Historisch Archief 1877-1940
F. 1296
DE AMSTERDAMMER
.i
A°. 1902.
WEEK
VOOR NEDE
AND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKSMA & WAUENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a
Dit blad il verkrygbaar Kiesk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parya.
Zondag 27 April.
Adverlentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonce» uit Duitsckland, Oostenrijk en Zwitserland worden nitsluitead aangenomen door
de firma KÜDOLÏMOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V Di
VAN VEBEE EN VAN NABIJ: Slechte jour
nalistiek. Een drilaysteem, door mr. J. A Levy. j
Militair strafrecht, door *.". Vaccinatie in j
Nederland. De Fi-angch-Rassisehe alliantie. j
SOCIALE AANGELEGENHE DEN: De acht-urendag '
io de praktijk, door S. KUNST EN LETTEREN:
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Iets over tooneelspeelkunst, I, door Is Querido.?!
Bij Van Gogh, door W. 8. Ora et Labora, het '
tooneelwerk van H. Heijermans, door Perio, beoor
deeld door C. J. A. v. Bruggen. 'n Maleisch tijd- t
schrift, door Sartro Prawiro. Kleine lichten, door
A. W. Sanders van Loo, beoordeeld door Th. P.
Boekaantondiging. FEUILLETON: De Moeder.
Van Clara Viebig. Vrij naar 't Dnitsch, door M. v.
O. RECLAMES. VOOR DAMES:
Gezondheidstuinen, door F. J. van Uildriks.
Internatoiale Kiuderlitteratnur, door N. van Hiehtum.
Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL.
FINANOIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
doar D. Stigter. A. H. G. Hoogesteger (met
portret), door H. J. Harms Rzn. INGEZON
DEN. PEN- EN POTLOODKE ASSEN.
ADVERTENTIEN.
Slechte journalistiek.
Wij hebben in ons artikel Een nieuwe
Levensstaat het niet noodig geacht kritiek te
oefenen op de praatjes door Minister Kuyer
met buitenlandsche reporters gehouden.
We begrepen dat het hem, onder zoo
geheel andere omstandigheden als vroeger
levende, een behoefte kon zijn het hart
eens op te halen aan zyn Excellentieschap
door naar den vreemde te vliegen, zich
in zijn hoogheid te vertoonen en zich te
laten interviewen over den hemel weet wat.
Wij beschouwden dit als de natuurlijkste
zaak ter wereld; als een onbeduidende
aardigheid, in elk geval als een gemak
kelijk te vergeven buitensporigheid, gevolg
van te lange afzondering en van de on
mogelijkheid om zekere-menschelijke eigen
schappen op zijn tijd tot haar recht te
doen komen; zooals dan ook de
buitenman, die eerst op gevorderden leeftijd zich
de gelegenheid geopend ziet een reisje over
de grenzen te ondernemen, allicht gevaar
loopt door zijn manieren en gedragingen
iets te veel de aandacht tot zich te trekken.
Wij hebben terwijl wij de betrekkelijke
onschuld van Kuypers praatlust
constateeren, reeds dadelijk de vraag geopperd
hoe zal het hem, uit de wijde, wijde we
reld, op dat kleine Haagsche plekje
terugkeerende, zijn.. ? Hoe zal hij zich weer
gewennen aan de bewegingen in beperkte
ruimte, en zich daar thuisgevoelen bij zijn
dagelijksch werk, zonder reporters om
zich heen ?
Nu, ook in de residentie zijn ze hem
niet van 't lijf gebleven en heeft hij zich
beschikbaar gesteld.
Daar kwam er een, nu niet van 't
buitenland, maar van De Telegraaf.
't Is waar het ging Kuyper tegen het
hart in.
,Tocb, zoo grif als anders, was de minister
niet. »Hoofd en hart" zeide hij mij ? //zijn
zoo overvol over heel andere dingen in deze
dagen van nationale beklemdheid, dat ik beusch
met die beuzelarijen mij niet kan inlaten; maar
hebt ge een paar korte vragen, dan wil ik u
toch niet met wit papier afschepen.":'
Wij begrijpen het:' de dagen zijn te
ernstig voor mij, om ook hier en met u
dat spelletje voort te zetten, wilde Kuyper
zeggen... De Koningin is ziek en dan
maken wij beiden een gek figuur met over
beuzelarijen te keuvelen.
Maar na deze allergewichtigete opmer
king uitgesproken te hebben, gevoelde hij
zich blijkbaar van alle beklemdheid be
vrijd, en praatte er op los, ;als zat hij met
zijn intiemsten vriend onder vier oogen ver
trouwelijk te redeneeren.
De Telegraaf'-man ixinspeelde" daarbij
even op de artikelen in De Standaard, .
waarin Boissevain zoo ongegeneerd werd j
afgetakeld, en Kuyper antwoordde:
jGe begrijpt sinds mijn optreden als minister,
gaat de inhoud van de Standaard buiten mij
om. Dat spreekt vanzelf. Maar wel wil i& u
toevertrouwen, ') dat, toen ik uit Berlijn in het
vaderland terugkeerde, weinig dingen mij zoo
hebben gehinderd, als juist het lezen van die
asterisk. Meer zeg ik er liefst niet van. Ik
mag de redactie niet te hard vallen. 6s gelooft
toch wel, dat ik vroeger zelf er óók wel eens
een driestar ingezet heb, waar ik later spijt
van had.,."
.rToen veroorloofde ik mij een toespeling ') te
wagen op den scherpen toon nu en dan door
hét, Handelsblad gekozen, iu zijn polemiek met
dr. Kuyper.
,De minister glimlachte even en hernam: |
,Zie eens, of vriend Boissevain zich tegenover
mij altoos van personaliteiten speende, mogen
anderen bepordeelen. Maar ook, al had hij nog
meer op zijn kerfstok, een blad als de Standaard j
') Wij cursiveerer. ,
had nooit zdó mogen antwoorden! Vooral een'
neura>thenicus mag m<ui nooit prikkelen"".
Dit «zinspelen en toespelen" van den
reporter was dus voldoende om Kuyper
aan de Telegraaf toetevertrouwen
»gUmlacliend" toe te vertrouwen, dat het Handels
blad geschreven werd door een
neurasthenicus een zenuwzieke, anders gezegd: een
zielszieke, die, geprikkeld, zijn stuur ver
liest.
Alzoo Nederland's eerste minister, eere
voorzitter van den Nederlandsehen Jour
nalistenkring, vriend van Buissevain, maakt
van de gelegenheid, om zichzelf te verde
digen, gebruik, ten einde dienzelf Jen Bois
sevain voor goed alle recht tot medespreken
te ontzeggen, door hem ziek te verklaren,
hem een krankheid toe te dichten, die even
zeer den geest als het lichaam raakt. En
die eerste minister, eere-voorzitter van den
Nederlandschen Journalistenkring, vriend
van Boissevain, die het steeds heeft over
de zedelijke voortreffelijkheid van de
Nederlandsche pers!... acht het niet beneden
zich deze voor den genoemde zoo grievende
mededeeling den reporter van het dagblad
De Telegraaf toe te blazen om haar in
zijn krant te zetten!
Waarlijk aan Caristelijkheid zullen we
hierbij maar niet denken. De Christelijke
vaan is bij Kuyper, naar 't schijnt, toch
lang reeds zoek ; ook van humaniteit
kan hier geen sprake zijn eenvoudig
diabolisch is die daad.
»Mt)n mag een neurasthenicus nooit
prikkelen"', alsof men den heer B., ware
hij neurasthenicus, ooit vinniger zou kunnen
prikkelen, dan door zijn ziekte den volke
te verkondigen door middel van.... zijn
concurrent!
Wij denken er niet aan den heer Bois
sevain te verdedigen ; noch in zijn houding
tegenover Kuyper in 't bijzonder, noch ten
opzichte van zijn idealisme in 't algemeen.
Meermalen hebben wij onze kritiek hem
niet gespaard ; een kritiek, die wij meenden
te moeten publiceeren, wijl geenszins het
idealisme, maar zijn idealisme ons eeu
gevaar schijnt voor de verbetering van
Staat en maatschappij, daar het de neiging
vertoont het minwaardige tot in de wolken
te verheffen, bij de lezers de overtuiging
te doen ontstaan of te versterken, dat
onze omgeving reeds vol is van nobele
figuren, en we alzoo zonder een krachtige
hervormingsgezindheid wel zullen komen
waar het ideaal ons roept. Doch den tegen
stander en dat voor hem op de pijn
lijkste wijs voor een neurasthenicus uit
te maken, dit staat geheel buiten het
journalistieke oorlogsrecht. Wanneer zoo
iets op gezag van Dr. Kuyper gebruikelijk
wordt, waar blijven dan de menschelijkheid
en de ridderlijkheid in de Pers ?
Jammer dat de redactie van De Telegraaf
ztch niet te goed heeft geacht, om Kuyper's
uitval tegen den heer Boissevain wereld
kundig te maken. Had zij niet den minister,
die zich zóó bloot gaf, moeten trachten te
redden en meteen haar eigen eer
verhoogen ? Dat liet zich bij zulk een gelegenheid
als Hollandsch reporter nogal compliment ?
jes van Kuyper welgevallen, en.schonk hem
vleieiij tot loon.
,üat de m nister Kuyper, in zijn minzame
welwillendheid jegens buiteulandsche journalisten
niets zou. openbaren, waar de jngevoelende en
de correct waarnemende Nederlander eenige
gegronde critiek op kon oefenen, het was te
begrijpen".
Indien men wat ook wij gaarne zou
den willen doen - Kuyper wenschte te
verontschuldigen, dan zou dit alleen kun
nen geschieden door hem een onnadenkend
heid en naïveteit toe te schrijven, die bij een
man ^i an zijn aanleg en zijn ervaring
voorbeeldeloos zou.len moeten heeten. Een
minister zóó naïef, dat hij nu nog niet
weet welke beteekenis men aan zijn woorden
zal hechten; een gewezen hoofdredacteur,
zóó stomp ten opzichte van het
journalistisch bedrijf, dat hij niet begrijpt welk
gebruik een concurreerend blad van de
hem «toevertrouwde" woorden kan maken,
is dat de man, om de «fijngevoelende
en correct-waarnemende Nederlanders" er
van te overtuigen dat hij niet in staat is
eiken dag een paar maal zijn neus voorbij
te praten?
Hoe dit zij reeds in ons vorig nummer
schreven wij, dat men zijn best moest
doen om Kuyper aan 't wetten maken te
krijgen, en na dit staaltje van het discou
reeren met een binnenlandsch Reporter
herhalen wij met allen aandrang ons advies.
Gaat Kuyper voort met dit onwaardig
gesnap, vol pluimstrijkerij voor de
Nederlandsche reporters en verdacht
making der buitenlandsche collega's ; met
dien omhaal van woorden (waarin nu
alleen nopens het Belgisch incident een
zwakke schijn van rechtvaardiging wordt
gegeven); met die pogingen om zichzelf
te verdedigen tegen de dagbladaanvallen en
anderen noodeloos te grieven waarlijk
het zou hem wel eens al te spoedig kunnen
blijken, dat men het als Minister, staande
voor geheel een volk, toch nog kan afleg
gen, al heeft men jaren lang een buiten
gewone bekwaamheid eu een zeldzame
vaardigheid betoond om de Christelijke
broeders en zusters te organiseeren.
Men kan van de pers der meerderheid
moeilijk verwachten, dat zij in 't open
baar den premier op zijn fouten zal wijzen.
Toch zullen zij in dien kring evengoed
worden opgemerkt als daarbuiten. In elk
geval daar zijn symptouen van zwakheid
bij Kuyper als premier waarneembaar, die
niet veel goeds voorspellen. Ten .eerste,
om het nu maar eens minder plechtig te
noemen, de drukte, die hij binnen- en
buitenslands van zichzelf maakten welke hij
toestaat dat anderen van hem maken; ten
tweede de wijze, waarop hij zijn collega's
helpt zich in zijn schaduw te stellen; ten
derde de afwezigheid van alle specifiek
Christelijk streven in zijn arbeid, ofschoon
het jaren lang als het eene noodige was
geëischt; ten vierde de povere resultaten
van dien arbeid zelf, zoodat er ten opzichte
van zijn ministerschap tot dusver meer
van vertoon dan van wezen sprake kon
zijn. Dit alles heeft ten gevolge, niet dat
het kabinet nu reeds wankel staat, maar
dat Kuypers prestige heeft geleden. Er is
aan de kolossale verschijning hier en daar
iets ... los.
Hoeveel meer zou Kuyper kunnen zijn,
indien hij zich zelf wist in te toornen en
den mond te snoeren; zijn medewerkers
met zijn kracht te bezielen en hen op den
voorgrond te voeren, door als een groote
maar stille kracht te werken, en zooveel
mogelijk te vergeten zijn eigen persoon.
Zoowel voor hem zelf als voor zijn kabinet
is het te hopen, dat dit rumoerig begin
zal leiden tot een rustiger en vruchtbaarder
bestaan.
Maar in 't bijzonder zou dit in het voor
deel van de Pers wezen, die nu ^door den
vroeger zoo ernstigen en degelijken
betooger en debater, al mede verlokt wordt juist
aan een der uitwassen der hedeadaagsche
jounalistiek, waarvan we tot <i tsvêr, althans
in Nederland, maar zelden last mochten
hebben, de hoogste waarde toe te kennen.
Immers wat is zulk een interview, op zeer
enkele uitzonderingen na, anders dan het
meest reclameachtig middel van de toch
reads van nature op een onverzadigbare
nieuwsgierigheid speculeerende pers ?
Zeer ter snede vinden wij dan ook wat
De Tijd op het Telegraaf-rdaas laat volgen.
Tot zóó ver de verslaggever van De Telegraaf.
Voor de Ndderlandsche Pers schijnt een nieuw
ea merkwaardig tijdvak aangebroken. Welhaast
zal elke Nederlandsche courant, die zichzelf
respecteert, in den Haag een buitengewonen
correspondent hebbtn aan te stellen met speciale
opdracht, zoodra er iets gebeurt, dat zijn blad
belang 'inboezemt, naar het particuliere Kabinet
vau een der Ministers te snellen ter informatie.
Zeer stellig toch, dat aan geen verslaggever van
eenig ander fatsoenlijk blad zou geweigerd wor
den wat vroeger reeds aan den verslaggever van
het Handelsblad en thans van De Telegraaf door
Z. £x'\ dea minister van Buitenlai;dsche Zaken
met zóóyeel mildheid en edelmoedigheid werd
toegestaan. Ware het i i 't, dat laatstbedoelde
correspondent zich zelven en zijn tederlandscben
confraters bij monde van den minister Kuyper
den lof toekende, een phonograaf, geen ,/man
van vrije reproductie" te zijn, zooals de booze
reporters in het buitenland, wij zouden werkelijk
gaan gelosveu dat die buitenlandsche collega's
bij hun vrije repreductiëa bij hem nog een lesje
konden nemen".
Nietwaar, heeft Kuyper erkend dat hij
uit het incident, naar aanleiding vau de
buitenlandsche interviews, zijn «profijt heeft
getrokken" laat hem nu ook uit dit
binnenlandsch interview het profijt, niet
ontgaan; dat hij voor zoover 't van hem
afhangt voor goed een eind make aan
dit opzichtig bedrijf. Als Kuyper ifeen
ander man van beteekenis, iets heeft mede
te deelen is het toch beter, dat hij zelf
een stukje papier neemt en wat hij te
zeggen heeft daarop schrijft, dan dat
hij uit... medelijden ? den »pers muskiet"
't woord is van hem »niet met wit
papier wil afschepen."
Een drilsysteem.
In de jongste verordering tot regeling
van het Openbaar Lager Onderwijs te
Amsterdam (d.d. 9 Januari en 9 April jl.)
wordt, Art. 9, bepaald:
Verhooging van jaarwedde geschiedt door
B. en W. op voordracht vaa het hoofd der
school. B. en W. verleenen de verhooging
niet dan nadat hun, na ingewonnen advies
van de plaatselijke commissie van toezicht
op het lager onlerwijs en van den
arrondissements-schoolopziener gebleken is, dat
de onderwijzer op grond van dienstij ver en
geschiktheid voor de verhooging in aan
merking kan komen.
Het facultatieve der beide slotwoorden,
laat ik rusten. De verhooging, mits ver
diend, is niet een gunst, maar een recht.
Ons taaleigen eischt alzoo, niet: kan komer,
maar: komt. Dit laatste zal bedoeld zijn.
Op grond van dit voorschrift der ver
ordening, hebben B. en W., d.d. 16 April
jl., aan de hoofden van scholen, het navol
gend schrijven doen toekomen:
Bij de vaststelling van de thans gel
dende salaii regeling van het onderwijzend
personeel der openbare Lagere scholen heeft
niet alleen het denkbeeld voorgezeten om
de onderwijzers en onderwijzeressen in beter
geldelijken toestand te brengen, maar ook
om een waarborg te hebben, dat zij, wier
jaarwedden achtereenvolgens wordfn ver
hoogd, die verhoojring inderdaad verdienen.
Daarom is iri de Verordening tot regeling
van het Openbaar Lager Onderwijs de uit
drukkelijke b paling opgenomen dat ver
hooging der jaarwedden zal geschieden op
voordracht run het Hoofd der School,
doch niet dan nadat ons, na ingewoLii.n
advies van de Plaatselijke Cummissie van
toezicht op het Liger Onderwijs en van
den ATOndissements-Schoolopziener zal zijn
gebleken, dat de voorgeilragene op grond
van dienslij ver en geschiktheid voor vernoogir g
in aanmerking kan komen.
Na overleg met de
ArrondiisemenfsSchoolopjieners is nu door ons besloten :
1. Voortaan gaen voorstellen tot
verhoogirg van jaarwedden van onder
wijzers en onderwijzeressen in over
weging te nemen, vóór>lat uit een
rappLrt van het Hoofd der School
zal zijn gebleken, dat aan de
e i s c h e n der verordening
wordt voldaan; en
2. te bepaler, dat voordrachten tot ver
hooging van jaarwedden bdiooren te
geschieden op formulieren, waarvan
eenige exemplaren hierbij gaan.
Het formulier, waarvan hier sprake is,
behelst de navolgende vragen en aan
wijzing.
l Wat is Uw oordeel omtrent zijn (haar)
ijver, speciaal wat, bttrrft de
voorbereitliny voor het te geven onderwijs
en het nazien van (:et schriftelijk werk?
2. Wordt de instructie voor hel hulp
personeel der openbare Lagere scholen,
zooais die door Burgemeester en Wet
houders is vastgesteld, in allen
d e e l e nagekomen ?
3. Hoe oordeelt gij over de resultaten
tan zijn (haar) onderwijs?
N.B. Bij de beantwoording dezer vragen is
bet oordeel ven het Hoofd der School
uitgedrukt door een der volgende cijfers,
waaraan de daarbij vermelde betee
kenis is te hechten:
10 In allen deele uitmuntend. 9 Zeer
goed. 8 Goed. 7 Ruim voldiende.
Voldoende. 5 Twijfelachtig. 4 On
voldoende. 3 Zeer onvoldoende. 2 Ge
ring, l Zeer gering.
Ik acht deze vragen, wat de laatste
twee betreft, onwettig, en het stelsel, bij
het formulier gevolgd, uitermate beden
kelijk.
Het eerste punt is snel betoogd. Inge
volge art. 179a Gemeentewet, is aan B. en
W. opgedragen: het uitvoeren der veror
deningen van den Raad. De Raad nu
heeft, in ons geval, gesproken van
»dienstijver en geschiktheid", als criteria, voor het
toekennen der salaris verhooging. B. en W.
daarentegen willen bovendien ingelicht zijn,
nopens naleving der instructie en resul
taten van onderwijs. Dit is eene tastbare
verplaatsing van de vraag, waarop het
aankomt, mitsdien eene
machtsoverschrijding. De subjectieve begripgen : dienstijver
en geschiktheid, worden, door B. en W.,
omgezet in objectieve regelen: gehoorzaam
heid aan instructie en onderwijsvrucbten.
Ik ontken niet, dat inen, met lichten
vingerdruk, aan de woorden der verorde
ning deze uitbreiding geven kan, maar ik
moet, tot deze hanteering eener plaatselijke
wet, aan hen, die haar uitvoeren moeten,
de bevoegdheid ontzeggen.
Ten zeerste betreurenswaardig daaren
tegen is het stelsel zelf, dat men gemeend
heeft te moeten invoeren, en de ontroering
daardoor, in de onderwijswereld gewekt,
dunkt mij alleszins gegrond en verklaar
baar. Wij hebben, hier, niet eene
gevoelsvraag te doen, maar met eene gevoeïsvraag,
die, in twee woorden, in het licht zich
laat stellen.
Het onderwijs is beroep, zeer zeker,
maar opvoeding is het tevens. Dit laatste
element onttrekt den onderwijzer aan de
uitsluitende beroepssfeer, en maakt hem,
met de ouders, tot medearbeider aan de vor
ming van het kind. Voor dit deel zijner taak,
is hij slechts, door toewijding, geschikt, gelijk
daarvoor slechts zelfvoldoening zijn loon
zijn kan. Zooals des onderwijzers belang
stelling in onderwijs en kind, in duizend
kleinigheden zich uit, kan zij, door het
hoofd der school, slechts globaal, in breeden
omtrek, worden waargenomen en beoordeeld.
Daartoe, behoort hem zijn eigen ijver en
menschenkennis, zijn tact era onderschei
dingsvermogen ten dienste te staan. Hij
moet weten, wanneer, faalt deze of gene
van het hulppersoneel, een lichte wenk,
een vaderlijke vermaning, een ernstig onder
houd gepast en doeltreffend zijn kan.
Douceur, fait plus que violence, moet zijn
levensregel zijn, want vergeten mag hij
nooit, dat, van eene wanverhouding tusschen
hem en het hulppersoneel, het kind, de
school, het slacktofftir zijn zou.
Wat doen nu B. en W. met hunne
formulier-paperassen f Zij verstoren dit
weefsel van weerzijdsche sympathie, een
weefsel, dat van nature tot de teerste
behoort, onmeedoogend. Zij geven aan het
hoofd der school den korporaalsstok in
banden. Zij doen hem het hulppersoneel
stelsel- en cijfermatig controleeren en be
spieden, want punt 10 is iets anders dan
punt 9, en dit laatste een mfer dan punt 8.
Zij plaateen in gedachte, het hulppersoneel
in rij en gelid, pink op den naad van de
broek, voorzien, ieder van een nummer,
dat de loteling anders draagt op zijn
muts. Zij stellen dit personeel, overigens
toch volwassen mannen en vrouwen, met
de kinderen op ne lijn, want school
rapporten plegen mede, door cijfers- en
puntenbeeldspraak, den ouders te worden
voorgelegd.
Is het wonder, dat de onderwijzers, door
dit mechaniseer en van hunne betrekking,
door dit werktuiglijk maken van hun
levenstaak, diep zijn gegriefd ? Is het wonder,
dat dezelfde agitatie, die, jarenlang, de
onderwijswereld beroerde, uithoofde van het
bestaan der rangtxamens, nauw gestild, op
nieuw het hoofd dreigt op te steken ? Men
vergrijpe zich niet straffeloos aan het gevoel
van eigenwaarde van gansch een stand, bij
de verlevendiging van welk gevoel trouwens,
heel de maatschappij ten zeerste belang
heeft. Trek een wi?sel op de plichtsbe
trachting van den onderwijzer, die niet
slechts zijne lessen, maar zich te geven
heeft, en gij zult gereedelijk gehoor vinden.
Behandel hem gelijk een schoolknaap, en
gij sticht niets dan verwarring en ellende.
De stand van het water in onze
scbutsluizer>, kan naar de punten van Amster
damsen^ peil worden afgelezen, niet, des
onderwijzers waarneming zijner hoogst be
langrijke taak.
Moge het B. en W, behagen den for
mulieren-maatregel, in dengrondwettelijken
zin: »in nadere overweging te nemen."
Amst, 23 April 1902. J. A. LEVY.
Militair strafrecht.
De herziening van het militair strafrecht
en van het »R Clement van Krijgstucht"
thans in de 2e Kamer aan de orde
gesteld is alweer een van die parle
mentaire paradeinanoeuvres, waarmede het
wel en wee der natie al zeer weinig te
j maken heeft. Zoo valt het te verklaren,
dat enkele opvolgende regeeringen zonder
aarzelen de daartoe vereischte ontwerpen
van wet overnamen, en dat ten slotte
! het ministerie-Kuyper met eenig
weJgevallen dezen herhaaldelijk opgewarmden
! schotel in het Binnenhof doet opbrengen:
nu een gelukkige wijze van werkver
schaffing, straks eene bonne mar que op
het gedragboekje van het christelijk kabinet,
gekomen om het Nederlandsche volk
oeconomisch en moreel te verheffen. Het Han
delsblad, prat op de omstandigheid, dat de
tegenwoordige Regeering alzoo deze wetsont
werpen »ongewyzigd overnam van voorafge
gane, liberale kabinetten", meent te moeten
constateeren: »het liberale regiment schijnt
zoo heel verderfelijk nog niet te zijn ge
weest." Ocb neen, de liberalen gaven het
voorbeeld, en de christelijken volgen, beiden
bieden steenen voor brood aan.
Heel voorzichtig, bang om zich de vingers
te branden, begint men niet met de her
ziening van het formeele militaire recht,
dat is de wijze van rechtspreken, de manier
van procedeeren maar vergenoegt men
zich met eene omwerking van het
materieele recht, in hoofdzaak omvattende den
aard en de hoegrootheid der straffen. De
practische gebreken van het militaire straf
stelsel zullen worden weggenomen, heet
het, en de wetgeving zal worden vereen
voudigd door samensmelting van de
strafbepalingen voor leger en vloot. Ware
dat laatste nu een schrede op den weg
tot meerdere samenwerking tusschen land
en zeemacht, men gou althans daarin een
reden tot verheuging kunnen vinden, maar
die samenwerking blijft verder geheel
buiten beschouwing. Niet n ministerie van
landsverdediging, Been, twee departe
menten van algemeen bestuur, maar met
n strafrechtboek; en dan 't is haast
te mooi aansluiting van het algemeene
militaire strafstelsel aan het civiele straf
recht.
De Nederlandsche natie ziet dit legisla
tieve gemodder met kalmte aan, niet
willende of kunnende begrijpen, dat het
er in de praktijk al heel weinig toe doet of
een etrafschuldig militair wordt gestraft
met militaire gevangenis of hechtenis, wan
neer de waarborgen omtrent de rechts
pleging blijft ontbreken, dat alles ten slotte
neerkomt op de inzichten van den rechter,
die den omvang van de straf bepaalt,
geheel naar eigen opvatting. Hangen en
brandmerken zijn BU eenmaal voor goed
van de baan; aldus is ons tegenwoordig