De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 18 mei pagina 4

18 mei 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 80. 1299. De vereeniging ^Gemeenschappelijk Grondbezit" spiegele zich aan haar voor ganger, aan den Bond voor Laadaationali satie. Deze ging uit van het juist en zuiver standpunt dat de bodem als Godsgeschenk van allen en voor allen, niet mocht blijven een bezit van enkelen, niet mocht zijn als een effect in de brandkast van 't kapitaal. En tbch is die Band ondergegaau; niet omdat 't den leden ontbrak aan liefde en toewijding voor 't beginsel of aan gaven en bekwaamheid omdat bsginsel te verkondigen, doch alleen omdat de door en door individualistische natuur der plattelandsbevolking elke hulp van die zijde buiten sloot. Do Bmd ging, jammer genoeg, onder en men behoeft geen groot profeet te zijn om een gelijk lot aan de binnenlandsche kolonisatie te voorspellen. Zeker, wanneer de kolonisten konden volstaan (zooals de leidsman F. v. Esden schijnt te meenen) met eiken ongewenschten beoordeelaar aan te spreken als »onze bol" of hem vriendelijk te verwijzen naar de eendekooi van den heer Van Woensel, vanneer ze daarmee konden volstaan om de deugdelijkheid van hun stelsel te be wijzen, ja dan mocht het kapitalisme wel oppassen! Maar wie de maatschappij wil reorganiseeren, wie de productie verhoudin gen wil omkeeren, wie op zoo hoogen toon zoo groote dingen belooft als de woord voerder van ^Gemeenschappelijk Grond bezit" moet zijn systeem door argumenten en niet door goedkoops grapjes steunen. Da kolonisten van Bussum en Blaricuna en Lanteren hebben nu genoeg gepraat, hun taal is gezwollen, hun vertrouwen is huizenhoog, hun beloften zijn menigvuldig, zij hebben nu hun vaat punt »van waar uit ze de productie kunnen omkeeren" aan 't werk meneeren. REYNB. 17TCKM aziet in de Hoofdstad. Msn kan gevjegelijk beweren, dat er geen tekst zoa ontelbare malen op muziek gazet is, als de tekst der Mis. Aanvankelijk vindt men slechts de Grego riaanse!» of Koraal-mis, zooals onze Duitsche naburen zeggen. Liter, als de muziek zich in meer gecom pliceerde kunstvormen begint te uiten, ont moet men de meerstemmige mis zonder begeleiding, de mia uit de z.g. vocaal-periode. Walerom later, ala zich het begin der degeneratie in de kerkmuziek doet gevoelen, treft men de instrumentale mis aan ; d. i. de mis in wereldlyken sf\jl voor solo- en koor stemmen, met begeleiding van orgel of oreheitinatramentea. Z j, die een gregoriaanscha mis wal eens goei hebben hooren uitroeren, zullen zich wal niet hebban kannen onttrekken aan de groote charme die er va a hare wondere wyzen uitgaat. Hit, voor ons moderne oor, vreemde en eigenaardige van da muziek ia die oude kèrktoonaarden, waarin de verhoogde Liittonen nog slechts schaarsch een plaats vinden, verlangt het Offi :ie in de katholieke kerk; deze muziek is dan ook eng verbonden aan de Liturgie. Toen de roerende eenvoud dezer eenstem mige gedeclameerde wyzeri het ontwikkelde oor der nederlandsche en italiaansche compo nisten uit de XVe, XVIe en XVIIe eeuw, niet geheel meer vermocht te bevredigen, ontstond de meerstemmige mis in den a cappella-styl. Het waren bijna steeds fragmenten uit gregoriaansche melodieën, die dianden als motieven dezer missen en die dan, meestal in den tenor, de verschillende onderdeelen der mis als het ware aan elkander verbonden en dan ook in belangrijke mate medewerkten tot het verkry»en van eenheid in de conceptie der muziek Niet alleen echter bepaalde man zich tot het aan wenden van kerkelyke melodieën als motieven der mis-compositie, ook wereldlyke melodieën, fragmenten van bekende volksliederen, zooals o a. l'omme a 'me, werden op die wy ze gebruikt tot fondament eener kunstrijke, polyphone be werking. E a wanneer de oude meesters niet met zulk een onschuldige naï/eteit hierbij waren te werk gegaan, zou men inderdaad de ernstigste bedenkingen kunnen koesteren tegen een der gelijk doen. Toch heeft men zeer schoone werken te danken aan het gebruik van volks lied-motie yen in de mis-compositie; en van Dufay (1400?1474) tot Fulestrina (1526-1591) vindt men dergelijke missen. Palestrina, dien men by' zyn dood terecht Pfincept musiaae noemde, heeft de heerlykste kunstwerken in den a cappella-styl gewrocht. Ia de groote uitgave zijner complete werken (Lïipzig, Breitkopf & Hartel) vindt men niet minder dan 92 missen van vier tot acht stem men en allen op verschilende motieven ge bouwd. Na Pilestrina, toen de wereldlijke styl met de opera in bloei kwam, begon de echte kerk muziek langzamerhand in verval te geraken. Wel waren er nog componisten, die het als een proeve van bekwaamheid en vaardigheid beschouwden een mis in den Palestrina-styl te componearen, zooals Sjarlatti, Lotti, FJX e. a., doch de goede smaak voor ware kerk muziek was by het meerendeel der kunstenaars door da weeke melodieën der dramatische muziek te loor gegaan en het oor niet meer ontvankelijk voor het sereene der Piilestrijnsche kunst. Men kan dan ook wal zeggen dat de katho lieke kerkmuziek, beschouwd van een litur gisch standpunt, in Pdlestrina zijn grootste hoogte heeft bereikt. Moet men dus, van datzelfde standpunt oordeelende, alle andere muziek uit de katho lieke kerk weren, het zou een dwaasheid zyn de mis-compositiën van alle groote meesters na Pilestrina daarom te veroordeelen. Wy hebben missen van Bich, Haydn, Mozart, Beethoven, Cherubini, Schubert, Sshumann, Weber, Liszt, Bruckner en hoe vele anderen nog! Zeer zeker zyn daaronder kunstwerken vai den eersten rang. O jk mag men aannemen dat die componisten den mis-tekst hebben uitgekozen om den eerbied voor 6 jd, waarvan hun gemoed blaakte, te uiten; in zooverre kan men dan ook toegeven dat hunne muziek uit een vromen zin is ontstaan. Doch daarmede is nog niet voldaan aan den eisch der liturgie, die geen muziek in theatraal -wereldly ken, doch in religieus kerkelyken styl verlangt. De Hohe Messe v~an Bich neemt een uit zon leringsstandpunt in. Zeker heef t Bich ons in zy'n mis begiftigd met verheren kerkmu ziek ; doch de omvang dezer mis verbiedt al aanstonds haar gebruik by den dienst en voorts is hare bewerking in voortdurenden fuga-vorm en haar geest zoozeer conform aan de muziek, die men als type van protestantsche kerkmuziek pleegt te beschouwen, dat een zoo by' uitstek katholieke tekst op deze wjze behandeld, in de Rjomsche kerk toch ook wel niet thuis behoort. Beethoven's Missa Sjlemnis mag men wal beschouwen als het meest grootsche en impo sant verhevene wat uit een menschelyk brein ontsproten is. Z j is de uiting van een mach tigen geest, van een titan, van een man die als mensen en als kunstenaar boven zy'n ty'dgenooten uitsteekt, van n die het menschaly'k lydeu heeft medegeleden en tegen menschely ke hartstochten heeft gekampt, van een reus einde lijk die in het bewustzijn van zy'n krachtzyn hart komt uitstorten voor zy'n 8 ;hepperenzicb zei ven daarmede tevens een onvergankelijk gedenkteeken opricht. H at is klaar dat de compositie van den mistekst bij zulk een heros anders zal uitvallen dan by die van een eenzamen kloosterling, die, afgescheiden levende van de wereld, zich in stillen ootmoed voor zy'n Hailand buigt en geen anderen wensen koestert dan tonen uit zy'n ziel te storten, die een geest van vrede en liefde aiemen en deze gewaar wordingen ook by den toehoorder opwekken. Kin men van deze muziek verwachten dat zy in de kerk op hare plaats zal zy'n, Baethoven's mis bezit die religieuse tendens niet, afgescheiden nog van haar enormen omvang. Baethoven had misschien in een tekst van gely'ke strekking zy'n gemoed even goed kunnen uitstorten; eeae kloosterling echter niet; deze eischt den mistekst. Daarom kan men de Missa Sjlemnis niet beschouwen als kerk muziek in den gewonen zin, wal als wereldlyke muziek, en een grandiose bovendien, op een kerkelyken tekst. Hat is noodzakelyk dat men zich met deze overwegingen bezig hinde by het aanhooren der Mhsa Solemnis; anders zullen verschil lende onderdeelen en vooral het Ajnu? Da niet den indruk maken, dien de componist by bat scheppen er mede bedoeld heeft. Men vergete overigens vooral niet de woorden uitBasthoven's dagboek: «Alles wasLsbenheisst sei dar E-habanen geopfart und ein Hailigthum der Kmst". N* deze beschouwingen over de mis in het algemeen en Bjathoven's opus 123 in het by zonder, kan ik dadelijk overgaan tot een bespreking van de uitvoering van de A asterdamsche Toonkunstafdeeling op 9 M-ti. H)t koor dat, in dit werk eveaals in de IXisymphonie (opus 125) een taak te venrullen heeft die eigeniyk de grenzen van het meneehelyk mogelyke overschrydt, hield zich bijsonder goed. Ia het G oria en C.-edo worden zulke met reeht hoog e, (ia dea werkelijker! zin van het woord) eisenen gestald aan de sopranen, dat het genot van het werk in de meeste ge vallen qiestieas is. Hier wUten de dames van het koor de hooge moeilijkheden harer party meestal zoolanig t? overwinnen, dat uien slechts een enkele maal bsspaurde hoe zwaar eigeniyk die party is Ojk de attaques waren in den regel voortreffjlyk Slechts de omvangryke fug» van het Credo, Et vltam venturi klonk eenigszins mat. Jammer was het dat de groote fuga aan het eind van het Gloria door de ontzettend zware orgelstemmen en bazuinen by'na geheel verdrukt werd. Overigens waren er in de vertolking van het koor tal van plaatsen vol schoonen klank en fraaie nuanceering aan. te wijzen. Da soli werden vervuld door de dames Noordewier Rïidingius en de Hian Minifarges benevens de heeren Ja*. Urlus en Arthur van E veyk. II« is niet mogalyk woorden te vinden om eenigszins naar waarde weer te gaven op hoe superieure wy'za de beide dames hun taak vervuld hebben. Zoo iets moet men gehoord hebben. Wy mogen dankbaar zy'n dat een gelukkig gesternte ons beschoren heeft ty'dgenooten te zy'n van die twae hoogepriesteressen der kunst. Da haer Urias bewees op nieuw hoe voor treffelijk concertzangar hy' is en hoe hy zich waet te matigen in den samenzang. Zalft naar myn meening hier en daar wat te veel. Doch overigens sloot zy'n orgaan zich uitstekand aan by de stemmen der dames-solisten. Da heer v. Ejvay'k was hier nog onbekend. Deze bassist heeft een goeden dunk gegeten van zy'n muzikale eigenschappan, doch mat zijn zangkunst heeft hy het pleit hier niet gewon nen. In het Agnus Dii, waar de bas juist eens gelegenheid heeft op dan voorgrond te treden, viel het op hoe grof hy vocaliseert; de e in miserere o.a. had een zeer nasaal bijgeluid; toegegeven mag echter worden dat in de andere q lartetten hy menigmaal blyk gaf van sobar-? heid. Da heer Zimmarmann ten slotte speelde de viool-solo in het J3;nedictu,3 met zeer schoonen toon, misschien ietwat te week van stemming. Dit prachtstuk verdraagt m. i. de grootst mogelyke zelfverloochening van de zyde van den violist. Z'ioals men ziet, waren er dus verschillende factoren aanwezig, die tot een groot genieten aanleiding geven. Ei toch heeft thans het werk niet dien indruk op mij gemaakt, dien ik er by eene vroegere gelegenheid van mocht kr\jgen. Waarom heeft de heer Mengalberg het Kyrie als gewone vierkwarts-maat behandeld ? B _>ethoven heeft daar bedoeld een langzaam, pleeatig, statig alle breve; dan ook is de 3,'?> maat van het Christe, slechts een weinig sneller, ge rechtvaardigd ; dan ook is de terugkeer tot het Kyrie van wonderschoone uitwerking. Wat mag den heer Mingelberg voorts bewogen hebben, de inzet van het G oria in een zoo razend snel tempo te nemen V Hoe moest thans het »Ec in terra", en de fagaop »gloriti;amus" enz. daarmede afsteken! Maar vooral hoe werd thans de indruk van het slot in Presto-tempo verzwakt, nu men hetzelfde reeds in het begin gehoord had in een gelijk snel tempo ! Zoo wordt toch, de bouw van een kunstwerk niet gedemonstreerd voor den toehoorder ! Doch genoeg hierover. Liat ik liever met dankbaarheid erkennen dat de heer Mangelberg zy'ne troepen met groote zekerheid aanvoerde en het geheel volkoman in zy'n macht had. Hat is my' een groot genoegen te mogen gewagen van het debuut van ean jonge kun stenares. Mej. Johanna Domela Nieuwenhuis is als Pdmina in de Tjoverll ut opgetreden, in het Ansterdamsch Lyrisch tooneel en -eeft in hooge mate de sympathie gewonnen der talry'ke bezoekers. Ik hoorde slechts het eerste bedry'f, maar vond gelegenheid te erkennen dat de stem van mejuffrouw Nieuwenhuis ook ' op het tooneel prachtig klinkt. Z\j zingt zuiver, met gemak en smaak, is daarby' hoogst muzikaal en spreekt duidelyk uit. Nituurlyk was het spel van mej Nieuwenhuis nog niet volmaakt ; maar zy bezit eene natunrlyke aangeboren gratie en die eigenschap is veel waard. De geheele verschoning was echt sympathiek; or lag een waas van frisehheid over haar optre' den, dat aangenaam aandeed; voor een wy'le stemt het wel eens goed het van buiten ge leerde, de routine en sleur eens te zien plaats maken voor echte natuur. Op n ding moet mej. Nieuwenhuis echter acht geven en dat is op de stembuiging in den gasproken dialoog. Diarop dient nog meer gestudeerd te worden, doch ook weder aan de hand van een natuur lijken en niet van een gekunstelden spreektoon. Ik ben echter overtuigd dat m«j. Djmela Nieuwenhuis een schoone toekomst tegemoet gaat; want het voornaamste bezit zy en dat is stem en wel ne waar een ziel in leeft ! Een ander debuut, mede op het Lyrisch tooneel, vond plaats in FUust; en wel met den heer Hins L^ydemer in de titelrol en Bjvendeert als Valentin. DJ heer L°ydemer scheen niet onder ge lukkige omstandigheden op te treden. Blykbaar wfts zyn debuut niet genoegzaam voorbereid en kon hy' diensvolgens niet over al 2\jn krachten beschikken. II y zong ook zy'n party' nog in het Duitsch. Wél bleek het dat de heer L^ylemer een week, mooi galuid bezit; hy zal echter nog moeten tonen dat hy over genoeg zame hoogte beschikt en dat zy'n spel meer temperament eigen wil is, zoo men in hem een bruikbare kracht zien. De heer Bjvendeert heeft een goede, metaalry'ke, hooge baritonstem Uit hem kan wel een goed operazanger groeien mettertijd ; doch het komt my voor dat de heer B ivendeert nog belangryke studiën zal moeten maken. lij had met zy'n Valentin veel succes. ANT AVEBKAMP. Sclderij-tentflönstelliiifen, i. In Arti, als alle jtren, >ean tentoonstelling van kunstwerken, vervaardigd door leden der Miatschappy". We moeten die geregelde verschoningen nu eenmaal nemen zooals ze zy'n. 't Zy'n toch ook geen keuze-tentoonstellingen moeten we maar denken. Wal valt ieder schilderij hij aan komst onder de keur van n commissie, die zal beslissen of het stuk al dan niet waardig is, tot den graad van »kun>twerk" te worden verheven, maar we weten daarby, dat zooveel brave mernchen, die nu eenmaal het vak van kunstschilderen tot hun levensstaat hebben verkoren, een paar keer per jaar hier gelegenheid vinden hun producten voor 't publiek uit te stallen. Za betalen daarvoor per jaar zooveel, wel geen overmatigen pry'a, maar toch nog veel te zwiar in verhouding tot de kans een ingeno menheid met hunne inzending te ondervinden, die een klinkende voldoening mag genoemd worden. Z >oveal inzendingan naar tentoon stellingen, zy'n zooveel mislukte pogingen, maar a keer kan hst gelukja dienen en, wie weat j list toen de pakkist met den kostbaren inhoud per omgaande ia het atelier terugkeerde. Ik z«g dit nu niet in een neiging tot boos aardige spotterny of om een nuchtere dwarskyker te zyn by' de praktyk van zooveel schil deryen-voortbrengers. Integendeel, ik eerbiedig de scrupules die wailiciit by de toelatings commissie zyn gaande gemaakt na dergelijke overwsgingen. Ei ook bij de critiek mogen ze gelden. Za doen niet zooveel kwaad, die neutrale en onpersoonlijke minder-middelmatigheden; ze loopen in 'c getouw mee, en een hard oordeal zal er hen niet toe brengen hun zaakje aan den kant te zetten, maar kan alleen een mensehenbestaan, dat vaak toch al niet al te rooskleurig is, eenige dagen van scherper verdrietelykheid toevoegen. Kort en wel, laten we tegenover die geregeld weerkeerende kunstwerken-tentoonstellingen opti mistisch gestemd zyn. Miar met alle indulientie dan voor het gros der inzendingen, moeten wa toch klagen dat deza voorjiarstentoonstelling zoo luttel ver kwikking aan de bezoekers biedt, 't Is werkeiyk heel slap dazen keer en weinig animeerend tot bespreking. Er kin dan toch verwacht worden, dat er verseby'ningan zijn, die het tentoonstelling» bezoek wat momenten van opwekking by zetten. Slechts enkele van hen, die hiertoe kunnen byhsengen, zy'n aanwezig en dan nog is hunne inzending in geenen deele verrassend. Zeker, Verster handhaaft zy'n beteekenis in »Fiox" maar wa verwachten uit de wending van zijn latere streden, gean stilstand, wel verhooging daarvan. II jt zonderlinge... idealisme in zyn kleurcharge van de «Gsrookte bokkingen" lykt ine ean bedenkelyke poging Van Hiverman is er een vrouweportret dat groota hoedanig heden van scherpe observatie en expressieve uitvoering heeft ; het kinderportret echter mist de eigenschap van ongedwongen doen, al heeft het geheel, oppervlakkig gezien, een aantrek kelijk uitzicht en e»eneens kannen enkele delicate tintjas en fijne zetjas de affsctatie in de moeder, die haar kind zoogt, niet goed maken. Ilat aangeduid s vrouweportret van Hiverman is echter het eenige werk dat hier als conterfeitsel gerosmd kan worden; 't is zoo wat hat »piè3e de rdsistance" van de ten toonstelling. Er is nog wel een aardig baeltenisja van een oude dame in wandelcojtuun van mej. Ansingh dat kwaliteiten van snedige uitdruk king heeft, en ook zijn er eea paar proeven van Spoor die t ) waardeeren zy'n, zelfs meer omdat er by v. uit dat houterige kinderkopj <? toch ernstiger streven bly'kt en daar meer uit groeien kan. Van zijn oude damasportret is de entourage met een mooi stilleventje, de japon en de handen het baste. Volkomen ongemeen zyn de groote stukken van van der Maarel ; hy is danig uitgekomen dit keer, maar mij kan zijne kapitale inzending niet anders dan de ongenoegelyke sensatie geven van een schilder, die zy'ne princiepes heeft prijs gegeven, en nu, steunende op verworven bekwaamheid, naar den roem juigt, het succes van de voortbrenselen uit een reeds verloopen theather-romantiek, weer ingang te doen vinden. Onwezenlijker nog zyn deze mensen gedaanten, nog meer is daar alles, onverschillig van welke substantie in zeep of was gekneed, dan by het schilderwerk van mej. Sshwartze. Het meisje dat toilet maakt van deze laatste, is anders wel van het gehalte om haar naam by de vereerders af breuk te doen. Aangenaam om te zien, maar toch niet noemenswaardig als een »-?ertegenwoording" van dezen schilder, is het landschapstudietja van l'jggenbeek. Wat Kïraen betreft, slechts aarzelend duid ik zy'n tegenwoordigheid aan, wyl het, by den eerbied, die zy'ne kunst in zoo volle mate waardig is, het my' tegenstaat over zyn huidige inzending vooral betreffende de nummers 84 en 8G een weinig aanprijzende recensie te moeten leveren, 't Hoofc is in zyn Aiisterdamsche grachtjas ook ver van gelukkig: ver moeiend gedaan, zwaar op-de-hand *ehe uit voering, zwartige harde kleuren, met boomen die bladeren v%n blik-gruis hebben. Ia zyn grootere studie zyn, vooral aan het benedengedeelte, goede partyen. De gouden medaille lag er ook nu weer om te worden afgegeven, en beslist werd daarvoor in aanmerking te doen komen de sinds jaren gevierde landschapschilder Bistert. Alle respect voor zy'n verdiensten, en, afge scheiden van de bedenking of voor de bekroning met dat edelste metaal toch slechts alleen in aanmerking mag komen kunst van bovenste orde, hebban we te erkennen als welverdiend, naast zoovele andere, ook van dit talent een openly'ke huldiging. Maar ze had dan toch mogen plaats vinden ter gelegener ty'd, bij gelegenheid dat zyn werk een verrassende ontmoeting was. B j dit nog al slappe schilderij dat slechts een oppervlakkige aanduiding geeft van wat zyn kunst aan waarde inhoudt, ver liest de onderscheiding van zy'n beteekenis en doet al te duidelyk aan 't licht komen, dat er nog een ly'-nj^ nominanten voorhands is, waarby de bekroningen volgens rooster geschieden. Hierby' moet ik nu de beschouwing onder breken, die de volgende waek zal her f at wor den in aansluiting met eene bespreking van de onlangs geopende S:. Lucai-tentoonatelling. Ze kunnen gevoegely'k samentreff m, want Lucasis in niets afgescheiden van karakter met Arti.('t is zoo wat van 't kast j 9 naar den muur) Vele inzenders zy'n leden van beide vereenigingen, en dat dubbele lidmaatschap verschaft het publiek het twijfelachtige voordeel van een surplus der tentoonstellings verschy'ningen. Onder de leden van Lueas vindt men wel minder gerenommeerde namen, maar, we hebben nu in Arti gezien, van dien kant valt ervoor de importantie van een tentoonstelling niet veel staat te maken. W. S. De TierjaarlüMe tentoonstelling. i. Rotterdam herbergt ditmaal de Vierjaarlijksche. By de opening teo overstaan van enkele schilders en hun dames, van artistieke belangstelling in een artistiek feit kan moeilyk sprake zyn heeft onze kunstlievenJe wet houder van Openbare Warken, de heer Jan Hudig met zy'ne gewone openhartigheid ver klaard dat het academiebestnur, waarvan hij voorzitter is, langen ty'd geaarzeld heeft of het maar niet voor de eer bedanken zou, gely'k Dan Hiag dit deed. Hit academiebestuur meende dat by de vele gelegenheden tot exposeeren, een Vierjaarlijksche eigeniyk best kon worden gemist. Hue de aarzeling overwonnen werd, beschreef de heer Hudig niet, wat ons lichtely'k irri teerde. Wa haddan 't goed recht van een Vierjaarlyksche wel graag eens hooren verklaren van een, natuurlyk, uitermate practisch standpunt. Nadat de vertegenwoordiger van fle stadaregeering, wethouder jhr. Van Citters den bezoekers «aenige genoegely'ke oogenblikken" had toagewenscht was de tentoonstelling geopend en dat zal zij, by leven en welzy'n, bly'ven tot en met 22 Juni. Met ijver en belangstelling hebben we de schilderyen en kunstwerken van levende meesters volgens de catalogus zy'n er 282 bekeken en als we zeggen dat we na elk bezoek waer vry nuchter op den Coolvest waderkeerden, dat we geen oogenblik ergens een diepen indruk van warme bloedvolle kunst kregen, om van getroffjn ontroering nu maar heelemaal niet te gewagen, dan is hiermede feitelyk het ergste van deze vierjaarly'ksehe expositie gezegd. Want zoo ergerlyk middelmatig als de vorige Rotterdamsche vierjiarlyksche is zij stellig niet. Er zy'n enkele goede en betrekkelijk veel knappe stukken bij. Da commissie, die bestond uit heeren G. H. Breitner en H. W. Jansen voor »Arti et A-nicitiae"; B J. Blommers en Willem Maris voor »Pulcb.ri" en F. J. G Bosman, J. P van der Schilden en P. A Schipperus voor de Rotterdamsche Academie, kreeg G61 inzen dingen te beoordeelen. En 381 wees zy' met het bekende leedwezen; met de rest zyn zes zalen, ruim behangen, zoo eventjes gevuld. Onze levende Hollandsche meesters ! Zie, we hebben dezer dagen da moderne Duitsche school genoten in het nieuwe zoogenaamde kunstpaleis op de Dusseldorfsche tentoonstelling en by keuza en vergelijking geven we graag den besten Duitscherin Dusseldorf cadeau voor een middelmatig Hollander hier. Hier zal men wel eens een kleine ergernis ondervinden, o zeker, maar het is tenminste mogelyk ernstig te blijven. De modarne Duit sche kunst, in Uusseldorf geëtaleerd, is eigenlijk ridicuul.Natuurlyk, er zyn knappe academikers, lui die 't metier «milita-miuzig" verstaan en by hun werk verstyft alle lach, ver^tyft trou wens elk gevoel, maar een groot deel van het overige is ridicuul en de rest is zoet. Niet suikerzoet, maar saccharine-zoet. Zoo ongelukkig is 't in Holland nog niet gesteld. Wal ontbreken op deze tentoonstelling de meeste jongeren die de beteekenis van onze moderne school vestigden, maar als men op hen wachten moest, kwam er geen enkele vier jaarly'ksehe tot stand. Da eindindruk ia waarly'k niet zóó onbevredigend. Da enkele Duitschers die de commissie heeft geaccepteerd ze zy'n met hoopjas afgewezen, naar we vernamen komen dien indruk nog wat versterken. Bsn Duaseldorfer, J. Jungblut, met een win terlandschap (121) waarop een y'sje van parel moer, een maantje van dons en molentjes van suiker en een Worpsweder (by Breraen) met een «Heimkehr" en een «Maria Verküidiging" een paar domme in blauwsel gesopte imitaties van primitieven, zyn er om de eigenschappen van eerly'kheid en goede trouw by de meesten onzer nog wat krachtiger te doen uitkomen. Al heeft zich hier geen enkel groot talent verrassend geopenbaard, met veel genoegen hebben we enkele nieuwe kennissen gemaakt en enkele goede oude kennissen teruggezien, dit is de totaalindruk. Symboliek ontbreekt er volkomen, evenals elke poging naar eigen schildersmanier een enkel, mislukt, pointillédoek kunnen we wel buiten besshouwing laten. By de sujetten domineert het landschap volkomen, dan volgen stadsgezichten, genre stukjes, portretten, stillevens, bloemen en interieurs, in deze volgorde. We hebben 't nagecy'ferd. Zaal I, links van den ingang, is bewaard voor aquarellen, pastelg, teekeningen, medailles en plaqnetten. Het lykt ons 't gemakkelijkst ddar te begin nen en de poging tot inventariseeren zaalsgewy'ze voort te zetten. Dirk Ny'land kwam met zy'n vroeger ver toonde, zoo kranig gedane penteekening ?gezicht op B-ussel" (No 178) waarin we 't rumoer van die huizen- en torenklompen onder dreigende luchten, opnieuw bewonderd hebben. By G C. Haverkamp's Aquarel nieuwe wyk" (No 87) verwondert men zich wel even over de keuze van onderwerp, ky'kje op een pasbegonnen stadsbuurt met een heel stuk braakliggend land en op den voorgrond een groot bord «Bouwgrond te koop". Er is zeker heel wat werk aan besteed. Da keuze van sujet in H. M Krabbé'a .Vendutie aan boord" (No 134) lykt meer te verdedigen en al is 't wat al te veel by het uiterlyke gebleven, gaarne waar deert men hier. den knappen teekenaar, die in mér dan e«n matrozenkop zeer gelukkig is geslaagd, goede qualiteiten zyn er ook in de aqiarel van Aratzenius Visschers", maar vergeefs zal men die, helaas zoeken in Moncickendam's >In Brugge", een bleek, vaak misteekend en onbelangrqk genrestuk j e Monnickendam heeft beter werk gemaakt, ook in Brugge. H id hy niets anders op Atelier ? De zes etsen in een lyst (45?50) van W. J Dingemans te Aardenburg tuigen van een soms ongemeene waardigheid en in details de paarden in het moeras en de drinkende maaiers ook van temperament. De ly'st etsen van Martinus Kramer, Den Haag (no. 135) vonden reeds de verdiende waardeering op de kunstkricgtentoonstelling. M°j. Elisabeth Hooy te Utrecht kwam met een teekening en een ets (108 en 109) en van de twee is de teekening, 't gezicht op Utrecht, het best. Er is enorm veel werk aan besteed en 't geheel is waarlyk goed, forsch gezien en gedaan, zoo heelemaal geen dames werk als by voorbeeld de pastei van Junrouw Bleuland van Oordt »Twee blonde Vriendinnen", (27) schoon niet gansch onverdiansteljjk, zoo typisch \tèi is. G. Rueter te Sloterdy'k komt met een por tret (200) bewyzen dat Jan Veth niet voor niets in Holland gewerkt heeft en dat met naarstigheid de hoogte van Haverman's portretteerkunst wel te bereiken is. Ean heele vitrine met medailles en bronzen pi a q'letten uit het atelier Begeer te Utrecht zullen, voor zoover nog nooiig, sympathie afdwingen voor de bijzondere knapheid van B ageer zelf en van zy'ne medewerkers: Jac. van Gaor en W. Achterhagen. Ook Wieneke heefi in deze zaal een vitrine en een plaquette in galvano-plastiek. Da theerozen van mej C. BiltvéteNunspeet (No. 11) hebben wel iets echts en teers, haar aquarel mag uit zy'n wat duister hoekja ge haald worden als a der best-geslaagde van de vele bloemstukken op deze tentoonstelling. In de tweede zaal zyn maar enkele mér dan middelmatige doeken geëxposeerd, er hangt voorts wat Dusseldorfache kunst en ean en ander dat nergens naar lykt. Trouwens, dat laatste is in meer zalen het geval. Een schrikkelyk pompeuse lijst verbergt een aardig, in 't lucht en watargedoe soms wel gelukkig geslaagd zeestukja van G Morgenstjerne (No. 168). H<irt Nitibrig die in zaal l een nalooper heeft (Co lireman Boerenerf No. 36) geeft zelf een groot schildery' »Da Eng'' (No. 8G) wel kleurig en sappig; Dantmeyer een grof ge smeerd O jsterbeekje (43). Dusseldorfscbe kunst, ofschoon ze uif Buda Past komt, is 189 »In zonnenstraal" van Isaji; Pdrlmutter, eea pretieus streeperig ding waarop met den besten wil van de wereld geen ky'k te krygen is. Een goed bronpj ^ van Toon Dupuis (Ie Baiser), goed om de gezicbtsexpressie van de wulpsche vrouw en de inventaris van deze zaal is Beter komen we terecht in zaal 3 Daar is Mesdag, een by zondere kerel nog altijd, met een zee vol leven en atmosfeer (157). Ean teere avondstemming licht over de fliuw welvende golven en door den wolkigen hemel. Mesdag gaf hier wat wa tot de goede kunst op de vierjiarly'ksche rekenen. Naaat hem hangt een «Devotie" van den knappen eenvoudigen Gerke Hackes, eerbiedig gebogen oud manneke in gry's kerkgewelf met pilaar en altaarstuk, waar buiten, achter kleurglazen, een zonnige dag staat. Wysmuller's groot doek »Avond'' (259) is voor de koninklijke subsidie aangekocht, een keuze die verklaarbaar is, zelfs al wil men toegeven dat de keuze niet zoo groot was. Arntzenius heeft in deze zaak zyn tweede inzending »R?genweer" (no. 9) de Kilverstraat in de nattigheid, met heel wat technische vaardigheid gedaan. I-i Zomeravond van Taco Masdag (no. 160) vindt men een ry'k geval wat armelyk behandeld, byzonderlyk in zyn rechtsche hoek met het stukje stad Zeer sym pathiek is ons mevrouw Heyberg's inzending »Kistanjes op de kachel" (no. 93), waarin, moge men ook tegen de stofuitdrukking be zwaren kunnen hebben, het meisjesfi^uur van waarlijk byzondere kwaliteit is, het gelaat waarop de vleeschkleur verwonderly'k goed is bereikt, léft, 't Is heel echt en hél eerly'k. (Slot volgt) HENRI DEKKING. Professor Engen Gngel, Den 2öiten Maart werd professor Gugel zeven tig j^ar. Bij die gelegenheid heeft hij te kennen gfge^en zich uit het onderwijs te zullea terug trekken. Hst komt mij daarom gewenseht voor thans enkele woorden te wijden aan den man die in ons land de eerste professor geweest is die er de bouwkunst onderwees. Bij gelegenheid van een internationale prijs vraag voor een gebouw der Staten-Generaal te 'a Gravenhage kwam minister T lorbecke ia aan raking met professor Ludwis Linge, die aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Munchen de bouwkunst doceerde. Toen Taorbecke, bij verandering van de D^lftsche Academie in een Polytechnische School, zocht naar een geschikt persoon om de bouw kunst die aan de oude Academie als kunst niet werd beoefend te doceeren, wend ie hij zich tot Lsuge, die hem zijn leerling Gugel aanwees. Lange zelf was een bewonderaar der klassieke Grieksche kunst. Geen wonder dat zijn leerling de zelfde gevoelens met zich omdroeg. En zoo kwam in ISGénaar Delft een 32-jnrig klassiek gevormd Dmtscb. architect om in Ilolland lessen in bouwkunst te gaan geven. Nu, na 38 jaren gewerkt en gedoceerd te hebben, zal Gagel zija welverdiende rust gaan nemen en 't oogenblik is g stomen om te wijsen, zoowel op zijn verdiensten, als op de gevolgen die zijn optreden zal hebben voor de Hollandsche kunst.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl