Historisch Archief 1877-1940
Ho 1299
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Dr zrjn drie dingen, die wij in Gugel waar
deeren moeten:
1°. zijn werkkracht;
2°. njn voegzaambeid; de takt waarmede hij
zich heeft weten aan te passen aan Hollandsche
toestanden, en
3°. zijn volhardendheid, waar 't aankwam op
strijden voor beginselen.
* *
*
Zijn werkkracht spreekt duidelijk uit zijn
lessen, zijn boeken en zijn bouwwerken.
Het college geven in kennis der bouwstijlen,
zoowel als in het ontwerpen van gebouwen,
gepaard met het geven van
bouwkundigeteekenlessen, aan toekomstige civiel-iugenienrs
en aan architecten is een veel omvattend werk.
Toch verscheen reeds van 1868?1871, de
eerste druk van Gugel's Geschiedenis der
Bouwstijlen, het eerste groote hollandsche werk
over dit onderwerp waarvan thans een derde
druk in bewerking is. (Het verdient opmerking
dat iedere druk aanmerkelijk van den vorigen
verschilt).
N& dit eerste werk kwam van 1880?1888
de Architectonische vormleer uit, verdeeld over
vier deelen : de vormen der buiten-ordonnantiën,
die der binnen-ordonnantiën, de beginselen van
bet projecteeren, en eindelijk hout- en vak
werkbouw.
Tusschen het schrijven van deze boeken door,
werden onder Gugel's leiding eenige bouw
werken uitgeroerd, waarvan de voornaamste zijn
de Stndenten-Sociteit te Leiden, het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen te 's-Gravenhage
en het Academiegebouw te Utrecht.
?Steeds heeft Gugel vol ijver gewerkt, 't zij
aan zijn boeken, aan zijn bouwwerken of voor
zijn lessen.
Van zijn werklust is mij een mooie herinnering
bij gebleven, 't Was in 1889 dat ii, de archi
tecten voorzittende in de Commissie voor
Studiebelangen voor studeereuden aan de
Polytechnische school, de opdracht kreeg Gugel
te gaan vragen aan ons, architecten, nog een
afzonderlijk college te geven in de bouwkunst
der Renaissance.
De colleges in bouwkunst moesten we
helaas ioopen tegelijk met de civiel-ingenieurs,
die van bouwkunst 't ware nooit beprijpen
zullen, terwijl teij van zulke gezamenlijke lessen
veel te weinig profijt hadden.
Wetend hoe druk Gugel het had, ging ik
slechts schoorvoetend vragen, of hij aan de
architecten nog een korte, afzonderlijke reeks
van colleges zou willen geven.
't Had mij niets verwonderd als hij, op mijn
verzoek, had geantwoord dat hij zijn lessen nu
al niet afkon en dus van bizondere colleges
afzag.
Doch geenszins. Nauwelijks had ik onzen
wensch medegedeeld of Gugel zeide mij de col
leges toe. En.... tijdens die uren die wij,
architecten, afzonderlijk les van hem kregen,
heb ik ter depe bemerkt hoe geheel verkeerd
het was dat Gugel civiel-ingenieurs en archi
tecten te gelijk les gaf in geschiedenis der bouw
stijlen.
Had hij ons afzonderlijk onderwezen, dan ge
loof ik dat er een meer innige band zou ont
staan zijn tusscheu den leermeester en enkele
zijner leerlingen, een band, die zich vormt, als
een oudere in de kunst zich vrij uit geven gaat
aan jongeren. Het kwam mij bij die korte
reeks colleges voor, dat de tegenwoordigheid
der aanstaande civiel-ingenieurs nadeelig werkte
op het uiten van zulke gevoelens als kunstenaars,
onder elkaar zijnde, slechts kunnen kweeken.
* »
Toen ik zijn lessen volgde van 1887 tot 1889
was er, wat den geest van zijn onderwijs betrof,
weinig meer bij Gngel te bemerken van zijn
Duitsche klassiek-gymnasiale opleiding en van
de klassieke kunstbegrippen, die hem in zijn
jeugd waren ingeprent. Gugel was verhollandscht.
Geroepen te worden om les te geven in bouw
kunst in een vreemd land en, in dat land zijnde,
te voelen dat daar heele andere stroomingen en
begrippen heerschen dan die waaronder men is
opgevoed en die tegenstrijdig zijn aan dat wat
men reeds als beginsel heeft aangenomen en
zich dan te vervormen om les te geven in dat
gene wat de nieuwe tijdgeest en 't nieuwe
vaderland verlangt, zie, dat lijkt me geen kleinigheid.
Gugel is gelukkig niet blijven vasthouden aan
hetgeen hem in zijn jeugd is geleerd. Hij is
medegegaan met zijn tijd.
