De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 13 april pagina 5

13 april 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1294 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. hoe ze heeten en wat ze doen, en die, sudderend in een lauw sopje en in een dicht pannetje, zich te leven" verbeelden. Plaatsgebrek verbiedt voorbeelden aan te balen uit dit onbewnst-komieke boek (groteske en humoreske zou Daisy zeggen), waarin de menschen yan »sjeu" spreken en >puistjes zweeten van angst"; maar wel kan ik den liefhebber van kuriosa aanbevelende bladzijden eens op te slaan, waar over het subtiele ver band tusschen rumitiek en kunst wordt ge sproken, waar verteld wordt wat Israëls en de ne Maria per jaar verdienen (van de meid gehoord, die 't afgeluisterd heeft) en waar de verhandeling te vinden is over de kousen van Vondel. En vooral vergete de fijnproever Daisy's onsterfelijke beschrijving niet van een dinee, zooals zij zich dat in ideale volmaking voor stelt; waar de jongere gasten niet, zooals bij u, lezer, en bij mij, al na de hors d'oeuvres doodmisselijk ouder tafel liggen, maar waar karaffec met limonades, vruchten-sappen, orsades en gemberbier" magen en hoofden frisch houden. Als er iets gedistingeerds denkbaar is, dan wel een door Daisy gearrangeerd dinee. Onthoud bet adres, lezer. Daisy is specialiteit voor alles. Ze zweet wijsheid vut al haar lite raire puistjes. Er is maar cjn ding dat zejuiet geleerd heeft teekenea. Ei daarom heeft Jan H. Junius eenige zoetelijke po zie-albumplaatjes voor haar boek ge teekend; degelijke kunst, weet u, zoo heelemaal niet ziekelijk. Laten we 't hier over eens zijn: er is tegen woordig voor alles 'n uitgever te vinden. J. ERSTEEG. iiiiiMiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiHilliiliiHiiiiMHiiiiiiiHiiiiiMinHiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimmtiiiiiMimiiMm IIIMIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlMllllllllllllllllllllltlllllllllllllMMIIMIIUIMIIIIIIIIDMIIIIIIIIIHIIIMIIIIIIIMIIIIIIII IIIIIMHIIMIIIIHHUIIIMMIIMIMIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMHMIIIIIIIHIIIIIIIIHMIMIimilllllllllllilllllMHI iiiinniiiiiiiiiMiiniiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiMiiiiiiiiiiiinitMiiiiMMiiiiiiiiiiiinnii IIMIIIinilllllllIIIIIIIIIMIllllllMIIllllllllllllllllllllllllMUllllilllllllllllllllllllllHIlllllltllllMlIIIIIIMlIlllllllltlllllllllllllllll DAMEjg. Nepie Jaarverslag Y/d Nel MerlioiulM, Welken wijsgeer was het ook weer, die zijn Maxima debeturpuero re verentia ten beste gat ? Zeker l «aan net kind is men den diepsten eerbied verschuldigd," maar hoe menigeen vat .den diepen zin dezer les niet, omdat hij of zij dat kind, of beter gezegd: zoo in 't algemeen de kinderen, heelemaal niet «eerbiedwaardig" vindt. Wat zijn ze soms noodeloos wreed, die kiemen, vooral jegens de dieren, 't Is of ze geen gevoel hebben en zich maar niet kunnen verbeelden dat een huisdier, maar ook een vogeltje en een mugje zelfs, het verdrietig vin den, als men ze pijnigt, ze berooft van het beetje genot dat zij op hun manier smaken, poes in het zonnige hoekje van de vensternis of achter 't warme vuur rustig in elkaar gedoken, Azor knabbelende aan een bon k j e, 't mugje likkende aan het kruimeltj e dat het op de tafel vindt. Zie dien krullebol eens, anders zoo'n lieve jongen, maar nu ? Vlugger als 't mugje ving hij het diettje bij 't suikerkorreltja weg en nu trekt hij het de vleugeltjes uit en lacht om het machtelooze gespartel der zoo wreed beroofde, voor wie de dood de eenige uitkomst kan zijn, omdat het nu met z'n vleugeltjes alle levensvoorwaarden mist, alle geluk en vrijheid derft. Zie eens dat kleine meisje dat het jong van de huiskat aan den staart trekt, omdat het naar de moederpoes terug wil en geen behagen schept in de voor dat jonge beestje nog zoo onbegrijpelyke lesjes in pootjes geven en opzitten I Een welbehagelijk lachje speelt zelfs om het mondje der kleine, nu «poesje'' klagelijk miauwt en weer vat zij het staartje om het tegen te hou den. Ja, wél zrjn kinderen wreed l Hoelang ? Een rare vraag, hé? Wie weet te zeggen, hoelang die knaap en dat meisje meedogenloos zullen pijnigen en dooden zelfs, zonder schaamte, geheel gedachtenloos l O, zoo zegt ge, van zulke wreede kinderen heb ik een afschuw en ik bemoei er mij liever niet mee. De Nederlandsche Kinderbond denkt er anders over. Zijne conclusie is deze: dat van doelloos-wreede kinderen ten opzichte van al wat leeft, wreede menschen kunnen komen; ma&r dat dit niet zoo behoeft te zijn ! De leden van dien Kinderbond weten, dat ver veling en gemis aan leiding bij spel en ontspanning, dat ook niet minder het slechte voorbeeld van grooterea, die kleinen verlokken kan tot veel kwaad; doch dat gewoonlijk daar binnen in dat jonge hartje wat beters huist, dat dit «betere" moet worden qntboeid, aange wakkerd, vergroot, versterkt moet worden. Dat kind ook heeft gevoel; 't is niet zoo moeilijk medegevoel ook voor anderen, bovenal voor wat bescherming betreft, te wekken, eerbied te hebben voor het schoone dat er leeft in elke kinderziel, het niet te doen verkillen door gebrek aan warmte en licht. Uit verveling zondigt menig kind tegen de meest eenvoudige zedewet: heb lief. Moeten we het nu geen oogenblik aan zich zelt over laten ? Zeker wel l Slechts een enkel uur in de week leggen de verschillende commissie leden der 13 afdeelingen van den Nederl. Kinderbond beslag op het kind dat haar door de ouders wordt toevertrouwd. In een zoo vriendelijk mogelijk lokaal verzamelen de dames dier commissies troepjes van hoogstens twaalf kinderen om zich heen, bekijken met hen mooie platen en knoopen er leerrijke vertel lingen aan vast, leeren hun versjes om deze later met hen te zingen, en trachten hun vooral zooveel mogelijk liefde voor de dieren in te prenten. Geen ziekelijke liefde die b.v. tegen alle natuuren waarheid in, het hondje aankleedt en het poesje van sokjes voorziet omdat het anders kou vatten zal; maar eene gezonde liefde die waar 't moet, ook dat dier tegen overmacht beschermt en uit den nood verlost, het nimmer roodeloos kwelt of pijn doet. Zoo'n gezellig doorgebracht uur geeft iets, soms zelfs veel voor hoofd en hart beide. Het kind stelt belang in, neemt deel aan het leven der dieren, der planten en bloemen. Het aanschouwt niet langer met onverschilligheid de bedrijvigheid der mieren, de aanhoudende werkzaamheid der bijen, de zorg van de klokhen voor hare kuikentjes, de teederheid van poes voor hare kleintjes, 't verlangen dier jonge poesjes om na eiken verkenningstocht in huis en tuin weer bij moederpoes uit te rusten en door haar te worden gekoesterd. Dat bezoekstertje van de samenkomsten van haar »Bond" zal ongetwijfeld het in het club-uur geleerde ver werken op haar manier, zooals op bladzijde 11 van bovengenoemd verslag het meisje deed, waarvan de secretaresse der afd. Apeldoorn vertelt, dat zij (het meisje) op zekeren tijd haar driejarig zusje meebracht «omdat moeder uit was", 't Commissielid protesteerde: dat zusje was te jong; maar trouwhartig klonk het haar tegen: >ja maar juffrouw ! we moeten toch al wat klein en zwak is beschermen." Tegen dat argument viel natuurlijk niets in te brei gen. De toepassing van 't gehoorde was zoo zuiver mogelijk en gaf een goed getuigenis van den tact van het commissielid om levendig te ma ken en te honden datgene waarvoor we eerbied gevoelen, ook als het zich openbaart bij het kind. Want dat kind wordt een schakel in den keten der toekomst. Dat mensen in den dop zal mede het volk der toekomst vormen, er een deel van uitmaken, invloed uitoefenen op den gang van zaken, misschien schier onmerkbaar, 't kan ook zijn veel en groot I Die aankomende jongens en meisjes, zij zul len de vaders en moedera, de opvoederszijn van een nieuw geslacht. De 13 afdeelingen vanden Kinderbond getuigen alle van min of meer opgewekt leven. Rijk is geen enkele maar er wordt geroeid met de riemen die men heeft. Wie kan, houdt er ook eene bibliotheek voor de bezoekers en bezoeksters der club-vergaderingen op na. Kleine groepjes kinderen bevalt de dames het best; dan wordt er het gemakkelijkst een geest van vertrouwen gekweekt, dan is het mogelijk om zooals b.v. in de a t'J. Delft geschiedt, ook de gelegenheid tot sparen te geven en zóó het snoepen tegen te gaan, of evenals in de afd. 's Gravenhage teekenclubjes met ijverig werkende leden te vormen. Met kleine groepjes is het ook doenlijk leerzame wandelingen te maken, waarvan in 't verslag de afd. Utrecht gewaagt. Er volgt ook zooveel te eerder uit wat te Amsterdam, in navolging van Scheveningen wellicht, geschieden zal: het sticaten van een naai- en verstelavond van oud-leer lingen, een »clubavondje", waardoor de band tusschen den Bond en de groot-geworden kin deren bl\jft bestaan en deze laatsten nog onder leiding voortwerken met de noodige ontspan ning op z'n ty'd er bij. Bgna alles wat we van de verrichtingen van dezen Bond vernemen, is ons zeer sympathiek. Reeds jaren geleden bonden wij zelf ook den strijd aan tegen kinderspeelgoed m den vorm van kanonnetjes, pistooltjes, uniformen en dergelijke, wijl zulke dingetjes geen vredelievende gedachten kweeken, maar opwekken tot strij den op de meest meedogenlooze manier. Hoe goed doet het dan te vernemen dat eene schaar van mannen en vrouwen hetzelfde wenscht! Maar daarom ook lijkt het ons zoo vreemd dat de afd. Hoorn van dezen Kinder bond haren jongens geen betere uitspanning wist te bezorgen dan 't voetbalspel, waarvan ik nooit iets anders zag of hoorde als het >toonen wie het sterkst is." 1) Toegestemd dat het beter is dan «dubbelspel en koffiehuis", maar toch bekoort ons dat spel niet. Wij vinden er niets hartverheffends in en wél veel gevaarlijks voor den balschopper zelf en z'n medespelers. Wij vinden het, ronduit gezegd, jammer van de meer dan 100 guldens welke (bladz. 18) voor de aanschiffing van alle benoodigdheden bijeen gebracht moesten worden. Hoeveel mooier kinderbondwerk kon daar al niet voor worden gedaan l 't Is wel een bewy's van de groote vrijheid die de afdeelingen genieten ; maar ik zou ze tot de orde willen roe pen als het zoo ging. Moge dit negende jaarverslag nog door vele andere gevolgd worden l Meer bekendheid met den Ned. Kinderbond is o. i. wel gewenscht en zeer noodig om haar leden- en afdeeiingenaantal alsook zijne correspondentschappen (nu 5) te doen vermeerderen en overal den invloed te doen gevoelen op het ondanks zictuelven soms zoo wreede kind, na onderwijzing zoo vol medegevoel en later als mensen zoo mee levend met al wat leeft omdat het kent de oude, nooit te dikwijls gehoorde les: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, Doe dat ook aan een ander niet! Leeuwarden, G. C. STELLINGWERF 18 Maart 1902. JBNTJNK. 1) In de beenen I De geschiedenis yaüOom Tom's NegeiM We leven in een tijd van veel en gemakkelyk schrijven, een tijd waarin jaarlijks duizende boeken over de wereld worden verspreid. De meeste van deze pennevruchten trekken een korten tijd den aandacht, om daarna zoo spoedig mogelyk in de vergetelheid te verzinken. Slechts enkele blijven leven, eeuwig jong en verlrisschend. Dat zyn de boeken, die trillen van een levende ziel, die moesten geschreven worden, omdat de auteur werkelijk iets te zeggen had. Tot deze weinige boeken, die nooit verouderen, maar steeds tot de harten der menschen zullen spreken, behoort mevr. Beecher Stowe's Oom Tom's Negerhut". Het boek dat zulk een mach tigen invloed had, dat de stoot was tot den oorlog tusschen de Noordelijke- en Zuidelijke Staten en meer dan iets anders de bevryding der slaven heeft verhaast. Dagny" geeft enkele trekjes uit Harriet Beecher Stowe's leven, die interessant genoeg zijn, om naverteld te worden. Mevr. Beecher Stowe behoorde tot een familie, die altijd gestreden had voor de onder drukte negers. Zoo herinnerde zij zich altijd, dat ze als klein kind een vergadering bijwoonde, waar haar vader, de predikant Beecher zulk een geestdrift verwekte voor de ongelukkige negers in Afrika, dat zelfs oude, ruwe boeren tot tranen toe be wogen waren Lange jaren had ze op den grens der slavenstaten gewoond, en haar huis was steeds een toevluchtsoord voor vluchtende slaven geweest, wier leven bedreigd werd. 't Was in de lente van 1850 dat de gemoe deren in Amerika heftig bewogen waren door de wet omtrent de gevluchte slaven. (The fugitive slave act). Er werden hartverscheurende geschiedenissen verhaald van mishandelde slaven, die van hun strenge meesters gevlucht en gedurende hun vlucht naar Canada omgekomen waren in de ondoordringbare wouden en op de met ijs bedekte rivieren. Het rechtvaardigheidsgevoel der menschen, was zooals zoo dikwijls vóór en na dien tijd geheel in den war. Zelfs rechtschapen menschen meenden, dat de slavernij een noodzakelijke instelling was, en afschaffing daarvan een onberekenbaar ge vaar voor de republiek opleverde. In deze overtuiging konden zelfs vrome christenen de oogen sluiten voor de wreedheden rondom hen en de slaveudryvers behulpzaam zyn in hun jacht op ontvlucnte slaven. Dag en nacht waren mevr. Stowe's gedachten vervuld van de vreetelyke onrechtvaardigheden, in naam der wet aan hulplooze, onschuldige wezens gepleegd. En zy dacht het is niet mogelyk, dat de menschen weten wat slavernij beteekent. Ze begrypen niet, wat het zeggen wil, je recht aia mensen te moeten verdedigen. Langzamerhand groeide in haar een brandende begeerte, de wereld uit te leggen, wat slavernij beteekent. Een onbeteekend voorval, de brief van een harer schoonzusters, waarin deze schreef, Hatty, als ik de pen kon voeren, zooals jy, (mrs. Stowe had reeds vroeger een bundel novellen uitge geven), dan zou ik een boek schrijven, dat de geheele wereld leerde inzien, dac de slavernij een ellendige vloek is," deed de begeerte in den vasten wil veranderen, zulk een boek te schrijven. Juist in die dagen viel mevr. Stowe een boekje in handen, waarin een ooggetuige de gescniedenis vertelt van de wonderbare redding . van een vrouw met haar kind over het ys der Ohio. En nu bet uitgangspunt voor Oom Tom's er was, vormde zich m de fantasie der schrytster tooneel op tooneel; personen, gebeur tenissen en gesprekken doken op in haar her innering en kregen leven in haar verhaal. Het materiaal lag klaar in de ziel der schrijf ster en wachtte slechts om neergeschreven te worden. Toen de drie eerste hoofdstukken klaar waren, zond zy die naar het tydschrift the National Era, de redacteur plaatste ze dadelyk en verlangde het vervolg. En hoewel mevr. Beecher Stowe in dezen ty'd meer daj ooit door huishoudelyke zorgen ge drukt werd, een klein kind te verzorgen had, en behalve aan haar eigen kinderen nog aan verscuillende leerlingen les gaf, miste dit ver volg nooit. Voordat de copie weggezonden werd, las de schrytster het altijd voor aan haar gezin, dat levendig belang steicie Lu het verhaal. Mevr. Beecher Stowe was heilig overtuigd dat het boek haar ingegeven was. Toen een vriend haar de vrees van haar broer mededeelde dat zij hoogmoedig zou worden na het groote succes van haar boek, zei ze: Die goede ziel, hij behoeft zich volstrekt niet ongerust te maken. Hy weet niet, dat ik niet ztlt het boek heb geschreven." Wat!" riep haar vriend uit. Heb jij Oom Tom's Hut niet geschreven ?" Neen, ik schreef alleen neer, wat ik zag." Maar je bent immers nooit in de Zuidelyke Staten geweest ?" Neen, maar ik zag alles in visioenen, en die schreef ik neer." Maar," zei naar vriend nog steeds twyfelend, ja hebt toch zeker een plan gehad, waarnaar je het boek uitwerkte?" O, neen," antwoordde mevr. Beecher Stowe. heeft mij verweten, dat ik Eva liet ster ven. Maar ik kon het niet helpen, ik had er zelf meer verdriet van, dan iemand anders, ?'t Was als een sterfgeval in mijn eigen familie. en het greep my zoo aan, dat ik in twee weken na haar dood geen woord heb kunnen schrijven." En wist je dat Oom Torn zou sterven ?" O ja, dat wist ik al van het begin at, maar niet op welke wijze, en toen ik aan dat gedeelte kwam, was het met my gedaan, ik kon niet j meer." In April 1652 eindigde het lange verhaal in the Era, en terzelfder tijd kwam Oom Tom's hut in Boston uit. Maar ofschoon de schryfster haar ziel gelegd had in dit werk, had ze vol strekt geen hoop dat het eenige uitwerking zou hebben. Nadat ik het laatste vel naar de drukkery gezonden had, las ik Horace Man's welsprekend betoog voor de jonge mannen en vrouwen, die naar de slavenmarkt in Alexandiia Virginia gezonden zouden worden. En ik dacht," schrift mevr. Beecher Stowe, dat er in het geheel geen hoop was, dat iemand dat zou beletten." Zy' had een gevoel, alsof ze nog niet alles gedaan had, wat in haar vermogen stond, daarom fcchreef ze een brief aan prins Albert, aan den hertog van Argyll, den graaf van Carlisle en Shaftesbury, aan Macauly en Dickens en andere eminente Engelsche mannen, die belang stelden in de slaver.questie, om zoodra haar boek uit kwam, hun een exemplaar met een begeleidend schrijven te zenden. Heel spoedig wist ze echter al, dat haar stem niet onverhoord was gebleven. Oom Tom's hut" werd overal gelezen, acht groote drukpersen moesten dag en nacht door werken om het leesgrage publiek tevreden te stellen. Woorden van dank en sympathie werden van alle kanten, uit alle werelddeelen gezonden aan de tot nu toe onbekende schrytster, die dit buitengewoon succes met een by t; a verlegen bescheidenheid ontving. (Slot volgt). B. N. HaoflsclioEiieiL Als inzendster van het artikel «Handschoenen" kan ik niet nalaten aan W. A. C. (ik weet niet of W. A. C. heer of dame is) op te merken dat W. A. C. in plaats van my'ne vraag: waarom wy dames aan eene mode die door de heeren sedert lang niet meer gevolgd wordt, zoo vasthouden, te beantwoorden, my eene les tracht te geven in wie weet wat voor dingen die niets hoegenaamd terzake afdoen. W. A. C. zegt: de vraagster weet blijkbaar niet uit welk beginsel zy handschoenen, liefst glacédraagt, maar de vraagster draagt ze liever niet. Volgens W. A. C. is het eene kwestie van deftigheid; met eene verklaring, welk soort van deftigheid door het dragen van hand schoenen verkregen wordt, zal W. A. C. mij in de eerste plaats ten zeerste verplichten, en ten tweede kom ik er tegen op dat alle dames, die handschoenen dragen en toch wel handenarbeid verrichten, dat doen om hunne medemenschen zand in de oogen te strooien en hun wat wys te maken. Hoe W. A. C. uit deze bewering distilleert dat het gebruik van handschoenen dragen afkomstig is van het oude vooroordeel dat handenarbeid schande is, is voor mij totaal onbegrypelyk, en op deze onbegrijpelijke conclusie verder bouwende komt W. A. C. tot de slotsom dat de dames de handschoenen moeten aanhouden zoolang zij oader vreemden zyn. Vervolgens gaat W. A. C. voort dat sommige oostersche volkeren hunne deftigheid toonen door het dragen van zeer lange nagels en bij gevolg vindt W. A. C. het zeer natuurlyk, zoo niet noodzakelijk dat de westersche volken Jiunne deftigheid ten toon spreiden door, ja door het dragen van handschoenen, immers W. A. C. vervolgt: het idee is hetzelfde. Neen het dragen van handschoenen anders dan tegen koude of tegen scherpe lucht of feilen zonneschijn is niet anders als eene mode waaraan men zich niet bepaald behoeft te onderwerpen. Men kan het evengoed nalaten als het doorbooren van de ooren om er zil veren, gouden of in goud gezette juweelen in ten toon te spreiden (volgens W. A. C. ook zeker als bewijs van deftigheid) het idee is immers ook geheel het zelfde als wanneer andere vreemde volken ringen door den neus dragen of hun lichaam meenen te versieren door allerlei inkervingen. Eindelijk mijnen oprechten dank aan mej. R. de Vries voor haar bewijs van instemming en aan de Redactie van »de Groene" voor de opname van het bovenstaande. M. M. limilinilllllMIIIMMIIIimiUIIIIIIIlIHIII Ben-Hur. Wat men zich herinneren moet. Een ideaal mouw. Mtjuffrouto Mary Fleiechmann. Multaiwlivertahngen. Waarom mannen van kleine vrouwtjes houden. Door den Amerikaan William Young werd Wallace's statig werk Ben-Hur, omgewerkt voor het tooneel. Het succes liet niets te wenschen over. De Ben-Hur's vertooningen gingen door de Vereenigde-Staten en trokken overal stampvolle zalen, ^uitverkochte huizen" zoo als men tegenwoordig kalmweg in 't Hol landsen zegt en laat drukken. Ben-Hur, zal nu in Drury Lane, te Londen vertoond worden. De mise-en-scène is buitengewoon schoon; de begeleidende muziek van den Amerikaan Edgar Stelman Kelley misschien een bloed verwant van onzen Amsterdamschen Kelly is n-en-al stemming; de componist heeft gedeelten van zeer bekende hymnen en gewijde muziek op artistieke wijze bij den tekst doen aansluiten. Het preludium tot Ben-Hur is een tableau-vivant van groote schoonheid, suggestief werkend op de toeschouwers. Wanneer het scherm ry'st, ziet men den woestijn, bij nacht. Allengs breekt een lichte schemering het dofzwart van den hemel. Het flauwe schijnsel wint aan intensiteit en plots straalt Bethlehem's starre, duisternis omtooverend in verblindend licht. Met jubeltonen wordt het licht begroet door vreugde-schallende muziek. De drie wijzen uit het Oosten, sluimerend in de nacht-stilte naast hunne lastdieren, van wier aanwezigheid men door de duisternis op het tooneel eerst niets bespeurt, ziet men neergeknield, hun aangezicht in biddende extase geheven naar den wonderen lichtglans. w * * Drie dingen te beheerschen: de tong het humeur, de daden. Drie dingen aan te kweeken: sympathie, opgeruimdheid, tevredenheid. Drie dingen lief te hebben: eerlijkheid, reinheid, waarheid. Drie dingen te verachten: wreedheid, laag heid, ondankbaarheid. Drie dingen te waardeeren: tijd, geld, ge zondheid, Drie dingen te eerbiedigen: ouderdom, wetten, godsdienst. Uit «De Vrouwenwereld." * * # Een ideaal-vrouw, naar het degelyk oudHollandsch recept: Vóór alles zorgzame moeder en vrouw des huizes; dat is: de spaarzame, goed-controleerende, wijs-adviseerende, nooit commandeerende,zelden-promeneerende,weinigverteerende, oneenigheid- werende. J. A. HOLTROP. Uit Boon's Geïll. Magazijn. April 1902. *** A lady insurance agent. Onder dezen titel, geeft »Woman's Life" van 29 Maart jl., een wel is waar fletse, maar in ieder geval goed gemeende afbeelding van mejuffrouw Mary Fleischmann, uit Haarlem, met een waardeerend bijschrift over haren arbeid op maatschappelijk terrein in 't bijzonder op dat der Levensver zekering In 1886 trad Mary Fleischmann als agent der New-Yorksche Levensverzekering bij ons op ; bleef zes jaar in die betrekking werkzaam en ging toen by de Amsterdamsche Algemeene Levensverzekering-Maatschappij over. Sinds 1894 is zij als inspeetrice aangesteld. Hare in 1398 _ tijdens de Tentoonstelling van Vrou wenarbeid gehouden voorlezingen, worden niet vergeten en met nadruk wordt gewezen, op de volharding door mejuffrouw Fleischmann getoond, tot het wélslagen in haar loopbaan. Ieder die persoonlijk met mejuffrouw Fleisch mann in aanraking kwam, zal gaarne getuigen, hoe deze vrouw alle gegevens in zich heeft, om haar cliënten zekerheid te geven, aangaande haar inzichten en bedoelingen. Ik denk aan de eerlijkheid van haar blik, aan haar gullen lach, aan haar kordaten handdruk, aan haar schrander woord. * * * Met ingenomenheid kunnen wij op drie nieuwe duitsche vertalingen van Wilhelm Spohr, den uitmuntenden Multatuli-vertolker, de aan dacht vestigen: de Millioenen- Studiën, Vorsten school en Woutertje. Ook deze vertalingen maken deel uit van het «groszangelegtem Multatuli-Werk" zooals Paul Raché, een ander Duitscher vol liefde voor onze Neder landsche Letteren, de bij de firma Bruns te Minden, verschijnende werken noemt. Gaandeweg, nu Douwes Dekker en een reeks onzer jongere literatoren in het Hoogduitsch zijn overgebracht, kan dr. Joh. Frar.ck's uit spraak worden beschaamd, die, over de be trekking van Duitschers tot Nederlanders sprak, als vaa allernaaste buren, die elkander vreemder waren dan ver van elkander gelegen volken. By' den uitgever H. Minden, te Dresden, is de tweede druk verschenen van Couperus' «Stille Kracht" in de Duitsche vertaling van gravin Wengstein. * * * Kleine vrouwen zijn in den regel levendig, pikant en hebben poes-achtige, speelsche ma niertjes. Korte, dikke propjes zyn kordaat, zij bezitten de hoedanigheid de wereldsche zaken van het zonnig kantje te bekijken. In den regel vinden mannen kleine vrouwtjes hoogst aantrekkelijk; zy' zyn makkelijker te liefkozen en beschikken over onweerstaanbare vlei-maniertjes. Een klein vrouwtje heeft iets steun-zoekends, in hare oogen is een smeeking wanneer zij opziet naar den grooten man; hij laat met teerheid de oogen rusten op de kleine gestalte, die fcy beschermend wil liefkozen. «Hoe groot is zij 't" vraagt een van Shakespeare's helden. Zich herinnerend w dar het kopje van zyn geliefde zich zoo gaarne nestelt, antwoordt de toegesprokene, met verrukking : «Zij reikt tot aan mijn hart." Groote vrouwen zijn in den regel waardig en statig; wanneer zy een poging wagen in haar optreden, uitingen en manieren kleine vrouwen na te-bootsen, is het effect eenigszins grotesk Groote vrouwen dwingen bewondering af; tóch boezemen zij meer vrees in; mannen voelen zich schuchter in hare nabijheid. Groote vrouwen zijn dikwijls droefgeestig, ingetogen, zy' zoeken gaarne de eenzaamheid. Sommige mannen leggen voor groote vrouwen een on begrensde bewoL dering aan den dag; dat zyn degenen die zelf klein van stuk zyn; in hen is de natuurlijke drang te huldigen, wat zulk een tegenstelling vormt met hun eigen persoonlykheid. CAPRICE. * * # Bitterkoekjesvla. Ingrediënten: l L. room 8 eierdooiers, 150 gr. suiker, 250 gr. bitter koekjes, l citroer,schil. Bereiding: De eierdooiers met suiker roeren; langzaam de kokende room en de citroenschil toevoegen. Alles au bain-Marie (op den wasem) roeren tot de vla gebonden is. De vla garneeren met de bitterkoekjes. Matrimonium. Ingrediënten: 6 lepels vruchtenmoes (aardbeien, frambozen of abrikozenmoes), 2 eiwitten, 12 gr. suiker. Bereiding: Alles flink dooreenkloppen en op een roomvla plaatsen. mumiiiHiiiiiiiliHiititftiiiiiiiiiitiutiiiiiiiiHiimiiHHHtiiiiiiiitiiuiiiHM Aan de Redactie van De Amsterdammer. Mag ik even door uw bemiddeling aan uw medewerkster Caprice doen opmerken, dat haar bitse uitval tegen de Universiteit te Jena, voor komende op pag. 5 van het nummer van 6 April, geheel onverdiend is en op onvolledige kennis der feiten berust ? De Jenasche Universiteits-professoren behooren tot de liberaalsten van geheel Duitschland en zij hebben zich genoeg geërgerd om d'e uitsluiting van vrouwen op hunne colleges, een uitsluiting, die zelfs tot het Paedagogisch Seminarie werd uitgestrekt, omdat dit een Uuiversiteitsinstelling is, terwijl n. b. diezelfde zalen in de bekende Ferienkurse voor dames wijd open staan, want, ziet u, in de vacantie staat de Ui iversiteit stil! De bespottelijke uitsluiterij, die waarschijnlijk weldra tot 't verleden zal behooren, is het werk der Regeering, met name van den Herr Kurator, een personage, dat aan een duitsche Universiteit heel wat in de melk te brokken heeft. J. H. GUNNING Wz. * * WelEdele Zeer Geleerde lieer, Het doet mij genoegen, van u te vernemen, dat niet de heeren professoren uit J«na er debet aan zijn, dat eerst l April 1902, de philosophische faculteit vrouwnlyke studenten tot haar onderwys toelaat. »Der Herr Kurator" is dus de schuldige. Duitsche bronnen melden dat allëi die candidaten in aanmerking komen, welke in het bezit zijn van een diploma als onderwijzeres. Sohon wieder der Herr Kurator 'i CAPBICE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl