De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 27 april pagina 2

27 april 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAKB. No. 1296 militair strafstelsel nog zóó kwaad niet, mits de rechter wijs en verstandig zij. Maar niettemin wordt dan nu heel aardig het huis van buiten opgeknapt, en mag pro fessor Van der Hoeven er grootsch op wezen, dat het zyn ontwerpen kunnen heeten, die ter tafel worden gebracht, dat zijn beginselen gehandhaafd bleven ondanks Staatacommissiën- en Raad-van-State-wijs heid; het huis van binnen geheel te ver bouwen, is een taak, die men liever aan anderen overlaat! 't Is waar, na deze herziening is die van het formeele militair recht in 't uit zicht gesteld, maar tusschen beloven en doen ligt in parlementairen zin een klove van jaren. Doch wellicht mogen wij er ons in verheugen, dat tot op heden de militaire procesorde nog geen punt van behandeling uitmaakt. Op dit oogenblik toch nou het nog mogelijk zijn een militair wetboek van «irafvordering te zien voteeren naar den geest van die militairisten, welke krampachtig vasthouden aan tweeërlei rechtebedeeling, aan een af«ooderlgke recht spraak voor militairen, uitsluitend door officieren, die «oh geen krijgatucht kunnen denken zonder specifiek militair rechts college. En moest dit jammer ons weer beschoren zijn, werd het formeel recht thans in dien geest gewijzigd, op nieuw zouden ?wij voor jaren gebukt gaan onder een reehtsbedeeling voor militairen, die in Frankrijk aanleiding gaf tot een vergissing, zoo groot, zoo bedroevend, dat zij geheel de wereld in rep en roer kon brengen en die seUs in Duitschland de vraag doet stellen, of de soldaat voldoende rechtsze kerheid bezit. Nu de omstandigheden gewild hebben dat wij ten onzent nog ruim 700 militairen per jaar uen gevonnisd door rechtscolleges, wier samenstelling heel veel te wenschen overlaat, en naar regelen, die met de beackaving den spot drijven, nu mogen wij ons daarin verheugen, vrant het aantal jongelieden welke de militaire instellingen van nabij leeren kennen, wordt met den dag grooter. Ea deze jongeren zijn het die bij de natie de overtuiging moeten vestigen, hoe de rechtspositie van den soldaat niet ie verzekerd, en hoe de her ziening van de «crimineete wetboeken" nog iets meer is dan een eiach des tijds, tot heden handig weggeschoven achter een nieaw wetboek van militair strafrecht, dat de kamergeleerden met genoegen in han den zullen nemen, maar de duizenden voor wie het bestemd is, koud kan laten. * * * Vaccinatie in Nederland. In de Hygiënische Bladen werdt door dr. 6. W. Bruinsma eene vergelijking gemaakt tusscken de wjjie waarop de vaccinatie als voorbehoedmiddel tegen de pokken in Neder land ia geregeld en zooals die elders, vooral in DnitBchland, aan voortdurend toezicht is onderworpen en komt daarbij tot de slotsom, dat hier te lande verbetering zeer wenschelyk is. De schrijver stelt op den voorgrond, dat zooals de uitoefening der geneeskunst in Ne derland is geregeld ieder geneesheer by het verrichten van inentingen in zijne clientèle most worden vrijgelaten, nu hij de meest ernstige en levensgevaarlijke operaties op eigen verantwoordelijkheid mag ondernemen, doch dat sedert 1872, het jaar van de invoering der Epidemiewet, publieke rechten aan deze inen tingen zjjn verbonden, namelijk het bezoeken van scholen, welke beteekemY nog is versterkt door de Leerplichtwet en dat de Staat daaraan bat recht ontkent zien met deze kanstbewerking te bemoeien. Dit echter geschiedt slechts in zeer geringe mate; de wet eischt »dat in iedere gameente van ons land elke drie maanden voor allen gelegenheid wordt gegeven tot kostelooze inenting of herinenting; deze bepaling maakt dat twee zittingen vallen in de wintermaanden, een zeer ongeschikte ty'd om met kleine kin deren er gebruik van te maken, bovendien zegt dezelfde wet alleen, dat er .gelegenheid" tot inenting moet zijn, doch bepaalt verder niets omtrent de lokaliteiten, waar de zitting wordt gehouden. Het gevolg daarvan is, dat ook in uitgestrekte gemeenten met verschillende karkHMMHMtllllHnilMIHHIMHIHmHHUilllllllllUII DE MOEDER. VAN CLARA. VIEBIG. Vrij naar 't Dtiitsch, door M. v O. Men had haar als laniloop-ter opgepakt en achter slot gezet; toen de gendarme haar op 't smalle paalje in de eenzame velden gezien had, was ze bezig aan 'n paar, by den oogst vergeten bieten te knabbelen, die ze juist uit den grond getrokken had. 't Kegende hard, met wat half gesmolten sneeuwvlokken er tusschen; over de onafzien bare kale vlakte gierde de wied en joeg over allea heen. Geen rook geen schoorsteen geen beschuttend dak. Zij liep daar als verloren in die groote eenzaamheid. Het mutsje, de dracht der poolsche landmeisjes, zat, kletsnat, als gekleefd op haar hoofd, de zwarte, ver waaide haarlokken hirgen haar als striemen in 't gezicht. Geen mantel, geen doek, geen enkel verwarmend kleedingstuk droeg ze. Zs dwaalde door de grauw-schemerige No?embernamiddag alsof ze zóó van 't werk geloopen was, in hiar korten, rooden, gescheurden en gevlekten rok, met keurs'.y'tje, half lange hemlsmouwen en blauwe kralenketting om den hals. Waar ga je heen ?" vroeg de Pruisische gendaroie, die hier vlytig rondspioneerde; de II issisch poolsche grenzen waren niet veraf gelegen. Ze zag hem met groote doffa oogen aan. Hy pakte haar bjj den blooten Rrm, die blauw geplekt was van de kou. Waar ga ja heen? Van waar kom je V" Zij schudde langzaam 't hoofd, wees met den vinger naar haar lippen, ooren en voorhoofd en schudde weer ontkennend 't hoofd. Toen begreep hy, dat za geen duitsch verstond en dorpen niet zelden de inenting altijd op dezelfde plaats geschiedt b.v. het gemeentehuis of de woning van den geneesheer, somwijlen een veldwachterswoning of een herberg en dat ook verder omtrent de inrichting van het lokaal alles wordt overgelaten aan de vrije keuze van den geneesheer aan wien deze kostelooze inentingen zyn opgedragen. In het buitenland, zoo bewijst de schryver door aanhalingen vooral uit Duitsche wetten, is dit alles geheel anders geregeld. In alle dorpen met minstens 250 inwoners moet ieder jaar ter plaatse gelegenheid zyn tot inenting; gedurende de wintermaanden mogen g«en zittingen worden uitgeschreven en evenmin gedurende het warmste van den zomer; de lokalen moeten zindelyk, friach en goed ver licht zy'n en een der gemeente-autoriteiten of een veldwachter moet aanwezig sijn om de orde te bewaren. Da kinderen moeten schoon en gewasschen zyn en niet ofkomstig uit ge zinnen, waar tesmeUelyke ziekten zyn. Wat de kunstbewerking zelve aangaat, ook deze is in Dnitschlani aan regels onderworpen; hier te lande kan het gebeuren, zoo meent de schrycer, dut publieke yaccinatiën worden toevertrouwd aan artsen, die nog nimmer een inenting hebben verricht of bijgewoond, in Duitschland moet ieder, die zich met vaccinatie belast, het bewjjs overleggen, dat hy' eenige zittingen heeft bijgewoond. Terwy'l hier te lande een geneesheer deaverkiezende nog van arm op arm mag inenten, zooals vroeger algemeen ?was en somwijlen aanleiding heeft gegeven tot minder gewenschte gevolgen, is bijna overal elders het uitsluitend gebruik van animale koepokstof verplichtend gesteld. Evenmin is in ons land voorgeschreven of op n of op beide armen moet worden ingeënt of met hoeveel prikjes en opgekomen pokjes