Van de Grieksche kunst over te gaan op de
Romeinsche, en van de Romeinsche op de
Renaissance, ik weet zeer goed, dat dit een in
schikkelijkheid is, die zeer veel moeite gekost
moet hebben aan een leerling van Ludwig Lange,
van den man, die de Grieksche kunst m Grie
kenland zelf bestudeerd had en die, voor hij
zich te Munchen vestigde, teekenleeraar was
geweest aan 't gymnasium te Athene.
Gugel, opgevoed onder den invloed die
vorstelijke bestellingen op een architect hebben,
(Lange werkte voor den beierschen koning
Maximiliaan terwijl Lange's leermeester Holler
weer ,Hofbaumeister in grossherzoglich
hessischen Staatsdienste" was) kwam naar Holland
met andere begrippen dan de typisch
burgerlijkhollandsche, en de hier heerschende toestanden
moeten een zonderlingen indruk gemaakt hebben
op den iongen man die reeds bezig was geweest
zich onder Maximiliaan II en Lodewijk II een
positie te scheppen.
Van de omstreeks 1860 nog bijna algemeen
verkondigde meening, dat de Grieksch-Klassieke
vormen de mooiste en voornaamste, ja eigenlijk
de eenig navolgingswaardige zouden zijn, was
in Gqgel's onderwijs omstreeks 1887 niet veel
meer te bespeuren.
Deze wijziging van inzicht is ook te
constateeren in zijn bouwwerken en is te zien in het
verschil tusschen bet meer klassieke Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen te
'sGravenhage en bet Renaissance Academie gebouw te
Utrecht.
En ook bij de «Geschiedenis der Bouwstijlen"
valt deze verandering op, want bij den eersten
druk was aan de hoofdstukken over de klassieke
kunst meer plaats ingeruimd dan later.
***
Maar een grooter waarde dan aan zijn boeken
en aan zijn bouwwerken een veel grooter
waarde hecht ik aan Gngels vasthoudendheid
aan zijn inzichten toen door een hooggeplaatst
ambtenaar invloeden op onze vaderlandsche
kunst werden uitgeoefend, die tot eenzijdigheid
zouden leiden.
En voor alles in knnstzaken geen eenzijdigheid
onder regeeriagsprotectoraat!
In hoeverre kunst regeeringszaak is zal mij
hier niet bezighouden, maar dat 't verkeerd is
kunstenaars te willen regeeren, daarover een
enkel woord.
Toen de heer Victor de Stuers een tijdlang
refrendaris was van kunsten en wetenschappen
meende deze meester-in-de-rechten genoeg begrip
van kunst te hebben om de meeningen van den
grooten Franschen archaeoloog Viollet-le-Duc,
die hij bij vergissing voor 'n kunstenaar aanzag, te
willen doen doordringen in onzeHollandsche kunst*
Hij deed zijn invloed gelden en wel op zijn
bekende, doortastende wijze, waarvan het gevolg
was dat zijn optreden aan de Polytechnische
school een angst verwekte die nadeelig werkte
op de vrijheid van ontwikkeling die jonge kuns
tenaars behoeven.
Tijdens mijn studietijd te Delft was het de
refrendaris. die voortdurend de gemoederen veront
rustte omdat hij begrippen, van wier deugdelijk
heid hij blijkbaar overtuigd is, door wou voeren
op elke school waar bouwkunst onderwezen werd
ten einde te bevorderen dat wat hij kunst noemt.
Dit eenzijdig optreden was nadeelig voor de
aan de P. S. studeerende architecten. Het veront
rustend drijven van den referendaris heeft ons
geschaad, want zijn zucht om te regeeren en
te overheerschen baarde zooveel angst, dat Gugel
zich niet volkomen aan zijn leerlingen kon
geven. En 't feit dat hij zich steeds met voor
behoud gaf, schrijf ik voor een niet gering
deel toe aan invloeden die destijds uit den
Haag op Delft werden uitgeoefend.
Tijdens mijn studietijd was het te bemerken
hoe Gugel, zelf ambtenaar zijnde, moest strijden
tegen de meeningen van een ander ambtenaar
en teij voelden de nadeelen van dien strijd. De
heer de Stners heeft deze zijde van zijn werk
waarschijnlijk nooit bezien. Jammer genoeg, want
bij had kunnen opmerken dat hij toestanden deed
ontstaan tegenstrijdig met die, welke leiden tot
zoo'n ruime, veelzijdige en vrije ontwikkeling als
toekomstige kunstenaars behoort ten deel te
vallen, willen zij van ban studietijd het meeste
voordeel hebben.
Gngel, strijdende tegen den invloed van de
Stuers, heeft zich aan ons niet kunnen geven in
?dat vertrouwen en met die toewijding die leer
meester en leerlingen tot elkaar kan brengen.
Wat de wet op het Middelbaar Onderwijs nog
aan kans op een meer intieme verhouding tus
schen kunstenaars overliet, ging door toedoen
Vin den referendaris geheel verloren.
Maar juist om zijn vasthoudendheid in dien
strijd geloof ik dat wij Gugel het meest dank
baar moeten zijn. Had hij toegegeven, de een
zijdigheid zou gezegevierd hebbeu en er zou een
bepaalde regeeringsbouwkunst zijn ontstaan die
Holland niet ten goede ware gekomen.
Had hij toen niet gestreden, dan zouden wij
het thans moeten doen; zijn strijd heeft ons het
strijden bespaard; zijn ''vasthouden aan wat hij
goed en mooi en hoog vond heeft ons bewaard
voor eenzijdige inzichten.
Ik herbaal het: niet voor zijn boeken en zyn
bouwwerken, ja zelfs niet voor zijn lessen zijn
wij hem den meetten dank verschuldigd. Want
deze zullen, hoe verdienstelijk ook, op 't komend
geslacht niet dien invloed blijken te nebben dien
zijn manlijk vasthouden aan zijn beginselen zal
uitwerken.
En mochten er in Holland in de volgende
kwart-eeuw naast vele nieuwe modewerken ook
enkele nieuwe kunstwerken ontstaan, dan zal,
mijns inziens, de strijder Gugel daartoe meer
bijgedragen hebben dan de schrijver of de bouwer.
We zullen zien!
H i 11 e g o m, 27 April '02. J. E. VAN BER PEK.
Verweghe en z$n vrouw, door C. P. BRANDT
VAN DOOKNE. Amst. H. J. W. Becht.
Op de thans in de boekenwereld gebruikelijk
geworden w\js hebben schrijver en uitgever
hier samengewerkt om het verhaal, dat de heer
Brandt van Doorne onder bovenstaanden titel
uitgaf, in aantal vellen druks te doen groeien
tot het een boek werd, waarvoor men een
redeiyken prys kon vragen en dat met zijn
rug tusschen andere in de laatste jaren van
de pers gekomen boeken kon figureeren als
een »roman". Beider streven is beloond : >Ver
weghe en zijn vrouw" is een deeltje, waarvoor
men een dubbeltje vragen kan in de leesbiblio
theek, dank zy de groote letter, de vele
interlinies en het groote aantal korte dialoog
zinnetjes. Dit voorkomt echter niet, dat men
al lezende bemerkt dat het hoopje bladzijden
aan de rechterhand vlug dunt en dat de
lotgevallen van het huwelyks-geluk van beide
hoofdfiguren sneller beslist raakt, dan in de
romans van vroeger tyd het geval is. Of ligt
dit aan den aangenamen toon, waarin dit boek
is geschreven ? Is er iets dat de vlugheid,
waarmee deze lectuur haar einde naderde
mede verklaren kan, dan moet het zonder
twijfel laatstgenoemde onmiskenbaar-goede
eigenschap zijn. Want noch in den sty'1, noch
in den inhoud vinden we voor het overige iets
dat de minuten ons sneller voorbij zou kunnen
doen gaan, dan welke andere bezigheid ook.
De tweede helft van een gebroken avond brengt
ons dus door de lotgevallen van Verweghe
en diens principiën-feste echtgenoote heen, op
een manier, zooals we nauwelijks beter van
een modern romannetje kunnen verlangen. Na
dat met alle welwillendheid geconstateerd te
hebben, vragen we ons echter af, of dat aldus
genoten genoegen echter wel een rechtvaardiging
mag heeten voor de groote-roman-manieren,
waarmee «Verweghe en zijn vrouw" onze stu
deerkamer binnensloop. Moeten we werkelijk
deze luchtige vertelling gaan behandelen, als
een mylpaal op den weg, die de vaderlandsche
letteren bezig zy'n af te leggen in het gemoed
van den heer Brandt van Doorne ? Elders
lazen we een aankondiging (of, wil men liever,
een journalistiek bevel tot lezen aan de ge
trouwen) van dit boek, waarin ervan gesproken
werd, dat de heer Brandt van Doorne met
dit boek .weer" ... wat zy er »weer" meegedaan
had, herinneren we ons niet precies. In elk
geval beteekend dit «weer" ongeveer zooveel
als een tweede duw in den rug van onze
achterlijke beschaving, zooals ze, naar het
oordeel van den recensent door B. v. D. al
vroeger eens een heel eind verder was gebracht.
Wat een berg van optimisme in het hoofd van
zoo'n criticus, die werkelijk schijnt te denken,
dat een boek slechts aan een reputatie heeft
te herinneren, om door den menschelyken geest
verwerkt, een natie ten nutte te strekken.
Zoover echter is de invloed van de pen niet
gevorderd, en om werkelijk een spoor na te
laten in het denken zijner tydgenooten heeft
de schrqver behoeven we het eigenlijk wel
te zeggen ? zijn boek een werkelijk gees
telijke substantie te geven.
Tot een hoog gestemd welkom van dit boek
schijnt ons dus in dit geval geen aanleiding
te bestaan. Zelfs meenen we ons ten opzichte
van den schrijver te mogen onthouden van een
felicitatie als passen zon, wanneer hy wat meer
gedaan had, dan zyn naam van aangenaam
verteller bevestigen.
We glijden alg lezer, over dezen (halven,
heelen of driekwart, wat is het eigenlijk ?)
echtbreuk-roman heen, met die vlugheid,
waarmee ten slotte toch ook in het werkelijk
leven over de verschillende kapittels der
chronique scandaleuse heengegleden wordt.
Yerweghe is een oud dokter, zyu vrouw is
jong; er komt een even jonge neef aan huis. Die
twee worden verliefd op elkaar;... als kuisch
man geeft de schrijver ons het verdere te raden.
De oude dokter komt er achter; vroeger heeft
hy eens gezegd: «als het my' gebeurde, ik
doodde hem en myn vrouw". Voor het feit
staande, doet hy echter niets anders dan zyn
vrouw vergiffenis schenken, wat haar zelfver
wijt niet minder groot doet zyn. |
Zóó vertellen de heeren het aan de bitter
tafel en de dames by den patissier tot elkaar;
ze weten vooruit, als het goede vertellers zyn
althans, dat ze een aandachtig gehoor zullen
vinden. Echtbreuk en wat erbij komt, is het
eenige avontuurlijke, waarvoor onze practische,
nuchtere samenleving nog ruimte biedt. Waar
men zich vroeger liet schaken, of zyn eer liet
verdedigen of zich liet redden uit het hol van
een draak, daar echtbreekt men thans t En
wie den moed of den lust daartoe niet heeft,
echtbreekt gaarne in gedachte met een
sexegenoot die een wat meer robust geweten heeft
mee. Zoo'n bitterverschalkende of koekjesknab
belende verteller(ster) hebben we nu pok in
Brandt van Doorne voor ons. Alleen hy is wat
uitvoeriger en wat meer tactisch, dan zijn
vele genooten. Hij is een talent, we erkennen
het gaarne. Hij begint niet by het begin:
maar gaat een goed eind terug tot daar waar
de echtbreuk nog maar als een vage
eventualiteit in de toekomst ligt. Met vaardige hand
beeldhouwt hy het kader, waarin ze zal
plaats hebben en als een kok, vol overleg,
giet hij beetje bij beetje de specerijen in het
smakelijke schoteltje dat hij ons gaat opdisschen.
Wü, bq voorbaat likkebaardend, genieten al
büdie voorbereidselen. En als dan eindelijk
het oogenblik komt, slikken we met graagte
de regel3 waar de echtbreuk gebeurd is (van
gebeuren is er by dezen kuischen schrijver
geen sprake, slechts gebeurd-zyn kent hy)
glijden onder ons oog voorbij en het genieten
gaat, geleidelijk als de lectuur, zyn gang ; zon
der stooten, zonder te lange uitwijdingen,
zonder noodelooze pauzen. En hebben we dan
ons bord leeggelepeld, de laatste restjes by
elkander geschrapt en den weg doen gaan,
waarlangs zooveel al heengleed naar ons bin
nenste, dan ... slaan we het boek dicht, kijken
een oogenblik naar het exlibris dat een be
voegde hand op den omslag teekende van deze
uitgave van H. J. M. Becht, en droomen nog wat
na over de genoegens van «Verweghe en zijn
vrouw"... en «aannemen nbg een
echtbreuk-roman", roepen we den kellner toe, «het
smaakt naar meer". De kellner verwondert
zich niet, en staat evenmin verlegen; hy kent
den eetlust van het publiek en weet de
productivitiet der vaderlandsche en interna
tionale letteren op het gebied van
echtbrenklectunr. Stuk voor stuk gaan de pasteitj es
door zijn handen, «Verweghe en zyn vrouw"
was een onder de velen, die met smaak ge
noten werden ! Als van veel andere werden
ook de goede eigenschappen van dit
lekkerny'tje gewaardeerd.
Maar daarbij mogen we het dan ook laten.
Den avond na den maaltijd behoeven we er
niet aan te wijden; het is den weg gegaan van
zooveel anders, dat genoten werd en werd
vergeten en niet veel meer verdiende óók.
TH. P.
Mooi Leven, door F. W. DBIJVER.
Valkhoff & Co., Amersfoort.
De schrijver biedt dezen 'bundel opstellen,
waarvan sommige reeds a>« hoofdartikel in De
Hollandsche Lelie werden opgenomen, het
lezend publiek aan met den wensch, dat zij
mogen bevorderlijk zyn aan den opbloei van
Mooi leven.
Het zou jammer zyn, als men zich door den
titel van de lectuur liet afschrikken; want er
staan in 't boekje geen malle dingen; er is
niets in, dat aan mooidoen of mooimakery doet
denken, geen woord, dat opzienbarend gespeld,
geen volzin, die aanstellerig duister is; onder-.
werp, gezegde en voorwerp staan op de in onze
taal gebruikelijke plaats; zelfs wordt herhaalde
malen, bijv. op pag. 43, 71, 108 enz. het woord
.schoon" gebruikt. De nieuwe mode heeft den
schrijver niet exclusief gemaakt.
Ik hoop, dat het boekje door velen, ouden
en jongen zal gekocht en gelezen worden, 't Is
zeer geschikt voor een cadeau aan jongelui
en wel een mooi bandje waard.
't Gaat niet aan over elk opstel iets te zeggen.
Komen er stukjes uit preeken in voor ze, zyn
er niet te minder om. «Ofschoon er geen sprake
is van een zoogenaamd Christendom boven
geloofsverdeeldheid" te willen propageeren,
heeft de heer Drijver iets stichtelyks geleverd
voor lieden van allerlei kleur en richting.
Hy weet goed te kiezen en op de rechte plaats
aan te brengen voorbeelden en verhaaltjes. In
.Met Ons Gansche Hart" bijv. wordt een lord
gephotografeerd, die niet goed stil zit, met het
gevolg, dat op de plaats, waar zijn beeltenis
had moeten komen, niets te zien is dan een
wazige vlek. Zoo wordt veler leven dit is
de moraal, niets meer dan een wazige vlek,
omdat men zich niet met zijn gansche hart
wy'dde aan zijn taak.
Van dezen aard vindt men zeer veel in
Mooi leven. Zy die catechiseeren of met jon
gelieden godsdienstoefeningen houden, kunnen
er hun voordeel meedoen.
Denkt aan den Barbier, Naschrift op: «Alleen
tegen Allen" is meen ik reeds door eenaantal
dag- en weekbladen overgedrnkt.
My zijn bijgebleven o. a. De Volkstelling
en Op den Verhuisdag, dat my denken deed
aan den goeden gevoelig- gemoedelij ken toon
van Jonathan's Waarheid en Droomen.
Waartoe meer?
't Bundeltje van ds. Dry ver zal, ondanks
deii titel, zyn weg wel vinden en, naar wij
hopen, levensernst en levenslust bevorderen.
Z. v. H.
BOEKAANKONDIGING.
De Nauheimkuur voor hartly'ders in eigen
woning mogelijk. Een woord tot alle
lijders aan hartkwalen, naar dr. JOSEPH
KIDD'S «Heart-Disease und the Nauheim
Treatment", door J. AEGIDIUS SCHIPPE.
Uitg. C. L. G. Veldt, Amst. Prys 50 et.
Ziedaar de eerste eener reeks! Boven het
blad met den langen titel, dien ik hier afschreef,
staat nl. te lezen: «Populair Wetenschappelijke
Bibliotheek No. l".
Ofschoon het populariseeren der wetenschap
een eisch des ty'ds en m. i. een billijke eisch
is, staat het gevaar toch steeds voor de deur
dat in de geschriften, welke aan dien eisch
hun oorsprong hebben te danken, meer ge
vonden wordt, dan met het begripsvermogen
van den lezer is te rijmen, meer dan krachtens
den graad van ontwikkeling en genoten onder
wijs door hem kan worden verwerkt. Hierdoor
wordt dikwijls het doel voorbij gestreefd en
ontstaat er in plaats van verruiming van kennis,
een soort van halve geleerdheid, die meer
nadeel dan voordeel en zelfs schade kan teweeg
brengen. Deze klip te ontzeilen, is voor de
meeste schrijvers van populaire werken
moeiely'ker, dan het weergeven van niet-populaire
wetenschappelijke gedachten ten dienste van
een geleerd publiek.
Dit blijkt op niauw uit het thans voor my
liggend boekje. Had de schrijver zich eenvoudig
bepaald, tot een weergeven van hetgeen onder
de Nauheimkaur is te verstaan en hoe deze
ook thuis kan worden toegepast, dan ware den
lezer ten minste een onderwerp voorgezet, dat
zyn niet-geneeskundig ontwikkeld verstand
niet te boven zonden zijn gegaan. Maar nu de
schrijver bovendien gemeend heeft, een goed
deel van zijn boekske te moeten wijden aan
eene beknopte pathologie der hartziekten, voor
welks studie de student in de medicijnen heel
wat college's moet loepen en heel wat onder
zoekingen aan het ziekbed moet verrichten,
alvorens eenig begrip over dit moeielyk kapittel
uit de ziekteleer te krijgen, nu aarzel ik niet
te verklaren, dat hier getracht is op een voor
niet-geneeskundige onverstaanbare wijze en
met een onnoodigen schijn van geleerdheid
het voorafgaande te dekken, eene geleerdheid
die zelfs met de verklarende noten in den
«appendix" tot geen ander resultaat kan leiden,
dan tot het kweeken van bovenbedoelde
halveof kwart-kennis d. i. geen kennis. Ik acht het
met het oog hierop niet alleen ongeraden,
doch zelfs gevaarlijk dat «alle hartly'ders dit
boekje onder de oogen krijgen" zooals de schrij
ver wil en gevoel mij tot mijn spyt geroepen
het lezen van dit werkje, aan die zieken met
nadruk af te raden. Het zou wellicht kunnen
gebeuren dat zy, voor zoover zy het gelezene
begrijpen, zich ongelukkiger en zieker gevoel
den dan voorheen.
En wat nu het doel betreft in den titel
uitgedrukt, voorzeker, men kan ook «thuis"
een Nanheim-knur volgen, evenals men dit
met nagenoeg alle andere badkuren kan doen.
De tyd is lang voorbij dat men aan genees
krachtige bronnen eene werking toekende
welke aan een zekeren aard- uf
bronnengeest moest worden toegeschreven; de schei
kundige samenstelling is bekend, waarom zou
men dus ook in zyn woning niet die bronwateren
hetz\j voor bad, hetzy' voor drinkkuren kunnen
toepassen? En toch gaan de menschen maar
steeds voort, naar bad- en Kurorten te reizen
om van hunne werkelijke en ingebeelde kwalen
te worden verlost of althans verbetering van
gezondheid aldaar te vinden. Hoe komt dit ?
De schrijver geeft hierop zelf het antwoord,
waar hy zegt (bladz. 12): «Het behoeft geen
betoog, dat, ofschoon de baden als het cardinale
gedeelte der behandeling moeten beschouwd
worden, de verandering van omgeving, 't leven
in de open lucht, de ontheffing van levenszorgen
en bekommeringen, de lichaamsoefening en 't
dieet, ook als gewichtige factoren dienen in
aanmerking genomen te worden. De door my
gecursiveerde factoren gelden voor hartly'ders,
terwijl ten aanzien van andere ziekten onder
scheidene andere factoren, aan de reis naar
en aan het verblijf in een bad- of kurplaats
eigen, ontegenzeggelijk krachtig tot verbetering
of herstel medewerken. Derhalve bij een
badkuur thuis vervallen deze elementen en daardoor
voor een goed deel ook het gewenschte succes.
Ieder medicus van eenige ervaring weet dit en
daarom begint hy gewoonlijk dergelijke kuren
thuis liever niet, wetende dat daarvan weinig
resultaat te wachten is.
Het is bekend dat de Nauheim-kuur nog al
van ingrypenden aard is, zooals men trouwens
ook in dit boekje kan lezen. Het is daarom
den schrijver tot een groote verdienste aan te
rekenen, dat hy de kuur «thuis" slechts op
voorschrift, onder toezicht en leiding van den
geneesheer wil laten ondernemen en uitvoeren.
De vertaling is niet onverdienstelijk, dor.h
voor een populair-wetenschappelijk geschrift
te vol vreemde woorden en technisch-weten
schappelijke uitdrukkingen, om voor leeken
overal begrijpelijk te zyn.
Uit het aangevoerde blijkt, dat ik den uit
gever met dezen eersteling zijner «Bibliotheek"
onmogelijk kan gelnkwenschen; ik hoop dat
de volgende nummers ons inderdaad iets
populair-wetenechappelyks zullen brengen, waar
aan het .populus" iets in zyn eigen belang
kan ontleenen of waarmede het werkelyk zyn
kennis kan vermeerderen.
Brieven over gezondheid, door Faux OKTT.
Met voorwoord van dr. G. LÜCHTMANS.
Drukkerij «Vrede", Blaricnm (N. H.^
1902. Prijs 40 cent.
ledere poging, aangewend om de beginselen
der gezondheidsleer onder het volk hierin
engeren zin genomen te verkondigen en
te verspreiden, kan niet anders dan met vreugde
worden begroet door ieder, wien het wel en wee
zijner medemenschen ter harte gaat. Vooral
indien dit geschiedt op zoo heldere, pakkende
wijze als in bovengenoemd boekje, waarvan de
schrijver op uitnemende manier de kunst blijkt
te verstaan van voor het volk in voor hem
zeer verstaanbaren en onderhondenden toon,
onderwerpen te behandelen, wier schaduwzijde
het in den regel is, dat zy te zeer in we
tenschappelyken vorm zyn gegoten, om door ieder
verstaan, door velen gaarne gelezen te worden.
Reeds deze eigenschappen waarborgen ons
de zekerheid, dat dit boekje ongetwijfeld in
zeer veler handen zal geraken en mitsdien
veel nut zal stichten.
Immers wat over gezondheid als zoodanig,
wat over lucht, licht, reinheid, eten en drinken,
kleeding, ziekte enz. wordt medegedeeld, de
goede lessen omtrent een en ander gegeven,
dat alles is in staat den arbeider (voor wien
het boekje werd geschreven) en diens gezin,
by goede naleving eene goede gezondheid te
verzekeren en het leven te verlengen.
Of echter het bereiken van dit ideaal het
uitsluitende streven van den schrijver is ge
weest by het samenstellen van dit geschrift,
zon men mogen betwijfelen, daar hetgeen in
zoo ruime mate over vegetarisme,
natuurgeneeskunde, anti-vivisectie enz. is aangevoerd,
het vermoeden wettigen, dat het maken van
propaganda voor genoemde zaken in
arbeiderskringen, aan den schrijver niet vreemd was.
Trouwens de naam des schrijvers als vurig
voorstander van al die stelsels, kan dit reeds
a priori doen verwachten en derhalve kan
ieder, die dit boekje ter hand gaat nemen,
weten, wat hem uit bedoeld oogpunt wacht.
Of daarom, ook afgezien van laatstgenoemde
zaken, onder het vele goede wat men in
deze bladzijden treft, alles van een hygi
nisch standpunt kan worden onderschreven
en ? mede-aanbevolen? Voorzeker zal niet
ieder hygiënist den raad geven, zijne kinde
ren gerust op onrijpe vruchten te onthalen
(bl. 6). Dat men dagelijks zyn lichaam geheel
wascht, kan niet anders dan goed zyn; al
vorens echter na zulk een wassching een kwartier
gaheel naakt rond te lopen, liefst by open
raam of geheel in de buitenlucht (bl. 12),
meen ik dat men zich nog wel eens bedenken
mag, alvorens dezen raad op te volgen. En
zoo zonden er nog wel enkele opmerkingen
zyn te maken ten aanzien van des schrijvers
opvatting omtrent het menschely'k lichaam, de
physiologische waarde van sommige verrich
tingen, de beteekenis en openbaring van ziekte
enz.; ter wille echter dezer ondergeschikte
punten, ondergeschikt n.l. aan het doel: ver
spreiding van gezonde hygiënische begrippen,
kunnen deze punten blijven rusten; zy doen
aan dat doel geen afbreuk.
Eenigszins vreemd mag het heetea, dat de
schrijver, die zulk een warm hart bly'kt te
bezitten voor zyn misdeelde natuurgenooten,
mensen zoowel als dier, eene uitzondering
maakt, waar het geldt zyn oordeel over ge
neeskundigen. Hy schijnt zich deze niet anders
te kunnen voorstellen dan als receptenschryvers,
wien het er om te doen is, de menschen
hygiënische voorschriften te onthouden en z.g.
natuurgeneeskundige raadgevingen niet te
verstrekken; dingen trouwens, waarvan die
stumperds niet veel kunnen weten, omdat...
aan onze universiteiten wel veel geleerdheid
wordt onderwezen, maar heel weinig begrippen
over natuurgeneeswijze worden ingeprent. Hoe
weinig kent de schrijver den hedendaagschen
medicus en hoe volkomen onjuist is hetgeen
hy mededeelt over de opleiding der aanstaande
geneesheeren!
Bepaald onedel is de betichting op bl. 48,
waar het wordt voorgesteld alsof de weten
schappelijke onderzoeker, die nu eenmaal
meent voor «het vermeerderen van kennis"
dierproeven te moeten doen, deze als het
ware voortzet op menschen uit de arbeiders
klasse, die in de ziekenhuizen «kosteloos zyn
opgenomen en weinig complimenten kunnen
maken, als de dokter 't een of ander met hen
willen prpbeeren". Dergelijke uitingen mogen
bedoeld zy'n, om arbeidersklasse in het gevlei
te komen evenals de phrase: Kapitalisme en
vivisectie zyn twee takken van denzelfden
boom, namelijk van den boom van machtsmis
bruik en onderdrukking van het zwakke",
zy pleiten niet voor een juist begrip van
hetgeen waarover men schrijft en geven den
indruk van eene verkeerde voorstelling van
zaken.
Mocht eene nieuwe uitgave van dit ik
herhaal het voor het overige zoo nuttige
en daarom zoo aanbevelenswaardige boekje,
weldra noodig zyn, dan zon het misschien.
overweging verdienen, een hoofdstuk of brief
te wjjden aan de kunst om een huis of woning
.hygiënisch" te bewonen. Want het laat zich
aanzien, dat, wanneer binnenkort de Woning
wet zal zyn ingevoerd en binnen korter of
langer tyd, het verkrijgen van gezonde, flinke
woningen onder de volksklasse algemeener zal
zyn geworden, de kunst om zulk een huis
goed, d. w. z. hygiënisch te bewonen (waarom
het voor een goed doel te doen is by velen
nog zeer veel te wenschen zal overlaten en
derhalve zouden de resultaten, die de wet
gever zich voor oogen stelt, nl. door het ver
beteren der volkshuisvesting de volkswelvaart
te verbeteren, al spoedig blyken, eene illusie
te zyn geweest. Verspreiding van kennis op dit
gebied is dus zeer gewenscht en geen beteren
weg om daartoe te geraken dan o. a. door
geschriften, alg hier besproken.
Medische Wetenschap en Vivisectie door
F. L. OBJT. 's Gravenhage, De
Nederlandsche IBoek- en Steendrnkkery. 1902.
Andermaal wordt in deze bladzijden een
poging aangewend om het nut en de nood
zakelijkheid van vivisectie te betwisten en
tevens wordt van deze gelegenheid gebruik
gemaakt om aan te toonen dat de Geneeskunde
geen wetenschap, doch eenvoudig wat vak
kennis is. Meer zuilen we van dit geschrift
niet zeggen; wie lust heeft in dergelijke lectuur
schaffe zich het boekje, dat zich voor het
overige goed laat lezen, zelf aan.
Dr. K.
Antwoord op 't artikel m S. orer
liet tweede halfjaar Franscli".
Geachte Redactie.
Vergun me in uiterst beknopte vorm een
antwoord te geven op de naar me voorkomt
eenigszins minder goed doordachte besprekiug
van mijn werk door de heer S. Ik wensch te
beginnen met de opmerking, dat de heer S.
voortdurend op de bijzaken de hoofdnadrvk legt
en de hoofdzaken laat rusten. 1) Gesteld een»
mijn fonetisch iiiteet» «at geheel verkeerd...
dan heeft men overal de gangbare spelling er
naast, zoodot men de transcriptie dei nood» niet
hoeft te gebruikend)?Gesteld het groote bezwaar
ligt in de nieuwe termen, die ik invoer... een
groot gedeelte van die termen wordt alleen in
opschriften van hoofdstukken of paragrafen
gebruikt en behoeft dut niemand te hinderen; een
ander gedeelte wordt op zoo voorzichtig» teij ze
langzaam aan in de beschouwingen ingevoerd,
dat leerling en leeraar alle gelegenheid hebben
om er zonder onoverkomelijke bezwaren aan
te mennen. Getteld^ de vorm van het boek, zoo
als het daar ligt, is voor het onderricht aan
tienjarige kinderen ongeschikt... dan kan men
óf die geschiktheid door 't weglaten van som
mige lastige gedeelten of door 't bijvoegen van
verklarende opmerkingen verkrijgen óf men kan
(in 't uiterste geval) het boek alleen met oudere
leerlingen gebruiken. Hoofdvragen zijn naar mijn
idee alleen deze: l- Ware en goede hoofd
gedachte*. 2. Mooie en heldere beichrijving''. 3.
Voldoende volledigheid voor de eischen der
lektuar? 4. Bruikbaarheid voor onderricht in
't algemeen? S)
Na deze algemeene opmerking enkele
bizonderheden: 1. De transcriptie a) de juistheid. Ik
heb voor de feiten van de franiche uitspraak,
waaromtrent ik geen autoritei kan of wil zijn,
de aanwijzingen gevolgd van een fransch
taalgeleerde, prof. Paul Passy, ook op die punten,
waar ik P. P.'s pronunciatie niet voor de beste
of beschaafdste houd. Ik deed in dit opzicht
hetzelfde als verscheidene schrijvers van taal
kundige werken in Frankrijk en daarbuiten.
b) de wetenschappelijkheid. Schreef ik een weten
schappelijk werk over fonetiek, dan zou ik niet
dezelfde transcriptie gekozen hebben, maar een
andere, die zich beter op alle verschillende talen
liet toepassen. Maar nu stelde ik me geen andere
eiseh dan 't grootste gemak voor de leerlingen. Het
spreekt van zelf, dat hier de uitspraak van de
leeraar die van de leerling bekeerseht en bepaalt.
't Is m. i. onbillijk en tevens onwetenschappelijk
aa laa taabl' enz. voor //wanvormen" uit te
maken. Met die dubbele a a, e e enz. wordt
natuurlijk in 't geheel niet bedoeld, dat de
uit