Historisch Archief 1877-1940
No 1293
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N EDE RL AND.
Rollen m 6 Tabletten. ? Rollen m B Tabletten.
iiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiMimm^
DAMEjS. ?££
Porlreijes,
IV.
Offlciersvrouwtje.
Het groote zonnezeil was neergelaten voor
de huiskamer waar de tafel gedekt was voor
déjenner. Aan bet buffet stond mevrouw brood
te sneden terwy'1 haar kindje in den tuin nog
speelde en druk praatte tegen een pop, een
schaap en'een paard, haar onderdanen waar
over zij vrijelyk kon regeeren naar eigen luim
van, gemoedelijkheid of willekeur.
Kindje, kom je zitten ? papa komt riep
't jonge vrouwtje, onderwijl de deur al openend
voor den langen slanken huzaren-officier die
binnen kwam.
Wat, ben je nog niet gekleed ? vroeg
hy verbaasd.
O, 't is nog vroeg antwoordde zij
W(j komen immers toch later ?
Verrukt riep 't kind:
Ik mag mijn witte pakje aan, met de
groote gele ceintuur!
Lachend trok hy haar naar zich toe:
Zal je zóó mooi zijn ? Eigenlek ben jij
toch een veel te kleine penter om met de groote
menschen mee te gaan!
Maar 't kleintje lachte, trotsch:
Ik mag tóch mee; ik mag, maatje heeft
't beloofd.
Ben je vanmorgen al bij Emir geweest ?
vroeg mevrouw.
Ja. Emir maakt 't goed. We zullen 't
'm wei leveren.
Paatje gaat springen, Faatje gaat springen
voor de Koningin l zong 't kind.
Een meter, hè? vroeg 't vrouwtje.
Eén meter twintig. Maar hrj ban 't best.
Verleden week nam bij een sprong van ander
halven meter over een heggetje van niks.
Toen opstaande:
Nu wijfje, ik ga; ik wil er liever wat
vroeg zgn. Zorg dat je niet te laat bent. En
dag kleine prul l Veel plezier hoor. Tot van
middag. Aan de tribune kom ik weer halen l
Bonjourt
Dag Paatje l Zal je naar me k\jken ?
riep 't kind.
Ja ja l dag J
Z(jn vrouwtje ging mee tot de voordeur.
Zal je voorzichtig zijn Frits?
Hfj kuste haar, keek haar lachend aan:
Z«ker! Niet bang zrjn hoor!
Hond je maar goed! riep ze hem
nog na. Altp voelde tij zich beklemd en
angstig vóór zoo'n concours, 't Was gek
eigenlek, want hrj sprong zoo dikwijls, bijna
dageluks en 't ging altijd goed. Er was
vandag niets meer gevaar dan anders.
De Augustus-zon blakerde over het groote
dorre grasveld waar de renbaan omheen liep.
Overal was kleurig gewirwar van lichte toiletten
en groote helkleurige parasols, vooral voor de
tribune en bij de paddock waar de fijne tengere
volbloedpaarden werden afgestapt, waar af en
toe een jockey in licht- blauw of rood heen
en weer ging, waar officieren en sportsmen
bijeen stonden. De vlaggen wapperden fliuwtj es
op de kleine vleugjes zoelen wind;
vroolykschetterende kopermuziek kwam soms even
aangewaaid van 't verre muziektempel!j e, telkens
overbrnischt door al de stemmen, 't geroep
van de bookmakers en 't aanrijden van de
rijtuigen.
O maatje, wat een boel menschen I
juichte 't kind. Allemaal om naar papa te
k\jken, niet waar maatje ?
En oaar al de andere heeren die rijden'
Maar naar paatje ook hield ze vol.
Twee officieren spraken haar aan, vroegen:
Is Emir in goede conditie van daag ?
Zij glimlachte flanwtjes, geloofde 't wel,
was altyd ongerust zoo'n dag.
Kom kom, mevrouw I Zoo'n uitstekend
rniterl Dat zal best losloopen. 't Terrein is
goed.
Zij gicgen de trap van de tribune op,
zochten haar plaatsen, lachten nog eren met
't kindje, gingen toen nog naar den kameraad
die by z\jn paard in de stallen was.
Op eens ontstond een beweging, allen keken
naar den oprit, de muziek speelde 't Wilhel
mus en in open lytuig met vier paarden, de
jockeys in wit met goud, reed de koningin tot
vóór de tribune, werd naar de loge geleid, terwijl
't gevolg uitsteeg en een stoet van
goudschitterende uniformen en lichte toiletten
achter haar de trappen opging.
Dadelijk luidde een bel, en vroolyk in flinken
draf reed een twaalftal Hollandsche sjeezen
't terrein op.
Daarna volgde een ren, zes paarden door
jockeys bereden.
Dat vond 't kleintje prachtig:
O ma, wat een mooie jongetjes I De gele
wint, ma! De gele zal 't winnen!
Ze stond overeind, klapte in de handjes,
vroeg dadelijk na de rit:
Wanneer komt paatje nou ?
Nu komt papa?antwoordde de jonge vrouw
zachtjes, terwijl haar hart heftig klopte.
Waar, waar? vroeg't kind ongeduldig.
En toen in eens, heel hardop, zoodat de
menschen lachend en knikkend omkeken:
O da&r is papa! Papd! I
Sast I suste 't vrouwtje verlegen,
stil zjjn, niet roepen l Let nu maar op;
dadely'k gaan zij.
Zeven paarden komen uit, bereden door
officieren en gentleman-riders, 't Signaal
klinkt, en in korten galop rijden alle zeven
dicht naast elkaar op de eerste heggen aan.
Iedereen volgt met gespannen aandacht de
sprongen: de eerste heg; hup I Mooi zoo !
Bravo I Allemaal goed er over. De tweede:
Halloh! Een weigert; hu moet: toe maar !
Hij is er. Mooi zoo. Popelend, met trillende
handen houdt 't vrouwtje haar juichend,
luidruchtig kind vast. Vergiste ze zich toen
ze dacht te hooren dat Emir even aanstootte
tegen 't latwerk achter den heg Nu volgt 't
vaste hek, 'thooge witte hek, dat haar aldoor
al beangstigd heeft. De ruiters rijden nu niet
meer zoo dicht op elkaar, n vojr n moeten
ze over 't hek springen, 't Eerst rijdt een
artillerie-offbier er op aan; 't paard derobeert
zich en door den ruk raakt hij zy'n zit kwijt.
Dadelyk volgt de tweede: een beer-rijder, be
kend om zijn uitstekende paarden; 't bruint j e
gaat er gewillig op af en hoep! Hii I Mooi I
Men applaudisseert, roept bravo l Dan de derde:
een groote donkere schimmel die blykbaar
weinig lust heeft maar met een flink paar
sporen, klik-klak 't hek rakend, toen er over
komt. Nu de vierde:
Papa I roept 't kind. Emir spitst de
ooren als til) 't witte hek in 't oog krijgt, de
ruiter zet hem aan, nu is h\j er vl&k voor;
't vrouwtje sluit de oogen; 't volgend
oogenblik klinkt een lange vreesely'ke kreet van
schrik en ontzetting uit 't publiek op, en ze
ziet als in een nevel hoe man en paard acbter
't hek liggen, hoe twee huzaren toescbieten
en van alle kanten menschen aanloopen, een
donkere lugubere klit daar in eens op de
zonnige vlakte, zich langzaam meebewegend
nu met de huzaren, die iets dragen, weg, naar
de bijgebouwen...
Twee heeren staan voor haar, een vraagt
haar om met hem mee te gaan, 't kind zoo
lang bij viienden te laten... n siar, alles
ziende in een waas, staat ze op, terwyl 't kind
huilend zich vastklampt:
Ik wil mee l Ik wil mee naar paatje!
Dames zeggen: och god, 't schaap; iedereen
krjkt oaar haar, allen praten er over, verteilen
elkaar telkens op nieuw wat iedereen gezien
heeft:
Ik zag al dat-ie niet wou. Hy heeft met
z'n voorbeenen aangestoocen, toen viel ny rechts
voorover, de ruiter er onder; 't paard rolde
zich over hem heen en stond op. Hy bleef liggen,
terw\jl z'n paard in een galopje doorging...
In een van de bygebouwen lag hij bewusteloos,
bloedend uit den mond, een diepe wond aan
't hoofd. Doctoren knielden by hem neer, onder
zochten, schudden 't hoofd...
Snikkend leunde 't vrouwtje tegen den dokter
die haar wegleidde, met groot zacht
madedoogen voor haar en haar kind, om wat op dezen
zonnigen feestelyken dag over haar was ge
komen en waarvan hy baar 't ergste nu nog
niet durfde zeggen...
M. CONSTANT.
Eenwige
(Ingezonden).
Het zal met gemengde gewaarwordingen zyc
geweest, dat menigeen in dit weekblad het
opstel van mej. F. J. van Uildriks, getiteld:
?Geestelijke gezondheid", heeft gelezen. De
korte beteekems der lange rede schijnt ongeveer
deze te zijn: »Geestelyke gezondheid is een
schat van de grootste waarde, by' de eenvoudige
zielen voor de bezitters zelve, bij de voorgan
gers der menschheid ook voor wie om hen
staan. Lichamelijke gezondheid, van hoe groote
waardy ook, bekleedt een lageren rang; wan
neer-de geestelijke bestaat, volgt de lichamelijke
haar als de slaaf zy'n meester. Of de
Vandag tot-dag-schryver in het Handelsblad nog
wel geestelijk gezond kan worden genoemd,
scby'nt te mogen worden betwijfeld; want,
meegaande met den tijdgeest, hamert hy op
een oud aanbeeld met de kracht der eeuwige
jeugd".
By schrijver dezes is het booze vermoeden
opgerezen, dat laatstgenoemde Seitenhieb aan
het adres van den Van-dag-tot-dag-schryver
het eigenlijke pièee de milieu vormt, waarom
heen kop en staart van het opstel hun e vol u tien
uitvoeren. En die evolutien zy'n wel eenigazins
grillig, hier en daar met elkaar in tegenspraak.
Zo> worden in den aanvang menschen ten
tooneele gebracht, die geestelijk kerngezond
zy'n, doch wier lichaam krank, misschien
onherstelbaar krank is; menschen, die een
levende tegenspraak schijnen te zijn van het
bekende mens sana in corpore sano. Doch
onmiddellijk daarop lezen we: «Zooveel is
intusBchen wel zeker, dat de kans op een ge
zonde geesteswerkzaamheid grooter wordt bij
de aanwezigheid van een flink ontwikkeld,
normaal werkend, van ziekte vry lichaam, en
dat bet opvolgen van de eisenen der hygiëne
ook daarom zoo goed is, omdat het, zooal
geen waarborg voor geestelijke gezondheid,
dan toch verhoogde kansen daarop biedt."
Hoe weet ge dat zoo ? gij, die ons dit maar
zoo ex cathedra leert? zou een leek allicht
vragen. Indien het waar is, waarom begint gij
dan met voorbeelden van het tegendeel ? Zyn
dat misschien uitzonderingen? Het heeft er
in schrijfsters verband niet den schijn van. En
zoo het al of niet uitzonderingen zyn, waart
gy' dan niet verplicht, ze physiologisch of
psychologisch te verklaren ? Verplicht, ja, ook
wyl ge aan uw slot beweert, >dat het lichaam
als vanzelf den heerschenden gezonden geest
zou volgen op den goeden weg", een bewering,
die door uw gezonde zieken of zieke gezonden
met felle bitterheid wordt weersproken.
Indien nu j. V. U. mocht meenen, dat haar
woorden iets goeds zullen uitrichten, doordat
haar beweringen, zooals ze daar staan, d.w.z.
zonder schaduw van bewijs, worden aanvaard
en nageleefd, dan bewijst ze duidelijk genoeg,
dat zy' allerminst «meegaat met den tijdgeest".
Bewys; dat is wel het geringste, wat onzety'd,
althans de menschen met een flink ontwikkeld,
normaal werkend verstand eisenen. En wil
men het gemis aan bewijs, dat het opvolgen
van de eisenen der hygiëne verhoogde kansen
voor geestelijke gezondheid biedt, veront
schuldigen met een beroep op de geringe
ruimte, die voor een zeker opstel kan worden
beschikbaar gesteld, en met een verwijzing
naar speciale artikelen, een verontschuldiging,
die hier niet bijzonder gepast zou zyn, dan
is het toch een vreemde manier van doen,
in plaats van zulk bewys, tegenstrijdigheden
ter tafel te brengen, zonder aanwijzing van
eenig verband tusschen. de voorgestane leer
en deze misschien slechts schijnbare tegen
strijdigheden.
>ls dat een pleitbezorgster voor een gezond
leven, geestelyk en lichamelijk? zei my een
lezer van dit weekblad. Voorzoover ik aan
het artikel een touw kan vastmaken, lijkt het
mij veel overeenkomst te hebbeu met iemand,
die over een beyzelde straat gaat en by den
tweeden stap even ver achteruit glydt, als hy
door den eersten vooruit is gekomen."
Het geringste, wat onze tijd eiscbt, is be
wijs, zeide ik; maar hy eischt veel meer. Zoo
iemand uitgaai in de wereld, om de menschen
te doordringen met het besef van wat is en
zy'n moet; om in ben te doen leven den
waaracbtigen en vurigen wil, te doen, wat zy als
goed en noodig hebbeu erkend; om hun de
kracht te geven, dien wil om te zetten in
daaen: dan is een tamme, slappe bespiegeling,
die mogelyk in den pruikentyd goed kan zrjn
geweest, in onze dagen ten «enenmale onvol
doende. Mej. V. U. beeft dit kort geleden ook
tot prut'. Pol gezegd; maar wat doet zy nu
anders? Ja, zij doet inderdaad wat anders.
Behalve dat haar opstel zoo tam is als bet goed
moedigste schoothondje, breekt zij baar eigen
gebouw weer af.
Voor het doel, zooeven geschetst, is noodig
niet alleen een grondig kennen van en een
grootendeels meegaan met den tijdgeest, zelfs
niet alleen een wys leiden, maar een dwingend
dry ven van dien geest, dwingend, met door
despotiek geweld, maar door superieure gees
tesgaven. Oaar is voor noodig een man, Kalm
en rustig, >m zy'n rust tocb gloeiend van een
vuur, dat nooic werd uitgeblust door heel
den killen tocht van 't menscbelyke lyden."
Een man, >met koninklijk gebaar een wereld
toonend aan een drom van tocbtgenooten, steeds
zwellende in getal." Een man, wiens woorden
zy'n «poëzie in wonderbare vormen, die vol en
hoog van toon door "t menscbenharte stormen."
Eau man, die onverpoosd «r, cnuit jout Oaar in
eigen hart den gloed voelt laaien, welke in de
harten zijner tudgenooten nog slechts smeulend
gonst. Een man, wiens voelhorens ras den prik
kel ontwaren, door de nooden zy'ns tyds erop
uitgeoefend, en daardoor levend en handelend
in eeuwige jeugd.
Eeuwige jeugd! hoe ziolBverlangend strekken
millioenea de handen er naar uit, ook, ja
vooral op geestelijk gebied. Niet alzoo mej
V. U.; voor haar scQy'nt eeuwige jeugd een
verschijnsel van geesteiyke ontaarding te zy'n.
Of heeft zy' misschien, over den
Van-dag-totdag-schryver sprekend, alleen op het oog den
schijn van nieuwheid, waarmee de jeugd in
volle zaligheid een en ander herhaalt, wat
voorbijgegane geslachten reeds heb Den voor
gedaan? Al kon de schrijfster vergeten, dat
een gezonde jeugd nooit precies nadoet, wat
vorige geslachten hebben gedaan, wyl zy op
dier geslachten schouders ataat en zich bewust
of onbewust alle vroegere ervaringen ten nutte
maakt, dan nog ware warme ingenomenheid
met die jeugdige herhaling gepast geweest om
der wille van den vurigen drang, die zelfs
koude naturen kan prikkelen tot daden.
De schry'ver in bet Handelsblad, die door
zy°n veeljarige, journalistieke werkzaamheid
minstens evengoed als ieder ander op de hoogte
zal zy'n van don nog steeds voortdurenden
stryd tegen overlading by' het onderwys en van
allea, wat daarmee in verband staat; die noch
tans evenals mej. V. U. zal moeten erkennen :
»niet, dat wy net alreede gegrepen hebben'1;
hij moet, dunkt my, juist door die treurige
ervaring bezield zy'u tot het schry'ven van een
warm artikel. Wanneer nu ook al een achryver
een oude zaak omkleedt met nieuwen glans,
wyl hy' daarvan het meeste h^il verwacht, een
verwachting, die in de prakty'k van het leven
het meest wordt bewaarheid, dan maakt het
een min of meer jammerlyken indruk, dat
iemand, die in vroegere jaren tevergeefs voor
diezelfde zaak heeft gestreden,?tevergeefs, om
dat hem allicht het noodige vuur en de noodige,
door 't menschenhart stormende poëzie ont
braken smaalt op de «eenwige jeugd", die
allicht tot grootere dingen in staat ia.
W. t. S.
* *
*
Ter
Na de lezing van het bovenstaande voel ik
my als iemand, die onverdiend een beetje hard
is aangepakt; maar die toch daarom wel oog
heeft voor de flmkheid van de greep en ook
voor de goede en mooie bedoeling, waarmee
de hand werd uitgestrekt.
Ik wist niet, dat ik onduidelijk geweest waa
in myn atukje «Geestelijke gezondheid", zoodat
er van een lange rede sprake kon zyn, waar
van de korte beteekenis geraden moest worden.
Maar wél heb ik willen doen uitkomen, dat met
het mens sana enz. niet alles is gezegd, en
dat die quaestie van lichameiyk en geestelyk
gezond zyn ver van eenvoudig is, zoowel wat
betreft de beteekenis, aan die woorden te
hechten, als wat betreft de manier, waarop
naar beide toestanden moet worden gestreefd.
Daarom kan ik het niet betreuren, dat myn
opposant bewijzen mist in myn stukje. Bawqzen,
hoe kan iemand die verlangen in een zaak als
deze, nog wel in een weekbladartikeitje, waarin
geheel onbevangen wat indrukken worden
weergegeven uit de veelzijdige werkelijkheid,
en dat allerminst de pretentie heeft van de
dingen van alle kanten te bekijken. Tegen
strijdigheden, ja, daarop wordt in myn stukje
gewezen, maar is er dan n materie, waarin
de grilligheid grooter triomfen viert dan in
de dingen, die deze quaestiën raken?
En de schrijver zat moeten toestemmen, dat
ik het plan niet kou hebben, een verhandeling
van eenigszins besliste strekking te geven,
want heb ik niet duidelijk gezegd, dat ik het
maar wou hebben over een klem groepje gees
telijk gezonden, over ben, die in hun oordeel...
maar neen, ik wil niet in herhalingen vallen
en ook de lezers niet vervelen, wier vertrou
wen ik graag zou winnen, al hebben zy in
zake levensopvatting niets anders van mvj te
verwachten dan bescheiden aanduidingen, vluch
tige wenken, een heel licht aanraken van de
bloemen en de doornen, die langs de paden
van hot denken groeien, en al ligt niets verder
van mg' dan ook maar op zwakke wieken te
willen nastreven iemand, als de schrijver in
't begin zyner zesde alinea schetst. Moet ik
dan opstellen schrijven >zoo tam als het goed
moedigste schoothondje", bet zy'zoo, 'tsuaviter
in modo kan trouwens samengaan met bet
fortiter in re, en waarom zou bovendien hier
kractmbetoon gaweuscht zy'n?
En nu nog even over dat «booze vermoeden"
van myn wederpartij der. Beter quahficatie dan
deze zou hy niet nebben kunnen geven van
zyn meening, dat die uitval tegen den
Vandag-tot-dag-schryver middelpunt van myn
stukje was. Ik geef hem de verzekering, dat
het vermoeden zoo volkomen ongegrond is,
als maar mogelyk kan zyn, en van een scherp
zinnig lezer zou ik eerder hebben verwacht,
dat hy van meening zou wezen, dat die uitval
niet ia den gedachtengang van myn artikeltje
paste, dat hy in de redentering niet volkomen
op zyn plaats was en er eigenlijk een beetje
met de haren was bygesleurd.
Dat zou meer a propos wezen, en daarvoor
zou ik misschien aan redactie en lezers excuus
moeten vragen, als zy niet by een
courantenar tikolij e zoo iets natuurlijk wel door de
vingers willen zien. Dea gang van 't stukje
had ik al in 't hoofd by 't schrijven van dat
tweede zwemstukje, dat zoozeer betmateriëele
op den voorgrond stelde, dus in de
weeklusscheii 22 Februari en l Maart, tosn het be
wuste Van-dag-tot-dag nog niet verscnenen
was, en wie goed leest moet wel hebben ge
zien, dat de opmerking over die journalistieke
eeuwige jeugd er heel goed kan worden uitge
licht, zonder dat de redeneering hokt.
Maar wat ia het gerat. Van iemand, die ons
veel geeft, eischen wy altyd meer, en 't hindert
ons, als we niet precies Krygen, wat we begeeren.
Nu heb ikzelf nog altyd de prettigste her
inneringen aan dat oude ty'dschriftje Olympia
en aan de artikelen daarin van den door iny'
zoo hoog vereerden paedagoog H. G.
Rjodhuyzen en van den beer J. A. Biemjes, zy'c
medestichter van de Oiyinpiavereemging. Ik
geloot, dat zij en andereu met ben toentertyd
veel hebben uitgewerkt, door liefde voor
gymnaatie en sport te wekken en op 't
gevaarlyfce der overlading van onry'pe hersentjes
met schoolacbe kennia te wijzen, en bet ver
droot my, dat de schry'ver net deed, of de
beeren, die uu voor die dingen strijden, met
heel iets nieuws aankwamen.
Zoo kwam de impulsieve uitval op die plaats
terecht, en zoo kon ik een oogenbhk ver
geten, hoeveel wezenlijk geestelijk genot bet
Handelsblad my door de genoemde artikelen
vaak verschaft. Byna zonder uitzondering
roert de Van Dag tot /^-schrijver sympa
thieke snaren by my aan; zyn liefde voor de na
tuur, duat impulsieve handelen, als 't meenemen
van die kokosnoten voor de vogels, toen hy
over die manier, om vogels pleizier te doen,
had gelezen; heerlyke "gloedvolle woorden
op de juiste plaats, als die voor Nieuweuhuis;
uitingen fan bewondering voor den sterren
hemel ; voor ziekenverpleegaters; dat stuk over
't kinderziekenhuis, van dat hoedje en't man
teltje, ge weet wel, bet is alles lectuur, die
my warm doortintelt met booge ingenomenheid.
Dat myn bestryder my gelegenbeid gegeven
heeft dit te zeggen, doet my genoegen, en by
zal nu, hoop ik, wel willen gelooven, dat
?smalen" niet in myn bedoeling heeft gelegen.
Lochem.
F. J. VAN UlLDBIKS.
mtiiiiimtmiiiiiiimtiitmiimtitttmimmitmmmtttiiumtmtii
MIIMIIIBHIIIIIIIMflllmlIIIM
Modes. Dr Mathilde Góldjlusz.
Univtrsiieüte Jena.
Mode-platen bekykecd en tnode-jouruals
doorsnuffelend, kr\jgt men den indruk, dat er
op het mode-terrein eenige stabiliteit is inge
treden ....
Incroyable et pourtant vrai!
De ontelbare variaties schuilen feitelyk
meer in de détails, dan in het geheel. Voor
de kleine bizonderheden van het toilet schijnen
mode-koningen en modistes een onuitputtelijke
fantaaie te bezitten.
Sedert het begin der vorige eeuw onze
overgrootmoeders rnischten en kraakten van
de zijd' hadden de fabrieken te Lyon, niet
die bestellingen, waarover zy' zich tegenwoordig
verhengen. Het artikel dat niet genoeg kan
geleverd worden is taf-zij, voornamelijk zwarte
taf-zij. Een tyd lang was het doffe zy'de, nu
is taffetas glacéhet meest in verwerking.
De gekleede avondmantel of redicgote «'s er.
Niemand behoeft hieraan te twijfelen. Een
redingote van zwarte taffetas glacéis zulk een
wonder van sierlyke kostbaarheid, dat de
Parisiennes, gezeten in haar theater-loges, er
niet meer over denken zich te ontdoen van
dit smaakvolle kleedingstuk. Zy, die haar be
zoeken per rijtuig doen, hullen zich gaarne
in de gekleede redingote; in de verschillende
salons, waar zy baar vriendinnen en kennissen
begroeten, maken zij den indruk van »very smart".
De hooge volant heeft ook zyn weg gevonden
naar bovengenoemden gekleeden avond- en
middag-mantel. Met zeer veel ruimte aan
gezet, wordt de plaats der aanzetting verborgen
onder bandfluweel, entre-deux of galon. Midden
in den rug, zeven of negen smalle stiksels om
het figuur te markeeren. Van den weinig
flatteerenden manteau sac is men een beetje
teruggekomen. Platte, breede kraag met groote
revers. Mouwen wyd, naar den pols toe zich
steeds verwijdend. Meestal laat men de mouwen
eindigen in wyde, gegaufreerde ruches van
mousseline-de-soie. De aanzet der ruches wordt
gemarkeerd door een breede witte of crème
entre-deux, die ook als garneering op kraag
en revers wordt aangebracht. De revers laai
men by voorkeur eindigen iu een tot aan de
voeten uiüoopende flot of zig-zag van
mouaseline-de-soie.
Ces vêcements, mesdames, sont très-chers,
mais tièi-seyants.
De voet-vry e rok tg er nog lang niet. Het
gezond verstand beeft den sieep van ooren!
verbannen. Waarschijnlijk heeft die mode on
heilen aangericht. Welke vrvje vrouw kan vrij
loopen, met een kleed, dat haar over de
voeten golft?
Van voren is de rok kort, op zy en van
achteren lang, óók voor wandeltoiletten, helaas l
Naar bet echte genre tailleur, naar den korten
rok, met eenvoudig manteltje is weinig navraag.
Uekleede rokkau voor wandeling en bezoek
worden ook veel van zwart taffdtas glacége
maakt met apphcations van zwart laken. De
corsages met aangezette schoot of basques,
genre Louis XV, treden steeds meer op den
voorgroud. Het empire kleed en de robe princesse
houden het répertoire.
Onder de vele neigingen terug te keeren
tot het oude, uirecioire, empire, Louis XV,
behoort een pojmg der «mitames". 01 zy er
komen zullen ? Op de Paryscbe internationale
tentoonstelling van 19UO, werden zy gelan
ceerd ... zouder gevolg. Nu wagen zy' het
nog eens.
Ynje vrouwen, die zich belemmerd voelen,
door tiet soupleloer der handschoenen, gespannen.
om vingers en polsen, zullen de mogelijke
terugkomst der fijne, zy'den mitames zeker toe
juichen en. bevorderen. De mitames, gedragen
by' half-lange mouwen, reiken toe aan den
elleboog. Alleen de duimen gaan schuil in
een ie«r zrjden kantweefnel tot aan de toppen,
die vry biyven. Al de andere vingers geheel
vry'. Blanke, spitsvoiunge vingers mee rosa
nagels, de handjes zér gesoigneerd en versierd
met kostoare ringen, waaronder hit model
maiquiae, een groote rol speelt.
Hoeden zér plat. Ean OoBienry'ksch Journal
vertelt my dat: »de platste deksel nog te bol
ia"! Ai tUtteereri die >deksela" niet, makkelijk
zy'n ze, vooral, wanneer wy' in een rytuig
moeten plaats nemen. Met gebogen hootu een
ritje makend, hebben wy hél wat halakrampen
te verduren gehad; want, wy wilden bet
rytuigdak liefst niet in aanraking brengen, met onze
omboog-strevende hoedgarneering.
Mejuffrouw Mathilde Goldtl isz, assistente
aan de Landbouwschool en het Proef-atation
te Lemberg, is ia Oostenryk de eerste vrouw,
die eeue dusdanige betrekking bekleedt.
Dr. Gulaflusz is eene Poulache, zy werd te
Warschau guooren en bezocht het gymnasium
aldaar, lu Gelieve ging zy natuurwetenschappen
studeeren en na schuierend afgelegde exa
mens, promoveerde zy m 1899 Toen verirok
zy naar Parya, om den horizon harer kennis
steeds meer uit te breiden en werkte met
groote ambitie te Fomamebleau, onder leiding
van professor Gaston Bounier. Hat vorig jiur
kreeg zy de gewichtige betrekking te Lemberg
en vervult die op zoo vlytige en acaraudere
wy'ze, dat men zich algemeen verheugt over
de keuze uitgebracht op Mathilde Goiuflusz,
baanbreekster in deze neming. O, vader
Möuius I herlees uwe brochure «Ueüer deu
Scnwachsinn des Weibes" en bloos!
Het lykt een poisson d'avril, tóch is bat
er geen, naar wy hopen. Te beginnen met
den eersten April o l die lachwekkende
datum, voor zoo kloek een besluit I kunnen
aan de universiteit te Jena, vrouwen zich
laten inschrijven voor de colleges in philuaophie.
Tot dusverre heeft Jena zich krachtdadig
verzet, tegen het studeeren van vrouwen. De
ptnloaophiscae faculteit begint bakzeil te
trekken en wil der leergierige vrouwenschaar,
haar intellectueel manna met langer ont
houden. Mogen de andere afdeeiiugen van
J en a's universiteit, spoedig erkennen dat de
philoaopbie de bekrompenheid der andere facul
teiten in een zoo ongunstig licht zet, dat zy
haastiglyk het voorbeeld barer verstandige
zuster volgen.
CAPKICB.
liilllliliiulMililllliiillliittlllllillltlulliiiiiliiiiiuttiitiliiiiuiiiilllnvtiutUMtititiinitiiiiiiinintni nninnimmniimnimi
iiiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiMMiniiiiiiiiniiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiinii
DE VRJES & Co.
CA RGADOORS
EXPEDITEURS
ASSURANTIËN
AGENTEN
Si My ,,Nederland'
AGENTEN
Union Castle Lijn
ZEILVAART ' COKES
J AVA-CELEBE3 ^ ' F
en de lavaring
MOLUKKEN
OPGERICHT
1792
AMSTERDAM