De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 20 april pagina 4

20 april 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. tfo. 1295 loof dat men hunne kleine draaierytjes niet doorziet, by volwassenen nog zo D vaak aan wezig, vindt men reeds by kinderen. Als er gebakken vitch op tafel komt, roept ze: O, tongking dat is 't lekkerste wat er is." Weet iemand wat tongking is? Tot dusver is het ons niet mogelyk geweest haar juist te doen onderscheiden bot, schol, tong, sprot, en bokking; zy verwart de visschen, maar ook hunne namen en smeedt allerhande variaties, waar van bovenstaande een der sprekendste is. Zy vraagt dringend om visch met graten, evenals zij kersen en pruimen met de pitten verlangt. My'n vrouw laat een paw reuzen graten in de visch zitten, die Appelsnoe'je dan ookna afbop van de smulparty in triomf laat zien. Een gevoel dat ik heel goed begrijp. A's men dne jaar oud ia, wil men niet graag behandeld worden als een klein kind By welke gelegen heid men begint zelfstandig te worden is eenerlei, maar aanvangen moet men er mee, dat ligt nu eenmaal in den aard der zelfstandigheid. Intusschen heeft het middagzonnetj a de sneeuw buiten op verscheiden plaatsen doen verdwijnen en naar buiten kykende zie ik op de vensterbank een voorbarigen vlinder zitten. Ik zeg niets, maar neem Appelsnoetje op my'n arm, draag haar naar het raam en toon haar zwygend het diertje. Zvj vliegt my haast van den arm, als een springlevende karper. Een karpèl, een karpèl l Mamma, mamma een karpèl l Anna, Dolt, Bertha, een karpèl!" Da hsele fanilie komt voor het venuter. Dat is toch een heuzelyke niet? Dat is er toch geen uit gekheid, niet Pappa ?" Neen, dat is een heuzelyke, levende kapel." Ja een levende karpèl! Bertha een levende kartel!" Ik heb de grootste moeite haar vait te houden, haar heele lichaampje trilt van genoegen. Ziedaar de eerste frissche vreugde, die een ding geeft. Zy heeft op prentjes en in de natuur 11 Dec. 1828 Mavr. Koning (Naret-Koning) en de heeren Vroombrouck en Rombach muntten er door hun treffend spel in uit. De Belgische opstand belette, dat het stak, 't welk vol toespelingen was op het verbly'f van ona hof te Brussel na 183), weer vertoond werd. Ds B uilofl van Rloris en Roosje, kluchtspel met zang en dans, mat eeniga nieuwe gasten gestoffeerd, en vertoond op den Ansterdamschen Schouwburg, dan 27iten September 1864 voor de laden van het derde congres der Internationale Vereeniging tot bevordering der Sociale Wetenschappen. Het verheugd Amsterdam, by het plechtig bezoek door Z K H Willem Nicolaas A'exander F.ederik Karel Hendrik, prins van Ora^j9, ter gelegenheid van zijn achttienden verjaardag, aan de hand van zy'n doorluchtigen vader, aan de hoofdstad gebracht. FiloTctctes op het eiland Lemnos, dramatische voorstelling, vrij gevolgd naar het G.-ieksch. Etn d c'iter aan de Bunk van Ltening, tafe reel uit hst leven van Joost van den Vondel, in 3 bedryven, vertoond in den grooten schouw burg te Amsterdam. Op verzoek van R >obol en Tj Hink heeft Mr. Jacob van L'nnep vertaald i Otello ei Rom:o en Julta. In O'ello had Rubol de rol van Jago willen spelen, en daar hy zingen moest en niet zingen kon, had Van Lanuep dit verholpen door de vraag: «Wie heeft er een liedje?'' en een tooneelist, die stem had, zou het liedji aanheffjn. Da directeur Eluard de Vries verzette zich tegen het geven der ro'. aan R tobol; hy kwam den marq ré, den fi'ou, de.i schurk, den verrader, den heer L J. Vakman toe, die bovendien goed zingen kon. M', i. van Lannep vereenigde zich oimiddelyk met de ziens wy ze van Jan Eluard de Vries. Hat merkwaardige der vertalingen van Shakespaire's Rimeo en Jttlta en O.ellou, dat . er gebroken ward mst de bewerkingen en ver- | knoeiingen van Shakespeare's w arken djor den Franschman Ducis. Ei hoawal nu v. Lmnep's S'iakespeare's vertalingen slap zyn, en rollen als de gedichten van Poot, is het zich direct keeren tot Siakespeare een fait van bateekenis in de tooneelgeschiedenia. Hat overig aantal tooneelspelen door mr. J. van L-ranep voor gelegenheden of op verzoek van dazen of genen gemaakt, wordt voorbygegaan, om de aandacht te vestigen op de vele zangspelen die hy gedicht heeft, en waaronder er zyn, &\iSiff<) met muziek vanden componist Van Brae, H nerlemi Verlossing met muziek van Rossini, Dj B.rgwerken met muziek van , A Birlya, die door mudci of opsradirecteurs ! beproefl dienden Ie worden, of zy nog de j moeite van opvoering waardig zy i, evenals van \ Soliman II, maer operette dan zangapal, met muziek van Ojarg. * * * Al wat Van Lmnep voor het tooneel gedicht (' en gewerkt heeft, tot de samenstelling toe van groepen, uitbeeldende episoien uit da , Vaderlandsche historie, orn het volk door aan- j schouwing eigen geschiedenis te learen, heeft niet de minste aanmatiging,... het is alles '} gedaan : tot leerzaam tydverdryf, gely'k Vondal, j de oude valer, het bedoal ie, en om tooneelisten en f aestcom missie a en anderen wel gevallig te zyn. Mr. Jacob van Lannep wist zoo ontzachly'k veel, dat men hem ma ir even bahoefle aan te tikken on hem tot het uitb Belden zelfj van het msest verschillende, ain het werk te zien. Mat zy'ne historische drama's heeft mr. J. van Lannep de lyn der geschiedenis van het tooneel gevolgd. Het eerste treurspel in Goster's Akademie in 1617 gespeeld, is: DJ moord begaan aan Piins Wdkm 1; de eerste schouwburg te Austerdam opent in 1638 met: Gy&reghtvan AemM; de nieuwe schouwburg in 1774 met | Jacob Simonsi de Ryk, en zoo gaat het verder, tot Van Lannep komt en dan historisch an draad weer opneemt. Kirakterteekening haeft men waiolg in Van Lonnep's tooneelwerk te zoeken; dat zal men vinden by de drama's van H. J. S^himmeL. die eene geduchte schrede verder gaat, nu eens zy'ne personen boetseert, dan in marmer beitelt, maar, als Van Lannep, blyft by de historie. Mr. J. van Lannep ontworstelt zich aan het pseudo-klassicisme, en omhelst het romantisme. Hij geeft echt Hollandsen werk en laat zien dat er iets anders en gezonders is dan Itïhnd en K'itzebue. Hy breekt mat de sty're taal en Bchry'ft zooals de mensen spreekt. S jms schertst hy met oude dogma's, b v. by de tooneelaanwyzing van het zangspal: Htarlem's Verdedi ging »De handeling vangt aan des voormiddag» te negen en eindigt des avonds te acht uren." Gakscherend met de eenheden van tijd en plaats, schryft hy in de beschouwing: »Recht voorzichtige aanwijzing ten gevalle der voor stander» van het eïassieisme." Eanzelfde breken met het verouderde, de zucht om waar en natuurlyk te wezen, en de iiniiiiii mui iiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiil pruiken af te warpen, kon men reeds in 1832 bij hem waarnemen, in: Een Attisterdamwhe Winteravond. Hoewel hij in het voorspel den klassieken bodem niet had verlaten, heeft hy in het stuk zelve aan klassicisme, allegorie en wat dies mear zy, den bons gegeven, en stoutweg beproefd, de groote mannen uit de eeuw van Frederik Hendrik, eens ontdaan van het opgesmukte pok, waarin hun lofredenaars uit de 18 la en 191e eeuw hen gestoken hadden, als natuurlijke menschen te laten handelen en praten. O ja mr. Jacob van Lannep op tooneelgebiei de eere te geven, die hem toekomt, hebbe men hem in verband met zyn tyd te beschouwen. Dit doende, blijkt, dat hy eene belingryke plaats inneemt in de geschiedenis en het wezen van het tooneel, om de volgende redenen: a. het breken met een verouderd ba Her dclassicisme; b. het leeren kennen, doen liefhebben er) waardeeren van eigen historie; c. het opwerpen van een dam tegen de stukken van Ifflind en Knzebue; d het volgen van da historische lyn; e. het schryven eaner natuurlijker taal; /. het schier een halve eeuw lang, belangstel ling in het nationaal tooneel gewekt te hebben; g. Vondel weder ia eere hersteld en liefde en smaak voor zijne tooneel- en dichtwerken te hebben opgewekt; h. de kannis voor ouiere Hollandsche schryvers te hebben verlevendigd; t. Middelen te hebben beraamd om van het nationaal tooneel een betere en meer zekere toekomst te scheppen. * * * DJ waardeering voor Vondel en de bewon dering voor de grootheid der zeventiende eeuw, en deza willende doen herieren dreef v Linnep, omstreeks 1844, aan, da ziel te worden dar redary Perskamer Achilles, onder de zinspreuk: »Met der tyd wordt de spruit een boom". Daar kwamen voorname en kunstlievenda Amsterdammers samen on» Vondel en andere ouda schrijvers te lezan en te hooran verklaren, en enkele treurspalen op te voeren, van Vondel hoe averechts ook! spalende gekleed in roken witta das. Mr. J. van Linnep speelde mee en werd in welsprekend beid door zy'ne medeleden overtroffen. Voor het streven van A>;htiles wist hy da sy upathie te verwerven van Z.M. K ming Willem III, die zelf met groot hofgednde eene Vondel-vartooning kwam bywonen in het lokaal «Ft-ascati", in de Nas te Anstardam. Achilles spatte uit een. Nog voor dit gebeurde, vereenigden zich onder voorzitterschap van mr. Jacob van Lannep, de heeren H. J. S ;himmel, H af dij k, A J. de Bjll en anderen om den deerlyken toastand van hst tooneel onder de aandacht van Z M Koning Willem III te brengen. Z M oordeelde dat deze toestand niet be stendigd mo;ht bly'ren, zon op middelen ter verbetering, en banoamia eene commissie ter beraming en opgave der middelen tot herstel van het nationaal tooneel. De commissie door Koning Willem I benoemd, bestond uit de heeren mr. J. van Lannep, J. H. Barlaga, II. J. Schimmel en A J. de Buil, allen te Ansterdam, en de heer J. W. Holtrop 's Gravenhago. Dan 20jten Mei 1851 bracht deze rapport uit, gesUid door haar secretaris A J.deBiil. Da Ktming zegde na dit rapport allen mogely'kan steun toe. Da plannen waren goed, de y ver brandende, da belangstelling en da off ir vaardigheid der Konings groot... en toch kwam van het geheele plan niets. E'rst twintig jaar later zou dit plan, dank zy' den heeren H J. Sskimmal, A C. Wertheim en E. Binck warkalykheid worden door da stichting der «Vereeniging: Hit Nedarlandsch Tjoneel". T jen was mr. Jacob van Lannep al vier jaar dood. Miar in het tot waikelijkheid ge worden plan was geest van zyn geest. Kort voor zyn dood had hy een ander groot werk tot stand gebracht: de volledige uitgave van al de werken van Joost van dan Vondel, naar tydsorda garangschikt en van toelichtingen en verklaringen voorzien, en had hy voor den dichter, dien hy van zyne kinische jiren tot over den mannely'ken ouderdom had liefgehad, een standbeeld halpen oprichten. By de onthulling van dat standbeeld, en by de vertooning van het door ham gedichte: E:n dichter aan de bmk van leening, heeft men mr. Ja3ob van Lennep voor het laatst in het openbaar gezien en voor het laatst officieel hooren spreken. Hat was beschoren, dat zijn levenstaak, met da uitgave van alle da werken van Vondel, voleindigd was. Da uitgave dier dichtwerken is een groot deel van mr. Jacob Van Lannep's geestelyke nalatenschap. Conscience heeft het volk learan lezen; Van Lennep haeft het volk zyae geschiedenis doen kennen, in 't bizonder die der 17 Ie eeuw; hy heeft Vondel, 's lands oudsten en grootsten poëet, weer in eere hersteld, en voor de naiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii Minimum iitiiiiiiiiiiitiuiiiiiii al vlinders gezien; maar die zyn verbleekt en vergaan, zooals duizend andere vlindertjas u'.t de lente van deze kinderziel. Earst vandaag worden vlinder en Appalsnoe'ja formeel aan elkander voorgesteld Dat is pleizier ! Dat is 't genoegen in het geziene, zonder te vragen, wat is dat ding my en wat ben ik voor dat ding; het genot dat in iedere blosm een ontdekt land ziat en in ie Ier steentja een persoonlijk geschenk. Ach Ihve zoete Pappa, laat de kavpè! toch binnenkomen!" smeekt de kleine. Paternitéoblige. Ik tracht dus heel voor zichtig de lente in de kamer te kry'gen, zonder dat ik haar vleugels beschalig en het gelukt inderdaad. Nu zit het diertje op tafel onder een kru'wvuur van ze yen paar oogen. Bsrtha je moet niet zoo hard praten," fluistert Appelsno.tje, daar kaa hy niet tegen." En iedere kleine beweging vaa zyn voelhorene, iedere trilling der v!erkjes wordt mat onder drukten j'ibel bsgro t. Dan gebeurt er iets groots, iets ongehoord groots. Da vlinder fladdert op en zet zich op den arm van Rosine. Het kiad is volmaakt bewegingloos, alleen hare wp geopende oogen gaan behoedzaam de ry rond, van den een naar den ander. Hy houdt \anme," zegt ze met zaligen trots. De vlinder 'heeft, zooals vlinders doen, de dame zy'ner keuze verlaten en is weggevlogen naar den kap van het gordyn. Hj maakt geen aanstalten om vandaar terug te keeren en raakt langzamerhand in het vergeetbaek. Dit intermezzo stond niet op het programma; nu gaan we de tweede aflesling beginnen: Appelsnoetje h te paard gestegen; het paard ben ik en als zoodanig mag ik de heele litteratuur der rijliedjes athoppen, van de heeren met 'r bonte kleeren, van het paardje met zijn vlassen staartje en van komelingschap, het thans lerende jongere en j >ngste geslacht, den wag gebaand en geëffend om op te gaan naar de zonnige hoogten, van Vondei's poëzie, in wier warmte en schoonheid zy zich verkwikken. Zinder mr. Jacob van Lannep ware dit onmogelijk geweest. Bjvenal b!y>e aan mr. Jacob van Lannep de niet hoog genoeg te schatten verdienste: zy'ne ty'dgenooten weer te hebbeu doen lachen den goed-ronden Hollandschen lach, den lach, die verstorven was. J. H. R (Mg Prenttet ia Palclri. Eene goede gedachte van de fi ma van Stockum om elk jaar eene tentoonstelling van oude prentkuast te houden, die daarna in het openbaar verkocht wordt. Zoo nu weer eene die plaats heeft in PalcW, van 11?10 April, en daarna geveild wordt op 17, 18 en 19 d. a. v. Voor mij Leeft zoo'n tentoonstelling meer bekoring nog dan de permanente fxios.ties in musea. M -n is hier vrijer, men doet meer wat men wil; de p3rtefeuilles met prenten gevuld, zijn te bezichtigen. Men neemt een stoel, gaat er bij zitten, neemt de prenten in de hand, betast ze, bekijkt ze, en msn waant zich eigenaar er van of een »richard," die zijne collectie wil verrijken en nu zijne keuze dost. Het is een groot genot zich een oogenblik rijk te gevoelen door den rijkdom, dien men om zicb heen ziet; want rijkdom is het, die moaie prentkunst u^t vroeger dagen. E^n bijzonder geno% dat snufflen in oule prenten, die heerlijke getuigenis )en van vol hardend werken, vaa staal en noest geduld, van grootscbheid en onbeuepenheid, van teekenlalent en kunstzin. Hbt zijn de in het hout gestelen en in het koper gegroefde of gebeten beellea van een vroeger leven, dat anders verloren zou gegaan zijn; maar dat nu voor ons b;waard is gebleven. Giene fotografische instantacéi op een koopje; maar hst leven vai measc'ien en diugen djor kunstenaars in fxp-essieve lijnen vastgelegd in onveranderlijke beelden, die ons stsrk en krach tig toespreken in de heerschende kunsttaal van het tijdvak, waariüzij gewroc'it werden. M )oi die prenten, nu eens ia zacht grijze nuanceenngen, dan ia kraeitge zwart en wit contrasten, waarvan het koper als het ware nog eene wa-ms schittering a ia mjegedeeld heeft, die de ziel is welka de prent vaa leven doet tintelen. Oiider de historische prentsn, zoo mooi van kleur, zoo vast van vorm en sterk van r-alief, merkten wij op de portretten vaa J. Suyjerhoef met da typi-che ovale licht blonde omlijstingen, uit kindeifijUurtjes sa.nengesteld. Ii tegen stelling van de klo:ke expressieve pottretteu van Ddlff, wier vormen djor krachtige, breede lij ner g il vingen in stsrk relief naar vorea komen; zijn de pirtreVen van Suylerhoef zachter van modelé, nj .er van harceermg, strakker van lichr. Misschien niet zoo goed vaii formaat, van ver houding; maar mooier wel van zwart en wit nuanceering, waardoor zij het oog zachter streelen door de duffe zwarte ea da glinsterende zilver grijze toonpwiijeD. Dijlff pikt meer door zijn vastheid en fo:sci:heid, door zijn echt Hollandsen karakter, bij Suyderlioef voelt men verwantschap met zuidelijke kunst. Wij za^en voorts mooie portretten door Joannes Frisius, van Akersloot, Goltzius, Bloo'eliug Hiudius, L'icas Vorsterman, Hopfer; een mooie Vaillant, Kiüio, F.sher, Aagidius Sa-dier. Dan een piar wel moaie hou1 gravures, een van Hans Burgkmaier, mooi van compositie, een mildeneeuwsch sprookje of vertelling, ea ten van Uerooy aas Auirta naar Albert Dürer, vol kleurü^tehug, rijk en vol. Ejne interessante afleeling was die der zedeprenten, waaronder aardige prentin naar P. Breughel de Oude, belangrijk vooral door de voorstellingen. Vooral twee prenten door P. A. Merica waren zeer gees'ig: de magere en de vette keuken. De magere keuken aldus voorgesteld. Eene kamer met uitgemergelde hongerlijders. Op een tafel een pot met mosselsehelpen, waarschijnlijk reeds van haren inhoud omlast; hier en daar een raap, een stuk brood, dat hard als een steen schijnt. Ei diar omheen een hoop magere kerels met holle oogen en hongergeeuwbekken, die met knokige vingers in de harde schelpan grabbelen om nog een. volle te vinden. Niast hen ligt eene awgere teef met dito jongen, die onmachtig neergezegen liggen op haar inge vallen buik, terwijl zij zelf op een mosselscheip knabbelt. E^n jongen van liet type der BritschIndi.c'ae hongerlijders, s*aat weienloos bij de tafel met den ijzeren pot als hoed op zijn kokosnoten hoofdje Op een houten kast liggen een paar ramenassen. Bij den schoo: steen, waar o wonder, een haring hangt, en een bosje ge droogde scharren, zit een andere hongerlijder geduldig met een lepel te roeren in een ketelljc, waarvan de inhoud wel scüjlpeiisop za' zijn, en dat lauw gehouden wordt door e u rookend iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiininiii Joe, joe, joe Naar Hoorn om een koe, Naar A'kmair om een varken. Zoo ry'den we naar Marken, Naar Marken oin een wagen. Zoo ry'den we naar Scha.;«n, Naar Schagen om een fj ^es. Z)o rijden we naar de B-je(t)i, Van de Bae(t)s naar Akersloot Om een schoo'j) wittebrood. Plotseling houdt ze mat paardrijden op en trekt een zeer bedenkelijk gezicht. Ik ken dat en zou het een chocolade-gezicht willen noemen. Onder het rijd in heeft ze chocolade-gedachten gekregen. Vragen mig ze natuurlijk niet, maar van tyl tot tij l sluipt een diep ernstige chocolade blik naar de schrijftafel en dan kijkt ze my aan met een gez'cht, dat duidelykzegt: Hy merkt nog alty'i niets." Ze wil trachten iets van haar geleerdheid om te zetten in zoe'igheid. Wil ik 'ns tellen?" Ja, doe dat!" Z'j telt; by' twee en twintig zet zij ie deren keer een gu'tig, triimfeerend gezicht, als wilde zij vragen: Wat zegje daarvan?!!" Vroeger zei ze altijd dwee, dwaalf en dwintig. Natuurlyk toon ik heel wat bewondering, en als ze het brengt tot twee en twintig dreig ik haast om te vallen van verbazing. Maar zooals het met jinge kunstenaars meestal gaat, ze willen nog hooger stijgen dan de top; tVppelsnoetje denk c: Ik moet hem rog meer geven en met een triomf, die haast aan grootheidswaanzin grenst, gaat zy voort: drie en twintig, vier en twintig." Het was boven onza kracht," maar het succes blijft uit en met het bekende prima donna gezicht verklaart zij: Nu tel ik niet meer." Waarom niet?" Omdat het zoo vervelend is." houtje. Hij zelf, is zijn armoede ontgroeit, zijne s'eüopstaande haren zijn door het bolletje van zijn hoed gedrongen, zijne ellebogen, knieën, en andere lic'iaamsdeelen, zosken de ruimte door de met overdaad geventileerde kleeren heen. In een hoek een dito kerel, die met volharding middeleeuwsche stokvisch beukt, d^e blijkbair heel hard was, en dicht daarbij eene magere uitge mergelde vrouw met borsten zonder zog, die haar kind kunstmatig voedt, dat zijn af komst niet veiloochent. Eu ten slotte Vethans, een dikbuikige, vette kerel, die de deur heeft opengedaan van het hongerhol van Schrielhans; maar die, zijne vergissing bemerkende, niet weet, hoe gauw hij maken zal dat hij weg komt, niettegenstaande eete goedgeefsohe vrouw h< m op een bord een psen en een appel aanbiedt, terwijl een magere sprinkhaan van een man hem met beide haaden vasthoudt. Maar Vethans denkt: Daer magherman die pot roert is een arm gha-terije, dus loop ik nae de vette ceucken met herten blije. Nu de vette keuken. Het is er vol, vol van worsten en hamme-a, die aan den zolder hangen of op de tsifel liggen te middsn vaa varkenskoppsn en gelardeerle kapoenen; het is er vol van d kbuiken, met dikke ronde koppan, met worsten in hun gordel, met bierkannen in hunne dikke knuisten. Speenvarkens sissen aan het spit, het vet dru:pt er af, wat door de vette poes met welgevallen wordt opgelikt; een vet gemest mormel vaa een hond doet zich als een IMurnokmd te goed aan vetkaarsen. Groote ketels met vette soep hangen aan de haardijzers boven een welgevosd vuur te dimpen; eene dikke vrouw, die bijna uit hare kleeren berst, zooals trouwens alle gasten, zoogt Laar vet jong, dat, ofschoon reeds vol, blijft zabberen aai de gevulde borsten van zijn moer. Het is er rijk weelderig, er is van alles volop, van alles overdaad; het is het paradijs van L -mme Goedsak; meu zuipt, men vreet zich tot berstens vol; min kent daar geen verdriet, geen zorg, meu is er vroolijk, opgewekt; de lippen glanzen van het vet, dj wangen gl.mmen door het strakgespaunen vtl over de volle ro;dgekleurde wangen. De kinderen groeien er als appelen aan de boomen; e!k jaar vruchten en oogst. Ia de verte heeft Schrielhans den dikken rook gezien van den schoorsteen en hij heeft aangeklopt; de deur werd open gedaan en daar stout hij, mager en stamperig in zija versleten plunje, met zija dosdelzak op den rug. Op eens slaat hem de damp van liet vette leven in het gezicht, hij valt, bijna in zwijm, hij voelt de geeuwhonger in hem opkome0, hij wil ook naar binnen, o k aanzitten bij die welgetu'de tafels, maar Vethans pakt hem bset. l/r uit hongerlijder, j 3 hoort hier niet en de vette hond bijt hem in zijae duune kuiten en S;hriel!ians schreeuwt en raast en tiert, hij protesteert, hij heeft hetzelfde recht als die anderen op die welgevulde tafels, [s hij geen kustenaar, hij kan ten minste een deuiitj?. spslen, waarbij de aideren op de maat mee kunnen dansen? Miar jullie zijn alleen vreetzakken, nietsdoeners, die het werk door anderen laten doen en daarvaa mooi weer spelen, en bovendien nog heel gew'c'itig doan, en zoo buiten hst geirang blijven. Dat is een beetje erg. Vuech maghermii van hier hoe hongherich ghij siet, 't Is hier al vette cuecken gin en diut hier niet. K istelijk waren die afbeeldingen van den ouien Breughel; daar waren de Alchimist, een prac'itig tx-mplaar door Joh. GilSe; het Boogschuttersfeest met het monogr. H. B. F., de hansworsten van P. A. M^rcia, met wonderlijke fantastische nachtm rneacht'j;e gedrochten, waar bij die van O lelon R-don kindertjes zijn. Voorts nog een boerenkl jppartij van Lucas Vorsterman en tal van and :re bezienswaardige prenten : stadsen dorpsgezichten uit Nederland, een honderd tal historische prenten uit de 10', 17;, 18 > en 19 j eeuw, eeue vrij uitgebreide verzameling prenten, betrekking hebbende op muziekinstru menten uit de 10;, 17i en 13 j eeuw. Alles zeer belangwekkend. Man bejammert alleen maar, dat een kunst, die eenmaal zoo hoog stond ia ons lanJ, dat die laugzanerhand verdwenen is; de fotografl;, dat 19; eeuwsche woadernnaster, dis de tosvluclit is geworden voor uitgevers van boeken ea tijdschriften, wier beurzea gevoel:g zija geworden d )or de concurrentie, draagt daaraan wel een beetje schuld. Het is jammer, want die teeken- eu graveerkuusten zij werden be oefend door een groep kunstenaars, wier zedelijke kraaht wij na eeuwen nog gevoelen, wel een bewijs, dat zij eene gezonde kern vorm ie in haren tijd. Dat geld! dat geld! Vette beduimelde papiertjes. L. LACOMBLÉ. iiHiiniiimiiniiiuiiiiinmiii Volgt een langere pauze, met nog langeren buk naar de schrijftafel. Pappa, waar groeit eigenly'k chocorlade?1' Chocolade groeit niet, die wordt gemaakt." Hoe dan?' ILt kleiae zwarte boontjes en die groeien aan een boom." Ia onzen tuin niet, wel?" Neen heel ver weg, in landen waar het veel warmer is dan bij ons." Weer een stilzwijgen. Maar myn valerhart ontdooit en ik vraag: Hou je van chocola?" Dat was het reddende woord. Latuurlijk!" roept ze uit, illumineert dadelijk beide oogen en op haar stralend voor hoofd staat: Eindelijk!" Nu dan klim van 't paard enkrijg de dooa l" Zoo gezegd, zoo gedaan. Een groot deel van dezen chocolaad-voorraad heeft Appelsnoetja mij bij stukjes en beetjes geschonken. Zij komt dikwyls binnen, midlen onder het werk, om mij eea stukje chocolaad of een prentje of een madeliefje, dat 't in haar warme handjes heeft afgelegl, te brengen en alles most ik zonder tegenstribbelen aannemen. Volgens de wet van den cirkelgang der stof, keert dus ook deze tot haar punt van uitgang terug. Die bewaar ik tot Zondag l" roept Appel snoetje. Dezen Zondag lieve jonge dame ben ik zeker nog te beleven, want deze Zondag" zal na vy'f minuten aangsbroken zijn, na acht minuten is bij op de helft en na tien minu'en heelemaal, heelemaal voorbij. Nu zy haar lekkers beet heeft,'geeft zy_my gauw een zoen, zegt nacht Pappa" en springt weg. Hierin onderscheiden kinderen zich van volwassenen Als deze hunne chocolade beet hebben, blijven ze alty l nog wat zitten en praten over Wagner of over vegetariërs. Oagemerkt heeft moeder Appelsnoetje op schoot genomjn en de banden en knoopen van Een MteruraclitjDSSl, JAN FEITII, Zondeval. Amsterdam. Vaa Hilkema & Warendorf. //Vic, nu geheel vervuld van wrevel door de makte kamer-wrevel om 'm, drong alle mede lijden terug met 'n wreedheid, die 'm in deze stemming zelfs behaagde. Want telkens rees wel in 'm 't grote medelijden met haar, telkens als-i herdacht wa'-i van hun engagement had ge maakt; ook nu weer, terwij!-i meende hun huweliks-toekomst aldus te moeten vaststellen. «Toch zag-i, in weerwil van zieh-zelf, Dolly als 'a beeld van tragiek. ,Ja, ze was wel tragies! Dat streelde z'n artistieke-z Deken naar tere situat e?. Hij vond 't wel machtig tragies, zo als hun omgang geweest was ia 'oengageaient, dat nu al bijna voorbij was; en die verhouding, zoals 't in de toekomst zou zijn, te b'ginnen met 'i, bost.-tocht voor hun twetëa op de huweliksreis, op die «blijdste tocht van 't leven" zoals ie 'cnosmde!... Ironie voor hem! »Ea dan guude-i, in gedachten, Dolly ook wel haar deel in die mooiheid der tragiek: zij was jong en mooi, maagd-nog, juist als bijl... Eu ze zouën huu maagdelijke mooiheid kuis voor elkaar verborgen blijven houën, volgens zijn boete-wil, terwijl de hele wereld met 'n gewoon grove vrijheid ze zich als man-en-vrouw al zouëu voorstellen!... ,Ea 'tdee Vic lachen lachen in z'n peil loos verdriet! om deze situasie, die-i zich ging schepp ?n " 'kll;b dit fragmentje er uit gelicht omdat het den lezer ineens van allerlei op de hoogte brengt. Vooreerst van den stij', waarin dit eersteling;boek van den beer Fe .t h voor een groot deel geschreven is. Da-t is d: stijl der meditatie, de stijl der bespiegelende ziunen, voordurend onder broken door tusschenruimten van opwellingen of bedenkingen, de stijl van p-o en contra voelingen, den lezer meeslingerend in een beweg.ug van oigewisheid naar een allengs duide lijker wordeud doel. Dan duidt dit frag-nent de situatie aan vdor de perip stie. We voelen er in dat de jonge man, Vic, die thans overlegt, voor het ge vichtige feit van z'n leven staa% en dat 't zij het vol trekken vaa zijn huwelijk met Dol'y, 't zij het verbreken van zija verloving met haar, het belangrijker zal doen worden, als 't den schrijver lukt onze belang tel'i ig voor Vic te behouden. Verder geeft het OES al een iaz c t in den gemoeds'oestand van Vic, dien we noch voor l m, ncch voor Dbl'y bizonder geruststellend zu'len vinden, want de overwegingen van den jongen man daar alleen op zijn kamer, waarvan de hem behoorende dingen dior de behangers worden weggebracht naar de woning die hij met Dulj zou gaan bewonen, getuigen van een zóó overspannen, abtormalen hersen-staa*, dat ze voor hst huwelijk weinig goeds voorspellen. 't Was zoo vanzelf gegaan dat g agageerd raken van Victor van. Schraeven met Dol'y Vernout, zooals 't, zoo dikwijls gaat in een wereldje vai u'.tgaande jongelui. Ni een dans avond. V.c hield van Dol'y veel zielsveel. Ea we weten niet anders dan dat Dolly's liefde even warm is als de zijne. S:offe!ijke bezwaren sc'iijaen niet te bestaan, en ergo zal 't spoedig tot een huwelijk komen 't nornale verloop. Als Vic nu maar niet aan 't toboen was geraakt! Zoo waahopig dat hij alles in de war stuurt!. .. Ea waarover f! .. . Hier dien fk een urtstapja te doen naar Noorwegen. O ik in tijd terug naar 18S2. Bjö-nsou kwam voor 'c voetlicht met «Een Haidschoeii", het stuk over mannenkuischheir?, ook in ons 'and vertoont oader den titel jSyava", naar de hiofdpersooi. De invloed van dat stuk is zeer grjot geweest. Het werd gedragen door een der fem'nistische grondstellingen van gelijk heid van man en vrouw ook op geslachtsgebied. E schte de man maagdelijkheid bij zija aanstaaade vrouw, zij kon hèai dien z Ifden eisch stellen. De S7ava"-stelling is het onderwerp geweest van heel wat deb\t, en van uit Noorwegen heeft de /,Svava"-s»roommg zich in Duitschland en ook ons laad in de literatuur geopenbaard. Maar 't wil me voorkomen dat zij desondanks vrijwel verloopen is. Vonl I)s?n bij zijn Noracreatie al heel spoedig een groot deel der ont wikkelde vrouwen aan zijn kant, die mét hem het recht der vrouw op ontwikkeling van geest en karakter erkend wilden zien, zoo men daar tegenover haar groote plichten tegenover maa en kinderen en maatschappij wenschte op te leggen S ,-ava bleef meer een vreemle. Er was in haar te weinig overtuigend msnschelijks ze leek moer een vleesch geworden theorie. Ze sloeg niet alleen haren verloofde in 't gfz cht met dien handschoen, zij trof ook een aantal vrouwen, die in haar geva', ondanks verdriet en zelfs ergernis, toch ten slotte vergeven zouden hebben uit... liefje. Björnsou heeft metS?ava haar kleertjes en schoentjes losgemaakt. Nu moet men niet denken, dat Appelsnoetje zich tegen het naar bei brengen verzet en dat er tranen vloeien. Gaen q'iaestie van. Ten eerste weet zy heel goed, dat zulke pogingen niet zouden baten en ten tweede is haar wereld beschouwing deze: Morgen is het net zoo prettig en zoo leven wij alle dagen." Mamma," zegt Appelsnostje plotseling onder het uitkleeden, dieven zien er immers zwart uit, riet?" Waarom dink je dat?'' Ach, ik dacht, dat ze heelemaal zwart waren." Neen, dieven zien er net uit als andere menschen." Dieven spelen in de fantasie van Appelsnoetje een belangyke rol sinds haar kony'n gestolen is. Zij verlangde er^ naar een levend dier, eerst moest het een heuzelyk paard zyn, toen een bok en al kleiner werd het pasrd, tot het den vorm aannam van een allerliefst wit konijntje. Zy kuste het en drukte het in hare armen en gaf het zooveel blijken van teederheid, dat 't zeKs het konijn te veel werd; met een koenen sprong wipte het van haar arm af en Appelsnoetje viel in 't gras. Anderhalve minuut was ze erg boos op 't beest, maar toen vergat ze hem en twee dagen lang sprongen ze samen in den zonneschijn. Maar in den ochtend van den derden was het hok leeg en Appelsnoetie hoorde dat een dief het kony'n gestolen had. 'c Trilde bedenkelijk om 't mondje van Appel snoetje daar ziet ze op eens haar gieterij e in het zand liggen. O Mammi" roept ze vroolijk uit, kjjk eens l' De lieve dief heeft my'n gietertje niet meegenomen l" Aan de zaligsprekingen van de bergrede ont breekt nog deze: Zalig zijn de dankbaren van harte; reeds op aarde zullen zy' gelukkig zy'n."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl