De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 20 april pagina 2

20 april 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO E NEDERLAND. No. 1295 Dat de artikelen in de met Duitschland te slatten overeenkomst voorkomen, is dubbel onbegrijpelijk, omdat de Memorie van Toelichting zelf nadrukkelijk vermeldt, dat de Duitsche Regsering op het absolute, onbeperkte landingsrecht veel prijs stelt, waardoor geconstateerd wordt dat Nederl.ndiëab het ware voorbestemd is om een rol te vervullen in de telegraafverbindingen, die andere mogendheden met het Oosten tot stand zoeken te brengen. Waarom dus zulke gunstige omstandig heden te gelegener tijd niet dienstbaar gemaakt aan de behartiging van Nederlandsche belangen ? Waarom de mogelijk heid daartoe nu fiaaal weggenomen om niets ? Waarom niet elk project van kabelaanleg afzonderlijk overwogen zonder zich voor immer de handen te binden ? Jaarlijks worden millioenen bewilligd om den vreemdeling gewelddadig te kunnen beletten den voet aan land te zetten op onze Indische eilanden. In de bovanaangehaalde overeenkomst wordt aan Duitschland voor immer vrijen toegang verleend in onzen Archipel zonder eenig voorbehoud. In de artikelen 5 en G staat zelfs niet vermeld, dat door het verleenen van het landingsrecht de Nederlandsche souvereiniteitsrechten immer onverkort blijven, en dat de Nederlandsche Regeering zich voor behoudt om alle telegraafstations op haar gebied immer uitsluitend te doen bedienen en bezetten door Nederlandsche regteringsambtenaren en beambten. Ja, in artikel 5, wordt het tegendeel nadrukkelijk vermeld. De vennootschap zal de exploitatie voeren met eigen personeel en eigen toestellen. Hierdoor doet de regeering afstand van elke medezeggingschap op de wijze der exploitatie. Duitschland's neiging tot expansie naar het Westen hier en in bet verre Oosten is bekend. Het zal zijne stations op onze eilanden in geval van oorlog niet onbe schermd laten door zijn leger of zijne vloot in geval een conflict dreigt. En de kans dat Nederland in het Oosten ongewild in een Duitschen oorlog wordt betrokken is nog een verrassing te meer, die de overeen komst Nederland brengen kan. * * * Het zou zijn een getuigenis van nationale kracht en een daad van wijsbeleid, als de Volksvertegenwoordiging hare goedkeuring onthield aan de met Duitschland te sluiten overeenkomst, betreffende den kabelaanleg in onzen Ojst, of althans de artikelen 5 en 6 dier overeenkomst verwierp. Diplomaticus. De voeding van den Nederlandschen soldaat. III. (Slot.) Aan het warm opdienen der spijzen moet streng de hand worden gehouden. Van het meeste belang moet het verder geacht worden zooveel mogelijk afwisseling in de soort van eten te brengen. Een der middelen daartoe is het ver strekken van visch, hetgeen in garnizoe nen van geringe sterkte zonder bezwaar kan plaats hebban. DJ ondervinding daarvan opgedaan heeft zulks bewezen. Ook op dit punt zoude den commandeerenden officieren wat meer vrijheid gegeven kunnen worden. Eindelijk moet de zindelijkheid zooveel mogelijk in de hand worden gewerkt. Niet alleen is dit van toepassing op de keukens, maar ook op de koks en bijkoks. Op dit punt valt nog veel te doen. Het is duidelijk dat, evenals zulks in iedere huishouding plaats vindt, op som mige dagen en ook bij bepaalde soorten van spijzen, belangrijke hoeveelheden overblijven. Worden deze restanten (klie ken) in de burgermaatschappij zorgvuldig bewaard om den volgenden dag hetzij als twaalfuurtje, hetzij als een voorproefje bij het middagmaal te worden benut, in de kazernes worden de restanten in de spoelington gedaan om als beesten voeder, ten bate van het E'jk, te worden ver kocht. Ia vroeger tijd, toen de soldaat zijn middagmaal uit een eetketeltje gebruikte, kon dat niet wel anders, doch thans, nu het eten in gamellen op de kamers wordt gebracht en een ieder het begeerde daar uit op een bord schept, nu zouden de restanten ook zeer goed ten behoeve der manschappen, die zulks verlangen, kunnen worden benut. Het is mij bekend dat in een garnizoen de restanten steeds werden aangewend om den soldaat eea warm twaalfuurtje te be zorgen, hetgeen ten zeerste door hem werd gewaardeerd. Het werd echter aan de manschappen overgelaten een portie in de keuken te gaan halen. Tot eene algemeene invoering van dezen nuttigen maatregel schijnt het echter nog niet gekonven te zijn, omdat ze te veel soesa meebrengt, zooals beweerd wordt. Ik heb mij dat nooit kunnen verklaren. Bij dat eten toch behoeven geen officieren of onderofficieren van de week tegen woordig te zijn. De onderofficier, in iedere keuken aanwezig, zou de zaak zonder b-zwaar kunnen regelen. Waartoe toob, vraagt men zich af, al die drukte van toezicht en nog eens toe zicht bij alles wat de soldaat in zijne huishouding doet. Het is bovendien zonde dat kostelijke hoeveelheden eten, vooral erwtensoep, boonen en erwten, voor beeetenvoeder worden van de hand gedaan, terwijl »en den soldaat er nog een lekker en voed zaam hapje van kon geven. Vooral na vermoeiende oefeningen en bij koud weer zou de maatregel veel nut stichten. Zeker, er zullen bszwaren aau verbon den zijn, doch daartegen ziet men in de burgermaatschappij niet op en behoeft men dit in de militaire wereld ook niet te doen waar het welzijn van den troep er mede gemoeid is. Zvj het dan ook ten overvloede, toch wordt aangeteekend, dat bedoelde maat regel allén kan worden toegepast op die dagen, dat de restanten daartoe voldoende zijn en dat de oefeningstijd of andere omstandigheden zulks niet boetten. Het uur waarop des zomers eene oefe ning 's morgens eindigt en 's namiddags weder begint, heeft veel invloed op de hoeveelheid eten, welke overblijft. Wanneer de troep tusschen 10 en 11 uur terugkomt, wordt het middageten omstreeks l uur gebruikt. Ia dergelijke gevallen blijft er altijd veel eten over omdat de man, na terugkomst, zich in de cantine te goed doet aan gekocht brood en koffie of aan het brood, dat hem van Rijkswege wordt verstrekt. Da groote trek naar middageten verdwijnt door die gewoonte. Een groot voordeel van het verbruiken der restanten is nog, dat de man een stuk brood kan uitsparen voor avond eten. Zooals bekend is wordt voortdurend van verschillende zijden aangedrongen om te voorzien in de leemte, dat de soldaat na het middageten niets meer van's Rijks wege ontvangt, ook niet bij het houden van nachtoefeningen. Warneer aan vorenstaande wenken de noodige aandacht wordt geschonken, dan zal, naar mijne vaste overtuiging, binnen korten tijd de voeding van onzen soldaat in de garnizoenen geen aanleiding tot klachten meer behoeven te geven, Wat aangaat de voeding in legerplaat sen, bivaks e. a., daarover kan ik kort zijn. De qualiteit der aldaar verstrekte levens middelen is goed te noemen. Da bereiding zal echter wel eens wat te wenschen over laten. Hier zullen de jonge scldaten moeten denken aan de spreekwijze »üla guerre comme a la guerre." En dat is niet wel anders mogelijk, omdat het eten veelal wordt gereed gemaakt in veldkeukeng. De ijzeren ketels hangen daarbij aan stokken of zijn in ijzeren platen geplaatst; de'' stokken of platen rusten op graszoden. Baven de vuren is een afdak van stioo. Bij aanhoudenden regen of sterken wind kan de beste kok niet voorkomen dat er wel eens een rooksmaakje aan het eten is of dat er zand in komt. Doorgaans hoort men bij dergelijke ge legenheden geen enkele klacht, omdat een ieder kan zien dat het niet anders kan, dat voor koopen van andere levensmid delen niet altijd gelegenheid bestaat, maar vooral, omdat door steeds in de buiten lucht te zijn en veel te marcheeren de maag zoo graag is, dat kleine gebreken niet eens worden bemerkt. In legerplaatsen, waar vaate keukens zijn, b. v. te Harskamp, kan het eten even goed bereid worden als in de garni zoenen en dat is het in den regel ook. E VAN GEXDT. Raad een klacht in van 150 handelsfirma's cargadoors, veemen, reederijen enz., kortom allen abinnés die de telefoon dagelijks noodig hebben en niet dan tot ongerief of schade ondervinden, indien de door of met hen gevraagde telefonische aansluiting hapert. Op die klacht hoorden wij natuur lijk aanstonds "klachten over de bediening : de telefooDJufvrouwen dit, de telefoonjufvrouwen dat, ze babbelen maar en zij lachen en zij lieten de ab >nnés bellen, zij slotea verkeerd aan en braken te vroeg af, in a woord, van plichtsbesef geen zweem, gekheid en brooddronkenheid vierden er den teugel. Als dan de aanvaller had uitgesproken, goed had uitgesproken, vroeg ik gemeen lijk: »Van ? 3, u bedoelt dat van ? 3 weekloon de meisjes, waarvan u spreekt, zoo vroolijk en brooddronken worden ? Merkwaardige ontdekking. U zelf bent, het is waar, reeds te geposeerd voor de proef, maar probeert het eens in u we familie, geeft uwe dochter eens f 3 per week om geheel mee rond te komen en ziet eens hoe opgewekt en brooddronken hare stem ming zal zijn. Maar u moet eenigen tijd volhouden natuurlijk, u moet niet al te vroeg uwe illusie prijsgeven. Valt geen uwer familieleden in de termen om ver geleken te worden met een leerlinge-tele foniste kiest u dan ten volle naar uwe eigen appreciatie uit de telefonisten van hoogeren leeftijd en volledige loonen vaa f 5, f G en ? 7 per week, wegens door de Gemeente erkende vakkennis van f5, f G en f 7 per week, ziet u!'1 »Is me dat ook een vak!'' werd mij dan gewoonlijk allereerst geantwoord; waarop ik bescheidenlijk tegenover den aanklager, die het ver in de maatschappij had ge bracht, antwoordde, ween een vak is het niet in dien zin dat men in den loap der jaren het aangenaam gevoel met zich meedraagt, dat, waar vingervlugheid af neemt en de zenuwen slijten, dat daar de vele jaren van dienstpraestatie een meer dan voldoend tegenwicht in de finantieële weegschaal leggen. Men draagt als tele foniste met zich om het gevoel van door dergelijk vak dat gelijk u zegt, geen eigenlijk vak is mettertijd, sneller of langzamer, dat weet men zelve niet, on bruikbaar te worden, maar zegt u, daar tegenover staat dan ook ... ja, wat was het ook eigenlijk, vroeg ik dan, dat u daartegenover als lichtzijde stelde? O ja, het loon! ' «Welnu, op l April 1.1. was, volgens de cijfers mij door den wethouder verstrekt, de toestand deze, dat er werkten: 11 telefoa. Is khsse op eea weeklosn va'i ? 10 5 , Is u , , O In hooger beroep. Indien eene zaak in eerste instantie is verloren en men acht de beslissing onjuist, is het vrijwel regel in hooger beroep te gaan. Z >o komt het mij ook voor, dat waar een priacipiëele beslissing in den Raad dezer Gemeente werd uitgelokt, die door onvoltalligheid der vergadering of om welke redenen ook, in strijd met het algemeen belang werd opgelost, dat het in een dergelijk geval is geraden en zelfs meer dan dat, noodzakelijk is, te komen in hooger beroep. Het is uit dien hoofde dat ik voor de be zoldiging der A'nsterdamsche Gemeentete'efonisten bij dezen in hooger beroep ga bij de gepasseerde collegiön zullen het mij hoop ik ten goede houden de publieke opinie. Het beroep op de publieke opinie heeft eilaas eenige bezwaren. De »recht- en billijk-gezinde men", die overgroote meer derheid in de massa, die het »vox populi vox Dei" ten spreekwoord deed worden, is gemeenlijk in hare algemeene veroor deeling van afkeurenswaardige feiten ver staanbaar genoeg, maar zij laat het eilaas meestal daarbij, vertrouwende dat als bij de Boeren ook zonder bemiddeling »alles zal rech kom". Intusschen als men in ons land eerder «sneller recht" zou verlangen, minder uit ongeduld dan wel omdat niet valt te ontkennen dat voor ieder onzer in het leven de tijd om ie handelen zoo kort is, dan betreurt men het meest dat offi ;iëele lichamen, die voor alles zich tot taak moesten stellen iets. goed, of iets niet te doen, nog op allerlei wijzen schipperen, eerder dan een eerlijk beginsel eerlijk te erkennen. Niet met den tooverstaf van besluiten kan B. & W. met den Raad decreteeren dat er in Amsterdam geen onvoldoende woning, geen onvoldoende hygiëne, geen onvoldoende loon meer zal zijn, maar dit kunnen zij, zij zouden kunnen zeggen in onze exploitatie geen van die misstanden, in onze exploitatie geen zweem van menschvernieling, geen schijn van sweating. Eilaas zelfs dit schijnen B. & W. niet eens aan den Raad hebben durven voor stellen; een slecht vooruitzicht voor ge meente exploitatie. * * * Over de telefoon exploitatie dezer ge meente kwam 17 October 1001 bij den / 4. 9 23*) 1; 2 j 2; 2; 21 leerl.-felefon's'en // »Van de 85 telefonisten en leerlingtelefonijten in dienst bij de Gemeente ver dienden er derhalve op l April 1.1. slechts: 23 eea weekloon vau ?8 en hooger. 41 verdienden een weekloon benede i /"S 21 leerl.-'eltfon. verdienden een weekloon van/3. »Ziet u daarop drijft nu eene gemeente exploitatie, voor meer dan de helft op weekloonen van ? 3 en ?5, en dat in een ge meente monopolie waaruit een ton («egge ?100,000) als bate op deze begrooting werd gebracht. »Word t de telefoniste ziek dan ontvangt zij gedurende 3 maanden % van baar weekloon, gedurende G maanden M van baar weekloon en verder rechtens niets, verstaat u niets. U veronderstelt waar schijnlijk dat zij tegen het ongeval dat voor baar uit langdurige ziekte kan ont staan, voldoende gewapend is door hare spaarpenningen. Maar als u eenig begrip hebt van het werkelijk leven, van een zich behelpen uitsluitend van een week loon van /'3, ?4, ?5, /'C, ? 7, durft u dan in ernst volhouden dat van een dergelijk weekloon ook nog te sparen valt tegeu onvoorziene tegenspoeden ? ' In plaats van te antwoorden zweeg de aanklager gewoonlijk, haable de schouders op en ging heen. K'jk dat is zoo gewoon lijk het resultaat dat men. bereikt als men poogt iets gemoedelijk uit te leggen. Toen ik in de zitting van 20 Oct. 1901 in den gemeenteraa l beweerde: de bezoldi ging der gemeente-telefonisten is eene zx>danige dat zij geeft den indruk van sweating, een smerige boel, werd die vergelijking door velen te kras gevonden en werd mij door den voorzitter, wel evenzeer deswege als uithoofde van het vergevorderde uur verzocht hetgeen ik te zeggen had liever schriftelijk in te dienen. De nota van G Nov. die toen volgde werd in toon en stijl eilaas evenmin gebillijkt. De wethouder Mr. Tti. Heemskerk die haar te bespreken had, sprak O April van den »levendigen toon;' Vroeger was uit gesproken dat B. en W. zich door diezelfde nota »gekwetst" hadden geToeld. Ik heb er toen Wagenaar aanstonds op nageslaan en gezien dat als wij bescheiden raads lieden in dezen tijd tevreden kunnen zijn dat het «kwetsten van eenen der wethou ders" niet meer »op verbeurte van den hals'' wordt gestraft, een zoo humaan collega als B. en W. in onzen tijd zich niet minder gelukkig zullen gevoelen dat zij die straf niet meer op eenig raadslid in verzet behoeven toe te passen. Inder daad ware het beter dat eens en vooral in alle discussiën waar geen persoonlijke vete hoegenaamd kan worden vermoed, het idee van kwetsten geheel ter zijde werd gelaten men bleef bij de feiten om die te noemen goed of slecht met den naam die ze verdienen. *) Waarvan G volgens de nieuwe dienstregeling sullea worden aangesteld ah aspirant-telefonisten met een weekloon van ?5. Zeer zeker schuilt de verdienste van een voorstel, gelijk de wethouder zeer terecht opmerkte, voor een ernstig college niet in den toon maar in de feitelijke waarde der argumenten. Maar nu waren al stond ik in stijl en toon, gelijk beweerd werd, zeer zwak mijne argumenten meende ik juist zeer sterk. Mijn sterkste argument voor eene royale loonsverbetering was dit, dat waar de gemeente beslag legt op den vollen arbeids dag der telefoniste, de gemeente haar ten minste zooveel loon behoort toe te kennen, dat van dat loon alleen, de telefoniste fatsoenlijk en onafhankelijk kan rond komen. Dergelijke eisch staat tegenover elke gezonde exploitatie eenvoudig zoo muurvast, dat er alleen met behulp van excepties een schijn van verweer tegen kan zijn aan te voeren. Een cijfer beneden ?8 als weekloon, heb ik van bovengenoemd standpunt onvol doende geheeten om daa.-van alleen, als gemeente-telefoniste fatsoenlijk en onaf hankelijk in Amsterdam te leven. Men is daarop met beweringen komen aandragen als deze: van de 85 telefonisten en leerling-telefonisten wonen er maar 6 buiten het gezin, 79 in het gezin of bij familieleden; cijfers die vandaag gelden maar morgen geheel anders kunnen zijn ; maar die hoe ook, alleen kunnen worden verkregen door onbescheiden onderzoek in het familieleven, waarop elders de sweater zijn hocgerloon bouwt; gewettigd alleen tegenover degeen die de hand uitstrekt naar liefdadigheid, maar een maatregel die de «liefdadigheid engros" bekend genoeg, de impopulariteit harer geneeswijze op den hals heeft gehaald. In elk geval een dwang van onvrijheid die tegenover den eerlijken vrijen arbei l is onbescheiden en onbillijk. Want aan geen gemeen te-werkgeefster staat het te onderzoeken of het kind van ge meente-loon eene moeder of tante onder houdt, of van het loon van het eene kind een broertje de ambachtsschool kan be zoeken of eene zuster zich voor het onder wijs of wel eenig vak kan bekwamen, kortom of het loon wordt verdiend voor levensonderhoud alleen dan wel 'met de gelijktijdige bedoeling om daarmede de maatschappelijke positie voor zichzelve en of voor anderen te verbeteren, te verhoogen of te versterken of enkel te hand haven. Al wat daartegen indruischt, hoe schoonschijnend ook naar het uiterlijk, is inner lijk uit den booze, is of bemoeizucht, beoogt of dwang van onvrijheid of sweating d. i. loonroof. En nu beshuldig ik geen van de sprekers in den Raad die het farnilieonderzoek o zoo billijkten, dat zij daarmede onrecht voor hadden, maar ik houd vol dat het hen op dat oogenblik aan voldoende eer bied voor den vrijen arbeid heefc ontbroken. Een merkwaardig oneerbiedige stelling werd verdedigd door het raadslid Prof. Mr. D. P. D. Fabius, n.l. deze, dat de barmhartigheid het opvoeren van het on voldoende looncijfer tot de door mij ge vraagde ?8 als minimum (vaor de telefo nisten 2e kl.) om daarvan alleen, fatsoenlijk en onafhankelijk te kunnen leven, verbood. Barmhartiger dan de hoogleeraar oor deelde gelukkig de ^landaard die in haar Raadsoverzicht van O April schreef: «Had den de heeren de zaak niet zoo principieel opgezet, misschien hadden zij het gewonnen, doch nu viel bun voorstel met cne stem minderheid. Wij zouden hierbij willen aanteekenen dat het misschien gewenscht is, om nu óók in zooverre met de practijk rekening te houden, dat aan meisjes die op eigen beenen moeten staan, meer dan ? G wordt gegeven; want voor haar achten wij dat loon onvoldoende.'1 Karakter, niet bet, loon beslist, zeide de wethouder Mr. Heemskerk met Prof. Fabius on zoo reikten beiden de hand aan Multatuli, die dat reeds lang voor hen beweerd heeft. Maar dezelf.le Mr. Heemskerk had zich eerst aan bet woord »speldegeld" ver gaapt, blijkbaar in dat deel van zijn betoog, niet bij de aanhangige voordracht. Speldegeld, de door B. en W. gesanc tioneerde term voor een weekloon van ? 3, ? -i, /' 5 en ? G ; dit ten slotte de ofliüieele eerbied voor meisjes, die zon der fortuin hun brood moeten verdienen en er prijs opstellen dit in gemeentedienst te doen. Het woord was ergerlijk, het beste zal zijn om met Homerus aan te riemen dat het den wethouder onwillens ontsnapt is. Zag men den Raad alleen verdeeld toen het op stemmen aankwam, er bleek niets i van eenige verdeeldheid in den boezem j van B. en W. De afwezigheid van twee j wethouders, de heeren Serrurier en Ger1 ritsen, dient daarbij in het oog te worden gehouden. Moeilijk ware toch aan te nemen dat de wethouder Gerritsen ter wille van de eenheid in den boezem van het Dagelijksch Bestuur, het standpunt, door Dr. Alette H. Jacobs ingenomen, zouden heb ben willen verloochenen. »Wij leeren" schrijft Dr. Aletta H. Jacobs in hare brochure Vrouwen belangen, 3 vraagstukken van actueelen aard »uit de geschiedenis dat iedere opheffing uit afhankelijke toestanden der menschheid in haar geheel steeds ten goede is gekomen en haar telkens een stap verder bracht op den weg der beschaving, ook al ging die opheffing gepaard met groot verzet. ja soms met bloedigen strijd." Welnu »bloedigen" strijd hebben wij in .den Raad voor de meerdere waardeering van vrouwenarbeid, gtloof ik, niet te vreezen, maar dat het eenigen strijd zal kosten, enkele leden in het Dagel. Bestuur van het ingenomen standpunt af te bren gen, dat wil ik gaarne erkennen. Voor de vroegere loonregeling (vastge steld Sept. 1899) voor eeae leerling-telefoniste ?3 per w:ek , telefoniste 2 klasse ?5 ti*t ? 7 p. week. // , telefoniste l klasse , 8 , ,10* is nu in de plaats gekomen (aangenomen 7 April 1902) voor eene leer'ing-telefcn:ste ? 4 per wet k , a?pirante-telefjniste ?5 per week r , telefoniste 2 klasse ? fit./ 9 p. week n n telefoniste l klasse 10 t.,/12 Met dien verstande dat de salarisverhooging in eene klasse telkens met ? l per week plaats beeft om de twee j aren, totdat het maximum in de klasse is bereikt. Ongeregeld is eilaas gebleven hoe lang iemand leerling-telefoniste of aspirant telefoniste mag zijn. Mijn voorstel bepaalde o. a. in de toelichting daaromtrent het volgende : »De leerling-telefonisten wordt bij geble ken geschiktheid na G maanden toegelaten als aspirant-telefoniste, de aspirant-telefo niste na hoogstens een jaar als zoodanig dienst te hebben gedaan, bevorderd tot telefonisten 2e klasse. Leerling-telefonisten en aspirant-telefonisten zijn van nacht dienst vrij gesteld." Aan de publieke opinie nu de taak, om waar de gelegenheid zich voor doet, te laten blijken dat B. en W. vaa Amsterdam zonder vrees van (bevoorrechte gemeente posities) te scheppen,gerust mogen besl uiten minstens ?8 weekloon toe te kennen waar zij beslag leggen op iemands gebeelen arbeidsdag in gemeentediensten; maar vooral ook, als dit hooger beroep mijner zijds niet geheel tevergeefs zal blijken, de scherpe uitspraak, waar noodig, ter bevei liging van leerlingen hoe ook geti:eld en niet minder de openbare herhaalde afkeuring, zoolang minder] wige personen (meisjes) met loonen van ?4 en 5 per week in gemeentedienst (hoe gering geschat ook) worden gebruikt als volledige werk krachten en worden belast (onder welke excepties ook) met dag- en nachtdienst. A m s t. O. KA^IERLINGH ONNES. wiiuiiiHiiumuuiiiiiutiuaiuiinummmuuummmimiiililiillumill Sociale, NMHHiHiiimimiiiiimmi AiMtsscMeB in Frieslanl, Vele p'aatselijke en provinciale bladen gaven deier dagen de mededeel! g te lezen vaa den bloei dar in 't vjrig jaar opgerichte ambachtsschool te Hjrlingen. Aanvankelijk begonnen met een leerlingental vau 32, staan er nu reeds weer 28 jongens klaar om na de Paa?chvacautie meegeteld te worden bij de Harlinger ambachtsschool-bszoeker?, zoodat deze zoo nuttige in richting dan reeds 60 leergierigen getrouw eiken werkdag baar deuren zal zien binnengaan. Dat gaat dus wel een goed gangetje. Reeds hoorde ik een echte Leeuwarder, een bewoner dezer stad »an af z'n eersten ademtocht, meesmuilend opmerken; dat hardloopers altijd doodloopers waren, maar we vergeven hem gaarne deze uiting van jaloersch'ieid ondat het in de zusterstad nu zooveel vluigir gaat dan het elders ging, om een nieuw middel ter ontwikkeling bij de burgerij geliefd te maken. Dat is echter niet zoo vreemd. L-ieringen wekken, vertoogea moeten gehouden worden om het tut vai iets nieuws te doen postvitten ia de hoof Jen; dooi vootbeelien tr kkeu en maken de uarten warm; zij do:u gevoelens van tegenzin veranderen in een streven om ook te krijgen wat anderen hebben en dat b'eek zoo heel gosd te zijn en te beantwoorden aan het doel dat men er indertijd mee had. Dat voorbeeld ten go;de halden de HarHngers in de Ambachtssc'ioal der hoofibtai, welke LU dezer dagen haar een-cn-twintig j*r:g bestain mocbt herdenken. Miar de Harlmgeis hebben niet alleen een goede aansporing tot navolgen gevonden in 't geen te Leeuwarden reeds meer dan twee tientallen jaren langzaam aan in wtarde won en meer en meer werd gewaardeerd: de ambachtsschool te Harlingen heeft nu niet <?ea grooteu tegenzin te overwknea d:e La^e zusterschool hier in den eersten tijd den strijd zoo moaielijk maakte. ladividueel boort men nog wel bezwaren van sherlsi aard te berde brenger; de massa evenwel denkt er va:i jaar tof, jaar biter over, en van die mildere stemming prcfiteert Harlinger, zoodat zij in vele opzicLt n rustiger en geruster beginnen en nu ook Lonpvoller voortwerken kan. Giea familie toch in de ho fctstad of den naasten omtrek er van, t f zij west u ts verhalen vau bloedverwant, vriend of goeden kennis, die geheel of gedetkelijk i'ii opkomst aan de am'iactitsfchoo! te Leeuwarden te danken heeft. Was dan de jingeling nog bijna knaap na drie jaren lang het onderwijs c'iia: te hebben genoten, reeds ,/klaar genoeg" gemaakt, 031 geheel zelfstandig als timmermar, meubelmaker, smid of schilder te kunnen op treden? K/m een gevestigde bais hem niels meer leeren? Kan die jeugdige ambac'jtsschooibezoeker nu zelf wel voor baas" fungeeren 'i Er warjn er dwaas gence^ l die de toestemmende bïantwoordii g dezer vraag niet in twijfel trokken, die oordeelden dat het zoo moest zijn, oftchooa de voorstanders \au de Ambachtsscbool deze gevaarlijke leer nooit hadden helpen verbreiden. Zij beloofden opleiding, theo retisch onderlicht, maar niet meer. Doch dan volgde de teleurstelling voor menig ouderpaar: moesten hunne zoo knapp1, volleerde (zoo zij meenden) zonen nu nog weer de praktijk leerea van een baas?! En aan den anderen kant werkten de bazen over 't algemce.1 niet mee, om de Ambachtstchool gfUtfi te maken bij anderen. Wat zou zoo'n school! Die gewezen A-jnb£ch.tï-jongen8 moeeten zich tiet verbseldea dat zij wat meer wis'eu als een man van het vak. G-kheid! Bias timmeimin zou zoo'n joagen" niet graag het bouwen van een huis opdragen wattusscheu twee haakjes wel nimmer aan een jongmaatje zal worden toegestaan ; b.;as smid zou wel eens willen zien dat die Btadsknaap fcich met de joige peardfu van z'n boerenklauteii ledden tou, om deze vlug en goed te beslaan. En al die bazen maakten zie!) gezamenlijk en vooral in elkaara gezekchap heel wtrtn over die ^halve werklui," en hunne jonge knechten, gewezen leerlingen der Arnbaohtssc-ijol, hadden van-hunne ?medeknechten heel wat te verduren «oms en vo :den bij hunne bazen dan hoegenaamd geen steun. Hun s'.rijd .sloeg terug op de schooien

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl