De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 25 mei pagina 1

25 mei 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1300 DE AMSTERDAMMER A°. 1902. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad il verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 25 Mti. Advertentiën van t?5 regels / 1.10, elke regel meer ? 0.20 - Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschlancl, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF J10SSE te Keulen en doot alle filialen'dezer firma. I N H O V Dt VAN VERKE EN VAN NAI'IJ: Een Dnitsche kabel of een NederlancUehe in In-lië?, II, (Slot). Verbetering van ons Onderwijs, II, door B. de Greve. De slavenhandel op Colebes, I. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Een zegepraal van arbeiders, door Is. Querido. KUNST EN LETTEREN: Schilderij-tentoonstellingen, II, door W. Steenhoef. Tentoonstelling van gebrniks- en sierknnst, door L. Lacomblé. De meubelconstructeur, door P. Doorn, beoordeeld door I. Gcsschalk. Bret Harte, (met portret), door Xenos. Droeve uren, door J. Hora Adema, beoordeeld door A. R. Theorie en .Practijk van het Britsohe Vakvereenigingswezen, door Sydney en Beatrioe Webb, ver taling van Henri Polak, beoordeeld doorjos. L. FEUILLETON : Dominee Helms. Naar het Duitsch, van Ma<x Dreyer, III. RECLAMES. VOOR DAMES: Uitgostootenen van de maatschappij. Nederlandsche Collectieve Pensioenvereeniging voor Vrouwen. - De Afiikaanderiu. Eigenaardig voorbehoedmiddel tegen verkoudheid, door F. J. van ildriks. SCHAAKSPEL. PINANCIEELE EN OECONOHISOHE KRONIEK, door D. Stigter. Het toepassen van slachtmethodes bij huisdieren, door E. van Gendt. INGEZONDEN. PEN- EN &OTLOODKR ASSEN. AD VER TENTIEI f V. . . a SkL . Een Duitsche kabel of een Nederlandsche in Indië? II. (Slot.) 'Germania verlangt al hartelijker en 'hartelijker naar het kleine gezegende ^vriendje. Natuurlijk, dat verlangen uit zich vooralsnog op de meest gemoedelijke wijs. 'Elke gelegenheid is welkom om ona itts tader te lokken, en vooral om ons het verlangen daarnaar toe te schrijven. Iets zco onscbuldigs als Kuypers reisje naar Duitschland, en »Van TecklenburgV uit stapje naar België, heeft, volgens de Frank furter Zeitung, de verhouding tusschen Nederland en Duitschland weder aan orde doen stellen. De zaak is: een tolverbond met Duitschland, waaraan dan ook Belgi zou deeinemefi ; maar allereerst een soort van politiek verbond ter verzekering van bet bezit der Hollandsche koloniën. Het waren »eenige Hollanders", die \óór drie jaar het onderwerp ter sprake brachten, toen zij met bezorgdheid zagen, hoe spoe dig Spanje zijn leste en beste koloniën verloor, terwijl zij de beduchtheid niet van zich konden afzetten, dat Groot Brittannie voor hot mogelijk verlies van Zuid-Afrika zich elders schadeloos zou stellen! Toen, zoo verzekert de Frankfurter, is spoedig genoeg gebleken, dat van die tolunie vooralsnog niets komen kon, zoowel ?om economische als om politieke redenen, maar ook wegens ->het nog altijd niet geheel overwonnen wantrouwen van verscheidene Hollanders tegen Duitschland" zoodat men alles bij het oude liet en de verdere ontwikkeling van de toekomst moest ver wachten. Nu we voor de tolunie op de toekomst hebben te hopen of te rekenen, zouden we, volgens hetzelfde blad, al vast met een klein stapje in die richting kunnen beginnen . . . door een Post unie te slui ten. Mogen wij elkaar alzoo nog niet om helzen, we kunnen elkaar dan toch de hand reiken hiertegen bestaan geen -onoverkomelijke bezwaren. ... En dat zulk ?een post unie rog iete anders dan een dub beltjes kwestie voor de belanghebbenden en correspoiideerenden is, maakt de Frankf. ons, en, naar wij hopen, ook den Neder landers, die op dit voordeeltje bedacht zijn, duidelijk in de volgende woorden: »Vielleicht ist der Herr Staatssekretür ?der Posten so freundlich, sich einmal beim Herrn Reicbskanzler zu erkundigen, welclten folitischen Werth d&rAbschluss cinerDcutschholliindisfhen Postunion f/ir uns habe'. Er wird dort ohne Zweifel erfahren, dieser Werth sei so gross, dass die Postverwaltung für ihn reelit gul 900.000 Mark opfern kunne." Het is overduidelijk, dunkt ons. Eduard Engel geeft in hetzelfde blad aan de zaak een ander voorkomen, door niet te spreken van een Duitsch-Neder landsche post-unie, maar van een MMeleuropiiiseher Postverein. Behalve Neder land worden dan aan Duitschland als postgebied toegevoegd: België, Denemar ken en Zwitserland. Al is het hierbij nu ook vooral om Nederland te doen, de Unie vertoont een minder politiek karak ter ten opzichte van ons land. Maar ook deze voorstander van een grooter Duitsch land als post-gebied vergeet daarbij de politiek geenszins... »dass ein solcher Postverband, für alle daran betheiligten Lander mehr als alle Friedenscongresse und Haager Verabredungen dem Frieden unter den Völkern dienen wiirde, das zu hoffen wird man schwerlich für einen verstiegenen Zukunftstraum halten''. Inderdaad, wie zou voor de kleine Staten de vredesdienslen van het Haagsche Hof van. Arbi trage Lég hooger durven stellen dan den zco verUederetden invloed van een post ume?! Maar, dan vragen wij toch waar om : van een post unie met Duitschland, en niet tevens van een met Frankrijk en En geland gesproken ? 't Gevolg van de door Duitschers beoogde post-uüie zou immers zijn, dat wij aan Duitschland ons nauwer aansloten, wat weder zeggen wil, dat wij in gelijke mate ons van Engeland en Frankrijk zouden verwijderen. De gemoe delijke heer Engel moest juist in zijn vredes-idealisme aandringen op een postunie tusschen Duitschland, Frankrijk en Engeland; want dat Nederland, Zwitserland Belgiëen Denemarken, Duitschland nooit den oorlog zullen verklaren, het zal hem bekend zijn; door alleen met die vier kleine staatjes te rekenen, krijgt die vredestirade zulk een zonderlingen klank. De rede van Prof. Anton, herhaaldelijk besproken, was een nieuw bewijs, hoe men in Duitechland op alle mogelijke manieren Duitschers en Hollanders gemeenzaam tracht te maken met het denkbeeld van een toenadering, waardoor Nederland en zijn koloniën, onder «protectoraat" zouden kun nen worden gebracht; anders nog gezegd, hoe wij ons van Duitschland afhankelijk behooren te maken, en het het medege bruik onzer koloniën hebben toe te staan, natuurlijk om te beginnen; wat het eind daarvan zal zijn, zou dan later wel blijken. In dit verband dient men de nu voor gestelde telegraafunie te beschouwen, die rechtstreeks van de Duitsche Jïegecring uitgaat, welke tot dusverre zich buiten tol-unie en post unie heeft gehouden. L', t men behalve op deze zichtbare vingerwij zingen in de richting van een langzame voorbereiding der gehoopte unificatie, ook op de zeer innige oranjegezindheid van het dynastieke hoofd der »stamverwante natie", en op de dynastieke verhoudingen die daaruit kunnen voortvloeien, dan zal men het waarschijnlijk met ons eens'hun nen zijn, als wij het gevaarlijkste vau Kuy pers handelingen op zijn Duitsch reisje zijn geheel onnoodig bezoek aan keizer Wilhelm achtten. Immers, daar bestaat reeds een toe schietelijkheid, die in hartelijkheid uit groeit, welke wij Nederlanders in onzen tijd allerminst behoeven te koesteren en aan te kweeken! Natuurlijk heerscht er, afgescheiden van politieke overleggingen, noch bij het Ne derlandsche volk, i;och bij ons zelf een anti-duitsche gezindheid. Wie zou de groote hoedanigheden van het Duitsche volk kunnen voorbijzien en een zekere ver wantschap in denken en gevoelen tusschen hen en ons willen loochenen ? De duitsche beschaving belooft in menigerlei op zicht den overigen volkeren en ook aan ons Nederlanders voordeelen van zedelijken en st< ffelijken aard. Ook mag men er niet aan denken het den Duitschers euvel te duiden, als zij dat stukske land, waardoor zij zich ten Wes ten van de zee gescheiden zien, met begeerige oogen gadeslaan ; dat rijkje van waterwegen en havensteden, hetwelk uit hoofde zijner ligging met het groote ach terland te samen zoo gemakkelijk als een eenheid kan worden beschouwd, begun stigd met koloniën, die schatten omsluiten. Wij gaan verder: Nederland en zijn be zittingen in Oost en West geheel on zelfzuchtig te gedenken, is het van den Duitscher niet itts meer gevergd, dan men met reden mag verlangen; vooral in een tijd als de ooze, nu zoo openlijk in de hoogste kringen aan de Spree de leer wordt, verkondigd, dat het materieel eigen belang niet slechts geoorloofd is in de politiek, maar als liet eenige, dat een landsregeering mag leiden, tot rcchixregd werd verklaard? Waarlijk, indien er geen uitingen wer den vernomen en leekenen /ich voordeden, die van een openbare meening in Duitsch land getuigden, welke verband houdt met een streven om Nederland in de allernauwste betrekking tot »das grosse Vaterland" te brengen, men zou toch moeten rekenen op de mogelijkheid, dat zulk een richting in de Duitsche politiek elk oogenblik kan te voorschijn komen, en daarnaar zijn politieke gedragslijn dienen te bepalen. Hoeveel te meer, nu die mogelijkheid al lengs bijzonder duidelijk op een werkelijklieid begint te gelijken ? Van alle politiek is de zorg om te dezen opzichte een zuiver standpunt zich te kiezen, de groote eisch welke de Re geering zich te stellen heeft. De binnenlandsche politiek met haar wisseling van partijmeerderheid dreigt nooit met een onherstelbare schade. Maar de vraag van onze zelfstandigheid en onafhankelijkheid, beslist over een onafzienbare toekomst. Hier wordt dus de hoogste ernst vereischt, want niets is meer beteekenend dan de eerste stap ; wordt hij verkeerd gezet... teruggaan is onmogelijk. Dit hebben zij te bedenken, die de telegraafunie nflpen aannemen e f ver werpen. Naar onze meening kan en mag er door 'een kleinen Staat, grenzende aan een groot Rijk, dat, om zoo te zeggen door een natuurwet gedwor gen* wordt het er op toe te Ifggen, hem te overhemchen, geen an dere heudirtg worden aangenomen, dan die welke in overeenstemming is met een vol strekte handhaving zijner waardigheid, en heeft hij dus een besliste weigering uit te spreken waar hij zijdelings of rechtstreeks gedwongen wordt tot het prijsgeven van eenig recht. Wij weten reeele larg dat, wat men ten onzent ook wurmt met verster king van leger en vloot, met den schijn, alsof het mogelijk zou zijn een groote mogendheid ons van 't lijf te houden, dit inderdaad voor het Moederlar.d en evenzoo voor de Koloniën van niet de geringste beteekenis is. Indien n of meer groote Mogendheden onder voe r hen gunstige omstandigheden een kleice ver nietigen willen, te keeren is dat niet. Maar moest het te onzen opzichte eenmaal daartoe komen, dan moge het Nederland sche Ve Ik het bewustzijn hebben, dat het onder den voet is getreden, zijn vrijheidavaan ongerept in de hanel. Dan zij het zich bewust zijn karakter te htbben bewaard, wijl het zich niet door serviliteit heeft, willen redden, of' zelf op eenigerlei wijs aanleiding heeft gegeven tot geiingschatthïg van zijn recht. Zeker van de tol unie, de pos-t-unie, de telegraaf-unie zullen ook in Nederland j verdeeligers gevonden worden. Belangheb benden, en onnadenkenden het meest. Aangaande de telegraaf-unie zal men zeggen, dat zij o, zoo onschuldig is. Wat heden Duitschland krijgt, schenken wij ] morgen aan Frankrijk enz. enz. en dan : ', die tijden van gecaar ! \ Maar het grootste gevaar voor Neder; land ir, zich met Duitschland te verbinek-n, geheel op de wijze, alsof 'net r,u reeds een vazalsiaat, va:i een bon? ^-in-jüt v,'re, v.'eg' schenkende haar onbetwist recht, haar ' zelfstandigheid en onafhankelijkheid op eigen erf. Dit, meenen wij, mag niet. Daartegen klinkt onze waarschuwing. Verbetering van ons Onderwijs. i IL Onze beschuldiging, een vorig maal hier ter plaatse geuit, was : de oprichters der Vereeniging tot Vereenvoudiging van Exa mens en Onderwijs zagen hun doel niet ] scherp omlijnd voor zich, voor het middel om eenig doel te bereiken hadden zij geen oog. Kr ontbreekt iets aan or.s voortgezet , onderwij i, aan dat onderricht voor »die talrijke burgerij, welke, het lager onderwijs , te boven, naar algemeene kennis, beschaving en voorbereiding voor de onderscheidene : bedrijven der nijvere maatschappij tracht''. l Onze middelbare scholen, door n man \ als een zelfstandig geheel georganiseerd, voldoen niet in allen deele aan die brcede . schaar. En het is niet ona middelbaar j onderwijs, dat hierin alleen staat; univerI seel is het verschijnsel. Terwijl hut lager ; onderwijs gaandeweg groeit, uit men in j verschillenden tongval zijn ontevredenheid , met de voorzetting. Men hoort over >;la ( CVise de l'Em-eiguement secondaire'', "The Curse of Eelucation", »R'?form der l,ö'beren ; Schulen." Booze menschen flui.-t.eren hier leelijke dingen. Waar de kwaal dien omvang heeft, maakt hit een ontmoediger.den indruk elen heer Bense te hooren verkondigen : »Het zijn de hooge eischen, gesteld voor toelating tot de inrichtingen van onderwijs bij Marine en Leger, die ons onderwijs bederven" (Maatschappelijk Werk, .1901 No. 12). Het woord srxamen" maakte heel wat tongen los. Ieder had hier zijn ervaringen ; uren kon men knusjes doorbrengen, elkaar verhalende allerlei zottenijen. En men ver telde veel van China en van manderijnen en van exameis voor ministers en kamer leden. En anderen, door dagelijkschen ! arbeid meer bekend met zenuwspel, hoorden we het vraagstuk een vorig maal bepraten. Een maatschappelijk vraagstuk be.-preke j men echter uit een oogpunt dier maat- | schappij. Er komt meer perspectief als we daar lezen : «Iedere menschelijke organifatie heeft in zich het streven naar een eigen ontwik keling, die, wanneer zij niet belemmerd of gecontroleerd wordt, den mensch zelf te machtig wordt. Sinds alom de openbare machten het onderwijs hebben gemaakt tot het voorwerp hunner aanhoudende zorgen, is het onderwijs een machtige organ'satie geworden, een wereld voor zich, iets wat onze Duitsche naburen weergeven door eerie samenstelling met het woord »wesen". Alle landen hebben nu hun »Unterrichtswesen". Dit wezen heeft, zijn eigen levenseischen, en het heeft met alle levende wezens gemeen het streven om voor die eischen bevrediging te ze eken, als het moet ten koste van andere wezens.... Hoe meer het schoolorganisme zich pëifectionneert, hoe meer slachtoffers het zal maker." (Gunning, Maatschappelijk Werk, 1901. No. 12). Deze Duitsche naburen, in dit verband ge noemd, doen ons een ontevreden stemming vermoeden. Zijn het reminiscentiën aan den »Emile" of aan «Sorne Thcughts coLcerning Education", die den spreker deze pogingen tot zelfvolmaking, gewoonlijk zoozeer op prijs gesteld, nu zoo weinig doen waar deeren ? Wenscht hij hier een zuiver individuee'e opvoeding te bepleiten ? Geens zins. Iets later toch prijst hij de groote voordeelen vau gezamenlijk onderricht. Maar hoe dan? Is het de openbare school, die het hier rnoet ontgelden, is de aanval gericht''op het administratief gedoe? De heer Gunning weet echter beter. Het is hem toch bekend, dat het steeds de ver schillende sociale verbanden zijn geweest, die ziel) de inrichting van het onderwijs htbben aangetrokken. Geen groote vtrandeiing, geen wezenlijke verbetering in eenig opvoedingsstelsel, waardoor een grooter aantal gebaai, werd, was ooit een zaak van particulier initiatief'. En wat die administratie betreft, deze tak van dienst is inmreis geheel gescheiden van de opvoeding. Het is duidelijk dat hem de schoen ergens ar,iitrs wringt. De school is den heer Gunning te vetl autonoom geworden, en heeft, hierdoe>r eJk leidend beginsel ver loren. Slechts door de gemeenschap kan haar een duidelijke opdracht \\orekn ge geven. Maar waartoe nu deze onrustbarende »conerete'' toelichting van boven aange haalde uitspraak: »S!a welk h ai el boek van paedagogie f p, elf. t ge wilt, oud e f' nieuw, allijd v r"'* ge R!,? een te re» P e's--!van den opvoeder vermeid, dal hij liet karakter en den aanleg van zijn kweekeling nauwkeurig zal bestudeeren, en daarnaar opvoeding en onderwijs inrichten. De onderwijzer e>p school is eenvoudig in de curnogelijkheid om aan dien aller eersten eisch te voldoen. Hij mag de karakters en den aanleg zijner leerlingen bestudeeren zooveel hij wil, maar hij meet hun een bepaald onderwijs geven en nog wel in een bepaalden tijd. Het onderwijs is al geregelel voordat de leerlingen er zijn, evenals het ambt er is voordat de ambte naar benoemel wordt, en daareiin is ook de leerling er voor het onderwijs, evenals de man er is voor het ambt, en niet om gekeerd." Maar hoe nu? de opstelling van een leerprogram al naar de geaardheid van het kind? een sophisme, waai aan Jean Jacques ook niet geheel en al vreemel is! Het zijn de functies van organisator en paedagoog', die hier in elkaar vervloeien. Voor eien eerste zijn de voorwaarden van belang, waardoor de itstaridhe/uding van het ras gewaarborgd en de vooruitgang van de gemeenschap bevorderd wordt. Voor hem de taak om te trachten e!e nieuwe geslachten geschikt te maken voor een leven al» liel eener komende maatschappij. De individueele paedagogiek echter ab straheert van het sociaal karakter van het kind, om haar eipgaaf door vereenvoudi ging van object te volbrengen. Het, ligt in den aard der zaak, dat zij haar stem het eerst doet hooren. De opvoeder heeft voorloopig slechts oe>g voor ht-t individu. Op kleinigheden meet hij letten, de ervaring toch heeft geleerd, dat schijnbare onbeduidendheele-n grooten invloed hebben op de ontwikkeling van den wordenden merscK Voorschriften wor den opgesteld, er vormt zich een traditie, ' die zich theoretisch tracht te rechtvaar digen. Opvoedingsleeren ontstaan. Goed bedoelel zijn zij voorloopig aim aan waar nemingen en feiten; eerst langzamerhand tracht men zich een meer preciese voor stelling te vormen van het te bewerken materiaal. Tal van indirecte waarnemingen worden verzameld, het experiment begint ook hier een groote bekoring op den denkenstrage uit te oefenen. Wel levert de kind-studie tal van waarde volle feiten, voor den opvoeder blijve ech ter de bestudeering van de wisselwerking tusschen hem en den leerling van meer belang dan het nagaan van de physiologische verschijnselen bij aandachts-concentratie, waarvan Winkler ons o. a. ver haald in zijn rede «Overlading". Van groot belang is hem verder een logische analyse van de verschillende vakken van onderwijs, noodzakelijk tevens voor een j critischéopstelling van hèt leerprogram. Met dit alles schommelen echter van de keten opvoeder-leerling twee einden vrijelijk heen en weer; gesl oten wordt die ' keten eerst door toevoeging van den scha kel, »gemeenschap". Sterk wordt de wenschelijkheid gevoeld van een tociologisch fundament der paeda gogiek. wenschelijk vooral met het oog op de doelstelling van het onderwijs. Gemeenscbap opvoeder-leerling en het daghet in den Oosten, het lichtet voor de opvoedings leer en voor de Arnhemsche Vereeniging. Lustig kan dan de heer Noordhiff gaan spelevaren op de opklarende wateren der paedagogiek. Zeker lijkt ons de weg, die uit de be hoeften der samenleving tot de constructie van een opvoeding&btelsel zal leiden, meer het doel tri ffend dan waar men zijn maxi men uit ajjrioristieche definities omtrent aard en bestemming van den mensch wenscht te deduceerec. »Wat we als doel der opvoeding stellen wordt bepaald door wat we als doel van dit leven erkennen. Welnu, ik meen, dat het doel van dit leven niet ligt in dit leven zelf, maar in het eeuwige leven". Eii van hetgeen Bierer.s de Haan (»Het vraagstuk eier beteekenis i van hypnose en suggestie voor de opvuel ding") hier vereier laat volgen, moge een oejgenblikkelijk f'atcineerenden invloed uit gaan, als poe tte,o is het e ns ongeschikt. | In de Eiicyclopaedia Biitannica noemt . Jarnes Mill ons a!s streven van den opvoe, dei: »Maak het indivirlu, zioveel ala elit . mogelijk is, tot een werktuig van geluk ; voor zich zeif in de ee-rste p'aats, daarna ook voor anderen". Maar Mill vergeet ons het begrip «geluk" naeier te omschrijven. En hoe groot een misverstand staat ons nu geboren te worden. Voor de eene is eüt summum bor.um een huzurenluitenaut, de ander droomt, voor zich een tene>r, een derde wcn&eht, zich Minister van Oiider! wijs. Ziet nu den pat<'agoe>g en actioii! ' G-;ef' aan eie n:en&cheli;ke vermogens een alzr/lige eintwikkeür-g, luidt een ander voorschrift. En mii-moedig zetten wii, opvoeders, e ns bij de pakken neer eïi b'peinzen het, de.ellooze van or.s strever, om tijd en werkkracht te geven aan de opTO'du.g van wezens, wier nittuur en btttui'tijirjg ons in zoo menig opzrcht een n.ysltrie is. *0nwetend in deze, van waar kont or.s de zekerheid, dat al ons streven nie-t ijdel is, ja ze-Jftt beslaat niet de kans eiat de zoozeer gfewei,schte ont plooiing doe-r ei.» vi tiken wordt benadeeld. Indocti surgunt et rapiunt ccelmm! i Neer1, euue Ratio Studioium niet gededuceerd uit een subjectieve levensleer. Niet uitsluitend in ons denken een rechtvaareiigirg gezicht voor een werken, dat de facto buiten ons denken omgaat. ! Maar uit de behoeften der san.enlevirg . de algen.eene begrijpen gevoimd, die ons kunnen dienen bij de opstelling van onze ' opvoedirgslier. j Bit, wat rie thee>rie betreft. i In eie praktijk in lijkt het or,s zeer gerrakkeJijk oru de indivieiueele en de sociale zijde van rie eipvoeding uit elkaar te hcueien. En toch, onze Arnhemmers, ze zagen het niet: hier de onderwijzer zoo veel mogelijk zoekend naar persoonlijk contact n.et zijn leerling, ginds de gemeen schap, waarvoor het vraagstuk een meer massaal karakter heeft. Nu voelt de heer Gunning zich klaaiblijkelijk meer l aangetiokken tot het emplooi van speler, elan tot dat, van regisseur, te oordeelen rp.ar zijn (.enigszins nijdigen uitval: »De gangbare cor.ventioneeie paedagogiek van iedere periode beschouwt het opgroeiend geslacht bewust of' orbewust r.ooit anders elan als de nieuwe lichtingen, die de open vallende plaatsen in de gelederen van het maatschappelijk leger hebben in te nemen,'" waarin o.i. het wooid pardagogiek" ondui delijkheid van visie veiraaelt. Maar deze persoonlijke voorkeur kan uit gedeeltelijk massaal karakter u ie t aan de opvoeding ontnemen. Er blijft hier een vraagstuk van integratie. De Arthemsche verecm'ging had zich met de oplossing van dit vraagstuk moekn bezighouden. Waar een verbeterde paedagogisehe vormirg de vruchten van den arbeid van den onderwijzer zal vermeer deren, dient men zich aan den anderen kant beter ep de hoogte te stellen van de eischen der gemeciifchap. ? O<jk nu leerde n:.en u Fiautch, omelat de maatschappij er u later orn zou vragen. Dit worde slechts ingezien, dut het ondoenlijk is voor ii om ons te vertellen wat het geheel ver langt. De brcede Eelare, voor welke horbecke aan het werk toog, spreke zich uit! Wordt dit inzicht, duidelijk, dan zal het mogelijk blijken om niet tot nchtsru>er te r.emen vcejr onze handelingen tegenover de meerderheid de: weuschen van een kleire minderheid, zoo eioei.de ook tal van f nderv. ijzers bevrediging schenkend in hun werken. Bij dezen kijk op de zaak was men waarschijnlijk minder blijmoedig dan thans aan het dwalen geraakt, hopende ejp steun bij het uitglijden. Men had den weg ge volgd, reeds vrijwel aangegeven door het Onderwijs Congres; er ware zeker minder kans geweest om te verdwalen in het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl