Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
80. 1299.
De vereeniging ^Gemeenschappelijk
Grondbezit" spiegele zich aan haar voor
ganger, aan den Bond voor Laadaationali
satie. Deze ging uit van het juist en zuiver
standpunt dat de bodem als Godsgeschenk
van allen en voor allen, niet mocht blijven
een bezit van enkelen, niet mocht zijn als
een effect in de brandkast van 't kapitaal.
En tbch is die Band ondergegaau; niet
omdat 't den leden ontbrak aan liefde
en toewijding voor 't beginsel of aan
gaven en bekwaamheid omdat bsginsel te
verkondigen, doch alleen omdat de door
en door individualistische natuur der
plattelandsbevolking elke hulp van die
zijde buiten sloot. Do Bmd ging, jammer
genoeg, onder en men behoeft geen groot
profeet te zijn om een gelijk lot aan de
binnenlandsche kolonisatie te voorspellen.
Zeker, wanneer de kolonisten konden
volstaan (zooals de leidsman F. v. Esden
schijnt te meenen) met eiken ongewenschten
beoordeelaar aan te spreken als »onze
bol" of hem vriendelijk te verwijzen naar
de eendekooi van den heer Van Woensel,
vanneer ze daarmee konden volstaan om
de deugdelijkheid van hun stelsel te be
wijzen, ja dan mocht het kapitalisme wel
oppassen! Maar wie de maatschappij wil
reorganiseeren, wie de productie verhoudin
gen wil omkeeren, wie op zoo hoogen toon
zoo groote dingen belooft als de woord
voerder van ^Gemeenschappelijk Grond
bezit" moet zijn systeem door argumenten
en niet door goedkoops grapjes steunen.
Da kolonisten van Bussum en Blaricuna
en Lanteren hebben nu genoeg gepraat,
hun taal is gezwollen, hun vertrouwen is
huizenhoog, hun beloften zijn menigvuldig,
zij hebben nu hun vaat punt »van waar
uit ze de productie kunnen omkeeren"
aan 't werk meneeren.
REYNB.
17TCKM
aziet in de Hoofdstad.
Msn kan gevjegelijk beweren, dat er geen
tekst zoa ontelbare malen op muziek gazet is,
als de tekst der Mis.
Aanvankelijk vindt men slechts de Grego
riaanse!» of Koraal-mis, zooals onze Duitsche
naburen zeggen.
Liter, als de muziek zich in meer gecom
pliceerde kunstvormen begint te uiten, ont
moet men de meerstemmige mis zonder
begeleiding, de mia uit de z.g. vocaal-periode.
Walerom later, ala zich het begin der
degeneratie in de kerkmuziek doet gevoelen,
treft men de instrumentale mis aan ; d. i. de
mis in wereldlyken sf\jl voor solo- en koor
stemmen, met begeleiding van orgel of
oreheitinatramentea.
Z j, die een gregoriaanscha mis wal eens
goei hebben hooren uitroeren, zullen zich
wal niet hebban kannen onttrekken aan de
groote charme die er va a hare wondere wyzen
uitgaat. Hit, voor ons moderne oor, vreemde
en eigenaardige van da muziek ia die oude
kèrktoonaarden, waarin de verhoogde
Liittonen nog slechts schaarsch een plaats vinden,
verlangt het Offi :ie in de katholieke kerk;
deze muziek is dan ook eng verbonden aan
de Liturgie.
Toen de roerende eenvoud dezer eenstem
mige gedeclameerde wyzeri het ontwikkelde
oor der nederlandsche en italiaansche compo
nisten uit de XVe, XVIe en XVIIe eeuw, niet
geheel meer vermocht te bevredigen, ontstond
de meerstemmige mis in den a cappella-styl.
Het waren bijna steeds fragmenten uit
gregoriaansche melodieën, die dianden als motieven
dezer missen en die dan, meestal in den tenor,
de verschillende onderdeelen der mis als het
ware aan elkander verbonden en dan ook in
belangrijke mate medewerkten tot het verkry»en
van eenheid in de conceptie der muziek Niet
alleen echter bepaalde man zich tot het aan
wenden van kerkelyke melodieën als motieven
der mis-compositie, ook wereldlyke melodieën,
fragmenten van bekende volksliederen, zooals
o a. l'omme a 'me, werden op die wy ze gebruikt
tot fondament eener kunstrijke, polyphone be
werking. E a wanneer de oude meesters niet met
zulk een onschuldige naï/eteit hierbij waren te
werk gegaan, zou men inderdaad de ernstigste
bedenkingen kunnen koesteren tegen een der
gelijk doen. Toch heeft men zeer schoone
werken te danken aan het gebruik van volks
lied-motie yen in de mis-compositie; en van
Dufay (1400?1474) tot Fulestrina (1526-1591)
vindt men dergelijke missen.
Palestrina, dien men by' zyn dood terecht
Pfincept musiaae noemde, heeft de heerlykste
kunstwerken in den a cappella-styl gewrocht.
Ia de groote uitgave zijner complete werken
(Lïipzig, Breitkopf & Hartel) vindt men niet
minder dan 92 missen van vier tot acht stem
men en allen op verschilende motieven ge
bouwd.
Na Pilestrina, toen de wereldlijke styl met
de opera in bloei kwam, begon de echte kerk
muziek langzamerhand in verval te geraken.
Wel waren er nog componisten, die het als
een proeve van bekwaamheid en vaardigheid
beschouwden een mis in den Palestrina-styl
te componearen, zooals Sjarlatti, Lotti, FJX
e. a., doch de goede smaak voor ware kerk
muziek was by het meerendeel der kunstenaars
door da weeke melodieën der dramatische
muziek te loor gegaan en het oor niet meer
ontvankelijk voor het sereene der Piilestrijnsche
kunst.
Men kan dan ook wal zeggen dat de katho
lieke kerkmuziek, beschouwd van een litur
gisch standpunt, in Pdlestrina zijn grootste
hoogte heeft bereikt.
Moet men dus, van datzelfde standpunt
oordeelende, alle andere muziek uit de katho
lieke kerk weren, het zou een dwaasheid zyn
de mis-compositiën van alle groote meesters
na Pilestrina daarom te veroordeelen. Wy
hebben missen van Bich, Haydn, Mozart,
Beethoven, Cherubini, Schubert, Sshumann,
Weber, Liszt, Bruckner en hoe vele anderen
nog! Zeer zeker zyn daaronder kunstwerken
vai den eersten rang. O jk mag men aannemen
dat die componisten den mis-tekst hebben
uitgekozen om den eerbied voor 6 jd, waarvan
hun gemoed blaakte, te uiten; in zooverre kan
men dan ook toegeven dat hunne muziek uit
een vromen zin is ontstaan. Doch daarmede
is nog niet voldaan aan den eisch der liturgie,
die geen muziek in theatraal -wereldly ken, doch
in religieus kerkelyken styl verlangt.
De Hohe Messe v~an Bich neemt een uit
zon leringsstandpunt in. Zeker heef t Bich ons
in zy'n mis begiftigd met verheren kerkmu
ziek ; doch de omvang dezer mis verbiedt al
aanstonds haar gebruik by den dienst en voorts
is hare bewerking in voortdurenden fuga-vorm
en haar geest zoozeer conform aan de muziek,
die men als type van protestantsche kerkmuziek
pleegt te beschouwen, dat een zoo by' uitstek
katholieke tekst op deze wjze behandeld, in
de Rjomsche kerk toch ook wel niet thuis
behoort.
Beethoven's Missa Sjlemnis mag men wal
beschouwen als het meest grootsche en impo
sant verhevene wat uit een menschelyk brein
ontsproten is. Z j is de uiting van een mach
tigen geest, van een titan, van een man die
als mensen en als kunstenaar boven zy'n
ty'dgenooten uitsteekt, van n die het menschaly'k
lydeu heeft medegeleden en tegen menschely ke
hartstochten heeft gekampt, van een reus einde
lijk die in het bewustzijn van zy'n krachtzyn hart
komt uitstorten voor zy'n 8 ;hepperenzicb zei ven
daarmede tevens een onvergankelijk
gedenkteeken opricht. H at is klaar dat de compositie
van den mistekst bij zulk een heros anders
zal uitvallen dan by die van een eenzamen
kloosterling, die, afgescheiden levende van de
wereld, zich in stillen ootmoed voor zy'n Hailand
buigt en geen anderen wensen koestert dan
tonen uit zy'n ziel te storten, die een geest
van vrede en liefde aiemen en deze gewaar
wordingen ook by den toehoorder opwekken.
Kin men van deze muziek verwachten dat
zy in de kerk op hare plaats zal zy'n,
Baethoven's mis bezit die religieuse tendens
niet, afgescheiden nog van haar enormen
omvang. Baethoven had misschien in een tekst
van gely'ke strekking zy'n gemoed even goed
kunnen uitstorten; eeae kloosterling echter
niet; deze eischt den mistekst. Daarom kan men
de Missa Sjlemnis niet beschouwen als kerk
muziek in den gewonen zin, wal als
wereldlyke muziek, en een grandiose bovendien, op
een kerkelyken tekst.
Hat is noodzakelyk dat men zich met deze
overwegingen bezig hinde by het aanhooren
der Mhsa Solemnis; anders zullen verschil
lende onderdeelen en vooral het Ajnu? Da
niet den indruk maken, dien de componist by
bat scheppen er mede bedoeld heeft.
Men vergete overigens vooral niet de woorden
uitBasthoven's dagboek: «Alles wasLsbenheisst
sei dar E-habanen geopfart und ein
Hailigthum der Kmst".
N* deze beschouwingen over de mis in het
algemeen en Bjathoven's opus 123 in het
by zonder, kan ik dadelijk overgaan tot een
bespreking van de uitvoering van de A
asterdamsche Toonkunstafdeeling op 9 M-ti. H)t
koor dat, in dit werk eveaals in de
IXisymphonie (opus 125) een taak te venrullen heeft
die eigeniyk de grenzen van het meneehelyk
mogelyke overschrydt, hield zich bijsonder
goed. Ia het G oria en C.-edo worden zulke
met reeht hoog e, (ia dea werkelijker! zin
van het woord) eisenen gestald aan de sopranen,
dat het genot van het werk in de meeste ge
vallen qiestieas is. Hier wUten de dames
van het koor de hooge moeilijkheden harer
party meestal zoolanig t? overwinnen, dat
uien slechts een enkele maal bsspaurde hoe
zwaar eigeniyk die party is Ojk de attaques
waren in den regel voortreffjlyk Slechts de
omvangryke fug» van het Credo, Et vltam
venturi klonk eenigszins mat. Jammer was
het dat de groote fuga aan het eind van het
Gloria door de ontzettend zware orgelstemmen
en bazuinen by'na geheel verdrukt werd.
Overigens waren er in de vertolking van het
koor tal van plaatsen vol schoonen klank en
fraaie nuanceering aan. te wijzen. Da soli
werden vervuld door de dames Noordewier
Rïidingius en de Hian Minifarges benevens
de heeren Ja*. Urlus en Arthur van E veyk.
II« is niet mogalyk woorden te vinden om
eenigszins naar waarde weer te gaven op hoe
superieure wy'za de beide dames hun taak
vervuld hebben. Zoo iets moet men gehoord
hebben. Wy mogen dankbaar zy'n dat een
gelukkig gesternte ons beschoren heeft
ty'dgenooten te zy'n van die twae
hoogepriesteressen der kunst.
Da haer Urias bewees op nieuw hoe voor
treffelijk concertzangar hy' is en hoe hy zich
waet te matigen in den samenzang. Zalft naar
myn meening hier en daar wat te veel. Doch
overigens sloot zy'n orgaan zich uitstekand
aan by de stemmen der dames-solisten. Da
heer v. Ejvay'k was hier nog onbekend. Deze
bassist heeft een goeden dunk gegeten van
zy'n muzikale eigenschappan, doch mat zijn
zangkunst heeft hy het pleit hier niet gewon
nen. In het Agnus Dii, waar de bas juist eens
gelegenheid heeft op dan voorgrond te treden,
viel het op hoe grof hy vocaliseert; de e in
miserere o.a. had een zeer nasaal bijgeluid;
toegegeven mag echter worden dat in de andere
q lartetten hy menigmaal blyk gaf van sobar-?
heid. Da heer Zimmarmann ten slotte speelde
de viool-solo in het J3;nedictu,3 met zeer
schoonen toon, misschien ietwat te week van
stemming. Dit prachtstuk verdraagt m. i. de
grootst mogelyke zelfverloochening van de
zyde van den violist.
Z'ioals men ziet, waren er dus verschillende
factoren aanwezig, die tot een groot genieten
aanleiding geven. Ei toch heeft thans het
werk niet dien indruk op mij gemaakt, dien
ik er by eene vroegere gelegenheid van mocht
kr\jgen.
Waarom heeft de heer Mengalberg het Kyrie
als gewone vierkwarts-maat behandeld ? B
_>ethoven heeft daar bedoeld een langzaam, pleeatig,
statig alle breve; dan ook is de 3,'?> maat van
het Christe, slechts een weinig sneller, ge
rechtvaardigd ; dan ook is de terugkeer tot het
Kyrie van wonderschoone uitwerking. Wat mag
den heer Mingelberg voorts bewogen hebben,
de inzet van het G oria in een zoo razend
snel tempo te nemen V Hoe moest thans het
»Ec in terra", en de fagaop »gloriti;amus" enz.
daarmede afsteken! Maar vooral hoe werd
thans de indruk van het slot in Presto-tempo
verzwakt, nu men hetzelfde reeds in het begin
gehoord had in een gelijk snel tempo ! Zoo
wordt toch, de bouw van een kunstwerk niet
gedemonstreerd voor den toehoorder !
Doch genoeg hierover. Liat ik liever met
dankbaarheid erkennen dat de heer Mangelberg
zy'ne troepen met groote zekerheid aanvoerde
en het geheel volkoman in zy'n macht had.
Hat is my' een groot genoegen te mogen
gewagen van het debuut van ean jonge kun
stenares. Mej. Johanna Domela Nieuwenhuis
is als Pdmina in de Tjoverll ut opgetreden, in
het Ansterdamsch Lyrisch tooneel en -eeft
in hooge mate de sympathie gewonnen der
talry'ke bezoekers. Ik hoorde slechts het eerste
bedry'f, maar vond gelegenheid te erkennen
dat de stem van mejuffrouw Nieuwenhuis ook
' op het tooneel prachtig klinkt. Z\j zingt zuiver,
met gemak en smaak, is daarby' hoogst muzikaal
en spreekt duidelyk uit. Nituurlyk was het
spel van mej Nieuwenhuis nog niet volmaakt ;
maar zy bezit eene natunrlyke aangeboren
gratie en die eigenschap is veel waard. De
geheele verschoning was echt sympathiek; or
lag een waas van frisehheid over haar
optre' den, dat aangenaam aandeed; voor een wy'le
stemt het wel eens goed het van buiten ge
leerde, de routine en sleur eens te zien plaats
maken voor echte natuur. Op n ding moet
mej. Nieuwenhuis echter acht geven en dat is
op de stembuiging in den gasproken dialoog.
Diarop dient nog meer gestudeerd te worden,
doch ook weder aan de hand van een natuur
lijken en niet van een gekunstelden spreektoon.
Ik ben echter overtuigd dat m«j. Djmela
Nieuwenhuis een schoone toekomst tegemoet
gaat; want het voornaamste bezit zy en dat
is stem en wel ne waar een ziel in leeft !
Een ander debuut, mede op het Lyrisch
tooneel, vond plaats in FUust; en wel met den
heer Hins L^ydemer in de titelrol en
Bjvendeert als Valentin.
DJ heer L°ydemer scheen niet onder ge
lukkige omstandigheden op te treden. Blykbaar
wfts zyn debuut niet genoegzaam voorbereid
en kon hy' diensvolgens niet over al 2\jn krachten
beschikken. II y zong ook zy'n party' nog in
het Duitsch. Wél bleek het dat de heer
L^ylemer een week, mooi galuid bezit; hy zal
echter nog moeten tonen dat hy over genoeg
zame hoogte beschikt en dat zy'n spel meer
temperament eigen wil is, zoo men in hem
een bruikbare kracht zien.
De heer Bjvendeert heeft een goede,
metaalry'ke, hooge baritonstem Uit hem kan wel een
goed operazanger groeien mettertijd ; doch het
komt my voor dat de heer B ivendeert nog
belangryke studiën zal moeten maken. lij had
met zy'n Valentin veel succes.
ANT AVEBKAMP.
Sclderij-tentflönstelliiifen,
i.
In Arti, als alle jtren, >ean tentoonstelling
van kunstwerken, vervaardigd door leden der
Miatschappy".
We moeten die geregelde verschoningen nu
eenmaal nemen zooals ze zy'n. 't Zy'n toch
ook geen keuze-tentoonstellingen moeten we
maar denken. Wal valt ieder schilderij hij aan
komst onder de keur van n commissie, die zal
beslissen of het stuk al dan niet waardig is, tot
den graad van »kun>twerk" te worden verheven,
maar we weten daarby, dat zooveel brave
mernchen, die nu eenmaal het vak van
kunstschilderen tot hun levensstaat hebben verkoren,
een paar keer per jaar hier gelegenheid vinden
hun producten voor 't publiek uit te stallen.
Za betalen daarvoor per jaar zooveel, wel
geen overmatigen pry'a, maar toch nog veel te
zwiar in verhouding tot de kans een ingeno
menheid met hunne inzending te ondervinden,
die een klinkende voldoening mag genoemd
worden. Z >oveal inzendingan naar tentoon
stellingen, zy'n zooveel mislukte pogingen, maar
a keer kan hst gelukja dienen en, wie weat
j list toen de pakkist met den kostbaren inhoud
per omgaande ia het atelier terugkeerde.
Ik z«g dit nu niet in een neiging tot boos
aardige spotterny of om een nuchtere dwarskyker
te zyn by' de praktyk van zooveel schil
deryen-voortbrengers. Integendeel, ik eerbiedig
de scrupules die wailiciit by de toelatings
commissie zyn gaande gemaakt na dergelijke
overwsgingen. Ei ook bij de critiek mogen ze
gelden. Za doen niet zooveel kwaad, die
neutrale en onpersoonlijke
minder-middelmatigheden; ze loopen in 'c getouw mee, en
een hard oordeal zal er hen niet toe brengen
hun zaakje aan den kant te zetten, maar kan
alleen een mensehenbestaan, dat vaak toch al
niet al te rooskleurig is, eenige dagen van
scherper verdrietelykheid toevoegen. Kort en
wel, laten we tegenover die geregeld
weerkeerende kunstwerken-tentoonstellingen opti
mistisch gestemd zyn.
Miar met alle indulientie dan voor het gros
der inzendingen, moeten wa toch klagen dat
deza voorjiarstentoonstelling zoo luttel ver
kwikking aan de bezoekers biedt, 't Is werkeiyk
heel slap dazen keer en weinig animeerend
tot bespreking.
Er kin dan toch verwacht worden, dat er
verseby'ningan zijn, die het tentoonstelling»
bezoek wat momenten van opwekking by zetten.
Slechts enkele van hen, die hiertoe kunnen
byhsengen, zy'n aanwezig en dan nog is hunne
inzending in geenen deele verrassend. Zeker,
Verster handhaaft zy'n beteekenis in »Fiox"
maar wa verwachten uit de wending van zijn
latere streden, gean stilstand, wel verhooging
daarvan. II jt zonderlinge... idealisme in zyn
kleurcharge van de «Gsrookte bokkingen" lykt
ine ean bedenkelyke poging Van Hiverman
is er een vrouweportret dat groota hoedanig
heden van scherpe observatie en expressieve
uitvoering heeft ; het kinderportret echter mist
de eigenschap van ongedwongen doen, al heeft
het geheel, oppervlakkig gezien, een aantrek
kelijk uitzicht en e»eneens kannen enkele
delicate tintjas en fijne zetjas de affsctatie in
de moeder, die haar kind zoogt, niet goed maken.
Ilat aangeduid s vrouweportret van Hiverman
is echter het eenige werk dat hier als
conterfeitsel gerosmd kan worden; 't is zoo
wat hat »piè3e de rdsistance" van de ten
toonstelling.
Er is nog wel een aardig baeltenisja van
een oude dame in wandelcojtuun van mej.
Ansingh dat kwaliteiten van snedige uitdruk
king heeft, en ook zijn er eea paar proeven
van Spoor die t ) waardeeren zy'n, zelfs
meer omdat er by v. uit dat houterige kinderkopj <?
toch ernstiger streven bly'kt en daar meer uit
groeien kan. Van zijn oude damasportret is
de entourage met een mooi stilleventje, de
japon en de handen het baste. Volkomen
ongemeen zyn de groote stukken van van
der Maarel ; hy is danig uitgekomen dit keer,
maar mij kan zijne kapitale inzending niet
anders dan de ongenoegelyke sensatie geven
van een schilder, die zy'ne princiepes heeft
prijs gegeven, en nu, steunende op verworven
bekwaamheid, naar den roem juigt, het succes
van de voortbrenselen uit een reeds verloopen
theather-romantiek, weer ingang te doen
vinden. Onwezenlijker nog zyn deze mensen
gedaanten, nog meer is daar alles, onverschillig
van welke substantie in zeep of was gekneed,
dan by het schilderwerk van mej. Sshwartze.
Het meisje dat toilet maakt van deze laatste,
is anders wel van het gehalte om haar naam
by de vereerders af breuk te doen. Aangenaam
om te zien, maar toch niet noemenswaardig
als een »-?ertegenwoording" van dezen schilder,
is het landschapstudietja van l'jggenbeek.
Wat Kïraen betreft, slechts aarzelend duid
ik zy'n tegenwoordigheid aan, wyl het, by
den eerbied, die zy'ne kunst in zoo volle mate
waardig is, het my' tegenstaat over zyn huidige
inzending vooral betreffende de nummers 84
en 8G een weinig aanprijzende recensie te
moeten leveren, 't Hoofc is in zyn
Aiisterdamsche grachtjas ook ver van gelukkig: ver
moeiend gedaan, zwaar op-de-hand *ehe uit
voering, zwartige harde kleuren, met boomen
die bladeren v%n blik-gruis hebben. Ia zyn
grootere studie zyn, vooral aan het
benedengedeelte, goede partyen.
De gouden medaille lag er ook nu weer
om te worden afgegeven, en beslist werd
daarvoor in aanmerking te doen komen de
sinds jaren gevierde landschapschilder Bistert.
Alle respect voor zy'n verdiensten, en, afge
scheiden van de bedenking of voor de bekroning
met dat edelste metaal toch slechts alleen in
aanmerking mag komen kunst van bovenste
orde, hebban we te erkennen als welverdiend,
naast zoovele andere, ook van dit talent een
openly'ke huldiging. Maar ze had dan toch
mogen plaats vinden ter gelegener ty'd, bij
gelegenheid dat zyn werk een verrassende
ontmoeting was. B j dit nog al slappe schilderij
dat slechts een oppervlakkige aanduiding geeft
van wat zyn kunst aan waarde inhoudt, ver
liest de onderscheiding van zy'n beteekenis en
doet al te duidelyk aan 't licht komen, dat
er nog een ly'-nj^ nominanten voorhands is,
waarby de bekroningen volgens rooster
geschieden.
Hierby' moet ik nu de beschouwing onder
breken, die de volgende waek zal her f at wor
den in aansluiting met eene bespreking van de
onlangs geopende S:. Lucai-tentoonatelling. Ze
kunnen gevoegely'k samentreff m, want Lucasis
in niets afgescheiden van karakter met Arti.('t is
zoo wat van 't kast j 9 naar den muur) Vele
inzenders zy'n leden van beide vereenigingen,
en dat dubbele lidmaatschap verschaft het
publiek het twijfelachtige voordeel van een
surplus der tentoonstellings verschy'ningen.
Onder de leden van Lueas vindt men wel
minder gerenommeerde namen, maar, we hebben
nu in Arti gezien, van dien kant valt ervoor
de importantie van een tentoonstelling niet
veel staat te maken.
W. S.
De TierjaarlüMe tentoonstelling.
i.
Rotterdam herbergt ditmaal de
Vierjaarlijksche. By de opening teo overstaan van
enkele schilders en hun dames, van artistieke
belangstelling in een artistiek feit kan moeilyk
sprake zyn heeft onze kunstlievenJe wet
houder van Openbare Warken, de heer Jan
Hudig met zy'ne gewone openhartigheid ver
klaard dat het academiebestnur, waarvan hij
voorzitter is, langen ty'd geaarzeld heeft of het
maar niet voor de eer bedanken zou, gely'k
Dan Hiag dit deed. Hit academiebestuur
meende dat by de vele gelegenheden tot
exposeeren, een Vierjaarlijksche eigeniyk best
kon worden gemist.
Hue de aarzeling overwonnen werd, beschreef
de heer Hudig niet, wat ons lichtely'k irri
teerde. Wa haddan 't goed recht van een
Vierjaarlyksche wel graag eens hooren verklaren
van een, natuurlyk, uitermate practisch
standpunt.
Nadat de vertegenwoordiger van fle
stadaregeering, wethouder jhr. Van Citters den
bezoekers «aenige genoegely'ke oogenblikken"
had toagewenscht was de tentoonstelling geopend
en dat zal zij, by leven en welzy'n, bly'ven
tot en met 22 Juni.
Met ijver en belangstelling hebben we de
schilderyen en kunstwerken van levende
meesters volgens de catalogus zy'n er 282
bekeken en als we zeggen dat we na elk
bezoek waer vry nuchter op den Coolvest
waderkeerden, dat we geen oogenblik ergens
een diepen indruk van warme bloedvolle kunst
kregen, om van getroffjn ontroering nu maar
heelemaal niet te gewagen, dan is hiermede
feitelyk het ergste van deze vierjaarly'ksehe
expositie gezegd.
Want zoo ergerlyk middelmatig als de vorige
Rotterdamsche vierjiarlyksche is zij stellig
niet. Er zy'n enkele goede en betrekkelijk
veel knappe stukken bij.
Da commissie, die bestond uit heeren G. H.
Breitner en H. W. Jansen voor »Arti et
A-nicitiae"; B J. Blommers en Willem Maris
voor »Pulcb.ri" en F. J. G Bosman, J. P van
der Schilden en P. A Schipperus voor de
Rotterdamsche Academie, kreeg G61 inzen
dingen te beoordeelen. En 381 wees zy' met
het bekende leedwezen; met de rest zyn zes
zalen, ruim behangen, zoo eventjes gevuld.
Onze levende Hollandsche meesters ! Zie,
we hebben dezer dagen da moderne Duitsche
school genoten in het nieuwe zoogenaamde
kunstpaleis op de Dusseldorfsche tentoonstelling
en by keuza en vergelijking geven we graag
den besten Duitscherin Dusseldorf cadeau voor
een middelmatig Hollander hier.
Hier zal men wel eens een kleine ergernis
ondervinden, o zeker, maar het is tenminste
mogelyk ernstig te blijven. De modarne Duit
sche kunst, in Uusseldorf geëtaleerd, is eigenlijk
ridicuul.Natuurlyk, er zyn knappe academikers,
lui die 't metier «milita-miuzig" verstaan en
by hun werk verstyft alle lach, ver^tyft trou
wens elk gevoel, maar een groot deel van het
overige is ridicuul en de rest is zoet. Niet
suikerzoet, maar saccharine-zoet.
Zoo ongelukkig is 't in Holland nog niet
gesteld. Wal ontbreken op deze tentoonstelling
de meeste jongeren die de beteekenis van onze
moderne school vestigden, maar als men op hen
wachten moest, kwam er geen enkele vier
jaarly'ksehe tot stand. Da eindindruk ia waarly'k
niet zóó onbevredigend. Da enkele Duitschers
die de commissie heeft geaccepteerd ze zy'n
met hoopjas afgewezen, naar we vernamen
komen dien indruk nog wat versterken.
Bsn Duaseldorfer, J. Jungblut, met een win
terlandschap (121) waarop een y'sje van parel
moer, een maantje van dons en molentjes van
suiker en een Worpsweder (by Breraen) met
een «Heimkehr" en een «Maria Verküidiging"
een paar domme in blauwsel gesopte imitaties
van primitieven, zyn er om de eigenschappen
van eerly'kheid en goede trouw by de meesten
onzer nog wat krachtiger te doen uitkomen.
Al heeft zich hier geen enkel groot talent
verrassend geopenbaard, met veel genoegen
hebben we enkele nieuwe kennissen gemaakt
en enkele goede oude kennissen teruggezien,
dit is de totaalindruk.
Symboliek ontbreekt er volkomen, evenals
elke poging naar eigen schildersmanier
een enkel, mislukt, pointillédoek kunnen we
wel buiten besshouwing laten.
By de sujetten domineert het landschap
volkomen, dan volgen stadsgezichten, genre
stukjes, portretten, stillevens, bloemen en
interieurs, in deze volgorde. We hebben 't
nagecy'ferd.
Zaal I, links van den ingang, is bewaard
voor aquarellen, pastelg, teekeningen, medailles
en plaqnetten.
Het lykt ons 't gemakkelijkst ddar te begin
nen en de poging tot inventariseeren
zaalsgewy'ze voort te zetten.
Dirk Ny'land kwam met zy'n vroeger ver
toonde, zoo kranig gedane penteekening
?gezicht op B-ussel" (No 178) waarin we 't
rumoer van die huizen- en torenklompen onder
dreigende luchten, opnieuw bewonderd hebben.
By G C. Haverkamp's Aquarel nieuwe wyk"
(No 87) verwondert men zich wel even over
de keuze van onderwerp, ky'kje op een
pasbegonnen stadsbuurt met een heel stuk
braakliggend land en op den voorgrond een groot
bord «Bouwgrond te koop". Er is zeker heel
wat werk aan besteed. Da keuze van sujet in
H. M Krabbé'a .Vendutie aan boord" (No 134)
lykt meer te verdedigen en al is 't wat al te
veel by het uiterlyke gebleven, gaarne waar
deert men hier. den knappen teekenaar, die
in mér dan e«n matrozenkop zeer gelukkig
is geslaagd, goede qualiteiten zyn er ook in
de aqiarel van Aratzenius Visschers", maar
vergeefs zal men die, helaas zoeken in
Moncickendam's >In Brugge", een bleek, vaak
misteekend en onbelangrqk genrestuk j e
Monnickendam heeft beter werk gemaakt, ook in
Brugge. H id hy niets anders op Atelier ?
De zes etsen in een lyst (45?50) van W.
J Dingemans te Aardenburg tuigen van een
soms ongemeene waardigheid en in details
de paarden in het moeras en de drinkende
maaiers ook van temperament. De ly'st etsen
van Martinus Kramer, Den Haag (no. 135)
vonden reeds de verdiende waardeering op de
kunstkricgtentoonstelling.
M°j. Elisabeth Hooy te Utrecht kwam met
een teekening en een ets (108 en 109) en van
de twee is de teekening, 't gezicht op Utrecht,
het best. Er is enorm veel werk aan besteed
en 't geheel is waarlyk goed, forsch gezien
en gedaan, zoo heelemaal geen dames werk
als by voorbeeld de pastei van Junrouw
Bleuland van Oordt »Twee blonde Vriendinnen",
(27) schoon niet gansch onverdiansteljjk, zoo
typisch \tèi is.
G. Rueter te Sloterdy'k komt met een por
tret (200) bewyzen dat Jan Veth niet voor
niets in Holland gewerkt heeft en dat met
naarstigheid de hoogte van Haverman's
portretteerkunst wel te bereiken is.
Ean heele vitrine met medailles en bronzen
pi a q'letten uit het atelier Begeer te Utrecht
zullen, voor zoover nog nooiig, sympathie
afdwingen voor de bijzondere knapheid van
B ageer zelf en van zy'ne medewerkers: Jac.
van Gaor en W. Achterhagen. Ook Wieneke
heefi in deze zaal een vitrine en een plaquette
in galvano-plastiek.
Da theerozen van mej C. BiltvéteNunspeet
(No. 11) hebben wel iets echts en teers, haar
aquarel mag uit zy'n wat duister hoekja ge
haald worden als a der best-geslaagde van
de vele bloemstukken op deze tentoonstelling.
In de tweede zaal zyn maar enkele mér
dan middelmatige doeken geëxposeerd, er hangt
voorts wat Dusseldorfache kunst en ean en
ander dat nergens naar lykt. Trouwens, dat
laatste is in meer zalen het geval. Een
schrikkelyk pompeuse lijst verbergt een aardig,
in 't lucht en watargedoe soms wel gelukkig
geslaagd zeestukja van G Morgenstjerne (No.
168). H<irt Nitibrig die in zaal l een nalooper
heeft (Co lireman Boerenerf No. 36) geeft zelf
een groot schildery' »Da Eng'' (No. 8G) wel
kleurig en sappig; Dantmeyer een grof ge
smeerd O jsterbeekje (43). Dusseldorfscbe kunst,
ofschoon ze uif Buda Past komt, is 189 »In
zonnenstraal" van Isaji; Pdrlmutter, eea
pretieus streeperig ding waarop met den besten
wil van de wereld geen ky'k te krygen is.
Een goed bronpj ^ van Toon Dupuis (Ie Baiser),
goed om de gezicbtsexpressie van de wulpsche
vrouw en de inventaris van deze zaal is
Beter komen we terecht in zaal 3 Daar is
Mesdag, een by zondere kerel nog altijd, met
een zee vol leven en atmosfeer (157). Ean teere
avondstemming licht over de fliuw welvende
golven en door den wolkigen hemel. Mesdag
gaf hier wat wa tot de goede kunst op de
vierjiarly'ksche rekenen. Naaat hem hangt een
«Devotie" van den knappen eenvoudigen Gerke
Hackes, eerbiedig gebogen oud manneke in
gry's kerkgewelf met pilaar en altaarstuk, waar
buiten, achter kleurglazen, een zonnige dag
staat. Wysmuller's groot doek »Avond'' (259)
is voor de koninklijke subsidie aangekocht,
een keuze die verklaarbaar is, zelfs al wil men
toegeven dat de keuze niet zoo groot was.
Arntzenius heeft in deze zaak zyn tweede
inzending »R?genweer" (no. 9) de Kilverstraat
in de nattigheid, met heel wat technische
vaardigheid gedaan. I-i Zomeravond van Taco
Masdag (no. 160) vindt men een ry'k geval
wat armelyk behandeld, byzonderlyk in zyn
rechtsche hoek met het stukje stad Zeer sym
pathiek is ons mevrouw Heyberg's inzending
»Kistanjes op de kachel" (no. 93), waarin,
moge men ook tegen de stofuitdrukking be
zwaren kunnen hebben, het meisjesfi^uur van
waarlijk byzondere kwaliteit is, het gelaat
waarop de vleeschkleur verwonderly'k goed is
bereikt, léft, 't Is heel echt en hél eerly'k.
(Slot volgt) HENRI DEKKING.
Professor Engen Gngel,
Den 2öiten Maart werd professor Gugel zeven
tig j^ar. Bij die gelegenheid heeft hij te kennen
gfge^en zich uit het onderwijs te zullea terug
trekken. Hst komt mij daarom gewenseht voor
thans enkele woorden te wijden aan den man
die in ons land de eerste professor geweest is
die er de bouwkunst onderwees.
Bij gelegenheid van een internationale prijs
vraag voor een gebouw der Staten-Generaal te
'a Gravenhage kwam minister T lorbecke ia aan
raking met professor Ludwis Linge, die aan
de Academie voor Beeldende Kunsten te
Munchen de bouwkunst doceerde.
Toen Taorbecke, bij verandering van de
D^lftsche Academie in een Polytechnische School,
zocht naar een geschikt persoon om de bouw
kunst die aan de oude Academie als kunst
niet werd beoefend te doceeren, wend ie hij
zich tot Lsuge, die hem zijn leerling Gugel
aanwees.
Lange zelf was een bewonderaar der klassieke
Grieksche kunst. Geen wonder dat zijn leerling
de zelfde gevoelens met zich omdroeg. En zoo
kwam in ISGénaar Delft een 32-jnrig klassiek
gevormd Dmtscb. architect om in Ilolland lessen
in bouwkunst te gaan geven.
Nu, na 38 jaren gewerkt en gedoceerd te
hebben, zal Gagel zija welverdiende rust gaan
nemen en 't oogenblik is g stomen om te wijsen,
zoowel op zijn verdiensten, als op de gevolgen
die zijn optreden zal hebben voor de Hollandsche
kunst.