, voor welke men, al zija ze niet artistiek goed, niettemin, om de gelegenheid, die ze aanbieden, den blooten inhoud van anders onbereikbare werken te leeren kennen, dankbaar behoort te wezen, ia het vertalen uit eene door ieder beschaafd Nederlander gelezen taal, rfai alleen nog te verdedigen, wanneer de fijne proeving der vreemde en eigene, het vinden van de bet vreemde woord in be'eekenis en toan, de vol zinnen in hua klank-val dichtst benaderende acq'iivalenten, te leeren kan geven, wat betreft de beide talen niet slechts, maar in bizondere en tintelende uitnemendheid ten aanzien der literaire kunst in 't algemeen. Even verfijnd genot dan voor den vergelijkenden en deze subtibiteiten doorvoelenden lezer, dan voor hem, die, vertalende, en dus zonder ds onrust, bij 't schrijven van eigen werk altijd wakend, in te lang zoeken naar een woord de stemming te verliezen, vaststaand nu in 't eenmaal daar-zijnde schoon, voorzichtig zy'n taal kan naspeuren en aanslijpen en uit doen sprankelen, en zijn sty'l neerzetten en dooreenschikken tot een den vreemden vol zin zooveel mogelijk geüjkenden woorden- en klank-gang. Deze uitsluitende waarde, welke, om er woordkunst en stijl uit te leeren, dit in 't Nederlandsen o ?er-zetten uit een door ie Ier gakende taal hebben kan, heeft by'v. Van Dey)S3l's' vertaling van Vi'liers de l'lsle Adam's Akedyaseril, Verwey's Dichters Verdediging van Shel'y, en, hier en daar, da Hollandsche Shakespeare van Burgerady'k. Dat M. van Walcheren's overzetting van Aurora Leugh deze geheel mist, en zoo, haar laatste b:stiansrede verloren hebbende, allén tot nadeel kan strekken, dienen wy niet slechts te consta teeren, maar kortelyk aan-te toonen. * * De Tnleiding", die ons geenszins het gedicht in-leidt of zelfs maar in te leiden tracht, en daa ook niet mér dan een voorwoord by de vertaling zelve genoemi mag worden, die inlei ding, een paar bladzijden holle frazen van banale woorden en niet opgaande beelden, verbedenkelykte ons gezicht al voor we van de vertaling zelve nog een woord hadden gezien. Daar we:d gesproken van » vorm en inkleeding (l!) van een gedicht, van een bloemrijke" taal, van zekere .sterke raderen", die met 't ontwikfeelings proces van haar (E B B.'s) ty'd" in ver band schyaen te staan, en ook te hebben voortgewentell tot in den onze'', of choon ik ze nooit heb gezien, van vly'mende ploegen van ontgoocheling", waar ik alty'd in de meening heb verkeerd, dat de ploeg, den akker tot meerdere ontvankelijkheid voor bet zaad be werkend, een beeld slechts voor iets heüzaams kon zyn. Ten slotte deelt zy' omtrent eene verta'ing de opvatting me ie, dat die een spie gel" is. vKMoji landschap of mooie schilderij, in spiegel gezien, moet verliezen ann grootte (r), aaa frisclïheid, aan wezenlijke sclioonlieiilswaarde. Daarentegen wor den bizonderl/e Ien, eigi'naard'fie lijnen of verhoudin gen, sjms sneller opijjm-rkt in den spiegel." Nu, ik kaa me voorstellen, dat een fpiegelbaeld, wat vager dan de realiteit, door niet langer de oigen tot allerlei onderdeden te trekken, de hoofdll/jnen dadelyker do3t opmer ken ; ma»r een spiege), welke a die bizonderhsdsn", ei die eigenaardige lynen of verhou dingen" duidelijker dan da werkely'kheid toont ? Voor zulk een won lerspicgel houden wy' althans het vertaai-werk van M. van Walcberen niet. Doch nu die vertaling dan Duria dient zy zich aan de woorden der schry'fster te houden en mogen wy' dua een wegblyven van de eigen aardigheden der vertaalster virwachten. Laten wy maar eens beginnen, de eerste blalzyde in te zien. Daar lezen wij in 't Eigelsch (regel 4-8): As when you punt your porlr.iit f/r a fricnd W!io kccj)s it in a di'awer and looks at it I/onj; aftcr hèlias ceased t') love yon, jast To h-jld toget'ier wkat lie was aal is/' In plaats van nu eenvoudig letlerlyk te ver talen, b v. als volgt: Als wen ge uw beeUuis schildert voir een vriend, Dit- 't in ecu la b ;\vafirt, en er naar kijkt, Lang na lat hij al niet meer mint u, slechts Om saam te non ten, wat hij was, eu is." deelt M. van Wa'cheren meer haar indruk van deze regelen mse in haar taaltjs, waarschynly'k in de meening, mat haar na j wen" en vriendelyk demonstreerende onderschsiding tusschen portret" en de pertóói", haar allitteratie mér van wis en w ird,'' de zaak i ^ duidely'ker en fraiier te hebben u.teengszet, dan de schrijfster het deed : Zooals wie zijn pirt^et maakt voor een vi-;eud, Die 't opbergt en w jaren weef beziet, A's de ],ers-'ión h m niet m?er lief /,¥, ble.-hts Om saam te houden hoe hij was en «v/W.'' Da zes hieropvolgende regels zy'n: T, writing thns, am s'ill what mcu call young; I have not s') f a r left the coasts of lil'e, TD travel inland, (h:it l eannot liear Thiit munn'ii' uf tlie outer Infimle, AVhich luiweaned biibies smile at in theii' sleep M'heii wondcrcd at for smiling; uit so f ar. .." Die konden wel wat minder breedvoerig" meende M. van Walcheren, en bekorte ze tot deze vijf, van Hollandschen onzin : Als ik zoo schrijf word ik mg jo:ig genoemi'' (! !) (hier heeft de vertaalster niets van begrepen. IHar regel toch, kans-berekening van oule jongejuffrouw, geeft aanleiding, tot de vraag en als ge niet zóó scbreeft, hoe zoudt ge dan wel ge noemd worden ?" Niet zoover ben ik !andvva;irts-in gereisd, Of 'k huur nog rüisehen gindsche oneindighi'ul, \\aaiMcgcn in zijn ^laa[) de zuiglin'j; lacht Als 't liiehjeu ons venvouJert; niet /óuver,. . /' Niet te begrijpen, dit nu niemand begrijpt, boe-zóó 'a idwaart in" ! Was haar 's levens kusten" te bloemrijk", en murmer" niet mooi genoeg, dat zij gindsche" oneindigheil liever liet ruischen," in plaats van murmelen". Of leverde bet soms eenige moeilykbeid op, zonder bijna n omzetting, te vertalen : ;,Mij. jehrijvi'nl /.uo. noemen de menschen junrp nog ; 'k Heb niet /üó vi'i' verlaten 's leVen kusten, Te trekken hiFidwaurts-in, d;it 'k niet kan hooren Dat iniinn'len van, da-irbuiti'ii, d' Kindloosheid, Die 'L wii-litjc te^en-gliiülacht in z'n slai|>, Ais 't ^liinUehje ons verwondert ; niet zou ver . . ." Deze heerlijk fijne en wonder-diep-zinnige regels, missen ia de slechte ea dorre vertaling van M. van Walcheren niet alleen de gewone verstaanbaarheid, maar tevens vai woord tot woord alle geur-^alem en tir,t-teerheid der oorspronkelijk-:; poëzie. Verder vergelijkend bleek deze vertaling nog wel een tweede druk herzien" en ge zuiverd tot grooter klaarheid en inniger trouw", zooals met een nederig doch welvoliiaan gezicht onze vertaalster verklaart voort "e gaan, bijna aanhoudend de verzen der tchrijfster over meerdere of mindere verzen" der vertaalster te verdeelen, door die op allerlei wijze te ver knippen, voortdurend woorden van zin te doen veranderen, weg te laten of in te voegen, en aldu? het gehele gedicht met eigenwijs-heden onartistiek'aeden, i-trouwheden ea slordigheden van de zooeven getoonde soort, eenvoudig onkenbaar te maken. Na gedurende een tien bladzijden oss op die manier te hebben laten folteren, en daarna voor alle zskerheid verderop nog hier en daar een greep te hebben gedaan, zy'a wij zoo vry geweest, ons van verdere kennismaking ontslagen te achten. Te beklagen de lieden, die, 't Eigelsch niet machtig, nu door dit dikke boe'i heen moeten worstelen, en onbeloonde moeite ? niet in staat, de dikkere vergissingen-muur dezer ver taling over te klimmen, de poëzie van Elisabeth Barrett Browning niet te zien zullen krijgen. Den H a a g, Febr.'02. CABEL SCIIABTEN. 40 cents per regel. IIIIIIIIIIIIIII1I1IIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII TRADEMARK MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wgnhandelaars OH bg de vertegenwoordigers KOOPMANS & BitriNIEB, Wjjnhandelaars te Amsterdam. Pfpnaiiaf/2,5öperFlescli. K AM S TRA's Matrassen-, Bedden- M Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek. BED DEE TOEKOMST met lOjaargara** t ie. Leverde sedert 1898 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratie Honderden bewyzen van tevredenheid. ? Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H. E AHR, te utrecht. Opgericht 1835. Tdephoon No. 443. Amerikaan scha, Duitsche en Franscha PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: HUUHPIAHTO'S. Oude instrumenten worden ingeruild. Rep*» ratiën worden in de Fabriek ten spoedigst* uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in «a buiten abonnement. 4&V3& Hoofd-Depöt VAN .Dr. JAEGER'S ORI6, K. F. DEUSCHLE-BENGKB, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deza artikelen in geheel NederL VICfÖRIAWAfER. GRAM) MiUHlKR. Cordon Jaune & Rouge. LJQUEUR ROYALE. Agents GenerauxB.A.RIPPING&Co.,Amsterd. Piano-, Orpl- en Mnzietailel aiEYROOS «fc KALSHOVEM, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hm». Repareeren Stemmen Ruilen. J. H. DE WÏTT~ Algcmeeuc I£oekhandel Utrechtschestraat 54, Amst. (Telefoon No 3947). Levering van Biiiuon- en Buiteulaudscho Tijdschriften en Boeken. Nieuw Kookboek! Wenscht men werkelijk iets goeds o,T dit gebied, men vrage dan het zooeven verschenen en alom gunstig beoordeelde nieuwe kookboek: samengesteld door MARTINE WITTOP KONING Leerare» in Koken en Voedwg-ileer aan de Amsterd. lluis'wudsc/iool. P<ijs ingen. ? 1.25, st»-rk geb. ? l 75. itg. van W.HIL.iRIUSWzs.^Zwe/o.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl