Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1295
?wel, ging door vermindering van de
OtherSecurities van 47% tot 50%, vooruit.
De Europeesche staatsfondsen ondervonden
daarvan zeer weinig invloed. De uitgifte van
de nieuwe Russische leening, die zoo veel
succes had, dat slechts l pc. van de
inschrijwordt toegewezen, deed de noteering van de
overige staatsleenicgen fractionneel verzwakken.
In de groep der tabakspapieren ontmoet ik
hoogere koersen voor de c. v. a. A'dam-Deli,
die na de daling der vorige keer van 685 tot
620 nu wat van de geleden schade konden
inhalen door ryzing van 620 tot 645. Hoogeren
koers ontmoet ik eveneens voor de Deli-Batavia,
de Delicultuur en niet 't minst voor de Dalimpij.
Ook voor Franco-Deli, voor de Medan, voor
de Padang, voor de Rotterdam-Deli, voor de
Senembah, voor de Serdang en voor de United
Langk\t, vind ik hoogere noteering. Morgen
heeft de tabaksinschry'ving plaats. De gemid
delde taxatieprijs voor 4505 pakken van de
Deli-mpy' is 136 5 et. en die voor de 1359
pakken van de Sanembah bedraagt 124 et.
Onder de fabriekengroep vragen de aan
deelen Nederl. gist- en spii-ituefabriek de
bijzondere aandacht door een koersverheffing
van 132 tot 139 pCt., dank zij de bijzonder
gunstige resultaten van het laatste dienstjaar.
Ook de koers der aand.
Wester-suikerraffinaderij ging vooruit en wel van 17734 tot 184,
in verband met de vroeger gegeven gunstige
berichten.
De koersverzwakking van 153 M tot 151 %
voor de Koninkl. Paketvsart moet in samen
hang beschouwd worden net de inschrijving
die den 22sten dezer gedaan kan worden op
2 mill. gld. in aandeelen van 1000 tegen den
koers van 136 ).Ct. De aandeelhouders hebben
voorrang op deze inschrijving in verhouding
van een nieuw aandeel voor elke vier oude
aandeelen. Omdit recht te doen gelden moet
dividendbewijs No. 12 van viermaal zooveel
sandeelen worden ingediend als men n nieuw
aandeel verlangt.
De inschrijvingskoers, vergeleken met de
noteering van heden voor de oude aandeelen,
is wel uitlokkend. Sedert l Januari 1891, toen
de m.pij haar arbeid in den Ned. Ind. Archipel
begoo, heeft ze aan hare aandeelhouders ge
middeld ruim "(% pCt. uitbetaald.
Na 22 April a.s. is het dividendbewijs No. 12
waardeloos. In den laateten tijd was de be
hoefte aan meer laadruimte zoo groot ge
worden, dat reeds 8 nieuwe schepen besteld
zijn. Een nieuw schip is reeds op weg natr
Batavia.
Voor de Rott. Lloy'd was 1901 niet gunstig.
Commissarissen en directie stellen voor slechts
3 pCt. dividend beschikbaar te stellen.
Onder de petroleumpapieren zie ik wat
hoogere noteerirg voor de Dordt en voor de
Enim. Volgens het Sotr. H/b. zouden de putten
van de Dordtsche in de 12 dessa' belangrijk
in productie verminderen. De Dordt heeft
evenwel vele concessiën en een uitgebreiden
r\jken werkkring.
Op eene enkele uitzondering na blyft het
in de mynb.mpyen er maar treurig uitzien.
De Mindrinetti deed weer «minder netjes"
door van 50 tot 34 te dalen.
De Yankeerails vormden wederom de drukste
hoek. O per 't algemeen zijn de koersen sedert
de vorige week geavanceerd. De Louiaville
klommen wederom 't meest en wel van 112
tot 122. De bedoelirg van de aankoopen,
waarschijnlijk met cont; !e- of nieuwe com
binatiebedoelingen is rog niet met zekerheid
bekend al schijnt het wel.
De Canadian Pacific c. v. a. avanceerde van
115M tot 119K. Aandeelhouders hebben het
recht om tegen -den parikoers voor 30 pGt.
van hun aandeelenbedrag in te schrijven op
de nieuwe uitgifte van aandeelen kapitaal,
groot 19X mill. dollars.
Tegen inlevering van het 37ste dividendbe
wijs kunnen de certificaathouders hun voor
keursrecht uitoefenen. Voor hen, die van dit
recht geen gebruik maken zal de claim ver
kocht worden. Voor het eerst heeft thans de
ropij gelegenheid hare aandeelen &, pari te
plaatsen.
In 1895 was de koers dezer aandeelen nog
slechts 35 pCt. Ook hier is water in wijn
veracderd.
Vóór of op 19 April kunnen de aandeel
houders in de Pensylvania dividendbewijs
no. 49 inleveren om tot 25 pCt. van hun
aandeelenbezit a pari in te schrijven op 50 mill.
dollars 3K pCts. tier jarige goud-obligatiën.
Na l Mei 1904 kunnen ze a 102% pCt. worden
afgelost of geconverteerd worden in aandeelen
in verhoudirg van 70 : 50. Wie bereid is, moet
zich dus haasten.
Am s t, l 17 A u 19Q2_ D STIGTEB,
Bussum, ] r
IIHHIiminilHIHHMIIMtHIIIIIUIIHIIIMIIIIIIHHIM
tiiiiniiMiniiiiiiitniiiiiiiiiiiitmimit
KUNST-ZANGEN
door Ko FALET.
II.
De Nachtwacht.
(Vervoly).
Maar ziet, op zeek'ren dag kwam 't kruiersvolk
opdagen
En werd het schi'.dery op eenmaal weggedragen.
Waarheen? Keert Banning weer? Vroeg men
rondom met schrik.
De Schuttersmaaltijd was op eens in dros f gesnik;
Van een familiestuk de kinders aan het gillen;
De vette oaderkin van Muidens Drost aan 't trillen;
De oude vrouw van Maes had haar gebed gestaakt;
Heel d'eeregalerij was in de war geraakt.
Maar 't hielp niet, Bannïng Cocq ging met zijn
vendel henen;
De Nachtwacht was, wie weet, wel voor hoe lang
verdwenen.
De strijd over het bewaren der
Kerkeljjke archieven.
's-Gr a v en h ag e, l April 1902.
Mijnheer de Redacteur!
Beleefd verzoek ik u 't volgende te willen
opnemen in uw veelgelezen blad.
Eerst dezer dagen nam ik kennis van twee
artikelen onder den titel: «De strijd over het
bewaren der archieven van de N. H. kerk in
de rijksarchief der 6 ts der provinciën", geteekend
V. Uit de bespreking van het in deze voor
gevallene, blijkens nergens het doel van den
anor.ymen schrijver. Alleen kan men er vrij
duidelyk uit distilleeren, dat de compilator 't
niet met my eens is. S sit.. .Maar het waarom
bly'ft listig achterwege. Dadrom geel ik dan
ook die «waardeering tot zekere hoogte" gaarne
cadeau. Ik wensch geen waardeering althans
niet op zulke gronden. Ik wensch alleen, dat
men mij grondig weerlegt, en dat is tot nu
toe niet geschied. Noch de uiterst nü'u-e arti
kelen van mr. Fruin, noch de onhebbelijke
bejegening van prof. Blok hebben mijn bewe
ringen gelogenstraft, 't Tegendeel. Ze hebben
mij in mijn meening versterkt en mijn aanhang
heeft zich daardoor uitgebreid. Beide autori
teiten, schijnen juist op mijj zoo baos, omdat
zij vermoedelijk de waarheid niet onder de
oogen durven zien. Ook het waardig schrijven
van dr. Van der Flier in de voorlaatst verschenen
Kerkelijke Courant bewy'st, dat ik in deze
gelijk heb.
By het 2de art. van V. staat «Slot". Ik
maghopen dat hy de rubriek weer spoedig opent,
want de strijd is nog lang niet uit en ik
durf gerust voorspellen, dat V. zich op den
duur ook wel, zonder eenige bijbedoeling
zal scharen onder de banier «Trouw aan
Koningin en Vaderland '. Op 't oogenblik lykt
hy my in dit opzicht visch noch vleesch.
U vriendelijk dankzeggende voor de verleende
plaatsruimte, verblijf ik hoogachtend,
's-Grav enhage. Uw dw.
M. G. WILDEMAN.
YereeiiToniliglDÊOnderwijs,
Zün wij, ja, of zijn wij, neen, in het
politieke vaarwater verzeild geraakt."
Aan Mr. J. A. Levy.
Indien wy ons vermeten het woord te richten
tot U, Meester in de rechten en Meester van
het woord, dan doen wij dit niet als secretaris
der commissie van voorbereiding," noch als
meester in de talryke vakken eener lagere
school, dan doen wy dit als lid der vereeniging
tot vereenvoudiging van examens en onderwijs.
En dan doen wy dit ook alweer niet, om nog
eens en voor de honderdste maal de kwestie
der overlading door examens en ondernysstof
ter sprake te brengen, noch om opnieuw en
onmiddellijk propaganda te maken voor de op
gerichte afiise'ing, dan doen wij dit met het
tweeledig doel om hen, die ongerust zyn over
uwe deducties uit art. 11 der statuten*) van
de vereeniging V. E. O." gerust te stellen,
om daarna met de meeste beleefdheid, maar
ook met den sterksten drang u uit te noodigen
u toch, als prof. Winkler deed, bij den secretaris
bovengenoemd als lid aan te melden.
Dat artikel elf der Statuten bepaalt, dat er
oudere, medici en onderwijzers in 't bestuur
eener afdeeling zitting moeten hebben, is de
natuurlijkste zaak der werild.
Immers het bestuur is de vertegenwoordiger
van de vergadering der leden en die leden zijn
van de afdeeling lid of als onderwijzers (in
den ruimsten zin van 't woord), of als medici
of als ouders, of zij vertegenwoordigen twee dier
categorieën. Een kruidenier wordt van deze
vereeniging geen lid met het oog op de koffie,
noch de juwelier met het oog op de diamant,
noch de rentenier met het oog op het geld,
noch de dokter met het oog op z'n praktijk ;
noch de juribt met het oog op zijn cliënten,
noch de onderwijzer met het oog op meer
salaris l"
De lange ledenlijst, die wij thans voor ons
hebben, is een genot om door te lezen. Daar
staan er namen, bekende namen, waarvan de
dragers behooren tot alle mogelijke en politieke
en godsdienstige richtingen; namen, uit alle
mogelyke beroepen. Het is een gerot, dit aan
te zien ; want niet n is, niet n kan gekomen
zijn om das Gesc! aft; hier is geen business in
*) Art. 11 In het bestuur moeten 3 personen,
werkzaam bij het onderwijs, 2 medici, en 2,
niet tot deze beide klassen behoorende, ouders
zitting hebben.
miiiliiMMimiiiii
imimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiMiMiiiiiiiii»
't Was bij het Rembrandtfeest, in 't Stedelijk
bereid,
Dat hij moest pronken met zijn tegenwoordigheid
En ziet daar fctond hij weer in vrotg're
wónderkleuren.
Toen sprak de eig'nares, de stad: Het moet
gebeuren,"
Dat hem zijn oude licht weer worde toebeieeld."
Het knoeierig gepruts heeft ons a! lang verveeld;"
Wanneer het Ry'k ten lest geen andr'e vlag
gaat hijschen,"
Dan komt het er nog van, dat wij hem op
gaan eifchen."
Toen 't stuk in zijn spelonk weer was teruggekeerd,
Werd weer met nieuwen moed van alles
geprobeerd:
Aan dak, aan vloer, aan ly'st, met baldakijn en
schermen
Maar het onwillig licht wou zich maar niet
ontfermen.
Daar sprak een stem: Wat groots en goeds
bracht deze tijd,"
Waar een commissie niet haar kracht aan heeft
gewijd?"
En 't ligt toch voor de hand, dat vat wordt
ondernomen,"
Van een con missie slechts de redding hier kan
komen."
Dat was het juiste woord te juister tijd geuit
En een commissie werd bij Koninklijk besluit
Benoemd om nu 't gemor voor altijd te bezweren.
En welk een comité! Maar niet wat hooge heeren;
Neen, tikte men een lid, dat gosd was, op den kop,
Dan zocht men een, twee,drie zijn teger voeterop.
De woeste impressionist, dien men had aange
wezen,
Moest met een kutstprof, tam en mak hier
pariner wezen ;
Een strijder voor het Schoon ,gafmen totkameriad
Een kunsthistoricus, die 't schoon in kunst ver
smaadt ;
Den man, diefachtig jaar voor d'eedle kunst mocht
leven,
Werd hier een chemiker als medelid gegeven ....
Geen Eekimo vormt ooit met een Javaan een paar,
Zoo vreemd, als men er hier wel tien had by elkaar.
't spel, hier staan zy allen voor ons om dien
nen : het kind !
Allen om het kind; en wien zoude het kind
nader aan 't hart liggen dan den ouder en den
onderwijzer! Doch deza twee samen zyn niet
bij machte te doen, wat gedaan moet worden.
De ouder kent het kind van nabij, weet zyn deug
den en zyn gebreken; de onderwijzer paedagoog
weet, hoe hy, kennis aanb: engend, moet opvoeden.
Maar geen van beide kent de pbysieke, noch
de geestelijke kracht v»n het kind. Diarroor
komt der Dritte im Buude: de Medicus. Deze
drie hooren alzoo te zamen: is het niet de
natuurlijkste zaak ter wereld ? en is hei niet
verbazend in de hoogste mate, dat wij eerst
EU er toe komen zullen, deze drie meer saam
te brengen ? Hoe is het mogelijk geweest, vragen
wij ons thans af, dat zoo lang ieder dezer drie
met betrekking tot hot kind zoo goed als zyn
eigen weg ging. Is het de schuld der onder
wijzers ?
Voor een aanzienlijk deel, zeker! Wel hebben
zy niet, zooals prof. Winkltr uitriep, dertig
jaren lang de school in handen gehad de
school is, helaas ! altijd geweest in handen der
politiek! ; wel hebben de onderwiy'zers, die
midden in de school moesten staan, in de in
richting van het geheele onderwijs niet meer
dan nauwelyks de hand gehad, maar toch
hebben zij in zooverre schuld, dat zy de aan
raking met de ouders niet in voldoende mate
hebben gezocht en de hulp der medici te lang
hebben vergeten in te roepen! Hoe is 't
mogelijk, vragen .we ons thans af, dat de ouders
lijdzaamheid en de onderwijzers kortzichtigheid
genoeg hadden om kinderen, voor wie beweging
het eerste noodige is, te dwingen zoo 'a ig aaneen,
mooi" te zitten en naar de juffrouw te luisteren!
Hoe is 't mogelijk, dat de ouders het toelaten en
dat de onderwijzers er zich toe laten vinden, kin
deren, die zy gedurende vyf jaren onderwezen en
opgevoed hebben, of ook: alleen maar onder
wezen, om die kinderen (.e onderzoeken met
minstens vier examens !
Ei nu de onderwijzers op het punt staan
tot inkeer te komen en zekerlijk tot dat punt
gebracht dóór de ouders, nu zy zich met de
ouders willen verstaan en samen de medici
in den arm wilien nemen, nu heeft daar de
waarschuwende ttem geklonken van niemand
minder dan u, mr. Levy !
Zijn wij ja, of zyn wij, neen, in het poli
tieke vaarwater !"
Wij zy'n, neen, in het politieke vaarwater,
noch mét, noch zonder artikel 11.
Neen, als de onderwijzers hooren raar de
bezwaren, die de ouders hebben tegen ons
onderwys in 't algemeen.
Neen, als de or;derwy'zers en de ouders hooren,
wat de medici hebben tegen onze huidige
onderwijsrichting.
Neen, als de ouders overwegen, wat de medici
en de onderwijzers gewijzigd wentchen in de
opvoeding in 't gezin.
Neen, wanneer de ouders, geleidelijk ertoe
gekomen, den onderwijzer en den dokter mochten
raadplegen omtrent het toekomstig beroep van
het kinc).
Neen, wanneer zij gezamenlijk vragen aan
de autoriteiten, of aan de onderwijzeis, of aan
de ouders, of a»n de medici, wat zy wenscheli?k
achten, dat tot standkotne, of dat afgeschaft
worde, vragen met geen ander doel, dan 't welk
uitgedrukt is in artiktl 2 dicrzelfde (voorloopige)
statuten: onnoodige kwelling van den geest
te keeren en de gezondheid van 't lichcam en
van den geest te beschermen; in 't kort: das
Gleichgewicht im Mentchen zu erhalten. Niet op
't gebied der POLITIEK^ maar op dat dei
I'AKDAGOGIEK in den ruimsten zin van 't woord
beweegt zich de vereeniging en z&l zij zich blijven
bewegen. In geen enkel epistel over de thans
aanhangige t amen wer kir g tusschen ouders,
doktoren en onderwijzers, noch in eenig gesprek,
hebben wy lont kunnen ruiken van den bom,
dien u in de vergaderirg zou werpen. Nu de
knal is gehoord, hebben wij tot onze vreugde
ontdekt, dat haar effect naar alle zijden het
zelfde was: verrassing, bevreemding, die Het
Volk" uitdrukt in een paar < xclamaties. Of was,
redenaar, het slechts een balletje, dat u opwierp
en was uw doel geen ander, dan het debat
een kleine ó|flikkering te geven, het te brengen
op ander ptil? Houd OES ten goede, dat wij
u, die een politiek debat een exquis genot
vindt, dit durven vragen. Doch indien deze,
onze onderstelling, juist ware, dan hadt
u zich 'ush wel aangemeld als lid. Nu dit
nog niet het geval is, kunnen wij 't niet anders
dan aan onze kortzichtigheid toeschrijven, dat
wij, ook i nog, niet in staat zijn n droppel
2 qua politica te ontdekken in het water, dat
de vereenig:ng V. E. O" gaat bsvarer. Maar
liever dan bij dezen uwe scherpzinnigheid in
te roepen om ors met den vinger aan te wijzen,
hoe de bacil der politiek, dien wij vreezen als
de kanker, zich uit artikel elf zal ont idkkelen,
herhalen we de onderstelling, dat u 't met
uwe waarschuwing niet ernstig meende. En we
voegen daaraan gaarne de dringende
nitnoodiging toe, dat u, ter wille vaa het kind, het
door u zoo geliefde vaarwater der politiek bij
ty'd en wy'le zult willen verlaten, OM nu en
dan met ons mede te varen in het meer heldere
water der paedagogiek.
Met respect,
Uw d'enstw. dienaar,
10 April '02. R. NOOBDHOFF.
* *
Aan den heer R. Noordhoff,
Op gevaar af, van den nadruk, in uw opstel
gelegd, aanmerkelijk te verzwakken, heb ik de
eer u mede te deelen, dat ik, onmiddellijk,
na het einde der bedoelde vergadering, als lid
der vereeniging, tot oprichting waarvan zy was
belegd, mij deed inschrijven. Indien de lijst
van leden, die gij onder de oogen hebt gehad,
my'n naam niet behelst, is dit niet my'n schuld.
Voer het overige is de vraag zelve, die gij
te berde brengt, lang zoo onnoozel riet als gy
schijnt te meenen. Ook mij zou niets liever
zyn, dan indien de mogelijkheid bleek, om
paedagogiek van polititk gescheiden te houden.
Het oratorisch effektbejag, dat gij de
vriendelijka goedheid hebt mij toe te dichten, zou
ik er gaarne voor over hebben. Juist echter
op den modui qito der scheiding, waarnaar
wij beiden verlangen, komt het aan. Daarover
nu wij beiden lid zyn eener vereeniging, die
haar nastreeft hopen wy elkander nader
te spreken.
Amst., 16 April 1902. J. A. LEVY.
Om nu met zorg de zaak te kunnen bestudeeren,
Verrees voor 't kunstig stel te saam-gebrachte
heeren,
Naast' t Rijksmu-:eutn op een vrij, omheind terrein,
Expres'lijk een gebouw, waar alles zóó moest zijn,
Dat men met alle licht den Nachtwacht kon
bekijken.
En kon men daarbij dan het juist effect bereiken,
Dan zoj het aan die groep van wijze mannen
staan,
Ooi te beslechten wat er verder moest gedaan.
Wel mopperde men weer van Echand'lijk geld
vermorser,
Dat 't monnikwerk wa?, dat ploeteren en vor?cher,
Want dat men heel goei wist: slechts zuid- en
zijderlicht
Is 't middel, waarmee iets kan worden uitgericht.
Wij, dichters, vitten niet, als and're steivelingen,
Maar wat ons eigen is, wij zien van alle dingen
Pardoes de kern der ziel. Wat daarin ommegaat,
Is ons zoo klaar of 't voor ons oog te lezen staat.
En zoo ook zag ik 't in die twintig zielen leven
Van wie in deze zaak den doorslag zouden geven.
Ik zag den harststocht, die in elk dier zielen lag
Ea ik, ook passie man, we ,t, wat die kracht
vermag,
Als hy een tegenkracht op weg mocht tegen
komen,
Als treinen, wild in vaart, die op elkander
stoomen ....
O, erger waar de schok en grooter de gevaren,
Vloog, om princiep verschil, elkander in de haren
Die militante bent van 't Nachtwacht-coinité.
O God, als in 't gevecht er n eens van de twee
Door ' t kostelijke doek in woede werd gesmeten
Een catastrophe zou 't zijn, om nimmer te
vergeten!
A.ch, wie beseft' als ik, hoe in dit huis van glas
Het roekeloos gewaagd en onverantwoord was
Te brengen by elkaar zoo uiterst tel gebeet'nen,
Die, braken zij eens los, wel vochten als
bezeet'nen.
Verschrikkelijke strijd in myn poëten hart:
Maakte ik my nvrees publiek,danvoelde ik de smart
Van heel mijn goede volk, dat ik zoo lang zag
smachten,
Marie Maöeleine. tof Kypros".
Ik ken geen gevaarlijker realisme in de
literatuur, dan realisme, uitgedrukt in schoonen
dichtvorm. Realistische romans, zooals men die
heden ten dage te keur en te keus aantreft,
zy'n nog lang zoo gevaarlijk niet. Bij het lezen
van de weerzinwekkende, jlat-scabreuze
toeneelen daarin grijpt aanstonds walging het
gemoed en verontwaardiging de ziel aan; de
rea iteit echter in gedichten uitgedrukt ver
oorzaakt mildere gewaarwordingen. Men wordt
verleid, verlokt, meegesleurd door de
van-gloedtintelende verzen, en de glans, die van zulke
verzen afstraal*-, beschijnt als van zelf den
inhoud: men verontschuldigt, verg oelijkt...
Zulk gevaaïlijk realisme ru kenmerkt de ge
dichten van Marie Madeleine, de door den
heer Borel nieuwgevonden Duitsche dichteres,
en ernstig dient gewaarschuwd tegen s'y'n
eenzijdige beschouwing en misplaatste verheer
lijking. Teen ik het bundeltje Auf Kypros"
had doorgelezen, scheen het me een raadsel
toe, hne Ai dichteres er toe gekomen is den
naam Marie Madeleke aan te nemen.
Nog steeds stel ik me Maria Magdalena voor,
zooals Da Costa ze c>ns zoo mooi grfchilderd
heeft, als de boetvaardige zondares, die harer
schuld beffusr, zich rouwmoedig werpt aan de
voeten des Heilands en door haar berouw
vergeving erlargt.
Maar de dichteres een Magdalena ! Zy', die
geen schijn van wroeging heeft; die nog trotsch
is op haren Trieb'' en praalt op baren harts
tocht, zij heeft er geen zweem van Integendeel,
ze is geheel de gepersonifieerde weelderige
Bacchanfe" van Béranger.
Ik geef grif toe, dat hare verzen op zich
zelf, wat vorm, ha1 monie, uitdrukking aangaa',
voortreffelijk mooi zijri ; ze zijn er des te
gevaarlyker om.
En zoo de heer Borel alleen zijn loftrompet
gestoken had om ri' den volke kond te doen,
hij had gelijk.
Echter gaat hij veel verder: hij verheerlijkt
Marie Madeleine om den iiihou'l harer gedich
ten, om haar zelve. Zij staat \óór hem in den
vlammenbrand van haar hartstocht vergloried
als een martelares der lielde, even beilig als
de martelaressen van den godsdienst oudtyds;"
hy' spreekt van hare ontzachelyke
zieletragedie.'1
Dit nu is absurd. In hare, in den vorm wel
is waar, mooie verzen spreekt niet de dichteres
met het fijne gevoel voor het -ware schoon,
maar heel gewooLweg het dier in de dichteres.
En de gevoelens, die haar bezielen, neer,
verteren, zijn dierlijk.
Haar verschrikkelijke Trieb" is heusch geen
grandio;e ziele-tragedie", maar een mirder
grootsch lichaamsdrama, ja gerust, een abnor
maal, een ziekelijk verschijnsel.
Zij kent geen ziele liefde; ze heeft alleen
een zucht raar licbasnubevrediging, en zelfs
de heer Borel zal toegeven, dat er nog wel
eenig verschil bestaat tusschen beide...
Dezer dagen ontving ik een brief van een
ontwikkelde j inge dame, die het artikel van
den heer Borel ook gelezen had. Ze vroeg
?HMmiiiieiiitiiniiiiKiiiimimiiiHiiiiiHiiiiiiiitiiimiiiiiiiiiiiiiiifiniun
Naar 't juiste Nachtwacht licht en dat dan weer
moest wachten,
Maar erger zou het zijn, sloot ik mijn dichtermond.
't Gevaar voor brand, dat eens in 't Trippenhuis
bestond.
Was niets bij 't geen men hier in 't proeflokaal
ging wagen.
Ki toen de Nachtwacht er ten lest werd heen
gedragen,
Weerklonk 't gejuich des volks: De redding is
nabij !''
Geen, die zich niet met dank in 't hart ter
ruste lei.
p]n vol vertrouwen, dat, het licht nu wel zou komen,
Genoot men in zijn slaap de liefelijkste droomen.
Maar wie den slaap niet vond, wie peinsde, dacht
en leed,
Wie 't denken a»n 't gevaar alleen reeds huiv'ren
deed,
Dat was de dichter, die met schrik den dag zag
naad'ren,
Waarop het comitévoltallig zou vergaad'ren.
Toen moe en afgetobt en raad'loos, wat te doen,
Verrees er plotseling een heerlijk visioen
Eo klaar werd voor my'n oog dit schouwspel
afgespeeld :
Ik zag het comité, door 't procflbkaal verdeeld,
Gezeten voor het stuk, dat nog een doek bedekte.
Ik voelde hoe de haat hun aller strijdlust wekte,
Hen brandde in het lijf en hoe na korten tijd
Het hier moest komen t t een algemeenen strijd.
Daar valt het doek en ziet, EU is uit aller oogen
Venijn en wraakzucht weg, en bly en opgetogen
Streelt nu hun blik het stuk, bezwijmeld door zijn
pracht.
O, nu wai ik gerust en voelde ik de macht
Van Rembra'idt's geest om hen geheel te
suggereeren,
Die't oog naar't-geen hij schiep in stomme aandacht
keeren.
Zoo kon ik nu voortaan ook deelen in 't genot
Van 't volk, dat ah steeds op
Nachtwachtnieuws verzot,
In de couranten las, hoe de commissieleden
Alweer een bedevaart naar 't glazen buitje deden.
De Nachtwacht is nu om" zoo luidde het
me, naar aanleiding daarvan,"sedert wanneer
het een eer geworden is zooveel mogelijk
dier te zijn. ,i)
En verder ging zy- voort:
Ik denk wel eens over de verantwoordelijk
heid van de schrijvers om jonge menschen van
hun fantazie te laten genieten, hun realiteiten
voor te zetten tot verstrooiing of, zooals ock
durft gezegd worden,... tot verheffing van
hun zieleteven."
Eu ze heeft het bij het rechte eind: op die
zware verantwoordelijkheid wordt d kwijls in
de moderne literatuur te weinig acht geslagen.
In den geheelen bundel Auf Kypros" stroomt
en bruist de hartstocht tegen, hij springt er
uit op in onkiesche naaktheid.
En dat noemt de heer Borel een fiere durf"
in een vrcuw zulk een hartstocht inbaar verzen
te leggen. Het zou belachelyk zijn, ware het
niet zoo diep-treurig. Maar, in gemoede, moet
het moderne dichtkunst heeten de meest zede
lijkheid kwetsende dingen te debiteeren in
schoonen vorm gegoten ?
En zou een dichteres, ja een dichteres vooral,
niet naar hoogere idealen hebben te streven?
IQ koelen bloede schrijft de heer Borel nog:
Hoe moet die jonge dichteres vreemd in het
alledaagsche leven hebben gestaan, waar men
de meisjes Anstand" en zedelijkheid en con
ventie inprent."
En dat wordt alledaagsch" leven genoemd,
het leven, waarin de reinste deugd de meif-jes
wordt voorgehouden als beste tchat!
Moge dit immer bet alledaagsche leven
blijven, want waar zou het heen moeten, indien
het zedelykheidsbegrip werd weggenomen ?
Dat ware de omverwerping van het heele
huisgezin en met het huisgezin, waarop zij
rust, de omverwerping der heele maatschappij.
Het begint er zóó den schijn van te krijgen,
dat men ouderwetsch gescholden wordt, wan
neer men nog niet met de moraliteit gebroken
heeft.
Maar tegeno/er den teug«lloozen lust van
Marie Madeleine staat daar in smettelooze
ongereptheid voor my'n oog het beeld der
christelijke beschaving, met het blanke schild
van zedelijkheid en plichtbesef, van onder
drukking van verkeerde neigingen en lusten
voor de borst !
En uit zijn nimbus schieten helle
stralenbundtls, als even zooveel schichten vernietigend
den Trieb" der dichteres; stralenbundels, bij
welke vergeleken de vlammen van haar liefde
hartstocht nog geen voiikjes zijn !
Es liegt in ihrer Reinheit
Der Frauen bester schutz !
Den Haag, 10 April 1902 CHARLES CLAESSEN.
l en nog wat,
MijnJieer de Redacteur !
De voor eenigen tijd gevoerde discussies
tusschen Rotterdammers in 't Weekblad de
Amsterdammer over Rotterdamsche werkeloos
heid, waarbij n der schrijvers (C. K ) ver
klaarde niet te willen steunen omdat de
werkeloozen o. a ook «zuipen", getft mij aanlei
ding (al is 't wat laat) nog voor een oogenblitje
de aandacht uwer lezers op dit punt te vettigen.
Of liever gezegd, de aanleiding om hierop
terug te komer, ligt meer by een interessant
artikeltje in het Haagsche Vaderland van
Zondag j 1. Van dit artikeltje, dat handelt over
de openbare bibliotheek en leeszaal te Ham
burg en waaruit bly'kt van hoe groot nut deze
instelling was jby de werkeloosheid aldaar,
door de werkeloozen gelegenheid te veracht fün
buiten de herbergen te blyven, wil ik alleen den
slotzinnen aanhalen : «En (wat doet men op
dit gebied) in Nederland ? By ons lezen we
nog steeds in de couranten ingezonden stukken
van personen, die niet willen steunen, omdat
de werkeloozen «zuipen". Wie zal hun (die
niet willen steunen n l ) ongeluk geven ? Maar
aan wie de schuld, dat de werkeloozen «zui
pen"? Aan deze laatsten al'én of ook a«n de
meer ontwikkelde klassen, die 't m est voor
de hand liggende middel ter bestrijding (ge
tuige de Ilamburgsche bibliotheek) vrij wel
ongebruikt laten ?" Dat dit middel 't meest
voor de hand ligt, kunnen we wel voor reke
ning van den scfuijver laten, maar dat 't een
middel is, waarvan de waarde te Rotterdam
nog lang niet voldoend tot 't besef van burgerij
en overheid is doorgedrongen, mag zonder
overdrijving geconstateerd worden. Toestanden
by hun waren naam te noemon is goed, maar
trachten ze te verbeteren is oneindig meer
waard. Hoelang zullen de besturen der ge
meente en van het Leeskabinet nog blyven
onderhandelen ? Moet Hamburg dan in alle
opzichten Rotterdam de loef afsteken ?
ie» trouw lezer.
bericht
In dezen stand gedraaid, heeft bij het ware licht.
Want naar 't bescheid van een hoogleeraar in
de stralen,
Stemt dit licht overeen in zeven decimialen
Met 't lichtstraalmonster vau het oude Trip
penhuis;
Maar brengt men 't stuk weer in het Rijks
museum thuis,
Dan moet men daar zijn front naar
d'achtergevel keeren
En daarin dan een raam ter plaatse construeerer,
Waar nu het oog geniet van 't gevelschilder ij,
Dat Rembracdt geeft te zien, omgaven vaa
een ry
Van schilders, die naar 't schijnt, hem daar de
kunst afkijker,
Hoe hij een volle kwast op 't doek we et uit te
strijken.
Gelukkig heb ik van dit plan niet meer gehoord,
Want anders had ik wel mijn machtig dichter
woord
Het wreede Comitéin 't aangezicht gesmeter.
Hoe zou men toch zoo dom en dwaselijk
vergeten,
Dat die tableaux van steen op zij- en achtermuur
Bij 'tallerjongst geslacht verwekken 't heilig vuur
Voor kunst en voor het schoon, en dat de jonge
kinderen,
Wier jeugd het binnengaan vooreerst nog doet
verhinderen
Door wat zy buiten zien al worden voorberei1"1,
Op 't hooger kunstgenot, dat hen daarbinnen
beidt.
't Is hier toch niet als by de meeste
kermistenten.
Waar 't kijkspel zelf niet haalt bij 't geen het
fraais der prenten,
Daar buiten uitgestald, al licht vermoeden doet,
En daarom doet het my voor 't kinderhart zco
goed,
Dat 't sloopen van het stuk met de allertritchte
kleuren,
Zoover ik ra kfn gaan, vooreerst niet zal ge
beuren.
(Slot volgt)