genoegen moet worden genomen. Alles hangt geheel af van het oordeel en de opvatting van den geneesheer. Tan slotte wijst de schrijver er nog op hoe weinig moeite er in Nederland wordt gedaan om de inenting der kinderen binnen het eerste levensjaar te bevorderen en welk een groot aantal kinderea beneden de sehooVjaren daar door niet ingeënt ijji en een voortdurend gevaar opleveren de pokken binnen te sleepen, vooral uit Belgiëwaar deze ziekte nog veel vuldig voorkomt. Deze laatste bsw-ering geeft den heer Fierson aanleiding in eau volgend nummer derzelfde Hyyiën. Bladen nogmaals te betoogen, dat dus de vaccinatie niet zooals de heer Bruinsma heeft beweerd, een voorbehoedmiddel is tegen pokken, omdat in Belgiëdeze inenting ver plichtend is. Juist deze bewering echter is voor den laatste weer een bewy's met welke ondeugde lijke wapenen da anti-vaccinateurs hun stry'd voeren tegen de vaccine, omdat wel verre van verplichte vaccinatie, in Balgiëtegenwoordig nog nagenoeg dezelfde toastand aanwezig is als in Nederland vóór de gezondheidswetten van 1865 en 1872 en de geneeskundige c»mmissiën aldaar aanhoudend klagen over de weinige zorg aan het inenten besteed, zóó zelfs dat de Minister nog in 1895 per circu laire heeft moeten herinneren, dat de inentingen niet mochten geschieden door vroedvrouwen. Met een sprekend voorbeeld uit zy'ne praktyk illustreert ten slotte dr. Bruinsma, waarom hij voor zich de vaccinatie gerust een voorbehoed middel tegen pokken durft blijven noemen. Ty'dens de pokkenepidemie van 1870,71 had hy een gezin onder behandeling, waar de vader alleen als militair was ingeënt en vry' '«leef, terwy'l de vrouw en de beide dochters, zenr ernstig werdea aangetast, 't Was een gemengd hnwelyk, wonende op de grens van twee ge meenten ; de inwoners der eene waren meestal katholiek, die der andere protestant. Alle familieleden (vijf) van den man uit de eerste afkomstig en die de zieken waren komen be zoeken bleven eveneens van Je ziekte ver schoond, drie familieleden van da vrouw, die zich om gemoedsbezwaren nimmer hadden laten inenten, werden allen aangetast. De Fransch-Russische alliantie. De reis van den Duitschen rijkskanselier naar Venetiëen Weenen en de be sprekingen aldaar door hem gevoerd met de leiders van de buitenlandsche politiek der beide met Duitschland verbonden mogendheden, hebben hen, die de triplice Eteeds met leede oogen beschouwden en onophoudelijk hare nadere ontbinding voorspelden, gedrongen tot het aanslaan van een anderen toon. Dit geldt vooral van de Fransche bladen: in plaats van de doodsklok te luiden voor het drievoujisintimimiiflMniiiHmiiiiiiiiinHiimiiiimniniimifniiitiiiiiiiiiiii herhaalde z\jne vragen in 't poolsch. Li haar sombere oogen kwam 'n zachtere uitdrukking toen ze haar eigen taal hoorde ; toch antwoordde ze niet. Met den uitgestrekten arm wees ze ach'.er zich naar de onafzienbare vlakte, waar de troosteloosheid der eenzame velden in de naderende avondschemering w. gdoezelde en slechts hier en daar in de verte de vage omtrekken van boerderijen flauw zicht baar waren, als eenigst spoor van leven en menschen. Zoo, daar kom je dus vandaan ?" Ze knikte. En waar ga ja heen Y" Weer hief ze haar arm op en wees op de wijduitgestrekte vlakte iójr zich, waar de wind over heen snoof, als 'n hongerige hond over 'n teeg bord. Waar zijn js papieren?" Ze toonde haar leege handen. Dan moet je met me mee l" En zonder verder vee! woorden te verspillen, duwde hij zijn kort zijdegewesr meer rugwaarts en pakte haar vaster aan. Dali!'' Ze stootte 'n gil uit, die schel en doordringend als trompetgeschal den wind overstemde, rukte zich met geweld los r-n stormde weg. Hij haar achterna. Die Isndloopster wilde ontvluchten dan had ze stellij gestolen of wellicht wa^ ze 'u sp'on van 'n troep smokkelaars l Spoedig had hij haar ingehaald en aan den fladderenden rok gegrepen. Genade ! soldaat, genade!" 't Was 't eerste woord dat o f er haar lippen kwam ; jammerend zonk ze in de modder van 't doorweekte akkerveld en omvatte zy'ne voeten. 'Lt kuste zijae knieën. Laat me los! Ik moét gaan, vér, hél vér weg l" Haar oogen sagen hom met smeekende angst aan ; xe -wrong de handen saam en sloeg ze dan weer om zijn voeten. Toen hy zich losmak'-n wilde, krampte ze haar vingers aan zyn jas. Sta op !" Ze stor_d niet op. Als 'übundel oule lom pen lag IA vó)r hein ineengerold, 'n hoopje elisnde. Mut geweld moest hy haar overeind dig verbond, gaan zij nu den lof zingen van de Fransen- Russische alliantie en van het groote nut, dat deze in 't bijzonder voor Frankrijk heeft. »In zekere politieke kringen houdt men niet op; de FranschRussische alliantie te critiseeren en te beweren, dat bij deze alle voordeelen zijn aan den kant van Rusland, dat de over eenkomst slechts zou hebben gesloten om gemakkelijker zijn leeningen in Frankrijk te kunnen plaatsen. Maar die redeneering is in alle opzichten valsch". Aldus Jules Hansen in den Figaro. De alliantie is volgens hem een defensief verbond, gesloten met het doel, den vrede te verzekeren, en gebaseerd op een mili taire conventie. Deze conventie was reeds in December 1891 door den heer de Freycinet opgesteld en door den czar Alexander III in het volgende jaar goed gekeurd. De onderteekening werd ech ter uitgesteld, omdat de Fransche minister er eene politieke paragraaf aan wilde toevoegen, welke de beide natiën vast zou verbinden in het geval van een aanval van buiten. Intusschen werd, na vrij langdurige onderhandelingen, de alliantie definitief gesloten en geteekend in Maart 1894. Met of zonder die politieke paragraaf? Daarover schrijft de heer Jules Hansen wijselijk niets. De inhoud van het alliantie traktaat is nooit gepubliceerd. Alexander III en zijn zoon Nikolaas hebben beiden eenige malen officieel gesproken over de ?onation amie et allee"- en de Fransche presidenten Carnot en Liubet hebben de zelfde woorden gebruikt. Maar al zijn die woorden, vooral in den beginne, in Frankrijk met geestdrift toegejuicht, hoe ver die vriendschap gaat en tot w At die alliantie bindt, blijft tot dusver een ge heim. Men moet den »durf", de onge geneerd heid, vooral het prestige van een Bismarck hebben, om zulke alliantie-trak taten, waarin allicht voor een der beide partijen eene drukkende of onwelkome verplichting wordt gesteld, wereldkundig te maken, zooals de «ijzeren Rijkskanselier" in Februari 1888 deed met het Duitsch Oostenrij ksche alliantie traktaat. R'jeds in 1887 was eene duidelijke toe nadering tusschen Frankrijk en Rusland te bespeuren. Generaal Boulanger's barakkenbouw aan de grenzen van ElzasLotharingen had Bismarck aanleiding gegeven tot een houding vaa zoo drei genden aard, dat de Fransche minister Flourens te St. Petersburg steun zocht en verkreeg. Te vergeefs beproefde B smarck toen van Rusland de toezegging te verkrijgen van onzijdigheid bij eea eventueelen nieuwen Fransch-Duitschen oorlog. Het eenige resultaat van dezen stap was,. dat Frankrijk in de Bulgaarsche quaestie openlijk partij trok voor Rusland. De Fras-»ch Russische alliantie, die zooals wij zagen eerst in 1894 tot stand kwam, heeft ontegenzeggelijk aan Frank rijk een gevoel van veiligheid gegeven. Volgens den heer Jules Hansen heeft zij een hoogst gunstigen invloed gehad op de betrekkingen van Frankrijk met de overige mogendheden en op de uitbreiding van Frankrijk's koloniale macht. Wat het eerste betreft mag men bescheidenlijk vragen, of die veiligheid niet vaak zeer duur ge kocht is en of Frankrijk daarvoor niet enkele der eerste beginselen van een WestEuropeeschen constitutionielen staat om niet eens te spreken van eene republiek heeft opgeofferd. En wat de koloniale expansie betreft, is het niet juist Bismarck geweest, die Frankrijk tot de «avonturen" in Tunis en Tonkin heeft aangemoedigd, omdat hij daarin eene heil zame afleiding zag voor den gevaarlijken revanche-iust. Zeker, ook na Bismarck's verdwijnen van het staatstooneel heeft Frankrijk aan zijn expansielust kunnen toegeven. Maar dat de goede vriend aan de Newa hierbij niet veel meer doet dan UmillllmmlIIMMlmlIIMIIIMIIMIIIimmlIIIIIIIHIIlmlIlfmlIIIMIIlmlIIIM trekken; ze beet en krabde, schopte, ging heftig te keer. Daarop scheen ze geheel uitgeput te zijn en niet tot loopea in staat. Hy moast haar meer voortslepïn dm dat ze liep ; als hij haar losgelaten had, zou ze omgevallen zyn. En gedurende hél den langen moeiel\jken weg. huildo ze aldoor, onbetfaarhjk, wild, zonder ophouden, 't ne uur na 't andere. En telkens weer wierp ze zich neer, wilde niet opstaan en moest hy haar trekken, sleuren en stooten. Ik meet gaau l vè?, vér weg ! Ik moe" gaan!'' Haar geschrei en gejammer weerklonken onheilspellend in den donkeren nacht, en de klagende wind, die t t 'n storm was overge gaan, droeg 't al verder en verder voort. Zelfs de politieman had er van gehuiverd en was blij geweest toen hy eindelijk 's nachts laat, uitgeput te Gnesen aangekomen was en die wilde landloopster hal kunnen afbveren. En zoo za.t Katia Giemziank* dan in de gevangenis. Ze had haar naaai opgegeven en ook gezegd waar ze vandaan was : in Szczurora hoorde ze thuis. Daarheen wilde ze nu o»k weer terug; Jat had rnen er ei;:delyk uitgekregen. Als 'n dolb raasde en tierde ze den morgan na haar opsluiting in haar cel, lif p met 't hoofd tegen de deur, s!osg met de vuisten op de ka!c muren : S .cmrora ! Ik moét weg l" Ze wilde ciets eten. Wél stond Z8 als vastg«tooverd vóór 't bord warme soep met brood en sta&rde er lang op; haar reuivlfuge's openden zich wijd en snoven begeerig den walmen damp in, die van 't soepbord omhoog walmde. R^eds strekte ze de haad er T^aar uit... Maar plotseling sprong ze op, sloeg wser tegen de deur en jammerde wetr: Szczu'ora !" M^n kon van het half verhongerde schepsel maar niet te weten komen, vanwaar ze nu gflkoinen was. Op alle vragen schudde ze siechts 't hoofd! Szczurora!'' E'ndelijk om haar te kalmeeren, zeide men: Je zult naar S^czurora gaan, jawel, je mag naar Szczurora ! ' Dat werkte a's esn tooverwoord Ze wierp zich op 't voedsel en verslond alles gretig. Nu was ze rustig; ia 'n hoek van de cel zat ze op den grond ineengehurkt op n punt te sta-en en te wachten. lijdelijk toekijken, is gebleken bij het Faschoda-incident; de schrijver in den Figaro kan hierover niet veel meer zeggen dan: »Wie weet of Rusland niet zou heb ben geholpen, als wij er op hadden aan gedrongen." Eindelijk komt de quaestie der herhaalde Russische leeningen ter sprake. Volgens den schrijver hebben de Franscben uit stekende zaken gemaakt, door hun spaar penningen in Russische fondsen te beleggen, heel wat beter dan zij zouden hebben ge daan als zij waren voortgegaan met daar voor «Spanjaarden, Pjrtugeezen" enz. te koopen. Rusland heeft zijn sitaatsschuld sterk verminderd, en als het daarbij groote sommen heeft geleend voor de uitbreiding vari zijn spoorwegnet, dan kan men dit geen onproductieve uitgaven noemen. Marianne kan dus tevreden zijn, tevre den en gerust, en President Loubet zal bij zijij aanstaand bezoek aan den Czar niet nalaten, die gemoedsstemming in de warm ste kleuren te schilderen. Dat kan zeker geen kwaad, want nu de uitslag der V rkiezingen en het lot der regêering in Frankrijk onzeker zijn, voelt men daar dubbel de behoefte, om den bondgenoot eene verzekering te geven van onwankel bare trouw. millmiiiiimmiiliiiiHMiilllliiiiimiiiiiiiiiiiimililllil De acM-HKMag in fle jiraiHjl De tijd ligt nog niet zoovele jaren achter ons, dat, wanneer er uit sommige werkliedenkringen stemmen opgingen omtrent den acht uurs-werkd&g, men daarover in breederen kring niets anders te zeggen had, dan een medelijdend schouder-ophalen. Ia de laatste 12 a 15 jaar is echter het vraag stuk van den werktijd zér actueel ge worden ; het is een der meest dringende vraagstukken geworden ook voor onze sociale wetgeving, en zoover zijn we nu wel reeds gevorderd, dat in ongeveer alle moderne landen, waar er arbeidersbeweging en arbeidswetgeving in meer of mindere mate voorhanden is, de kwestie van de inkorting en regeling van den werktijd niet alleen voor vrouwen en kinderen, maar ook voor volwassen mannen, dringend noodzakelijk wordt geacht. En metterdaad is reeds hier en daar zelfs de 8-urige werkdag verworden van »utopie" tot werkkelijkheid, belichaamd in wettelijke voorschriften hier vanwege de gemeente of provincie in de bestekken, d dar in de wet voor de industrieele werk lieden. Maar immer vindt dit voortschrijden op den weg der arbeiders-bescherming een zeer welkome aanmoediging in de voorbeelden en pogingen van particulieren en op zich zelf staande ondernemingen. Voor den wetgever zijn deze voorbeelden zelfs dikwijls noodig, wyi hij er een rechtvaardiging in kan vin den, een wettelijk voorschrift uit te vaar digen ook voor anderen. Nu zijn de vootbeelden, dat particuliere werkgevers vrijwillig voor hunne werk lieden dtn 8 urendag invoeren, voor wat Europa aangaat, nog niet voor 't grijpen. Hoezeer Europa ook een «oudere" bescha ving mag bezitten, op het stuk van produc tie en arbeidsregeling, ook niet betrekking tot der normalen werktijd, staat Europa achter Noord Amerika en Australië. Met des te meer belangstelling is dan ook in breeden kring de aandacht geschon ken aan de, tot nu weigetlaagde poging op een groote duitsche fabriek, om den 8-urendag in practijk te brengen. Het is de instrumentenfabriek van de firma Carl Zeitz te Jyna. aan het hoofd waarvan staat professor Abbé, op welk fabriek ruim 1200 werklieden in vercchillende branches werk zaam zijn. Met l April 1900 voerde de firma voor een deel harer werklieden den S urigen werkdag in, als proef voorloopig, voor den tijd van een jaar, zonder een voor de gezellen ongunstige verandering in het loon. Een jaar daarna, April 1901, hield prof. eiliKIIIIIMIMMIlllllllllimilllHlllUIUHIIIIMIMIMIIIIIIIIIItlflIHIIIIIHM l Daar bui en j*agden de sneeuwstormen en spreiden over all: s 'n efta wit kleed. Waar 't akkerveld zich uitstrekt waar 't meertje ligt waar de sloot ia waar de straatweg begint wie k*n 't zeggen ? Alles a wit heid . . . Ea korte dagen waarin de ochtend reeds avond schijnt te zijn. Alles donker en somber. Wat zou men met haar doen ? Ze was alleen wegens landloopery opgepakt. Men zou haar binnen enkele dagen moeten loslaten. Maar was dat nu, in dit barre winterweer eigenlyk geen wreedheid ? Zy zelve had maar n wensch, ne bede, die ze steeds met denzelfden drang afsmeekte! Sjcznrora!" Ze omvatte de knieën van ieder dio in haar cel kwam. Daar verscheen op zekeren morgen de inspec teur van den heer Dalchow, van 't buitengoed Prysienowo ru Wilhelmshöhe genoemd, die een w-.-ggeloopen arbeidster terug kwam halen ; de meid was 'n week te voren op eens spoorloos verdierven en door de beschrijving der landloopster, die met de hare overeen stemde, was men haar op 't spoor gekomen. Toen men haar riep, sprong Kngia sidderend van vreugde uit haar hoek op ; met haastige schreden ijlde ze door de gangen en ademde mot welbehagen voor de daur de frisschïlucht in, terwijl ze verlangend de armen naar de witte verte uitstrekte . .. Daar voelde ze zich op eens vastgegrepen. Do opziener van Pryjienowo fchudde haar heftig: Psia Krew, j'iu vervloekte hond! wie laat je wegloop:>n? Je zult er van langs krijgeü" en hy tooade drei gend de z«eep. Wordt te Piy ier.owo nog de sweep met negen staarten gebruikt, meneer de inspecteur?" vroeg een der omstanders schuchter. Zijn wy' dan liassen ? of Polen ?'' was 't barsche, antw<n;d. We zijn immers Duitschers." En knipoogend voegde hy er zachtjes bij : Neen vriendje, wij gebruiken de zweep met maar zeven staarten." Katia werd vierkant opgepakt en in de briceka geworpen ; naist haar nam de gendarme op 'n bos stroo plaats. Op den bok zat de inspec teur en legda da zweep over de vurige paarden. Abbéeen voordracht voor alle gezellen der fabriek, waarin hij mededeelde, dat de resultaten van dezen proef zóó gunstig waren, dat de firma bad besloten, den 8 urendag definitief ook voor anderen in te voeren. Er was, naar prof. Abbémede deelde, noch een vermindering van productie ingetreden, zoodat ook om die reden het loon niet verlaagd behoefde te worden, noch kon worden gezegd, dat, om dit resultaat te be reiken, een al te groote inspanning van de werklieden was gevergd geworden. Het heele geheim, zeide hij, van het stijgen der pro ductie per uur berust op den meer intensjeven arbeid, het snellere tempo van arbeid, en de verdwijning van allerlei gewoon ten en oponthoud, welke de lange werk tijd immer met zich brengt. Vo>r den lichamelijk gezonden, niet overjaagden mensch_ brengt deze arbeids-methode geen het geringste nadeel, dat zoo dikwijls als de schaduwzijde van den verkorten werk dag ons wordt voorgehouden. Prof. Abb verklaarde, dat zijne waarnemingen berust ten op zeer interessant technisch en phisiologisoh materiaal, en 'hij behreld zich voor, dit later systematisch tepubliceereh. De 8 ureadttg is dtfe op die^ooteiabriek definitief iugevo'erd. En a(*n zijn voorne men, om zijne bevindingen in ruimerèn kring te publiceeren, heeft prof. Abb gevolg .gegeven. In een tweetal voordrachten voor de v ereeniging voor Staatswetenschappan te Jena, gaf bij van zajn waarnemingen verslag, en het komt mij van belangvoor, daaromtrent het een eu ander mede te deelen. De 233 werklieden waarmee prof. Abbéallereerst de proef nam, werkten vóór diea tijd (1899?1900) 9 uur per dag, te zamen 559,169 uur, en verdienden 345 899 mark of 61 9 pf. per uur, in stukwerk. Geduretvde de proef met 8 uur werken (1900-1901), werkten zij B09759 uur, en verdienden 366.484 mark, of 71 pf. per uur. Het 'loon Bfieeg dus met 16 pCt.; het be hoefde slechts met 12.2 pCt. te stijgen, om, bij heteelfde tarief', den werklieden hun loon te doen behouden. DJ leeftijd der werklieden liep uiteen van 22 tot 53 jaar. De stijging der loonen was, gerekend naar de verschillende leeftijden, de volgende. gemiddeld stukloon in n vcruou- rs :s* TJ , o S -a <s -n a, uren berei S | 'el kend. mS" M S/0 9 uur Snur 25-25 jaar 34 23.5 5.5 55.3 65.2 100:117.9 25-30 69 27.3 7.9 62.2 72.0 100:116.7 30-35 69 32.2 10.1 65.1 74.8 100:114.9 35-iO 40 37.7 12.7 60.6 70.2 100 11. 5.8 40 en ouder 21 45.3 15.3 63.3 74.3 100:117.4 Opmerkelijk is het hier, dat, naar deze cijfers, de oudere werklieden in n iet mindere mate het snellere tempo van den arbeid zich hebben aangewend als de jongeren. Wezenlijk onderscheid was er wél tusschen de verschillende branches van arbeid : de slijpers der microscopische instrumenten gingen het geringst, de schrijnwerkers het meest in loop vooruit ? de eersten 94 pCt., de laatsten 20.3 pCt. O >k met andere cijfers werden door prof. Abbézijn waarnemingen noar uitvoeringen toegelicht. Nadat aldus een jaar lang deze proef had bestaan, en het der directie voldoende naar gebleken dat van erge afbeuling der werk lieden geen sprake was, onderwierp zij de zaak aan hftt oordeel der werklieden zelf, die zich dus, naar het voorbeeld der 233 kameraden, over de vóór- en nadeelen van den 8 urendag een oordeel hadden kunnen vormen ; en met bijna algerneene stemmen beslisten toen de werklieden ten gunste van den 8 urigen werkdag. Van belang was vooral de vraag, zeide prof. Abbéin zyn voordracht, of door den snellere n, meer inteneieven ar beid de krachten der werklieden spoediger zouden zijn ver bruikt. En dat is, naar zijn oordeel, niet het geval. Zelfs indien een arbeider, om meer te verdienen, zijn krachten sneller wilde opgebruiken dan bij den langeren arbeidstijd, zou hij dat niet kunnen. Het snellere werken gaat ten slotte onbewust, de werklieden passen zich er bij aan, eigen lijk^ zonder het zelf te willen. Er is dus wél meerdere inspanning, maar geen meerder krachtsyeibruik te constateeren. Want,, zegt prof. Abbé: de meerdere inspanning bij den arbeid wordt ruimschoots vergoed door de meerdere rust. Want het is tiet slechts de arbeid eelf, het is óók het aanwezig zijn in de afbriek, dat inspanning en oplettendheid eischt. Bij den werkman die Ze vlogen over don weg, zonder ophouden in n razende vaart, door 'n troosteloos onaf zienbaar wit land ; alles wit en als in doodsverstijving. Voor eenigen tijd, tosn de op 't veld staande bieten geoogst aaoasten worden, had 'n agent 'n troepje vrouwen over de grenzen gebracht; h\j dreef ze als een kudde schapen naar de landhuizen waar ze als arbeidsters verhuurd werden. Ze liepen op bloote voeten en ieder droeg haar bundeltje kleeren ; die niet al te arm waren, sleepten haar goed in een bontgeschilderd'J houten kist mee. Katia uit Ssczurcra had niet eens 'n bundeltje gehad ; wat ze bezat droeg ze op 't lijf. De agent bracht haar naar Pryaienowo ze was 'n flinke sterke meid, meneer de baron zou er niet mee bedrogen zijn" ; men sloot een contract voor n jair, drukte Kïtia de pen in de hand en z\j zette haar drie kruisjas er onder. Daarop nam de agent aft-chd i; zy volgde hem tot de poort en hy beloofde baar, de familie in Szczurora van haar te zullen groeten en ze te vertellen, waar zij was. Zy keek hem na, zoolang hij zicht baar was. Bij de bïetenoog-t had ze vlug en flink mee geholpen werken kon ze als een paard en met de anderen was ze vroolyk en bl\j ge weest als de opziener haar 's avonds 't glaasje brandewijn had uitgereikt. Maar kort daarop was ze stil en teruggetrokken geworden, eiken dag sti!lor. Als 'n geslagen hond sloop ze rond terwijl haar sombere oogen s'oeds doffer werden. 's Zondags stond ze mtc^tal buiten de poort, iri 't Novembergrauwe -wazige verschiet te turen. Op zekeren dag was ze verdwenen. Nu had men haar dan weer teruggebracht ; als 'n zware zak had men haar uit den wagen neergesmakt. Nog geen uur later liep ze, alsof er niets gebaurd was, in den stal rond en droeg over de bont en-blauw geslagen f chouders 't juk waaraan de zware emmers met 't voer voor de kal vers hingen. Die zou 't niet wagen weer weg te looper, daarvan was de inspecteur zeker ! Winter aldoor winter 'n eindelooze

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl