De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 6 april pagina 5

6 april 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1293 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N EDE RL AND. Rollen m 6 Tabletten. ? Rollen m B Tabletten. iiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiMimm^ DAMEjS. ?££ Porlreijes, IV. Offlciersvrouwtje. Het groote zonnezeil was neergelaten voor de huiskamer waar de tafel gedekt was voor déjenner. Aan bet buffet stond mevrouw brood te sneden terwy'1 haar kindje in den tuin nog speelde en druk praatte tegen een pop, een schaap en'een paard, haar onderdanen waar over zij vrijelyk kon regeeren naar eigen luim van, gemoedelijkheid of willekeur. Kindje, kom je zitten ? papa komt riep 't jonge vrouwtje, onderwijl de deur al openend voor den langen slanken huzaren-officier die binnen kwam. Wat, ben je nog niet gekleed ? vroeg hy verbaasd. O, 't is nog vroeg antwoordde zij W(j komen immers toch later ? Verrukt riep 't kind: Ik mag mijn witte pakje aan, met de groote gele ceintuur! Lachend trok hy haar naar zich toe: Zal je zóó mooi zijn ? Eigenlek ben jij toch een veel te kleine penter om met de groote menschen mee te gaan! Maar 't kleintje lachte, trotsch: Ik mag tóch mee; ik mag, maatje heeft 't beloofd. Ben je vanmorgen al bij Emir geweest ? vroeg mevrouw. Ja. Emir maakt 't goed. We zullen 't 'm wei leveren. Paatje gaat springen, Faatje gaat springen voor de Koningin l zong 't kind. Een meter, hè? vroeg 't vrouwtje. Eén meter twintig. Maar hrj ban 't best. Verleden week nam bij een sprong van ander halven meter over een heggetje van niks. Toen opstaande: Nu wijfje, ik ga; ik wil er liever wat vroeg zgn. Zorg dat je niet te laat bent. En dag kleine prul l Veel plezier hoor. Tot van middag. Aan de tribune kom ik weer halen l Bonjourt Dag Paatje l Zal je naar me k\jken ? riep 't kind. Ja ja l dag J Z(jn vrouwtje ging mee tot de voordeur. Zal je voorzichtig zijn Frits? Hfj kuste haar, keek haar lachend aan: Z«ker! Niet bang zrjn hoor! Hond je maar goed! riep ze hem nog na. Altp voelde tij zich beklemd en angstig vóór zoo'n concours, 't Was gek eigenlek, want hrj sprong zoo dikwijls, bijna dageluks en 't ging altijd goed. Er was vandag niets meer gevaar dan anders. De Augustus-zon blakerde over het groote dorre grasveld waar de renbaan omheen liep. Overal was kleurig gewirwar van lichte toiletten en groote helkleurige parasols, vooral voor de tribune en bij de paddock waar de fijne tengere volbloedpaarden werden afgestapt, waar af en toe een jockey in licht- blauw of rood heen en weer ging, waar officieren en sportsmen bijeen stonden. De vlaggen wapperden fliuwtj es op de kleine vleugjes zoelen wind; vroolykschetterende kopermuziek kwam soms even aangewaaid van 't verre muziektempel!j e, telkens overbrnischt door al de stemmen, 't geroep van de bookmakers en 't aanrijden van de rijtuigen. O maatje, wat een boel menschen I juichte 't kind. Allemaal om naar papa te k\jken, niet waar maatje ? En oaar al de andere heeren die rijden' Maar naar paatje ook hield ze vol. Twee officieren spraken haar aan, vroegen: Is Emir in goede conditie van daag ? Zij glimlachte flanwtjes, geloofde 't wel, was altyd ongerust zoo'n dag. Kom kom, mevrouw I Zoo'n uitstekend rniterl Dat zal best losloopen. 't Terrein is goed. Zij gicgen de trap van de tribune op, zochten haar plaatsen, lachten nog eren met 't kindje, gingen toen nog naar den kameraad die by z\jn paard in de stallen was. Op eens ontstond een beweging, allen keken naar den oprit, de muziek speelde 't Wilhel mus en in open lytuig met vier paarden, de jockeys in wit met goud, reed de koningin tot vóór de tribune, werd naar de loge geleid, terwijl 't gevolg uitsteeg en een stoet van goudschitterende uniformen en lichte toiletten achter haar de trappen opging. Dadelijk luidde een bel, en vroolyk in flinken draf reed een twaalftal Hollandsche sjeezen 't terrein op. Daarna volgde een ren, zes paarden door jockeys bereden. Dat vond 't kleintje prachtig: O ma, wat een mooie jongetjes I De gele wint, ma! De gele zal 't winnen! Ze stond overeind, klapte in de handjes, vroeg dadelijk na de rit: Wanneer komt paatje nou ? Nu komt papa?antwoordde de jonge vrouw zachtjes, terwijl haar hart heftig klopte. Waar, waar? vroeg't kind ongeduldig. En toen in eens, heel hardop, zoodat de menschen lachend en knikkend omkeken: O da&r is papa! Papd! I Sast I suste 't vrouwtje verlegen, stil zjjn, niet roepen l Let nu maar op; dadely'k gaan zij. Zeven paarden komen uit, bereden door officieren en gentleman-riders, 't Signaal klinkt, en in korten galop rijden alle zeven dicht naast elkaar op de eerste heggen aan. Iedereen volgt met gespannen aandacht de sprongen: de eerste heg; hup I Mooi zoo ! Bravo I Allemaal goed er over. De tweede: Halloh! Een weigert; hu moet: toe maar ! Hij is er. Mooi zoo. Popelend, met trillende handen houdt 't vrouwtje haar juichend, luidruchtig kind vast. Vergiste ze zich toen ze dacht te hooren dat Emir even aanstootte tegen 't latwerk achter den heg Nu volgt 't vaste hek, 'thooge witte hek, dat haar aldoor al beangstigd heeft. De ruiters rijden nu niet meer zoo dicht op elkaar, n vojr n moeten ze over 't hek springen, 't Eerst rijdt een artillerie-offbier er op aan; 't paard derobeert zich en door den ruk raakt hij zy'n zit kwijt. Dadelyk volgt de tweede: een beer-rijder, be kend om zijn uitstekende paarden; 't bruint j e gaat er gewillig op af en hoep! Hii I Mooi I Men applaudisseert, roept bravo l Dan de derde: een groote donkere schimmel die blykbaar weinig lust heeft maar met een flink paar sporen, klik-klak 't hek rakend, toen er over komt. Nu de vierde: Papa I roept 't kind. Emir spitst de ooren als til) 't witte hek in 't oog krijgt, de ruiter zet hem aan, nu is h\j er vl&k voor; 't vrouwtje sluit de oogen; 't volgend oogenblik klinkt een lange vreesely'ke kreet van schrik en ontzetting uit 't publiek op, en ze ziet als in een nevel hoe man en paard acbter 't hek liggen, hoe twee huzaren toescbieten en van alle kanten menschen aanloopen, een donkere lugubere klit daar in eens op de zonnige vlakte, zich langzaam meebewegend nu met de huzaren, die iets dragen, weg, naar de bijgebouwen... Twee heeren staan voor haar, een vraagt haar om met hem mee te gaan, 't kind zoo lang bij viienden te laten... n siar, alles ziende in een waas, staat ze op, terwyl 't kind huilend zich vastklampt: Ik wil mee l Ik wil mee naar paatje! Dames zeggen: och god, 't schaap; iedereen krjkt oaar haar, allen praten er over, verteilen elkaar telkens op nieuw wat iedereen gezien heeft: Ik zag al dat-ie niet wou. Hy heeft met z'n voorbeenen aangestoocen, toen viel ny rechts voorover, de ruiter er onder; 't paard rolde zich over hem heen en stond op. Hy bleef liggen, terw\jl z'n paard in een galopje doorging... In een van de bygebouwen lag hij bewusteloos, bloedend uit den mond, een diepe wond aan 't hoofd. Doctoren knielden by hem neer, onder zochten, schudden 't hoofd... Snikkend leunde 't vrouwtje tegen den dokter die haar wegleidde, met groot zacht madedoogen voor haar en haar kind, om wat op dezen zonnigen feestelyken dag over haar was ge komen en waarvan hy baar 't ergste nu nog niet durfde zeggen... M. CONSTANT. Eenwige (Ingezonden). Het zal met gemengde gewaarwordingen zyc geweest, dat menigeen in dit weekblad het opstel van mej. F. J. van Uildriks, getiteld: ?Geestelijke gezondheid", heeft gelezen. De korte beteekems der lange rede schijnt ongeveer deze te zijn: »Geestelyke gezondheid is een schat van de grootste waarde, by' de eenvoudige zielen voor de bezitters zelve, bij de voorgan gers der menschheid ook voor wie om hen staan. Lichamelijke gezondheid, van hoe groote waardy ook, bekleedt een lageren rang; wan neer-de geestelijke bestaat, volgt de lichamelijke haar als de slaaf zy'n meester. Of de Vandag tot-dag-schryver in het Handelsblad nog wel geestelijk gezond kan worden genoemd, scby'nt te mogen worden betwijfeld; want, meegaande met den tijdgeest, hamert hy op een oud aanbeeld met de kracht der eeuwige jeugd". By schrijver dezes is het booze vermoeden opgerezen, dat laatstgenoemde Seitenhieb aan het adres van den Van-dag-tot-dag-schryver het eigenlijke pièee de milieu vormt, waarom heen kop en staart van het opstel hun e vol u tien uitvoeren. En die evolutien zy'n wel eenigazins grillig, hier en daar met elkaar in tegenspraak. Zo> worden in den aanvang menschen ten tooneele gebracht, die geestelijk kerngezond zy'n, doch wier lichaam krank, misschien onherstelbaar krank is; menschen, die een levende tegenspraak schijnen te zijn van het bekende mens sana in corpore sano. Doch onmiddellijk daarop lezen we: «Zooveel is intusBchen wel zeker, dat de kans op een ge zonde geesteswerkzaamheid grooter wordt bij de aanwezigheid van een flink ontwikkeld, normaal werkend, van ziekte vry lichaam, en dat bet opvolgen van de eisenen der hygiëne ook daarom zoo goed is, omdat het, zooal geen waarborg voor geestelijke gezondheid, dan toch verhoogde kansen daarop biedt." Hoe weet ge dat zoo ? gij, die ons dit maar zoo ex cathedra leert? zou een leek allicht vragen. Indien het waar is, waarom begint gij dan met voorbeelden van het tegendeel ? Zyn dat misschien uitzonderingen? Het heeft er in schrijfsters verband niet den schijn van. En zoo het al of niet uitzonderingen zyn, waart gy' dan niet verplicht, ze physiologisch of psychologisch te verklaren ? Verplicht, ja, ook wyl ge aan uw slot beweert, >dat het lichaam als vanzelf den heerschenden gezonden geest zou volgen op den goeden weg", een bewering, die door uw gezonde zieken of zieke gezonden met felle bitterheid wordt weersproken. Indien nu j. V. U. mocht meenen, dat haar woorden iets goeds zullen uitrichten, doordat haar beweringen, zooals ze daar staan, d.w.z. zonder schaduw van bewijs, worden aanvaard en nageleefd, dan bewijst ze duidelijk genoeg, dat zy' allerminst «meegaat met den tijdgeest". Bewys; dat is wel het geringste, wat onzety'd, althans de menschen met een flink ontwikkeld, normaal werkend verstand eisenen. En wil men het gemis aan bewijs, dat het opvolgen van de eisenen der hygiëne verhoogde kansen voor geestelijke gezondheid biedt, veront schuldigen met een beroep op de geringe ruimte, die voor een zeker opstel kan worden beschikbaar gesteld, en met een verwijzing naar speciale artikelen, een verontschuldiging, die hier niet bijzonder gepast zou zyn, dan is het toch een vreemde manier van doen, in plaats van zulk bewys, tegenstrijdigheden ter tafel te brengen, zonder aanwijzing van eenig verband tusschen. de voorgestane leer en deze misschien slechts schijnbare tegen strijdigheden. >ls dat een pleitbezorgster voor een gezond leven, geestelyk en lichamelijk? zei my een lezer van dit weekblad. Voorzoover ik aan het artikel een touw kan vastmaken, lijkt het mij veel overeenkomst te hebbeu met iemand, die over een beyzelde straat gaat en by den tweeden stap even ver achteruit glydt, als hy door den eersten vooruit is gekomen." Het geringste, wat onze tijd eiscbt, is be wijs, zeide ik; maar hy eischt veel meer. Zoo iemand uitgaai in de wereld, om de menschen te doordringen met het besef van wat is en zy'n moet; om in ben te doen leven den waaracbtigen en vurigen wil, te doen, wat zy als goed en noodig hebbeu erkend; om hun de kracht te geven, dien wil om te zetten in daaen: dan is een tamme, slappe bespiegeling, die mogelyk in den pruikentyd goed kan zrjn geweest, in onze dagen ten «enenmale onvol doende. Mej. V. U. beeft dit kort geleden ook tot prut'. Pol gezegd; maar wat doet zy nu anders? Ja, zij doet inderdaad wat anders. Behalve dat haar opstel zoo tam is als bet goed moedigste schoothondje, breekt zij baar eigen gebouw weer af. Voor het doel, zooeven geschetst, is noodig niet alleen een grondig kennen van en een grootendeels meegaan met den tijdgeest, zelfs niet alleen een wys leiden, maar een dwingend dry ven van dien geest, dwingend, met door despotiek geweld, maar door superieure gees tesgaven. Oaar is voor noodig een man, Kalm en rustig, >m zy'n rust tocb gloeiend van een vuur, dat nooic werd uitgeblust door heel den killen tocht van 't menscbelyke lyden." Een man, >met koninklijk gebaar een wereld toonend aan een drom van tocbtgenooten, steeds zwellende in getal." Een man, wiens woorden zy'n «poëzie in wonderbare vormen, die vol en hoog van toon door "t menscbenharte stormen." Eau man, die onverpoosd «r, cnuit jout Oaar in eigen hart den gloed voelt laaien, welke in de harten zijner tudgenooten nog slechts smeulend gonst. Een man, wiens voelhorens ras den prik kel ontwaren, door de nooden zy'ns tyds erop uitgeoefend, en daardoor levend en handelend in eeuwige jeugd. Eeuwige jeugd! hoe ziolBverlangend strekken millioenea de handen er naar uit, ook, ja vooral op geestelijk gebied. Niet alzoo mej V. U.; voor haar scQy'nt eeuwige jeugd een verschijnsel van geesteiyke ontaarding te zy'n. Of heeft zy' misschien, over den Van-dag-totdag-schryver sprekend, alleen op het oog den schijn van nieuwheid, waarmee de jeugd in volle zaligheid een en ander herhaalt, wat voorbijgegane geslachten reeds heb Den voor gedaan? Al kon de schrijfster vergeten, dat een gezonde jeugd nooit precies nadoet, wat vorige geslachten hebben gedaan, wyl zy op dier geslachten schouders ataat en zich bewust of onbewust alle vroegere ervaringen ten nutte maakt, dan nog ware warme ingenomenheid met die jeugdige herhaling gepast geweest om der wille van den vurigen drang, die zelfs koude naturen kan prikkelen tot daden. De schry'ver in bet Handelsblad, die door zy°n veeljarige, journalistieke werkzaamheid minstens evengoed als ieder ander op de hoogte zal zy'n van don nog steeds voortdurenden stryd tegen overlading by' het onderwys en van allea, wat daarmee in verband staat; die noch tans evenals mej. V. U. zal moeten erkennen : »niet, dat wy net alreede gegrepen hebben'1; hij moet, dunkt my, juist door die treurige ervaring bezield zy'u tot het schry'ven van een warm artikel. Wanneer nu ook al een achryver een oude zaak omkleedt met nieuwen glans, wyl hy' daarvan het meeste h^il verwacht, een verwachting, die in de prakty'k van het leven het meest wordt bewaarheid, dan maakt het een min of meer jammerlyken indruk, dat iemand, die in vroegere jaren tevergeefs voor diezelfde zaak heeft gestreden,?tevergeefs, om dat hem allicht het noodige vuur en de noodige, door 't menschenhart stormende poëzie ont braken smaalt op de «eenwige jeugd", die allicht tot grootere dingen in staat ia. W. t. S. * * * Ter Na de lezing van het bovenstaande voel ik my als iemand, die onverdiend een beetje hard is aangepakt; maar die toch daarom wel oog heeft voor de flmkheid van de greep en ook voor de goede en mooie bedoeling, waarmee de hand werd uitgestrekt. Ik wist niet, dat ik onduidelijk geweest waa in myn atukje «Geestelijke gezondheid", zoodat er van een lange rede sprake kon zyn, waar van de korte beteekenis geraden moest worden. Maar wél heb ik willen doen uitkomen, dat met het mens sana enz. niet alles is gezegd, en dat die quaestie van lichameiyk en geestelyk gezond zyn ver van eenvoudig is, zoowel wat betreft de beteekenis, aan die woorden te hechten, als wat betreft de manier, waarop naar beide toestanden moet worden gestreefd. Daarom kan ik het niet betreuren, dat myn opposant bewijzen mist in myn stukje. Bawqzen, hoe kan iemand die verlangen in een zaak als deze, nog wel in een weekbladartikeitje, waarin geheel onbevangen wat indrukken worden weergegeven uit de veelzijdige werkelijkheid, en dat allerminst de pretentie heeft van de dingen van alle kanten te bekijken. Tegen strijdigheden, ja, daarop wordt in myn stukje gewezen, maar is er dan n materie, waarin de grilligheid grooter triomfen viert dan in de dingen, die deze quaestiën raken? En de schrijver zat moeten toestemmen, dat ik het plan niet kou hebben, een verhandeling van eenigszins besliste strekking te geven, want heb ik niet duidelijk gezegd, dat ik het maar wou hebben over een klem groepje gees telijk gezonden, over ben, die in hun oordeel... maar neen, ik wil niet in herhalingen vallen en ook de lezers niet vervelen, wier vertrou wen ik graag zou winnen, al hebben zy in zake levensopvatting niets anders van mvj te verwachten dan bescheiden aanduidingen, vluch tige wenken, een heel licht aanraken van de bloemen en de doornen, die langs de paden van hot denken groeien, en al ligt niets verder van mg' dan ook maar op zwakke wieken te willen nastreven iemand, als de schrijver in 't begin zyner zesde alinea schetst. Moet ik dan opstellen schrijven >zoo tam als het goed moedigste schoothondje", bet zy'zoo, 'tsuaviter in modo kan trouwens samengaan met bet fortiter in re, en waarom zou bovendien hier kractmbetoon gaweuscht zy'n? En nu nog even over dat «booze vermoeden" van myn wederpartij der. Beter quahficatie dan deze zou hy niet nebben kunnen geven van zyn meening, dat die uitval tegen den Vandag-tot-dag-schryver middelpunt van myn stukje was. Ik geef hem de verzekering, dat het vermoeden zoo volkomen ongegrond is, als maar mogelyk kan zyn, en van een scherp zinnig lezer zou ik eerder hebben verwacht, dat hy van meening zou wezen, dat die uitval niet ia den gedachtengang van myn artikeltje paste, dat hy in de redentering niet volkomen op zyn plaats was en er eigenlijk een beetje met de haren was bygesleurd. Dat zou meer a propos wezen, en daarvoor zou ik misschien aan redactie en lezers excuus moeten vragen, als zy niet by een courantenar tikolij e zoo iets natuurlijk wel door de vingers willen zien. Dea gang van 't stukje had ik al in 't hoofd by 't schrijven van dat tweede zwemstukje, dat zoozeer betmateriëele op den voorgrond stelde, dus in de weeklusscheii 22 Februari en l Maart, tosn het be wuste Van-dag-tot-dag nog niet verscnenen was, en wie goed leest moet wel hebben ge zien, dat de opmerking over die journalistieke eeuwige jeugd er heel goed kan worden uitge licht, zonder dat de redeneering hokt. Maar wat ia het gerat. Van iemand, die ons veel geeft, eischen wy altyd meer, en 't hindert ons, als we niet precies Krygen, wat we begeeren. Nu heb ikzelf nog altyd de prettigste her inneringen aan dat oude ty'dschriftje Olympia en aan de artikelen daarin van den door iny' zoo hoog vereerden paedagoog H. G. Rjodhuyzen en van den beer J. A. Biemjes, zy'c medestichter van de Oiyinpiavereemging. Ik geloot, dat zij en andereu met ben toentertyd veel hebben uitgewerkt, door liefde voor gymnaatie en sport te wekken en op 't gevaarlyfce der overlading van onry'pe hersentjes met schoolacbe kennia te wijzen, en bet ver droot my, dat de schry'ver net deed, of de beeren, die uu voor die dingen strijden, met heel iets nieuws aankwamen. Zoo kwam de impulsieve uitval op die plaats terecht, en zoo kon ik een oogenbhk ver geten, hoeveel wezenlijk geestelijk genot bet Handelsblad my door de genoemde artikelen vaak verschaft. Byna zonder uitzondering roert de Van Dag tot /^-schrijver sympa thieke snaren by my aan; zyn liefde voor de na tuur, duat impulsieve handelen, als 't meenemen van die kokosnoten voor de vogels, toen hy over die manier, om vogels pleizier te doen, had gelezen; heerlyke "gloedvolle woorden op de juiste plaats, als die voor Nieuweuhuis; uitingen fan bewondering voor den sterren hemel ; voor ziekenverpleegaters; dat stuk over 't kinderziekenhuis, van dat hoedje en't man teltje, ge weet wel, bet is alles lectuur, die my warm doortintelt met booge ingenomenheid. Dat myn bestryder my gelegenbeid gegeven heeft dit te zeggen, doet my genoegen, en by zal nu, hoop ik, wel willen gelooven, dat ?smalen" niet in myn bedoeling heeft gelegen. Lochem. F. J. VAN UlLDBIKS. mtiiiiimtmiiiiiiimtiitmiimtitttmimmitmmmtttiiumtmtii MIIMIIIBHIIIIIIIMflllmlIIIM Modes. Dr Mathilde Góldjlusz. Univtrsiieüte Jena. Mode-platen bekykecd en tnode-jouruals doorsnuffelend, kr\jgt men den indruk, dat er op het mode-terrein eenige stabiliteit is inge treden .... Incroyable et pourtant vrai! De ontelbare variaties schuilen feitelyk meer in de détails, dan in het geheel. Voor de kleine bizonderheden van het toilet schijnen mode-koningen en modistes een onuitputtelijke fantaaie te bezitten. Sedert het begin der vorige eeuw onze overgrootmoeders rnischten en kraakten van de zijd' hadden de fabrieken te Lyon, niet die bestellingen, waarover zy' zich tegenwoordig verhengen. Het artikel dat niet genoeg kan geleverd worden is taf-zij, voornamelijk zwarte taf-zij. Een tyd lang was het doffe zy'de, nu is taffetas glacéhet meest in verwerking. De gekleede avondmantel of redicgote «'s er. Niemand behoeft hieraan te twijfelen. Een redingote van zwarte taffetas glacéis zulk een wonder van sierlyke kostbaarheid, dat de Parisiennes, gezeten in haar theater-loges, er niet meer over denken zich te ontdoen van dit smaakvolle kleedingstuk. Zy, die haar be zoeken per rijtuig doen, hullen zich gaarne in de gekleede redingote; in de verschillende salons, waar zy baar vriendinnen en kennissen begroeten, maken zij den indruk van »very smart". De hooge volant heeft ook zyn weg gevonden naar bovengenoemden gekleeden avond- en middag-mantel. Met zeer veel ruimte aan gezet, wordt de plaats der aanzetting verborgen onder bandfluweel, entre-deux of galon. Midden in den rug, zeven of negen smalle stiksels om het figuur te markeeren. Van den weinig flatteerenden manteau sac is men een beetje teruggekomen. Platte, breede kraag met groote revers. Mouwen wyd, naar den pols toe zich steeds verwijdend. Meestal laat men de mouwen eindigen in wyde, gegaufreerde ruches van mousseline-de-soie. De aanzet der ruches wordt gemarkeerd door een breede witte of crème entre-deux, die ook als garneering op kraag en revers wordt aangebracht. De revers laai men by voorkeur eindigen iu een tot aan de voeten uiüoopende flot of zig-zag van mouaseline-de-soie. Ces vêcements, mesdames, sont très-chers, mais tièi-seyants. De voet-vry e rok tg er nog lang niet. Het gezond verstand beeft den sieep van ooren! verbannen. Waarschijnlijk heeft die mode on heilen aangericht. Welke vrvje vrouw kan vrij loopen, met een kleed, dat haar over de voeten golft? Van voren is de rok kort, op zy en van achteren lang, óók voor wandeltoiletten, helaas l Naar bet echte genre tailleur, naar den korten rok, met eenvoudig manteltje is weinig navraag. Uekleede rokkau voor wandeling en bezoek worden ook veel van zwart taffdtas glacége maakt met apphcations van zwart laken. De corsages met aangezette schoot of basques, genre Louis XV, treden steeds meer op den voorgroud. Het empire kleed en de robe princesse houden het répertoire. Onder de vele neigingen terug te keeren tot het oude, uirecioire, empire, Louis XV, behoort een pojmg der «mitames". 01 zy er komen zullen ? Op de Paryscbe internationale tentoonstelling van 19UO, werden zy gelan ceerd ... zouder gevolg. Nu wagen zy' het nog eens. Ynje vrouwen, die zich belemmerd voelen, door tiet soupleloer der handschoenen, gespannen. om vingers en polsen, zullen de mogelijke terugkomst der fijne, zy'den mitames zeker toe juichen en. bevorderen. De mitames, gedragen by' half-lange mouwen, reiken toe aan den elleboog. Alleen de duimen gaan schuil in een ie«r zrjden kantweefnel tot aan de toppen, die vry biyven. Al de andere vingers geheel vry'. Blanke, spitsvoiunge vingers mee rosa nagels, de handjes zér gesoigneerd en versierd met kostoare ringen, waaronder hit model maiquiae, een groote rol speelt. Hoeden zér plat. Ean OoBienry'ksch Journal vertelt my dat: »de platste deksel nog te bol ia"! Ai tUtteereri die >deksela" niet, makkelijk zy'n ze, vooral, wanneer wy' in een rytuig moeten plaats nemen. Met gebogen hootu een ritje makend, hebben wy hél wat halakrampen te verduren gehad; want, wy wilden bet rytuigdak liefst niet in aanraking brengen, met onze omboog-strevende hoedgarneering. Mejuffrouw Mathilde Goldtl isz, assistente aan de Landbouwschool en het Proef-atation te Lemberg, is ia Oostenryk de eerste vrouw, die eeue dusdanige betrekking bekleedt. Dr. Gulaflusz is eene Poulache, zy werd te Warschau guooren en bezocht het gymnasium aldaar, lu Gelieve ging zy natuurwetenschappen studeeren en na schuierend afgelegde exa mens, promoveerde zy m 1899 Toen verirok zy naar Parya, om den horizon harer kennis steeds meer uit te breiden en werkte met groote ambitie te Fomamebleau, onder leiding van professor Gaston Bounier. Hat vorig jiur kreeg zy de gewichtige betrekking te Lemberg en vervult die op zoo vlytige en acaraudere wy'ze, dat men zich algemeen verheugt over de keuze uitgebracht op Mathilde Goiuflusz, baanbreekster in deze neming. O, vader Möuius I herlees uwe brochure «Ueüer deu Scnwachsinn des Weibes" en bloos! Het lykt een poisson d'avril, tóch is bat er geen, naar wy hopen. Te beginnen met den eersten April o l die lachwekkende datum, voor zoo kloek een besluit I kunnen aan de universiteit te Jena, vrouwen zich laten inschrijven voor de colleges in philuaophie. Tot dusverre heeft Jena zich krachtdadig verzet, tegen het studeeren van vrouwen. De ptnloaophiscae faculteit begint bakzeil te trekken en wil der leergierige vrouwenschaar, haar intellectueel manna met langer ont houden. Mogen de andere afdeeiiugen van J en a's universiteit, spoedig erkennen dat de philoaopbie de bekrompenheid der andere facul teiten in een zoo ongunstig licht zet, dat zy haastiglyk het voorbeeld barer verstandige zuster volgen. CAPKICB. liilllliliiulMililllliiillliittlllllillltlulliiiiiliiiiiuttiitiliiiiuiiiilllnvtiutUMtititiinitiiiiiiinintni nninnimmniimnimi iiiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiMMiniiiiiiiiniiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiinii DE VRJES & Co. CA RGADOORS EXPEDITEURS ASSURANTIËN AGENTEN Si My ,,Nederland' AGENTEN Union Castle Lijn ZEILVAART ' COKES J AVA-CELEBE3 ^ ' F en de lavaring MOLUKKEN OPGERICHT 1792 AMSTERDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl