De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 4 mei pagina 5

4 mei 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1297 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Weenen bijeengebracht zijn, niet tot banrecht. Er is op zulk een worlds fair zooveel, dat het zelfs voor den meest volhardenden bezoeker niet mogelijk is, tot rustig genot te komen. Mocht ook onze regeering te Parijs aankoopen hebben gedaan, dan zon het gewenscht zijn, indien zij die op zulk een smaakvolle wijze. als nu in Oostenrijk geschiedde, tentoonstelde. Weenen,25 Oct. 1901. A. W. WEISSMAN. De weröen m Michel Dnco Cron in den Haagscne Kunstkring." Het begint buiten, mooi te worden; de zon is warm, de lucht is licht en teer blauw van kleur, kleine witte wolkjes met vaste lich tende schaduwen hangen in het uitspansel. Statig dryft een ooievaar met uitgespreide vleugels hoog boven de lichtgroene kastacjeboomen. De vrnchtboomen beginnen te bloeien, de goudgele ranonkeltjes glimmen in de son, alsof ze met boter waren besmeerd; de lichtpaarsche pinksterbloemen, de witte madelieven en de gele paardenbloemen tooien het malsche frissche groen. In de nabijheid van den boomgaard hoort men de meerl roepend fluiten, wat een ander tot antwoord uitlokt, de spreeuwen tjilpen en treiteren, honderde andere vogels pjielpen, kwieteren, trielen, snetteien in het kreupelhout, de grutto doet hoog in de lucht zy'n eentonig lentegeroep hooren: grutto grutto, en de kraai krast zacht daartegen in. De ooievaar staat hoog op zijn nest te klepperen, terwijl de zon zijn keel, z;jn nek en zyn borst verwarmt en hy' over stemt het gekraai van een haan, dat heel uit de verte als een gedempt geluid uit een boer derij opstijgt. De koeien, nog met de dekken op de rug, dansen als bezetenen in de weide, nu zij weer de vryheid genieten na een verbljjf van een halfjaar in den stal ?, de lammeren liggen te groeien in de warme zon. Overal bedrijvigheid in de tuintjes, op de landerijen; menschen en dieren genieten het genot van het leven, van te leven, te ademen, te zyn. Weer een lente l Gelukkig zy', die er van genieten kunnen, gelukkig zy die leven I In den «Haagschen kunstkring" is het werk van Duco Crop geëxposeerd. Hy' zelf ia niet meer, zyn werk spreekt zacht en zegt wie hy' was, een beetje ironisch klinkt het, juist nu de natuur herleving juicht. Hy hield veel van de natuur, dat is te zien in zy'n werk, hij teekende alles met liefde: bloemen, dieren, landschappen, menschen; alles was zoo mooi, alles wat leefde. Van huize uit was hy decora teur, die misschien wel de absolute schoonheid der dingen zag; maar die schoonheid min of meer getransformeerd weergaf. Zooals een musicus, wiens oor geluiden buiten opvangt dit zon doen, zoo deed hy met den vorm en de kleur der dingen, die by' zag; terwy'l hy de dingen teekende ondergingen zy eene trans formatie. Deze eerste transformatie zou den geleidelyken overgang vormen tot eene andere; namelijk die hem er toe brengen zou, zyn gevoel voor schoonheid dienstbaar te maken voor de gebruikskunst. De eerste phase in het streven en zoeken van zyn kunstenaarsloopbaan zien wy' in zy'ne bloemstudies, dierstudies, landschappen, figurenstudies, symbolische teekeningen en olieverfstudies : de tweede phase in zy'ne ontwerpen, in de uitgevoerde katoendrukken: de hand drukken en de cretonnes. De bloematudies zyn door een zeventigtal teekeningen, meest aquarellen, vertegenwoor digd. De bloemen zyn met pittige, beweeglijke ljjnen geteekend, terwy'l de kleuren harmonisch alkomen tegen achtergronden vol rijke kleurenwemelingen, waar ook soms de vormen van de bloemen in worden voortgezet. Van allerlei toevalligheden,die door het uitloopen der kleuren op het natte papier ontstonden, heeft hy dik werf handig party weten te trekken, om zeer onverwachte decoratieve effecten te bereiken. De meeste der bloemstudies zyn gedateerd tusschen 1892 en '95. Opvallend is het,-hoe zy'ne dier- en figuurstudies breeder en grooter van opvatting zyn, nadat hy eenige campagnes buiten had gemaakt, in '96 in Zeeland, in '97 en '98 in Gelderland. Het is alsof het groote ruime van het landschap, de breede golvingen van de terreinen zyn blik verruimd hadden; het moest zy'n composities later ten goede komen. Hy' had zich vooral eerst met de studie van de onderdeelen bezig gehouden en daardoor een> schat van kennis vergaard, zyn geest was rijker geworden, hy moest de behoefte gaan gevoelen om een breeder kyk op de dingen te krijgen. Ik geloof in dit werk alweer het bewy'a te zien, dat de kunstenaar, die zich bezig houdt met het ontwerpen van versieringen voor de gebruikskunst, de studie van het landschap niet verwaarloozen mag; hy' leert daardoor grooter zien, zyn gevoel voor evenwicht en harmonie zal zich sterker ontwikkelen, vooral wanneer hy de schilderyen van de groote meesters van heden en vroeger heeft leeren begrypen en leeren zien. Het zal ongetwijfeld zijne ontwerpen ten goede komen. Het is niet genoeg de onderdeelen te hebben be studeerd, men moet ook het begrip van con structie hebben; maar dat moet breed en onbenepen zyn, geen knutselwerk mag daarvan het gevolg worden. De scheppende geest moet het groote hebben leeren zien en begrypen, om zelf iets grootsch te kunnen voortbrengen, en niets verruimt den blik meer, dan het aan schouwen van de ruimte van het Heelal, waardoor wy eerst een begrip van verhouding der massa's kry'gen. De ontwerpen van Duco Crop zeggen genoeg zaam waar hy heen wilde, wanneer hy' was bly'ven leven, en hy zou het waarschijnlijk niet alleen gelaten hebben bij het ontwerpen der patronen voor katoendrukken, waar hy inderdaad verrassende resultaten mede ver kregen heeft. Zy'n harmonisch gevoel voor kleur, de weelde van zyn vormenschat stelde hem in staat mooie ontwerpen tot stand te brengen, daarmede het bewijs leverend dat men ook kunstenaar mag heeten als eenvoudig ontwerper van patroontjes. Daarvoor wordt dikwijls meer voorbereiding vereischt, dan tot het maken van een schilderijtje, dat al spoedig, mits maar de omlijsting genoegzaam verzorgd is, den toeschouwer toespreekt en vaak meer imponeert dan een ornamentje, wat toch het voortbrengsel kan zqn van een ry'ke en hoogst voorname kunstenaarsnatuur. Dit zy' evenwel niet gezegd om als koren op den molen te dienen van hen, die met hun blind exclusivisme het schilderij naar den zolder willen verbannen, en elke uiting op dat gebied als uit den booze beschouwen. Ik zeg dit meer om de oogen te openen van hen, voor wie een patroontje, een ornamentontwerp, dikwyls niet meer is, dan een ziellooze, niets zeggende afbeelding, die ternauwernood waard is beschouwd te worden, ook al omdat zy in onze interieurs alty'd de ondergeschikte rol moet vervullen, opdat een harmonisch geheel verkregen worde. Het is juist die bescheiden rol, die de versierder in de kunst vervult, die aanspraak maakt op grootere waardeering; eene waardeering, die voor hem eene zedelijke kracht moet zy'n. Onbekend gaat hy voort te prodnceeren, het beste gevend van zyn leven: zyn gevoel. Zy'ne ijdelheid wordt nimmer in het openbaar gestreeld door zy'ne omgeving, die hem lof toezwaait, wat eene aansporing is voor menig kunstenaar en wat hem dikwyls materieele voordeelen bezorgt, waardoor die zorgen van het bestaan verminderen en het werken hem gemakkelijker gemaakt- wordt. Denken wy eens aan die heerlijke versierin gen, die de eenvoudige en zoo ontwikkelde Javaansche vrouw op hare batiks toepast, hoe harmonisch, ry'k en voornaam van kleur zyn ze, hoe prachtig dikwyls als ornament; kunst werken zy'n het vaak, die wy' te bewonderen krijgen en toch niemand weet wie de vervaardigster is van al dat schoone. Geen sig natuur draagt het werk, zooals het minste krabbeltje van zoo menig schilder, waardoor het geldswaarde krijgt, wanneer de kunstenaar om de eene of andere reden door publiek gewild is. De ? tentoonstelling van de werken van Duco Crop geeft een blik in het leven van een, die ook behoorde tot de eenvoudige ontwerpers van patronen, en wy leeren er uit, hoe ry'k en mooi zoo'n leven zy'n kan. Wy bejammeren het slechts, dat hem, die in de kracht van zy'n leven, nu by' de taal had geleerd, waarmede hij uitdrukking kon geven aan zyn gevoel voor schoonheid, het zwy'gen voor eenwig werd opgelegd. Maar zijn werk is daar, er spreekt opwekking uit, en het zegt: dat arbeid, onder welken vorm ook, nooit verloren gaat; werk daarom, werk, werk, het zal alty'd anderen ten goede komen. L. LACOMBLÉ. T?on tJIl Toeu Victor Hago Ba den coop d'état van 1852 zijn venijnig scherp libel «Napoléon Ie Petit" in de wereld zond, vereerde hij daarmee tegelijk den oom en naamgenoot van zijn slachtoffer, zonder dien titel te noemen, met de onderschei ding van «den Grooten". Men heeft niet noodig de Mémoires van Con stant te lezen, den kamerdienaar van Napoleon, om te weten, dat de groote man ook klefn, zér klein kon zijn. Nog veel meer dan in de pikante gedenkschriften van de k waadsprekende.en daarom onbetrouwbare, Madame de Rémusat leert men uit de vier deelen van Constaut's Mémoires den Keizer kennen als een zwakkeling tegenover zijn hartstochten. Onwaardig-keizerlijk ziet men hem heimelijk in het nachtelijk uur een raam binnen klimmen en een pijnlijken val doen, om de ver boden vrucht te genieten van een samenkomst met Mad. de B... ,11 parait que sa Majest réussit, car elle ne revint qu'au point du ]our." En zoo niet ns, maar wel tien, twintig malen. Immers wat de fransche romaneier Nizet in zijn «Suggestion" zegt van zijn hoofdpersoon, geldt eveneens van Napoleon: «la crise juponnière avait téterrible chez lui." En nu moge waar zijn, wat Vatel zegt: //il y a que'que chose de plus méprisable qu'une courtisane, c'est uu courtisan"; we mogen n Mad. de Rémusat n Constant in deze qualiteit verachten, we kunnen hun toch dankbaar zijn, dat ze ons. den eersten franschen Keizer ook van zijn kleine zijde Jaten begluren. Maar niet minder kan liet geen in 1808 ge beurde met een klein boekje, ons inlichten om trent dat, wat soms omgaat in het gemoed van groote mannen. Het geschiedde met een klein, boekdeeltje, doch met een, dat voor een uitge breide schare van hooggeplaatsten een diepe beteekenis heeft: met den Almanac de Goth», dien Bijbel der Diplomaten. Toen de vaststelling der «mensehelijke rech ten" in 1789 ook de vrijheid van spreken, schrij. ven en drukpers als een van nature aangeboren recht had doen kennen, zou men gedacht hebben dat ook de censuur voor goed had afgedaan, en met de versleten plunje van het oude régime ver wezen zou zijn naar de rommelkamer der onbruik bare zaken. Maar reeds onder het Schrikbewind j werd de pas verworven vrijbeid zoo goed als denkbeeldig gemaakt door aller beknibbelingen. En toen de revolulie-temmer Napoleon als consul optrad, dacht hij op zijn beurt nog weer veel strenger over de uiting der vrije gedachte. Bonaparte's eerste maatregelen tegen de pers, tegen dagbladea en boeken beide, vallen ia den aan vang van zijn consulaat, om onder zijn keizerlijk bestuur steeds scherper te worden, ja te ein digen met het feitelijk herstel der censuur. Ook toen moest de jeugd, die opgroeide in de zoo weldadig gezuiverde staatkundige atmosfeer, behoed en beschermd worden tegen de aanvech tingen eener vrijere geestesrichting. In dezen werd volmaakt het voorbeeld gevolgd van liet afgedankte Ancien Régime, toen Voltaire zich ook genoodzaakt zag, zijn vrijdenkers-geschriften in 's Gravenhage het licht te doen zien, ver buiten het bereik van de breidelende koningshand. Boekdrukkunst en boekhandel moesten van de regeering afhankelijk zijn. «Een boekdrukkerij", zoo leeraarde eens Napoleon in ziju Staatsraad, «is een arsenaal, dat niet voor een ieder toe«gankelijk mag zijn. Ik houd het voor raadzaam, «dat alleen zij, die het j volle vertrouwen der «regeering bezitten, iets kunnen laten drukken. «Wie door de pers tot het publiek spreekt, is «als een redenaar, die in een openbare ver gadering het woord voert, en niemand zal het «een heerscher kwalijk nemen, wanneer hij niet «wil toestaan, dat de eerste de beste tot het «volk gaat spreken." Zoo werd in de eerste jaren van het consulaat aan een zestigtal van de ruim zeventig politieke bladen, die omstreeks de wisseling van de 18e en 19e eeuw bestonden, de muilkorf aangelegd. In 1811 is het aantal der nog levende bladen geslonken tot vier, en hun uitgevers werden bovendien nog benoemd door den minister van politie. Ja, zelfs onschuldige titels als: «Citoyen Fraccais" en «Journal des Débats" werden, zeker omdat Ciloyeit zoowel als Débats den heerscher mishaagden, gereinigd tot «Courrier Francais" en «Journal de l'empire." En zooals het met de dagbladen ging moest het ook met de boeken gaan. Met Argns-oogen werd door de censuur gelet op uitdrukkingen, die men als ongewenschte toespelingen of als ongeoorloofde vergelijkingen zou kunnen op vatten. Waar herinneringen opdoken aan het tijdperk v<5<5r de omwenteling en ook aan de revolutie zelve, daar werd onbarmhartig het snijmes toegepast. Zelfs in vertalingen en onschuldige omwerkingen, in woordenboeken en kalenders werd gespeurd en ... vaak gevonden wat er niet in gelegd was. Een geschiedkundige voorstelling van het Romeinsche recht werd staats-gevaarlijk verklaard, ,omdat ze tot ver«gelijkingen zou kunnen leiden tnsschen den «stand der zaken ouder Keizer Augustus en «onder Napoleon, en wellicht op de publieke «opinie ongunstig zou kunnen inwerken." Een familie-spel, een lotto, dat de kinderen al spelend de vaderlandsche geschiedenis onderwijst, wordt verboden, omdat het te veel spreekt van de familie Lodewijk XVI. De verkoop van een vertaling der Psalmen Davjds wordt verhinderd, «daar er in gesproken wordt van de Kerk die «lijdt, en van den Godsdienst, die onder ver«volging gebukt gaat." Deze kleinzielige, in het komische vervallende zorg der keizerlijke censuur heeft veroorzaakt, dat de kleine dikke uitgave van den Almanac de Gotha van het jaar 1808 een letterkundige merkwaardigheid is geworden, een zeldzaamheid, voor den boekenverzamelaar een benijdens waardig bezit. De Almanac de Gotha, of met zijn eigenlijken naam: de «Gothalsche genealogische Hofkalender" is reeds bijkans 140 jaar oud. Gelijk bij heereu op leeftijd de zwaarlijvigheid ook met de jaren pleegt toe te nemen, zoo dijt ook deze almanak elk jaar uit, en ziju omvang is thans bijkans geworden tot wanstaltigheid, daar in zijn turfvorm de dikte weldra haast aan de breedte gelijk zal zijn. Onontbeerlijk als gids voor hem, die gaarne met de grooten der aarde verkeert, hetzij dan in levenden lijve, hetzij op papier, geeft de oude prater inlichting op elke vraag op genealogisch gebied tot hem gericht mits men hem inde hooge sferen raadpleegt, ophelderingen verzoekt omtrent de «cróme de la crème", en niet afdaalt beneden «the upper two or three hundred" met het edelste blauwe bloed in de aderen. Vraag hem gerust naar hooge geboorte en naar stand laat edelen geest en verstand slechts rusten! De stichter vau den kalender was E. C. Kl pfel, de gouverneur van den Erfprins Friedrich van Saksen Gotha. Hij werd tot de uitgave aangezet door de verschijning in 1763 van een Almanac Nécessaire (een boekje dat opzettelijk ten gebruike van het Hof aan de speeltafel was gedrukt) en van den «Gothaischer Genealogischer und Schreib-Kalender", die in 1735 in Gotha was verschenen. Klüpfel veranderde in 1764 den titel in: Almanac de Gotha, contenant diverses connaissances curieuses et utiles". Hij voegde daaraan toe een Kalendarium van de geboortedagen van het huis Sakseu-Gotha, een geslachtkundig overzicht van de regeerende vorsten van Europa, een tabel van de Roomsche Keizers van Karel den Grooten tot op Frans I (1836) en verder een lijstje met sterre en natuurkundige bijzonderheden. Hoewel aan Let Hof te Gotha het Fransch de gebruikelijke taal was (immers de Hertogin was een bewonderaarster van Voltaire en bo vendien had zoowel daar als aan de meest andere Duitsche hoven de Fransche taal den voorrang), leerde de «Almanac" toch weldra Duitsch, en in 1765 verscheen naast de Fran sche uitgave ook een Duitsche editie: Uer Gothaische Hofkalender zum Nutzen und Vergnügen eingerichtet". Verrijkt werd het boekje in de eerstvolgende jaargangen met kleine kopergravures, betrekking hebbend op mythologische verhalen. Verder nam men op: plaatjes ter verluchting van bekende tooneelstukken ea romans. Zoo verschenen, jaar in, jaar uit in den Hofkalender leerrijke stukken, die, om de daarin behandelde onderwerpen, tot merkwaardige letterkundige bronnen zijn ge worden. Zoo leest men in die van 1780 een geschiedenis der pruiken, in het volgend jaar een historie der baarden, In 1789 en 1790 worden beschouwingen over - de kookkunst in het algemeen en over de Parijsche koks in het bijzonder geleverd. In 1786 vinden wij een wellevendheidskunst bij verschillende vol ken, in 1781 huwlijksgebruiken, in 1782 over begroeting en wenschen bij het niezen, in 1784 over liefdesverklaringen. Van de jaren 1782?1796 werd de Hofka lender tot mode-journaal. Sierlijke teekeningen ontbreken daarbij niet, smaakvol gegroepeerd, hemelsbreed verschillend van hetgeen ons thans geboden wordt aan stijve, harkerige poppen in de mode-bladen en kleermakers-tijdschriften. Doch in den aanvang der 19e eeuw verdrong een aantal nieuwe tijdschriften, die het publiek inlichtten omtrent pas gedane ontdekkingen of belangrijke uitvindingen, het mengelwerk uit den Gothaisehen Almanak. De Hofkalender werd uitsluitend een geslachtkundige en tevens een diplomatiek-statistische opgave. Met steeds toe nemende uitbreiding schreed de kalender voort op den weg der volmaking (voor de liefhebbers althans) en draagt thans ziju ouderdom met eere. De belangstelling van een hooggeplaatst publiek, de toeneming van het aantal telgen der noemenswaardige geslachten en de huwlijken in die kringen, doen jaarlijks ook den Almanac de Gotha in welgedaan heid gedijen en verdikken op onrustbarende wijze. Jammer genoeg dat nergens, zelfs niet in de merkwaardige boekenverzameling van de uit gevers Justus Perthes te Gotha, een volledig exemplaar van den almanak te vinden is, compleet in al de jaargangen. En nu Napoleon's verhouding tot het jaar boekje. Tegen het einde van den zomer van 1807 was de uitgave voor het volgend jaar reeds gedrukt, toen op bevel van de Fransche censuur tegen de uitgave werd opgetreden. Men had namelijk te Parijs geoordeeld dat d.e kroniek in het jaarboek niet naar den geest van het Fransche systeem geschreven was. Men ver klaarde aan de Seine de genealogie voor ongepast, onbehoorlijk, omdat vele der vorsten die door den Franschen heerscher ,om land en luyd waren gebracht", toch nog als leden van regeerende vorstenhuizen waren opgenomen. De kardinaal Caprara, Aartsbisschop van Milaan, die aan Napoleon wegens de betaling zijner overgroote schulden veel verplichting had, maakte, naar men zegt, de censuur op den ondeugenden almanak opmerkzaam. In Parijs werd daarop een nieuwe, herziene en verbeterde uitgave in het licht gezonden, terwijl van de oorspronkelijke editie slechts enkele exemplaren die reeds ver kocht waren, in de wandeling heetten te blijven. Doch de koopmansgeest maakte zich van d verboden vrucht meester, speculeerend op de menschelijke nieuwsgierigheid. Met een ver anderd titelblad gingen ook nog tal van exem plaren Europa door, en. zoo ziju er feitelijk drie verschUlende uitgaven van den Almanac de Gotha van het jaar 1808. Door gefingeerde plaatsen van uitgave en door verandering van titel werd de waakzaam heid der censuur ontdoken en de verkoop mogelijk gemaakt. Maar men had zooveel eerbied voor de Fransche regeering en haar systeem, dat ook in de volgende jaren de Duitsche uitgave niet meer als «Hofkalender" verscheen. Eerst met den jaargang 1815, na den val van den grooten dwingeland, keerde de oorspronkelijke titel terug. Kleingeestig waren de redenen die Fransche regeering, door haar censuur geleid, gebracht hadden tot haar verbod. Op n blad bevonden zich de portretten van Napoleon, Murat, Nelson en Pitt. Hoe Nelson, den overwinnaar van Trafalgar, te dulden naast den Franschen Keizer, Engelands grootsten vijand P Al waren ook Nelson en Pitt overleden, hun beeld moest verdwijnen uit de verheven omgeving van hem, tegen wien zij zich bij hun leven hadden durveu verzetten. Uit den genealogischen kalender moesten de Bourbons verwijderd worden, in al hunne ver takkingen. Ingevoegd werden daarentegen Napoleon's gunsteling, de vorst van het Prins dom Bene vent u m, Talleyrand-Périgord en Napoleon's zuster Elisabeth, die door haar broeder tot Hertogin van Lucca was gemaakt. Bij ziju eigen naam deed Napoleon verdwijnen dat hij door eea Senaats-beslait tot Keizer was gekozen, terwijl de intieme mededeeling: dat Joséphine vóór haar huwelijk met Napoleon, weduwe de Beauharnais was geweest, als hoogst ongepast werd geschrapt. Het mededeelen van paleisrevoluties, die zich openbaarden in afzet tingen van Turksche Sultans, was verboden en werd, als schennis eener majesteit, niet ge duld. Mustapha IV volgt Seliua III op", heet bet kortweg, terwijl de woorden «na afzetting van" verdwenen. Men ziet het: in een grooten geest kunnen ook kleinzielige ideeën rijpen. Gekreukte ijdel heid is een slecht raadgever. Evenals haat. Want waartoe werd anders door Napoleon in dieozelfden almanak een ge schiedenis vau de Engeloche zeemacht, achttien bladzijden beslaande, omgezet in een «geschie denis der heerschappij ter zee bij alle volkeren van den nieuwen tijd" in slechts twaalf pagina's? Maar een zinsnede als deze: «Een zeemacht aan de Engelsche gelijk, kan de geheele wereld geschiedenis niet aanwijzen", moest den Albionhater in de ooren klinken als een honend eeresaluut aan den vijand. Ook eischte 's Keizers ijdelheid een vette letter voor de mededeeling van feiten voor hem roemrijk en eervol. De feestelijke intocht van Napoleon in Berlijn op 27 October 1806 moest op een in het oog vallende wijze worden gedrukt. Waar de Franschen, soms uit een landstreek wer den verdreven in de oude uitgave, daar verlaten zij de streek vrijwillig in de nieuwe editie; waar zich beide partijen een overwinning toeschreven, daar behalen de Franschen de zege in de herziene uitgave van Napoleon. En zoo zouden wij kunnen voortgaan met de vermelding van allerlei feiten die bewijzen, boe gekreukte ijdelheid en inbeelding zich bespottelijk maken juist door zich te willen verheffen. Het reeds genoemde moge volstaan. Door al de aange brachte veranderingen werden de oudere uitgaven kostbare rariteiten, gewilde prooi, waarover liefhebbers op veilingen strijden, waarvoor zij sommen over hebben, ongeloofelijk hoog. En dat alles voor het kleine boekje, door een groot man gevreesd als kuager aan zijn tenhemel-reikenden roem f Doch ook dat kleine boekje openbaarde den geschiedvorschers tal van bijzonderheden, merkwaardig voor de kennis van den grooten dwingeland, die ook hier weer doen zien: »das Kleine im Groszen, &owie das Grosze im Kleinen." En is voor den nauwgezetten onderzoeker niet alles van. gewicht? Zelfs het allerkleinste? Vormen de onzichtbaar kleine bacillen niet het fundament van de kennis der natuur? Geven zij in hun zoogenaamde geringheid niet de verklaring van de vele gewichtige vraag stukken ? Zoo zijn ook schijnbaar nietige en onbeteekenende voorvallen lang niet te verwerpen bijdragen tot en bouwstoffen voor het reuzengebouw der geschiedenis. Utrecht. N. J. SINGELS. MeMo Ferrero's grootneiil en raral van Rome. Eerste deel: De verovering van het Keizerrijk." In dit deel en in het tweede dat ter perse is en spoedig uit zal komen, is de geschiedenis van Caesars tijd geschreven: van. Sulla's dood tot aan den slag van Philippi. De geschiedenis van den tyd waarin de veroveringspolitiek in Rome de overhand kreeg, toen Italië, na de Middellandsche zee tot een eigen meer gemaakt te hebben, de groote historische zending aan vaardde van bemiddelaarster tusschen het be schaafde Oosten en het barbaarsche Europa. Er gaat aan vooraf een vy'f hoofdstukken lang overzicht van Rome's geschiedenis tot aan den dood van Sulla ..." Dit is de grove inhoud van het lijvige eerste deel van Ferrero's nieuwen arbeid die een tiental deelen zal omvatten onder de titels: de Ver overing van het Keizerrijk; de Caesars; het (kosmopolitische Byk; de ondergang van Rome. De methode die in dit groote werk gevolgd wordt, beschrijft de auteur als volgt: De geschiedenis, gely'k alle verschijnselen van het leven, is het onbewuste resultaat van oneindig kleine krachtsinspanningen" zonder regel verricht door afzonderlijke of tot groepen vereenigde menschen, meest voortvloeiend uit onmiddelyke oorzaken, wier gevolgen de be doeling en het begrip der tijdgenooten steeds overtreffen, en die soms nauwelyks duidelyk worden aan latere geslachten. Te begrypen om welke OBmiddely'ke, dringende en vergankelijke beweegredenen de menschen van een tydperk zich gemoeid hebben schilderachtig te be schrijven de lotgevallen, de vertwijfelingen, de strijd en de illusies van die inspanningen en pogingen na te gaan hoe en waarom een generatie dikwyls in al haar pogen en zwoegen gefaald heeft om de hartstochten die haar prikkelden te voldoen, maar toch onbewust een, duurzame innovatie in de beschaving volvoerd heeft; daarnaar moet diegene trachten die geschiedenis schrijft." Een mooie algemeene opvatting is dit zeker. Voor zoover men echter uit het verschenen deel oordeelen kan, geeft Ferrero's toe passing een groote teleurstelling. De reden ligt in zy'n eenzydigheid. Het moge waar zyn, en ik geloof het zeker, dat er nauwelyks krachtiger steun voor een werker bestaat dan de overtuiging, het geloof in n vooropgevat inzicht; het moge waar zijn, dat allemenschely'ke neiging op intellectueel gebied ten laatste synthetisch is, en dat nheid van opvatting ons in een arbeid dikwijls als harmonie en waarheid voorkomt toch schy'nt my Ferrero's herleid-systeem van alle oorzaken en dry'fveeren der menschelijke activiteit tot n prik kel, het samenvat-systeem van alle invloeden die op den mensch inwerken in n agens: het genot, en wel het materieele, sensueele voor geld koopbare, gemaks- weelde- en wellust-genot, een te groote eenzydigheid, en ik vraag mij af: zijn in dat ne woord werkely'k begrepen al de onmiddelyke, dringende, vergankelijke beweegredenen" waarom de menschen in en om Rome, zich van den aanvang tot aan het eind,- zooveel eeuwen lang, gemoeid hebben ? Doch wat doet dit er eigenlijk toe ? Ferrero's opvatting der Romeinsche geschiedenis moge ons sympathiek of antipathiek zy'n, naar den inhoud van ons eigen bewustzyn, naar de onbewuste gegevens die opmerken en nadenken ons van de omringende menschheid geven, zy'n arbeid staat als een stuk werk uit n blok gehamerd en met n hamer gebonkt tot een stoeren vorm. Het is toch natuurlijk dat een poging om alle onmiddelyke en vergankelijke dryfveeren der tfjdgenooten van Sulla of Caesar te reconstrueeren tot een door ieder aannemelijk geheel, allereerst moest falen om het karakter juist van de onmiddelykheid en vergankelijkheid dier momenten. En daarom bly'fc voor een bespreking niet veel anders over dan te constateeren in hoever de schryver geslaagd is in het voorstellen van zy'n opvatting, en welke grove bedenkingen eventueel tegen de details aan te voeren zijn. Hoezeer ook tegenstander van den in deze arbeid oplevende historisch-materialistische leer, moet ik toch ten volle erkennen dat er een zeer groote suggestieve kracht van Ferrero's boek uitgaat; hy' is zeker geslaagd om zyn grond-idee door 'de eeuwen heen te doen evolueeren en een machtigen indruk van moge lijkheid aan zyn theorie te geven. Heeft men het boek doorgelezen, dan blyft een dreigend visioen van een de eeuwen door dringend, wisselend volk van geldhongerigen u b y'. Een dreigende tegenwoordigheid van, aannemers en leveranciers, van wurgers (geld schieters), uitzuigers, kapitalisten, bankiers en uitbuiters, bloedhonden en slavenhandelaars, uit alle ty'den der opkomst en opbloei van Rome hanteert U: provincies worden verkwanseld en uitgemergeld, zoo niet uitgemoord; geheele rijken ontvolkt om slaven te leveren voor de menschenkracht-garende metropolis; duizende slaven twee aan twee gekoppeld naderen de stad in het stof der trotsche heerwegen, de be wondering van het nageslacht; een onafgebroken processie wier rijen steeds aangevuld worden uit nieuw-gewonnen gewesten en nieuw bedwon gen volkeren. O die onmiddelyke, vergankelijke beweeg redenen ! Alty'd geld-verlangen; oorlogen worden begonnen omdat de groote aannemers en leveran ciers der krijgstoernstingen hun voorraden aan den staat loozen willen; rustig* volkeren worden overweldigd omdat de ryke financiers hun exploitatieterrein willen uitbreiden en dus de expansie-politiek voorstaan; het Recht wordt binnen en buiten de muren van Rome voor minder dan den prys van een slaaf verkocht; de ambten en waardigheden vergeven of ver huurd alles veil, zelfs de vrouw, in dien ondergang van alle eer en eerly'kheid. Zoo gaat het vijfhonderd bladzijden voort: de vervorming van een landbouwende, krijgs haftige aristocratie tot een schacherende, woe kerende democratische plutocratie . . . .; de hopelooze stry'd van den verarmden adel tegen de brutale heerschzucht der opkomende kapitalis ten ; de vorming en de begeerten-bewust-w~rding van. een uitermate lui en genotzuchtig prole tariaat ; de ontaarding van alle tradities, het te gronde gaan van alle eerbiedwekkende en geëerbiedigde dingen, waar n macht, die van het geld, zich overheen welft als een stormzwangere donderbemel . . . .; dat alles in vloeienden vlottenden vorm opgedischt wordt u zéó suggestief toegediend dat ge eindely'k het boek ter zyde legt en n oogenblik waarlijk meent dat inderdaad het geld, en wat voor geld te koop is, de nige redelijk aanneembare hefboom aller menschely'ke actie is; dat alles geschied is door, niets zonder oeconomische oorzaak. En men overziet dat de schryver u in zijn vy'fhonderd bladzijden onder zyn suggestie brengt als onder een kan zonder opening: door met hypnagogische eentonigheid steeds dezelfde stelling te herhalen, en &\a bewezen te hernieuwen, en als zeker nog eens met aplomb te ver kondigen, zich baseerend op de eerbiedwaar dige feiten en combinatie-reeksen die hy met verdienstelijke schranderheid byeengoochelt, maar buiten .welke dan ook geen blik toegestaan is op wat verder in al die eeuwen in en om Rome bestaan heeft. Indien alle verspreide regeltjes waarin de schryver over kucst en letteren spreekt te samen tien blad zijden vormen (ik heb ze niet uitgemeten) is het veel. Over de evolutie der gedachte nauwelyks een paar woorden over epicurisme en stoïcisme. Is het te verwonderen dat men tegen ver stand en overtuiging in, eindely'k in de geheele ontwikkeling van Rome niets anders dan Ferre ro's affairisme zou gaan zien ? Want alle machtige prikkels die op 's menschen geest en handelingen inwerken buiten -de sensueelmaterieele: streven naar kennis, verlangen naar echoonheid, neiging tot zelfkennis en godenbegrip: drang tot mystiek; dit alles vergeet Ferrero in Rome's wording, alsof die alle geen onmiddellijke en vergankelijke of liever onvergankelijke beweegredenen geweest zijn tot wijzigingen in het drijven en trachten der individuen dier Italische oudheid, naast dat ne, dat hy' met groote, bewonderens waardige overredingskracht als de eenige en uitsluitende raison suffisante et nécessaire der geheele romeinsche geschiedenis wil voorstellen. Doch om te critiseeren zou evenveel studie, en misschien evenveel ruimte noodig zy'n als Ferrero tot zy'n beschikking had. En bovendien, het boek is op zich zelf te mooi dan dat men, behoudens de fundamenteele praejudicieele reserve, niet loyaal en bewonderend pry'zen mag. * * # Immers waar men een verkondiging van pe dante tendenz-stellingen vreest te krijgen, vindt men een vloeienden boeienden roman. Want het tweede deel van de taak des geschiedschrijvers: schilderachtig te beschrijven de lotgevallen, de vertwijfelingen, de stry'd en de illusies van dat zwoegen en dat pogen " heeft Ferrero volbracht op een wy'ze gely'k misschien alleen een latynsch talent dat vermag. In een geducht gevyld, logisch gestyleerd, stoer en sober, toch lenig en slank Italiaansch geschreven, is zy'n boek een beschrijving, een levend verhaal van verleden dingen, gely'k dat alleen een ziener, zy' het ook een die slechts van n kant be kijkt, doen kan. Welke ook de waarde als historiach-critische arbeid er van zy'n moge, een literarisch kunstwerk of beter nog een kunstwerk zonder meer is het zonder twijfel. De voornaamste aantrekkelijkheid van het boek is wel in hoofdzaak het fragmentarisch-biographisch systeem dat gevolgd werd. Aan alleeenigszins beteekenende personen wordt een bij zondere analytisch-psychologische studie ge wijd, welke tegelykertyd het resumébevat van het complex der neigingen, driften en capaci teiten van het tijdvak, in n figuur geconcen treerd. Zoo, een schets van het equilibrisme van Caius Gracchus, die plebejers, adel en kapita listen tegen elkander in bedwang trachtte te houden en om beurten met stoutmoedige voor stellen bevoordeelde, in de hoop van allen consessies te verkrijgen, dienstig tot de volvoering van zy'n eigen doe een geheele regeneratie van de oekonomische en agronomische verhou dingen van Italië. l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl