Historisch Archief 1877-1940
F. 1297
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEEKBLAD VOOE NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden
/ 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afeonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 4 Mei.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I M H O C Dt
VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Macht en Recht.
Het interview. Verbetering van ons Onderwijs, I,
door B. de Greve. Een dierenpraatje door F,
H. Boogaard. De Nederlandsch-Dnitsche
Kabelverbiuding nut Oost-Indië, door Diplomaticus.
Manrtstotmcn in Kusland, dour W van Ravestejjn
Jr. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
BinnenUodache Kolonisatie, door K. Reyne. KONST EN
LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Iets over tooLeelspeelkunst II (Slot),
door Is. Qnerido. Veiling van teekeniiigeu, door
V. 8.?Kunst in Oostenrijk, duor A. W. Weissman.
I)éWerken van Michel Duco Crop in den Haagschtn
KonatkriDg ', door L. LacombJéEen merkwaar
dige almanak, door dr. N. J. Singels. GaglieJmo
Ferrero's grootheid en verval van Rome, door
Van R\jnberk Jr. Het laatste debat over de
bewaargeving der Archieven van de N H. Kerk
in de Provinciale Rjjksarchief-depots, door V.
Een idealist en droomer, door J K. v d. V.
FEUILLETON: Onze domeneer". door Jeanette
Nghuis. RECLAMES. VOOB DAMES: Een
Valkenjacht by het kasteel Bredeiole. Historisch
verhaal nit het jaar 1349, door E Molt, beoordeeld
door G. C. Stellingwerf-Jeatink. Laat ons gezond
zijn; niet sentimenteel, door Vrouwke. Examen
diploma kinderjuffroaw. Koningin Alexandra.
Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAK
SPEL- PINANCIEELE EN OECONOKISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. - SCHETSJES: Paul
en Virginie. Naar het Fransch vaa de Villiers
de Lisle-Adam. Als dokters 't eens zijn. Uit het
Engelsch, door A J M. INGEZONDEN. PEN
EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
IIMIIIIMIHIHIIII
Macht en Hecht.
? JDe Tijd toonde in haar Nrs. van 23 en
24 dezer zich niet weinig geërgerd aan de
plaat over de Belgische kiesrechtbeweging,
met het opschrift Macht tegen o ver recht.
Een gevolg van minder juiste op vatting.
»Aan de eene zijde", zoo schrijft De Tijd,
»een peloton Belgische grenadiers, met ge
velde bajonet voortmarcheerende, aan de
andere zijde een troep oproerlingen, die
met dreigend gebaar mokers en hamers
tegen de militairen opheffen, gereed tot
een aanval over te gaan. De oorlogsgod
Mars gaat met opgeheven zwaard en
bloeddorstigen blik de soldaten voor, terwijl
een vrouwenfiguur, insgelijks met uitge
togen zwaard, hem aan den kant der op
roerlingen te gemoet treedt in een houding,
alsof zij hem en de gewapenden achter
hem wilde tegenhouden. Het opschrift der
plaat luidt: »De kiesrechtstrijd in België'';
het onderschrift: »Macht tegenover Hecht."
De bedoeling was natuurlijk te
constateeren, dat Recht met het proletariaat
achter zich, en Macht sterk door
bajonnetten, een strijd voerden, een ongelijken
strijd, waardoor in Belgiëeen zaak van
Hecht de kiesrechtstrijd werd beslist.
De Nederlander, evenzoo »geërgerd",
meerde dat door die plaat, de houding
der Belgische socialisten hier ter navolging
?werd aangeprezen en schreef daarom
o. m.: «mannen die argumenteeren met
steenen en revolverkogels hebben er geen
aanspraak op, dat men naar hen luistert."
Zoo in 't algemeen gesproken is dit laatste
zeker iets te veel gezegd. Nietwaar, de
geschiedenis heeft geleerd, dat menigmaal
oproer, opstand, een optreden van het volk
met geweld, is noodig geweest om het zich
rech L te doen verschaffen. Dat zou ook nu nog
het geval kunnen zijn. Doch dat dit thans
in België, bij de tegenwoordige organisatie
van Macht, en zoolang de ordelijke weg
niet ten einde toe ii afgewandeld, aldus
behoorde te zijn, sprak de plaat allerminst
uit; integendeel: de onmogelijkheid om zich
op deze wijs Rscht te verschaffen, blijkt
voor ieder die haar aandachtig beschouwt.
Eéu charge van het peloton, en al de
proletariërs liggen ter aarde! In plaats van
»niet veel minder dan openlijke opruierij,"
zooals de Nederlander schrijft, is zij veeleer
een waarschuwing tegen het voeren van xulk
een strijd met deze wapenen. De Nederlander
laat op haar berisping dan ook volgen: »De
Amsterdammer schijnt dat trouwens zelf
in te zien, daar ze in een artikel ter ver
krijging van meer uitgebreid kiesrecht,
'den ordelijken weg aanbeveelt."
Deze slotopmerking is juist, maar had
zij Tijd en Nederlander niet behooren te
weerhouden aan de plaat van Braakensiek
een beteekenis toe te schrijven, die zoo
stellig werd uitgesloten door het artikel,
onder denzelfden titel: Macht tegenover
Recht?
* *
Doch aan den kant van den opgewonden
proletariër staat dan toch maar Recht
en aan dien van de Belgische regeering
Mars.... Zeker, zoo immers was naar de
meening van honderden millioenen de
toestand.
In Belgiëis de meerderheid der be
volking, zijn de liberalen, geavanceerden
van allerlei slag, democraten en socialisten,
voorstanders van enkelvoudig algemeen
kiesrecht, een recht dat half Europa,
Amerika en Australiëreeds geruimen tijd
erkennen en bezitten.
En hoe zou nu de Belgische Regeering,
en de door kunst- en vliegwerk bijeenge
brachte Belgische kamermeerderheid, dat
Recht durven en kunnen weigeren, als het
niet wist, dat het, zoodra het volk zich
verzet, rekenen kon op de brula!e Macht
van den oorlogsgod Mars ?
Zeker de proletariërs, liberalen e i soci
alen, behooren den ordelijken weg U n sinde
toe te bewandelen ; maar mag de
R?geering. wetende dat de meerderheid des volks
een ander kiesrecht verlangt, een tijdige,
kalme, ordelijke oplossing der kwestie tegen
gaan ... en al zoo uitlokken en drijven
tot verzet? Want de Belgische Regeering
kan zich evenmin onschuldig achten aan
den dood der gevallenen, als de socialistische
leiders, die de beweging niet steeds meester
konden .blijven. Ztj, als R^geering, moest
weten en heeft geweten, dat bij geen enkel
volk ter wereld, en vooral bij het licht b3wo
gen Belgische volk, rechtsweigering aan de
meerderheid kan plaats hebben, zonder
dat dit tot bloedvergieten leidt.
De Tijd ziet deze zijde van de quaestie
geheel voorbij, althans zij spreekt er met
geen enkel woord van. Zij redeneert als
volgt:
»Aan welke zijde toch zich het Recht
bevond bij de jongste gebeurtenissen in
België, kan, dunkt ons, voor niemand,
wiens oog niet door revolutionnairen harts
tocht of door liberalistischen haat tegen
het »clericale" Ministerie verblind is, in
't minst twijfelachtig wezen. De Regeering,
gesteund door de meerderheid der op vol
komen wettige manier gekozen Volksver
tegenwoordiging, handhaafde de bestaande
wetten, zonder ook maar voor n oogenblik
n enkele schrede te zetten buiten de
grenzen van het R?cht."
Ons wordt dus de keuze gelaten tusschen
revolutionnairen hartstocht of liberalisti
schen haat l Nu, wij meenen van beiden vrij
te zijn. Maar welk een redeneering ter ver
dediging der Belgische Regeering. Zij, hier
komt het op neer, handelde niet in strijd
met de bestaande Wet, en Wet is Recht!
En als nu dezezelfde Regeering eens
vóór de straattooiieelen, die %y moest ver
wachten, ware gekomen, zelve het initia
tief had genomen, zeggende: wij willen,
wijl de meerderheid des volks een zuiverder
kiesrecht vraagt, grondwetsherziening aan
de orde stellen, opdat de na'ie zelve moge
beslissen; zou zij dan de Wet niet
evenzeer hebben gehandhaafd, m. a. w. geen
Recht hebben gedaan ?
Daar was, in den zin dien De Tijd aan
het woord Recht hecht, voor de Rsgeering,
onder dezelfde Wet keus van Recht ? Een
Recht in het voordeel der minderheid
d. w. z. een Recht dat voor de meerder
heid onrecht was, en een Recht dat voor
de meerderheid, en dus volgens den staat
kundigen regel óók voor de minderheid
Recht was. Welnu, voor De Tijd doet een
Regeering die minderlieids recht boven
meerderheids recht kiest een onberispelijke
daad, en mag op grond van diit Rtcht
zich onschuldig rekenen als het tot dood
schieten komt. Niet Macht tegenover Recht,
meent De Tijd hadden wij moeten schrij
ven, maar »Recht tegenover Geweld". Veel
ontbreekt er niet aan, op het standpunt
van De Tijd, maar Justitia met Mars te
verwisselen, hoe gebruikelijk ook in de
wereld, en dit op ontelbaar vele wijzen,
het blijft toch altijd een bedenkelijk feit.
- Wij zeiden daareven, -nop het standpunt
van De Tijd," immers we mogen niet voor
bijzien dat, evenals De Nederlander onder
de anti-revolutionnairen, De Tijd onderde
katholieken het conservatisme vertegen
woordigt en dus een felle tegenstander
van het algemeen kiesrecht is.
Schaepman heeft in zijn rede te Rome
gezegd, dat er ook onder de katholieken
tweeërlei richting viel waar te nemen: de
conservatieve en de vooruitstrevende, al
achtts hij het bij die gelegenheid beter daar
over niet verder te spreken. Welnu nopens
het a'gemeen kiesrecht mochten wij reeds
dadelijk in de Nederlandsche katholieke
pers een verschil van inzicht opmerken.
De Tijd schreef dezer dagen: »De ge
beurtenissen in Belgiëmet de toejuichingen
en dreigementen in onze socialistische pers,
zijn voor allen, die de maatschappelijke
orde op prijs stellen, eene ernstige waar
schuwing te meer, dat het algemeen stem
recht uit den booze is."
Het Centrum zet daarop uiteen, dat
«tumult en straatoproer geenszins de on
afscheidelijke voorwaarden tot de toepassing
of invoering van het algemeen stemrecht
zijn," en vervolgt: »A1 koesteren wij om
trent zijn werking geen buitengewone ver
wachtingen en al zijn vele hervormingen
o. i. nuttiger en noodiger, het algemeen
stemrecht uit den booze te heeten, omdat
Belgische raddraaiers het misbruiken als
agitatie leuze, achten wij onrechtvaardig
en onjuist.
»Als elke andere zaak moet men ook
deze beoordeelen op zich-zelve en naar
haar eigen waarde."
Beschouwt alzoo het Centrum het alge
meen kiesrecht niet als uit den booze
de Tijd geeft rondborstig zijn feilen afkeer
er van als volgt te kennen:
»Wjj voor ons behooren tot de overtuigde
tegenstanders vata Algemeen Stemrecht.
Wij zouden de invoering daarvan ;i hier
te Lande u in Belgiëin de gegeten om
standigheden een ware ramp achten, daar
wij maar al te goed weten, hoe het stem
biljet in handen van onmondigen en
ontoerekenbaren het wapen is, dat meer dan
eenig ander in onze dagen de R)volutie
sterk maakt tot omverwerping der maat
schappij. Persoonlijk hopen wij den dag
der invoering van algemeen stemrecht, als
de booze gevolgen daarvan niet op andere
wijze geneutraliseerd worden, nimmer te
beleven."
Door de laatste bekentenis maakt de
Redacteur het ons en velen met ons
eenigszins moeilijk, wat wij toch zoo gaarne
van harte zouden doen hem een lang
leven toe te wenschen ! Immers hij kan
er zeker van zijn dat onder de katholieke
arbeiders de wensch dat kiesrecht te ver
werven steeds algemeener wordt; dat de
anti-revolutionnairen, met hun
huismanskiesrecht, zij 't dan niet in naam
toch inderlaad er op aandringen; dat
een deel der liberalen evenzeer als de
radicalen en socialisten met anderen bereid
zijn er een strijd voor te voeren, m. a. w.
dat Belgiëen ons land van alle zijden
door het algemeen kierecht omringd, binnen
niet al te langen tijd er voor gewonnen
zullen worden.
En nu zegt de redacteur van De Tijd
wel, dat hij liever sterven zou, dan dat
kiesrecht, dat »middel tot omverwerping
der Maatschappij" zooals 't elders bestaat,
ook hier te lande in actie te aanschou
wen, maar is hij met zoo'n verlangen
naar den dood tegenover ziju Schepper
wel verantwoord?
Aangenomen, hij ziet in het algemeen
kiesrecht een voordeel voor de
Rvvolationnaire macht, is dat dan de eenige over
weging, die bij hem gelden mag?
O. i. geenszins.
Toen wij, zeker vroeger dan eenig libe
raal blad, de rechten v..n het bijzonder
onderwijs verdedigden, hadden wij, ons op
het standpunt van De T/jrl stellende, ons
dat niet mogen veroorloven, daar verster
king van den invloed der kerkelijken, door
verspreiding van dogmatisch onderwijs,
geenszins strookte met ons inzicht van
het naastbijliggend belang der
niet-klerikale partijen.
Wij meenden echter en meenen het
gelukkig nog dat boven elk belang,
oneindig hoog ook boven het hoogste door
onszelf erkend belang, de verplichting
staat van het naleven der moreele wet,
welke eerbied eischt voor het Recht,
De kerkelijken hadden recht op staats
hulp het was onrecht hun de gelijk
stelling te onthouden, en dit alleen be
paalde onze politiek.
En wat doet nu De Tijd ? Zj spreekt
alleen over de nadeelige gevolgen, die het
algemeen kiesrecht haars inziens zal heb
ben voor haar partij of voor wat zij noemt,
de maatschappij; maar over het Recht
op algemeen kiesrecht voor de helft der
natie, dat toch ook voor haar de eerste, de
hoogste aller overwegingen behco:t te
zijn, geen woord; zij schendt niet
de wet maar het ongeschreven Recht,
zij miskent het krachtigste wat een volk
tot daden van wanhoop drijft, het rechts
gevoel der misdeelden.
Waarom zwijgt zij hierover? Na
tuurlijk,, omdat het onbegonnen werk is,
ook maar iets willen te geven, dat op
een rechtsgrond gelijkt, waarmê> men zou
kunnen verdedigen, dat de eene helft van
het volk als mondig, de andere helft als
onmondig regeert, eenvoudig omdat de
mondigen zich zelf mondig hebben verklaard!!
Ik acht het nuttig^ het zoo te laten
blijven zegt De Tijd.
Wij antwoorden, ja wel, maar is het
recht, zoo luidt de vraag.
Wat recht is, hebt güte doen; het
overige kunt ge aan Onze-Lieve-Heer over
laten ; immers die heeft vastgesteld, dat
gij óós recltt zult betrachten, waiinetr het
u nadeelig schijnt, zooals het u menig
maal voorkomt bij uw beperkten blik.
Deze moreele politiek noemt De Tijd
rood. Misschien heeft zij gelijk; het is
ons wel eens meer verweten, dat wij in
onze politiek kleurenblind zijn. Dit echter
meenen wij te weten, dat de politieke par
tijen door het onderstelde nut, het eigen
belang, in plaats van het Recht te schuiven,
den Staat vervormen tot een tooneel van
een nooit eindigenden strijd. Slechts bij
uitzondering zijn de partijen bereid elkan
der Recht te doen; elke partij moet
zijn Recht welk recht ook! op de
andere veroveren... en zoo wordt, waar
men den geheelen tijd zou noodig hebben
tot bevordering van algemeene zedelijke
en stoffelijke belangen, minstens de helft
daarvan verdorven in een nijdig gekibbel
over wat ieder met zijn gewoon
menschelijk gevoel kan uitmaken voor recht.
Zoo zal ook nu, krijgen de conservatieven
onder de kerkelijken en de niet-berkelijken
hun zin zelfs algemeen kiesrecht in ons
land niet mogen komen vóór de spanning
aanwezig is en eene uitbarsting dreigt.
Vallen dan de slachtoffers... de
behoudsmannen wasschen hun handen in on
schuld; want de wet, door hen zelf
en hun vrienden gemaakt, gaf hun tot
weigeren het recht!
Wij bevalen tegenover deze taktiek een
andere aan; hierover in een volgend
nummer. (Slot volgt)
Het interview.
Aangaande het "in ons Nr. van verleden
week behandelde interview van dr.Kuyper,
zijn nog twee artikelen verschenen; het
eene door een Nederlander, het anderen
door een Duitscher geschreven, waaraan
wij enkele passages meenen te moeten
ontleenen, tot toelichting van de zoo alge
meen besproken zaak. Allereerst nemen wij
het volgende over uit de Nieuwe
Winschpter Courant waar de bekende journalist
Spiritus Asper Jr. schrijft:
Natuurlek heett de reporter van De Tdegraaf,
der traditie getrouw, ook het intervitw van dr.
Kuyper consciëntieus correct teruggegeven en
dan lezen we omtrent hetgeen de Berliner
L'ikalanzeiger mededeelde inzake het
huwelyksleven der koningin de volgende woorden, door
dr. Kuyper tegen dien reporter geuit:
lïdenk er da i ook niet aan op dit alles in
te gaan. Met name zal niemand, vooral in deze
ernstige dagen, iets van my h oor en, als zou ik,
en dat nog al in het buitenland, my aan on
kiese Le uitdrukkingen jegens wat de Hoogheid
en de eere van ons land is, hebben schuldig
gemaikt. Zeg," voegde de minister eraan toe,
terwyl hij me aanzag, met een flikkering van
verontwaardiging in den diepen blik van zyn
ernstige, expressieve oogen zeg aan wie my
daartoe in staat acht, kort en goed, dat ik het
beneden my acbt aan hen ook maar n woord
te spillen."
Nu heeft niemand dr. Kuyper beschuldigd
onkiesche uitdrukkingen" omtrent de koningin
te nebben gebezigd. Het Handelsblad sprak
van familiaar en ongepast'' en De Nteuwe
Courant keurde het niet goed, da', waar hare
majesteit of de regeering het oogenblik nog
niet gekomen achtte het Nederlandsche volk
met bare bhjde verwachting in kennis te stellen,
de eerste minister aan een buitenlandoenen
journalist te verstaan gaf, dat de koninkhjke
familie tegen September de langverbeide
heugely'ke gebeurtenis tegemoet zag.
De hoogheid en de eere van ons land" gaan
ook ons ter harte en daarom hadden we gaarne
vernomen of alles wat de reporter van de
Btrliner Lokalanzeiger had medegedeeld vol
komen uit den duim was gezogen. Dit nu lezen
wij niet in De Tdegraaf
Wy doen dit met te meer grond^ omdat dr.
Kuyper toen by nog geen minister was, waar
het eigen hoogheid en eere betrof, niet bevreesd
was de koningin in het geding te
brengenMen zal zich herinneren, dat de
Februariaflevering van de Revue des deux Mondes van
19 O een artikel bevatte, getiteld: La crise
Sud-Afncaine" van de hand van dr. Kuyper,
dat in de binnenlandsche en buitenlandtche
pers druk werd besproken.
In het laatst vaa April van dat jaar bracht
de koningin haar jiarlyksch bazoek aan de
hoofdstad en het was bij die gelegenheid, dat
het dagelyksch bestuur van den Jfederlandechen
Journalistenkring, waarvan dr. Kuyper toen
voorzitter was, op Donderdag den 2öApril
ter audiëntie toog.
Men kon toen in de bladen het velgende
communiquélezen:
JOURNALISTENKRING.
Het bestuur van dea Naderlandschen
JourDa'.istenkring, vertegenwoordigd door de ueeren
dr. A. Kuyper, voorzitter, K J. Appel,
vicevoorzitter en Jacq'ies Deen, secretaris, waren
heden ter audiëntie bij hare majesteit. De
voorzitter bood harer majasteit de hulde van
j den kring aan en verzoen by voortduring de
hooge bescherming van harer majesteits regee
ring voor de Niaerlandsche pers.
Hare majesteit antwoordde, dat de pers steeds
op haar warme belangstelling rekenen kon en
betuigde den voorzitter persoor.lyk de belang
stelling, waarmede zij kennis had genomen van
zyn stuk in de Recue des deux Mundes over de
Zuid-Afrikaansche crisis en sprak daarbij de
verwachting uit dat dit stuk ook in het buiten
land in ruijien krirg moge verspreid worden.
Toen de voorzitter hierop antwoordde dat dit
stuk spoedig in de Engelsche en Duitsche talen
het licht zou zien, voegde hare m»jesteit er
aan toe, dat zy verspreiding vooral in Amerika
van vee! belang achtte.
Wanneer men nu weet, dat dergelijke
mededeelingen betreff ^cde den Nederlandschen Jour
nalistenkring, uitgaan van het dagelyksch be
stuur, terwyl het persbureau-Belinfante te
's-Gravenhage voor de verspr iding zorgt, dan
kry'gf, hetgeen de koningin volgens dat bericht
over het artikel in de Rmue des deux Mondts
zeide, een eigenaardige beteekenis. Eigenlyk
gezegd had de Journalistenkring daarmee niets
te maken en dienden da woorden derkoniegin
alleen ad majorem RuyperüGloriam, den
Nederlandschen staatsman en publicist, die het
artikel had geschreven.
In den regel zou de mededeeling van hetgeen
de koningin gezegd had omtrent zaksn, niet
den Kring betreffsnde, een onschuldig vermaak
geweest zyn, maar hair woorden, waarran zy
zeker niet kon verm-eden, dat zy dadelyk
openbaar zouden worden gemaakt, kregen
grootere beteekenis, nu zy door haar raad, den
inhoud van het artikel in de Revue des deux
Mondes in aanmerking genomen, een zekere
actie tegen Engeland mede op touw hielp zetten.
Toen wy' dan ook in die dagen het bericht
lazen, meenden we, dat de voorzitter van den
NederlandsclwH Journalistenkring en dit
gevoelen werd door meerderen gedeeld met
wat de Hoogheid en Ejre van ons land is",
een ongeoorloofd spel bad gespeeld, een over
tuiging die later werd versterkt, toen hy,
over het bericht geiuterpelle;rd, zich de uit
drukking liet ontvallen: Ja, als ik de minister
van binnenlandbche zaken ware geweest, 'dan
had ik myn on 11 lag genomen".
Hoogheid en Eere" zyn mooie woorden in
de calvinistische vocabulaire, maar wanneer we
de geschiedenis van dit bericht nagaan, dan
zou het nog best kunnen gebeuren, dat de
Berlynsche peremuskiet" de waarheid van dr.
Kuyper's l ppen had gezogen.
In ieder geval weten we, na de door den
reporter van De Tdegraaf geconstateerde flik
kering van verontwaardiging in den diepen
blik van dr. Kuypers's ernstige expressieve
oogen, nog niet waar we aan toe zyp, ook
omtrent de losse nagesprekken", die volgens
dr. Kuyper na de interviews z"jn gehouden.
Eet is nu maar te hopen, da' er geen re
porter van een ander blad opstaat, die naar
dr. Kryper gaa*-, gebruik maakt van zyn
bekende vriendelyke welwiller dheid" en hem
vraagt, of alles juist is wat De Telegraaf keelt
medegedeeld.
Ten opzichte van de >lpsse
nagesprekken," waarmee Kuyper zich heeft willen
verdcdigen.de schuld op den onbetrouwbaren
reporter van de Lokal Anxeiger werpende,
heeft men nu reeds de gewengchte inlich
tingen bekomen.
Niemand minder dan Herold, de nauw
gezette en bekwame Berlijneche journalist,
correspondent van de N. R C. schreef aan
dat blad het volgende:
Ik heb gisteren aan den medewerker van
den Local-Anzeiger in kwestie gevraagd naar
de omstandigheden van het interview en met
name naar het bekende slot van het interview.
De man, terloops gezegd een oud journalist,
die lange jaren in het luisteren geoefend is op
de pariementstribune, verz;kerde herhaaldelyk
dat hy slechts had weergegeven, wat de minister
gezegd had. IK stelde desniettegenstaande de
preciese vraag: Hebt u misschien zelf in het
gesprek de bawuste woorden gebruikt en heeft
Z.Exc. vervolgens er slechts even in toegestemd,
zonder zichzelf verder uit te lat»n ?'' Daarop
volgde het «tellige antwoard: Neen ik heb
mij ain de eigen woorden van Kuyper gehouden."
Nog een woord over dr. Kuyper's voorstel
ling alsof hy' ziclfte Berly'n de persmuskieten"
niet van hot lyf heeft kunnen hau 'en. Dat is
toch niet vol te houden tegenover ernstige
menscben. Geen van de drie interviewers te
Berlyn: de Duitscher van de L>)cal-A»zeiger,
de Amerikaan van de Cuicago Daily News en
de vertegenwoordig-r van een Nederlandsen
blad zouden hem te spreken hebben kum:en
kry'gen, als hy niet vrywillig gewild had!
Tegen den Nederlander hee't hy overigens het
minste gezegd, waarschynly'k omdat hy hem
als zyn landsman het best genegen was."
Z jo moet dus de slotsom zijn, dat de man,
die den mond vol heeft van »de Hoogheid
en Eere van ons land" reeds vóór zijn
ministerschap vertrouwtliike woorden van
de Koningin, »ad majorem Kuyperiigloriam"
publiek heeft helpen maken "woorden,
die de ^bedoeling hadden een zekere actie
tegen Engeland, als door de Koningin ge
wild, aan te moedigen. Vervolgens, dat de
zelfde man, als Minister, in den vreemde
de smakeloosheid heeft begaan te rede
neeren over het huwelijksleven van zijn
Koningin, die Hoogheid en E^re van zijn
land ! en dat hij daarnaj om zich aan
de kritiek te onttrekken niet alleen z\jn
oud-collega voor ziek heeft verklaard, maar
de buitenlandsche reporters, onderden naam
vaiipersmuskieien,een leugenachtig karak
ter heeft toegedicht... een volstrekt gemis van
de conscientieuse correctheid, waardoor de
Hollandsche reporter zich onderscheidde.
En dat alles op een toon als ware de heilige
Onschuld nu eindelijk eens aan het woord!
Met welken naam men, na Herolds
schrijven in de N. R Ct?Kuypers opvat
ting van «Hoogheid en Eere" zal meenen te
moeten kenschetsen, laten wij in het midden.
Maar wel durven wij de overtuiging uit
spreken, dat de zedelijke beschaving van
ons volk nog niet eens zoo bijzonder hoog
zou behoeven te staan, indien een mi
nister, die zich dermate had misdragen, in
de oogen aller welden kenden en
fijngevoelenden zich voor goed onmogelijk had ge
maakt. En. hoe moeten dan het Christelijk
kabinet en de Christelijke partijen wel over
hun premier oordeelen, waar hy hen allen
aldus compromitteert l
# *
Het schrijven van den heer Herold bevat
nog iets, wat wij de overname alleszins
waard achten; een beschouwing namelijk
over interviews in de Duitsche pers.
De journalistieke vorm van de persoonlyke
interviews staat hier by' de kranten niet in
hoog aanzien. Het eenige blad in Duitschla:d
dat veel en graag laat interviewer, ie de
Lokal-Anzeiger, die in het algemeen meer het
karakter heeft van een nieuwsblad in den
Amerikaanschen styl. De groote politieke pers
heeft haast nooit interviews; met menschen
in Duitschland zoo goed als in het geheel niet,
met vreemdelingen zeer zelden, zelfs als daar
toe gemakkelyk gelegenheid zou bestaan. Het
is geen mode, of wordt als geen na
olgenswaardige mode beschouwd. In vele gevallen
zyn hier de interviewers ook geen journalisten
van den eersten rang. Men staat hier op het
standpunt: wat »en publiek persoon tegen een
interviewer, vooral tegen den eersten den
besten, zegt die hem toevallig tegen het )$
loopt, heeft hy toch al op de een of andere
manier in het openbaar gezegd, of het zy'n
tamelyk onbelangryke furor.a:sche Reden
aarten". Kortom, datgene wat by een formeel