Historisch Archief 1877-1940
No 1297
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Weenen bijeengebracht zijn, niet tot banrecht.
Er is op zulk een worlds fair zooveel, dat het
zelfs voor den meest volhardenden bezoeker
niet mogelijk is, tot rustig genot te komen.
Mocht ook onze regeering te Parijs
aankoopen hebben gedaan, dan zon het gewenscht zijn,
indien zij die op zulk een smaakvolle wijze.
als nu in Oostenrijk geschiedde, tentoonstelde.
Weenen,25 Oct. 1901. A. W. WEISSMAN.
De weröen m Michel Dnco Cron in
den Haagscne Kunstkring."
Het begint buiten, mooi te worden; de zon
is warm, de lucht is licht en teer blauw van
kleur, kleine witte wolkjes met vaste lich
tende schaduwen hangen in het uitspansel.
Statig dryft een ooievaar met uitgespreide
vleugels hoog boven de lichtgroene
kastacjeboomen. De vrnchtboomen beginnen te bloeien,
de goudgele ranonkeltjes glimmen in de
son, alsof ze met boter waren besmeerd;
de lichtpaarsche pinksterbloemen, de witte
madelieven en de gele paardenbloemen tooien
het malsche frissche groen. In de nabijheid
van den boomgaard hoort men de meerl roepend
fluiten, wat een ander tot antwoord uitlokt, de
spreeuwen tjilpen en treiteren, honderde
andere vogels pjielpen, kwieteren, trielen,
snetteien in het kreupelhout, de grutto doet
hoog in de lucht zy'n eentonig lentegeroep
hooren: grutto grutto, en de kraai krast
zacht daartegen in. De ooievaar staat hoog op
zijn nest te klepperen, terwijl de zon zijn keel,
z;jn nek en zyn borst verwarmt en hy' over
stemt het gekraai van een haan, dat heel uit
de verte als een gedempt geluid uit een boer
derij opstijgt. De koeien, nog met de dekken
op de rug, dansen als bezetenen in de weide,
nu zij weer de vryheid genieten na een
verbljjf van een halfjaar in den stal ?, de lammeren
liggen te groeien in de warme zon. Overal
bedrijvigheid in de tuintjes, op de landerijen;
menschen en dieren genieten het genot van
het leven, van te leven, te ademen, te zyn.
Weer een lente l Gelukkig zy', die er van
genieten kunnen, gelukkig zy die leven I
In den «Haagschen kunstkring" is het werk
van Duco Crop geëxposeerd. Hy' zelf ia niet
meer, zyn werk spreekt zacht en zegt wie hy'
was, een beetje ironisch klinkt het, juist nu
de natuur herleving juicht. Hy hield veel van
de natuur, dat is te zien in zy'n werk, hij
teekende alles met liefde: bloemen, dieren,
landschappen, menschen; alles was zoo mooi,
alles wat leefde. Van huize uit was hy decora
teur, die misschien wel de absolute schoonheid
der dingen zag; maar die schoonheid min of
meer getransformeerd weergaf. Zooals een
musicus, wiens oor geluiden buiten opvangt dit
zon doen, zoo deed hy met den vorm en de
kleur der dingen, die by' zag; terwy'l hy de
dingen teekende ondergingen zy eene trans
formatie. Deze eerste transformatie zou den
geleidelyken overgang vormen tot eene andere;
namelijk die hem er toe brengen zou, zyn
gevoel voor schoonheid dienstbaar te maken
voor de gebruikskunst.
De eerste phase in het streven en zoeken
van zyn kunstenaarsloopbaan zien wy' in zy'ne
bloemstudies, dierstudies, landschappen,
figurenstudies, symbolische teekeningen en
olieverfstudies : de tweede phase in zy'ne ontwerpen,
in de uitgevoerde katoendrukken: de hand
drukken en de cretonnes.
De bloematudies zyn door een zeventigtal
teekeningen, meest aquarellen, vertegenwoor
digd. De bloemen zyn met pittige, beweeglijke
ljjnen geteekend, terwy'l de kleuren harmonisch
alkomen tegen achtergronden vol rijke
kleurenwemelingen, waar ook soms de vormen van de
bloemen in worden voortgezet. Van allerlei
toevalligheden,die door het uitloopen der kleuren
op het natte papier ontstonden, heeft hy dik
werf handig party weten te trekken, om zeer
onverwachte decoratieve effecten te bereiken.
De meeste der bloemstudies zyn gedateerd
tusschen 1892 en '95.
Opvallend is het,-hoe zy'ne dier- en
figuurstudies breeder en grooter van opvatting zyn,
nadat hy eenige campagnes buiten had gemaakt,
in '96 in Zeeland, in '97 en '98 in Gelderland.
Het is alsof het groote ruime van het landschap,
de breede golvingen van de terreinen zyn blik
verruimd hadden; het moest zy'n composities
later ten goede komen. Hy' had zich vooral
eerst met de studie van de onderdeelen bezig
gehouden en daardoor een> schat van kennis
vergaard, zyn geest was rijker geworden, hy
moest de behoefte gaan gevoelen om een breeder
kyk op de dingen te krijgen.
Ik geloof in dit werk alweer het bewy'a te
zien, dat de kunstenaar, die zich bezig houdt
met het ontwerpen van versieringen voor de
gebruikskunst, de studie van het landschap
niet verwaarloozen mag; hy' leert daardoor
grooter zien, zyn gevoel voor evenwicht
en harmonie zal zich sterker ontwikkelen,
vooral wanneer hy de schilderyen van de groote
meesters van heden en vroeger heeft leeren
begrypen en leeren zien. Het zal ongetwijfeld
zijne ontwerpen ten goede komen. Het is
niet genoeg de onderdeelen te hebben be
studeerd, men moet ook het begrip van con
structie hebben; maar dat moet breed en
onbenepen zyn, geen knutselwerk mag daarvan
het gevolg worden. De scheppende geest moet
het groote hebben leeren zien en begrypen,
om zelf iets grootsch te kunnen voortbrengen,
en niets verruimt den blik meer, dan het aan
schouwen van de ruimte van het Heelal,
waardoor wy eerst een begrip van verhouding
der massa's kry'gen.
De ontwerpen van Duco Crop zeggen genoeg
zaam waar hy heen wilde, wanneer hy' was
bly'ven leven, en hy zou het waarschijnlijk
niet alleen gelaten hebben bij het ontwerpen
der patronen voor katoendrukken, waar hy
inderdaad verrassende resultaten mede ver
kregen heeft. Zy'n harmonisch gevoel voor kleur,
de weelde van zyn vormenschat stelde hem
in staat mooie ontwerpen tot stand te brengen,
daarmede het bewijs leverend dat men ook
kunstenaar mag heeten als eenvoudig ontwerper
van patroontjes. Daarvoor wordt dikwijls meer
voorbereiding vereischt, dan tot het maken
van een schilderijtje, dat al spoedig, mits maar
de omlijsting genoegzaam verzorgd is, den
toeschouwer toespreekt en vaak meer imponeert
dan een ornamentje, wat toch het voortbrengsel
kan zqn van een ry'ke en hoogst voorname
kunstenaarsnatuur.
Dit zy' evenwel niet gezegd om als koren
op den molen te dienen van hen, die met hun
blind exclusivisme het schilderij naar den
zolder willen verbannen, en elke uiting op
dat gebied als uit den booze beschouwen. Ik
zeg dit meer om de oogen te openen van hen,
voor wie een patroontje, een ornamentontwerp,
dikwyls niet meer is, dan een ziellooze, niets
zeggende afbeelding, die ternauwernood waard
is beschouwd te worden, ook al omdat zy in
onze interieurs alty'd de ondergeschikte rol
moet vervullen, opdat een harmonisch geheel
verkregen worde. Het is juist die bescheiden
rol, die de versierder in de kunst vervult, die
aanspraak maakt op grootere waardeering;
eene waardeering, die voor hem eene zedelijke
kracht moet zy'n. Onbekend gaat hy voort te
prodnceeren, het beste gevend van zyn leven:
zyn gevoel. Zy'ne ijdelheid wordt nimmer in
het openbaar gestreeld door zy'ne omgeving,
die hem lof toezwaait, wat eene aansporing is
voor menig kunstenaar en wat hem dikwyls
materieele voordeelen bezorgt, waardoor die
zorgen van het bestaan verminderen en het
werken hem gemakkelijker gemaakt- wordt.
Denken wy eens aan die heerlijke versierin
gen, die de eenvoudige en zoo ontwikkelde
Javaansche vrouw op hare batiks toepast, hoe
harmonisch, ry'k en voornaam van kleur zyn
ze, hoe prachtig dikwyls als ornament; kunst
werken zy'n het vaak, die wy' te bewonderen
krijgen en toch niemand weet wie de
vervaardigster is van al dat schoone. Geen sig
natuur draagt het werk, zooals het minste
krabbeltje van zoo menig schilder, waardoor
het geldswaarde krijgt, wanneer de kunstenaar
om de eene of andere reden door publiek
gewild is.
De ? tentoonstelling van de werken van Duco
Crop geeft een blik in het leven van een, die
ook behoorde tot de eenvoudige ontwerpers
van patronen, en wy leeren er uit, hoe ry'k
en mooi zoo'n leven zy'n kan. Wy bejammeren
het slechts, dat hem, die in de kracht van zy'n
leven, nu by' de taal had geleerd, waarmede
hij uitdrukking kon geven aan zyn gevoel voor
schoonheid, het zwy'gen voor eenwig werd
opgelegd. Maar zijn werk is daar, er spreekt
opwekking uit, en het zegt: dat arbeid, onder
welken vorm ook, nooit verloren gaat; werk
daarom, werk, werk, het zal alty'd anderen ten
goede komen.
L. LACOMBLÉ.
T?on
tJIl
Toeu Victor Hago Ba den coop d'état van
1852 zijn venijnig scherp libel «Napoléon Ie Petit"
in de wereld zond, vereerde hij daarmee tegelijk
den oom en naamgenoot van zijn slachtoffer,
zonder dien titel te noemen, met de onderschei
ding van «den Grooten".
Men heeft niet noodig de Mémoires van Con
stant te lezen, den kamerdienaar van Napoleon,
om te weten, dat de groote man ook klefn, zér
klein kon zijn. Nog veel meer dan in de pikante
gedenkschriften van de k waadsprekende.en daarom
onbetrouwbare, Madame de Rémusat leert men
uit de vier deelen van Constaut's Mémoires den
Keizer kennen als een zwakkeling tegenover zijn
hartstochten. Onwaardig-keizerlijk ziet men hem
heimelijk in het nachtelijk uur een raam binnen
klimmen en een pijnlijken val doen, om de ver
boden vrucht te genieten van een samenkomst
met Mad. de B... ,11 parait que sa Majest
réussit, car elle ne revint qu'au point du ]our."
En zoo niet ns, maar wel tien, twintig malen.
Immers wat de fransche romaneier Nizet in zijn
«Suggestion" zegt van zijn hoofdpersoon, geldt
eveneens van Napoleon: «la crise juponnière
avait téterrible chez lui."
En nu moge waar zijn, wat Vatel zegt: //il
y a que'que chose de plus méprisable qu'une
courtisane, c'est uu courtisan"; we mogen n
Mad. de Rémusat n Constant in deze qualiteit
verachten, we kunnen hun toch dankbaar zijn,
dat ze ons. den eersten franschen Keizer ook
van zijn kleine zijde Jaten begluren.
Maar niet minder kan liet geen in 1808 ge
beurde met een klein boekje, ons inlichten om
trent dat, wat soms omgaat in het gemoed van
groote mannen. Het geschiedde met een klein,
boekdeeltje, doch met een, dat voor een uitge
breide schare van hooggeplaatsten een diepe
beteekenis heeft: met den Almanac de Goth»,
dien Bijbel der Diplomaten.
Toen de vaststelling der «mensehelijke rech
ten" in 1789 ook de vrijheid van spreken, schrij.
ven en drukpers als een van nature aangeboren
recht had doen kennen, zou men gedacht hebben
dat ook de censuur voor goed had afgedaan, en
met de versleten plunje van het oude régime ver
wezen zou zijn naar de rommelkamer der onbruik
bare zaken. Maar reeds onder het Schrikbewind
j werd de pas verworven vrijbeid zoo goed als
denkbeeldig gemaakt door aller beknibbelingen.
En toen de revolulie-temmer Napoleon als consul
optrad, dacht hij op zijn beurt nog weer veel
strenger over de uiting der vrije gedachte.
Bonaparte's eerste maatregelen tegen de pers, tegen
dagbladea en boeken beide, vallen ia den aan
vang van zijn consulaat, om onder zijn keizerlijk
bestuur steeds scherper te worden, ja te ein
digen met het feitelijk herstel der censuur.
Ook toen moest de jeugd, die opgroeide in de
zoo weldadig gezuiverde staatkundige atmosfeer,
behoed en beschermd worden tegen de aanvech
tingen eener vrijere geestesrichting. In dezen
werd volmaakt het voorbeeld gevolgd van liet
afgedankte Ancien Régime, toen Voltaire zich
ook genoodzaakt zag, zijn vrijdenkers-geschriften
in 's Gravenhage het licht te doen zien, ver buiten
het bereik van de breidelende koningshand.
Boekdrukkunst en boekhandel moesten van de
regeering afhankelijk zijn. «Een boekdrukkerij",
zoo leeraarde eens Napoleon in ziju Staatsraad,
«is een arsenaal, dat niet voor een ieder
toe«gankelijk mag zijn. Ik houd het voor raadzaam,
«dat alleen zij, die het j volle vertrouwen der
«regeering bezitten, iets kunnen laten drukken.
«Wie door de pers tot het publiek spreekt, is
«als een redenaar, die in een openbare ver
gadering het woord voert, en niemand zal het
«een heerscher kwalijk nemen, wanneer hij niet
«wil toestaan, dat de eerste de beste tot het
«volk gaat spreken."
Zoo werd in de eerste jaren van het consulaat
aan een zestigtal van de ruim zeventig politieke
bladen, die omstreeks de wisseling van de 18e
en 19e eeuw bestonden, de muilkorf aangelegd.
In 1811 is het aantal der nog levende bladen
geslonken tot vier, en hun uitgevers werden
bovendien nog benoemd door den minister van
politie. Ja, zelfs onschuldige titels als: «Citoyen
Fraccais" en «Journal des Débats" werden,
zeker omdat Ciloyeit zoowel als Débats den
heerscher mishaagden, gereinigd tot «Courrier
Francais" en «Journal de l'empire."
En zooals het met de dagbladen ging moest
het ook met de boeken gaan. Met Argns-oogen
werd door de censuur gelet op uitdrukkingen,
die men als ongewenschte toespelingen of als
ongeoorloofde vergelijkingen zou kunnen op
vatten. Waar herinneringen opdoken aan het
tijdperk v<5<5r de omwenteling en ook aan de
revolutie zelve, daar werd onbarmhartig het
snijmes toegepast. Zelfs in vertalingen en
onschuldige omwerkingen, in woordenboeken en
kalenders werd gespeurd en ... vaak gevonden
wat er niet in gelegd was. Een geschiedkundige
voorstelling van het Romeinsche recht werd
staats-gevaarlijk verklaard, ,omdat ze tot
ver«gelijkingen zou kunnen leiden tnsschen den
«stand der zaken ouder Keizer Augustus en
«onder Napoleon, en wellicht op de publieke
«opinie ongunstig zou kunnen inwerken." Een
familie-spel, een lotto, dat de kinderen al spelend
de vaderlandsche geschiedenis onderwijst, wordt
verboden, omdat het te veel spreekt van de
familie Lodewijk XVI. De verkoop van een
vertaling der Psalmen Davjds wordt verhinderd,
«daar er in gesproken wordt van de Kerk die
«lijdt, en van den Godsdienst, die onder
ver«volging gebukt gaat."
Deze kleinzielige, in het komische vervallende
zorg der keizerlijke censuur heeft veroorzaakt,
dat de kleine dikke uitgave van den Almanac
de Gotha van het jaar 1808 een letterkundige
merkwaardigheid is geworden, een zeldzaamheid,
voor den boekenverzamelaar een benijdens
waardig bezit.
De Almanac de Gotha, of met zijn eigenlijken
naam: de «Gothalsche genealogische
Hofkalender" is reeds bijkans 140 jaar oud. Gelijk
bij heereu op leeftijd de zwaarlijvigheid ook
met de jaren pleegt toe te nemen, zoo dijt ook
deze almanak elk jaar uit, en ziju omvang is
thans bijkans geworden tot wanstaltigheid, daar
in zijn turfvorm de dikte weldra haast aan de
breedte gelijk zal zijn.
Onontbeerlijk als gids voor hem, die gaarne
met de grooten der aarde verkeert, hetzij dan
in levenden lijve, hetzij op papier, geeft de oude
prater inlichting op elke vraag op genealogisch
gebied tot hem gericht mits men hem inde
hooge sferen raadpleegt, ophelderingen verzoekt
omtrent de «cróme de la crème", en niet afdaalt
beneden «the upper two or three hundred" met
het edelste blauwe bloed in de aderen. Vraag
hem gerust naar hooge geboorte en naar stand
laat edelen geest en verstand slechts rusten!
De stichter vau den kalender was E. C. Kl
pfel, de gouverneur van den Erfprins Friedrich
van Saksen Gotha. Hij werd tot de uitgave
aangezet door de verschijning in 1763 van een
Almanac Nécessaire (een boekje dat opzettelijk
ten gebruike van het Hof aan de speeltafel was
gedrukt) en van den «Gothaischer
Genealogischer und Schreib-Kalender", die in 1735 in
Gotha was verschenen. Klüpfel veranderde in
1764 den titel in: Almanac de Gotha,
contenant diverses connaissances curieuses et utiles".
Hij voegde daaraan toe een Kalendarium van de
geboortedagen van het huis Sakseu-Gotha, een
geslachtkundig overzicht van de regeerende
vorsten van Europa, een tabel van de
Roomsche Keizers van Karel den Grooten tot op
Frans I (1836) en verder een lijstje met sterre
en natuurkundige bijzonderheden.
Hoewel aan Let Hof te Gotha het Fransch
de gebruikelijke taal was (immers de Hertogin
was een bewonderaarster van Voltaire en bo
vendien had zoowel daar als aan de meest
andere Duitsche hoven de Fransche taal den
voorrang), leerde de «Almanac" toch weldra
Duitsch, en in 1765 verscheen naast de Fran
sche uitgave ook een Duitsche editie: Uer
Gothaische Hofkalender zum Nutzen und
Vergnügen eingerichtet". Verrijkt werd het
boekje in de eerstvolgende jaargangen met
kleine kopergravures, betrekking hebbend op
mythologische verhalen. Verder nam men op:
plaatjes ter verluchting van bekende
tooneelstukken ea romans. Zoo verschenen, jaar in,
jaar uit in den Hofkalender leerrijke stukken,
die, om de daarin behandelde onderwerpen, tot
merkwaardige letterkundige bronnen zijn ge
worden. Zoo leest men in die van 1780 een
geschiedenis der pruiken, in het volgend jaar
een historie der baarden, In 1789 en 1790
worden beschouwingen over - de kookkunst in
het algemeen en over de Parijsche koks
in het bijzonder geleverd. In 1786 vinden wij
een wellevendheidskunst bij verschillende vol
ken, in 1781 huwlijksgebruiken, in 1782 over
begroeting en wenschen bij het niezen, in 1784
over liefdesverklaringen.
Van de jaren 1782?1796 werd de Hofka
lender tot mode-journaal. Sierlijke teekeningen
ontbreken daarbij niet, smaakvol gegroepeerd,
hemelsbreed verschillend van hetgeen ons thans
geboden wordt aan stijve, harkerige poppen in
de mode-bladen en kleermakers-tijdschriften.
Doch in den aanvang der 19e eeuw verdrong
een aantal nieuwe tijdschriften, die het publiek
inlichtten omtrent pas gedane ontdekkingen of
belangrijke uitvindingen, het mengelwerk uit
den Gothaisehen Almanak. De Hofkalender werd
uitsluitend een geslachtkundige en tevens een
diplomatiek-statistische opgave. Met steeds toe
nemende uitbreiding schreed de kalender voort
op den weg der volmaking (voor de liefhebbers
althans) en draagt thans ziju ouderdom met
eere. De belangstelling van een hooggeplaatst
publiek, de toeneming van het aantal telgen der
noemenswaardige geslachten en de huwlijken in
die kringen, doen jaarlijks ook den Almanac de
Gotha in welgedaan heid gedijen en verdikken
op onrustbarende wijze.
Jammer genoeg dat nergens, zelfs niet in de
merkwaardige boekenverzameling van de uit
gevers Justus Perthes te Gotha, een volledig
exemplaar van den almanak te vinden is, compleet
in al de jaargangen.
En nu Napoleon's verhouding tot het jaar
boekje. Tegen het einde van den zomer van
1807 was de uitgave voor het volgend jaar
reeds gedrukt, toen op bevel van de Fransche
censuur tegen de uitgave werd opgetreden. Men
had namelijk te Parijs geoordeeld dat d.e kroniek
in het jaarboek niet naar den geest van het
Fransche systeem geschreven was. Men ver
klaarde aan de Seine de genealogie voor ongepast,
onbehoorlijk, omdat vele der vorsten die door
den Franschen heerscher ,om land en luyd
waren gebracht", toch nog als leden van
regeerende vorstenhuizen waren opgenomen. De
kardinaal Caprara, Aartsbisschop van Milaan,
die aan Napoleon wegens de betaling zijner
overgroote schulden veel verplichting had, maakte,
naar men zegt, de censuur op den ondeugenden
almanak opmerkzaam. In Parijs werd daarop
een nieuwe, herziene en verbeterde uitgave in
het licht gezonden, terwijl van de oorspronkelijke
editie slechts enkele exemplaren die reeds ver
kocht waren, in de wandeling heetten te blijven.
Doch de koopmansgeest maakte zich van d
verboden vrucht meester, speculeerend op de
menschelijke nieuwsgierigheid. Met een ver
anderd titelblad gingen ook nog tal van exem
plaren Europa door, en. zoo ziju er feitelijk drie
verschUlende uitgaven van den Almanac de
Gotha van het jaar 1808.
Door gefingeerde plaatsen van uitgave en
door verandering van titel werd de waakzaam
heid der censuur ontdoken en de verkoop mogelijk
gemaakt. Maar men had zooveel eerbied voor
de Fransche regeering en haar systeem, dat ook
in de volgende jaren de Duitsche uitgave niet
meer als «Hofkalender" verscheen. Eerst met
den jaargang 1815, na den val van den grooten
dwingeland, keerde de oorspronkelijke titel terug.
Kleingeestig waren de redenen die Fransche
regeering, door haar censuur geleid, gebracht
hadden tot haar verbod. Op n blad bevonden
zich de portretten van Napoleon, Murat, Nelson
en Pitt. Hoe Nelson, den overwinnaar van
Trafalgar, te dulden naast den Franschen Keizer,
Engelands grootsten vijand P Al waren ook
Nelson en Pitt overleden, hun beeld moest
verdwijnen uit de verheven omgeving van hem,
tegen wien zij zich bij hun leven hadden durveu
verzetten.
Uit den genealogischen kalender moesten de
Bourbons verwijderd worden, in al hunne ver
takkingen. Ingevoegd werden daarentegen
Napoleon's gunsteling, de vorst van het Prins
dom Bene vent u m, Talleyrand-Périgord en
Napoleon's zuster Elisabeth, die door haar
broeder tot Hertogin van Lucca was gemaakt.
Bij ziju eigen naam deed Napoleon verdwijnen
dat hij door eea Senaats-beslait tot Keizer was
gekozen, terwijl de intieme mededeeling: dat
Joséphine vóór haar huwelijk met Napoleon,
weduwe de Beauharnais was geweest, als hoogst
ongepast werd geschrapt. Het mededeelen van
paleisrevoluties, die zich openbaarden in afzet
tingen van Turksche Sultans, was verboden en
werd, als schennis eener majesteit, niet ge
duld. Mustapha IV volgt Seliua III op", heet
bet kortweg, terwijl de woorden «na afzetting
van" verdwenen.
Men ziet het: in een grooten geest kunnen
ook kleinzielige ideeën rijpen. Gekreukte ijdel
heid is een slecht raadgever.
Evenals haat. Want waartoe werd anders
door Napoleon in dieozelfden almanak een ge
schiedenis vau de Engeloche zeemacht, achttien
bladzijden beslaande, omgezet in een «geschie
denis der heerschappij ter zee bij alle volkeren
van den nieuwen tijd" in slechts twaalf pagina's?
Maar een zinsnede als deze: «Een zeemacht
aan de Engelsche gelijk, kan de geheele wereld
geschiedenis niet aanwijzen", moest den
Albionhater in de ooren klinken als een honend
eeresaluut aan den vijand.
Ook eischte 's Keizers ijdelheid een vette
letter voor de mededeeling van feiten voor hem
roemrijk en eervol. De feestelijke intocht van
Napoleon in Berlijn op 27 October 1806 moest op
een in het oog vallende wijze worden gedrukt.
Waar de Franschen, soms uit een landstreek wer
den verdreven in de oude uitgave, daar verlaten zij
de streek vrijwillig in de nieuwe editie; waar zich
beide partijen een overwinning toeschreven, daar
behalen de Franschen de zege in de herziene
uitgave van Napoleon.
En zoo zouden wij kunnen voortgaan met de
vermelding van allerlei feiten die bewijzen, boe
gekreukte ijdelheid en inbeelding zich bespottelijk
maken juist door zich te willen verheffen. Het
reeds genoemde moge volstaan. Door al de aange
brachte veranderingen werden de oudere uitgaven
kostbare rariteiten, gewilde prooi, waarover
liefhebbers op veilingen strijden, waarvoor zij
sommen over hebben, ongeloofelijk hoog.
En dat alles voor het kleine boekje, door een
groot man gevreesd als kuager aan zijn
tenhemel-reikenden roem f Doch ook dat kleine
boekje openbaarde den geschiedvorschers tal van
bijzonderheden, merkwaardig voor de kennis van
den grooten dwingeland, die ook hier weer doen
zien: »das Kleine im Groszen, &owie das Grosze
im Kleinen."
En is voor den nauwgezetten onderzoeker
niet alles van. gewicht? Zelfs het allerkleinste?
Vormen de onzichtbaar kleine bacillen niet het
fundament van de kennis der natuur?
Geven zij in hun zoogenaamde geringheid
niet de verklaring van de vele gewichtige vraag
stukken ? Zoo zijn ook schijnbaar nietige en
onbeteekenende voorvallen lang niet te verwerpen
bijdragen tot en bouwstoffen voor het
reuzengebouw der geschiedenis.
Utrecht. N. J. SINGELS.
MeMo Ferrero's grootneiil en raral
van Rome.
Eerste deel: De verovering van het Keizerrijk."
In dit deel en in het tweede dat ter perse
is en spoedig uit zal komen, is de geschiedenis
van Caesars tijd geschreven: van. Sulla's dood
tot aan den slag van Philippi. De geschiedenis
van den tyd waarin de veroveringspolitiek in
Rome de overhand kreeg, toen Italië, na de
Middellandsche zee tot een eigen meer gemaakt
te hebben, de groote historische zending aan
vaardde van bemiddelaarster tusschen het be
schaafde Oosten en het barbaarsche Europa.
Er gaat aan vooraf een vy'f hoofdstukken lang
overzicht van Rome's geschiedenis tot aan
den dood van Sulla ..."
Dit is de grove inhoud van het lijvige eerste
deel van Ferrero's nieuwen arbeid die een tiental
deelen zal omvatten onder de titels: de Ver
overing van het Keizerrijk; de Caesars; het
(kosmopolitische Byk; de ondergang van Rome.
De methode die in dit groote werk gevolgd
wordt, beschrijft de auteur als volgt:
De geschiedenis, gely'k alle verschijnselen
van het leven, is het onbewuste resultaat van
oneindig kleine krachtsinspanningen" zonder
regel verricht door afzonderlijke of tot groepen
vereenigde menschen, meest voortvloeiend uit
onmiddelyke oorzaken, wier gevolgen de be
doeling en het begrip der tijdgenooten steeds
overtreffen, en die soms nauwelyks duidelyk
worden aan latere geslachten. Te begrypen om
welke OBmiddely'ke, dringende en vergankelijke
beweegredenen de menschen van een tydperk
zich gemoeid hebben schilderachtig te be
schrijven de lotgevallen, de vertwijfelingen, de
strijd en de illusies van die inspanningen en
pogingen na te gaan hoe en waarom een
generatie dikwyls in al haar pogen en zwoegen
gefaald heeft om de hartstochten die haar
prikkelden te voldoen, maar toch onbewust een,
duurzame innovatie in de beschaving volvoerd
heeft; daarnaar moet diegene trachten die
geschiedenis schrijft."
Een mooie algemeene opvatting is dit zeker.
Voor zoover men echter uit het verschenen
deel oordeelen kan, geeft Ferrero's toe
passing een groote teleurstelling. De reden
ligt in zy'n eenzydigheid. Het moge waar zyn,
en ik geloof het zeker, dat er nauwelyks
krachtiger steun voor een werker bestaat dan
de overtuiging, het geloof in n vooropgevat
inzicht; het moge waar zijn, dat allemenschely'ke
neiging op intellectueel gebied ten laatste
synthetisch is, en dat nheid van opvatting
ons in een arbeid dikwijls als harmonie en
waarheid voorkomt toch schy'nt my Ferrero's
herleid-systeem van alle oorzaken en
dry'fveeren der menschelijke activiteit tot n prik
kel, het samenvat-systeem van alle invloeden
die op den mensch inwerken in n agens:
het genot, en wel het materieele, sensueele voor
geld koopbare, gemaks- weelde- en wellust-genot,
een te groote eenzydigheid, en ik vraag mij
af: zijn in dat ne woord werkely'k begrepen
al de onmiddelyke, dringende, vergankelijke
beweegredenen" waarom de menschen in en
om Rome, zich van den aanvang tot aan het
eind,- zooveel eeuwen lang, gemoeid hebben ?
Doch wat doet dit er eigenlijk toe ? Ferrero's
opvatting der Romeinsche geschiedenis moge
ons sympathiek of antipathiek zy'n, naar den
inhoud van ons eigen bewustzyn, naar de
onbewuste gegevens die opmerken en nadenken
ons van de omringende menschheid geven,
zy'n arbeid staat als een stuk werk uit n
blok gehamerd en met n hamer gebonkt tot
een stoeren vorm.
Het is toch natuurlijk dat een poging om
alle onmiddelyke en vergankelijke dryfveeren
der tfjdgenooten van Sulla of Caesar te
reconstrueeren tot een door ieder aannemelijk geheel,
allereerst moest falen om het karakter juist
van de onmiddelykheid en vergankelijkheid dier
momenten. En daarom bly'fc voor een bespreking
niet veel anders over dan te constateeren in
hoever de schryver geslaagd is in het voorstellen
van zy'n opvatting, en welke grove bedenkingen
eventueel tegen de details aan te voeren zijn.
Hoezeer ook tegenstander van den in deze
arbeid oplevende historisch-materialistische leer,
moet ik toch ten volle erkennen dat er een
zeer groote suggestieve kracht van Ferrero's
boek uitgaat; hy' is zeker geslaagd om zyn
grond-idee door 'de eeuwen heen te doen
evolueeren en een machtigen indruk van moge
lijkheid aan zyn theorie te geven.
Heeft men het boek doorgelezen, dan blyft
een dreigend visioen van een de eeuwen door
dringend, wisselend volk van geldhongerigen
u b y'. Een dreigende tegenwoordigheid van,
aannemers en leveranciers, van wurgers (geld
schieters), uitzuigers, kapitalisten, bankiers en
uitbuiters, bloedhonden en slavenhandelaars, uit
alle ty'den der opkomst en opbloei van Rome
hanteert U: provincies worden verkwanseld en
uitgemergeld, zoo niet uitgemoord; geheele
rijken ontvolkt om slaven te leveren voor de
menschenkracht-garende metropolis; duizende
slaven twee aan twee gekoppeld naderen de
stad in het stof der trotsche heerwegen, de be
wondering van het nageslacht; een onafgebroken
processie wier rijen steeds aangevuld worden
uit nieuw-gewonnen gewesten en nieuw bedwon
gen volkeren.
O die onmiddelyke, vergankelijke beweeg
redenen ! Alty'd geld-verlangen; oorlogen worden
begonnen omdat de groote aannemers en leveran
ciers der krijgstoernstingen hun voorraden aan
den staat loozen willen; rustig* volkeren worden
overweldigd omdat de ryke financiers hun
exploitatieterrein willen uitbreiden en dus de
expansie-politiek voorstaan; het Recht wordt
binnen en buiten de muren van Rome voor
minder dan den prys van een slaaf verkocht;
de ambten en waardigheden vergeven of ver
huurd alles veil, zelfs de vrouw, in dien
ondergang van alle eer en eerly'kheid.
Zoo gaat het vijfhonderd bladzijden voort:
de vervorming van een landbouwende, krijgs
haftige aristocratie tot een schacherende, woe
kerende democratische plutocratie . . . .; de
hopelooze stry'd van den verarmden adel tegen de
brutale heerschzucht der opkomende kapitalis
ten ; de vorming en de begeerten-bewust-w~rding
van. een uitermate lui en genotzuchtig prole
tariaat ; de ontaarding van alle tradities, het
te gronde gaan van alle eerbiedwekkende en
geëerbiedigde dingen, waar n macht, die van
het geld, zich overheen welft als een
stormzwangere donderbemel . . . .; dat alles in
vloeienden vlottenden vorm opgedischt wordt
u zéó suggestief toegediend dat ge eindely'k het
boek ter zyde legt en n oogenblik waarlijk
meent dat inderdaad het geld, en wat voor
geld te koop is, de nige redelijk aanneembare
hefboom aller menschely'ke actie is; dat alles
geschied is door, niets zonder oeconomische
oorzaak.
En men overziet dat de schryver u in zijn
vy'fhonderd bladzijden onder zyn suggestie brengt
als onder een kan zonder opening: door met
hypnagogische eentonigheid steeds dezelfde stelling
te herhalen, en &\a bewezen te hernieuwen,
en als zeker nog eens met aplomb te ver
kondigen, zich baseerend op de eerbiedwaar
dige feiten en combinatie-reeksen die hy met
verdienstelijke schranderheid byeengoochelt,
maar buiten .welke dan ook geen blik
toegestaan is op wat verder in al die eeuwen
in en om Rome bestaan heeft. Indien alle
verspreide regeltjes waarin de schryver over
kucst en letteren spreekt te samen tien blad
zijden vormen (ik heb ze niet uitgemeten)
is het veel. Over de evolutie der gedachte
nauwelyks een paar woorden over epicurisme
en stoïcisme.
Is het te verwonderen dat men tegen ver
stand en overtuiging in, eindely'k in de geheele
ontwikkeling van Rome niets anders dan Ferre
ro's affairisme zou gaan zien ? Want alle
machtige prikkels die op 's menschen geest en
handelingen inwerken buiten -de
sensueelmaterieele: streven naar kennis, verlangen
naar echoonheid, neiging tot zelfkennis en
godenbegrip: drang tot mystiek; dit alles
vergeet Ferrero in Rome's wording, alsof die
alle geen onmiddellijke en vergankelijke of
liever onvergankelijke beweegredenen geweest
zijn tot wijzigingen in het drijven en trachten
der individuen dier Italische oudheid, naast
dat ne, dat hy' met groote, bewonderens
waardige overredingskracht als de eenige en
uitsluitende raison suffisante et nécessaire der
geheele romeinsche geschiedenis wil voorstellen.
Doch om te critiseeren zou evenveel studie, en
misschien evenveel ruimte noodig zy'n als
Ferrero tot zy'n beschikking had. En bovendien,
het boek is op zich zelf te mooi dan dat men,
behoudens de fundamenteele praejudicieele
reserve, niet loyaal en bewonderend pry'zen
mag.
* *
#
Immers waar men een verkondiging van pe
dante tendenz-stellingen vreest te krijgen, vindt
men een vloeienden boeienden roman. Want het
tweede deel van de taak des geschiedschrijvers:
schilderachtig te beschrijven de lotgevallen,
de vertwijfelingen, de stry'd en de illusies van
dat zwoegen en dat pogen " heeft Ferrero
volbracht op een wy'ze gely'k misschien alleen
een latynsch talent dat vermag. In een geducht
gevyld, logisch gestyleerd, stoer en sober, toch
lenig en slank Italiaansch geschreven, is zy'n
boek een beschrijving, een levend verhaal van
verleden dingen, gely'k dat alleen een ziener,
zy' het ook een die slechts van n kant be
kijkt, doen kan. Welke ook de waarde als
historiach-critische arbeid er van zy'n moge,
een literarisch kunstwerk of beter nog een
kunstwerk zonder meer is het zonder twijfel.
De voornaamste aantrekkelijkheid van het boek
is wel in hoofdzaak het
fragmentarisch-biographisch systeem dat gevolgd werd. Aan
alleeenigszins beteekenende personen wordt een bij
zondere analytisch-psychologische studie ge
wijd, welke tegelykertyd het resumébevat van
het complex der neigingen, driften en capaci
teiten van het tijdvak, in n figuur geconcen
treerd.
Zoo, een schets van het equilibrisme van
Caius Gracchus, die plebejers, adel en kapita
listen tegen elkander in bedwang trachtte te
houden en om beurten met stoutmoedige voor
stellen bevoordeelde, in de hoop van allen
consessies te verkrijgen, dienstig tot de volvoering
van zy'n eigen doe een geheele regeneratie
van de oekonomische en agronomische verhou
dingen van Italië.
l