De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 1 juni pagina 5

1 juni 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1301 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. toepassing als de later evenzeer misbruikte woorden ,1ypisch", «gezellig", leuk", idioot.", kranig". Verschil in ontwikkeling, belangstelling, op merkzaamheid, energie, enz. heeft tengevolge, dat de reeks van voorstellingen, die door een woord in 't bewustzijn geroepen worden, bij twee personen nooit gebet l dezelfde kunnen zijn. Een vertaling, al is die ook nog zoo nanwkearig, kan nooit geheel aan het oorspron kelijke gelijk zijn, vooral niet, waar het literaire meester-werken geldt. Niemand zal, de identiteit van Ndl. «steen", Hd. stein", Eng. stone" en Fr. »pierre" ont kennen. Maar hoe spoedig houdt, op minder eenvoudig terrein, de vergelijking op. De woor denboeken der vreemde talen geven achter het Nederlandsche woord dik wij's een geheele reeks van vreemde woorden en omgekeerd. Welk is in een bepaald geval het beste? Elk dier woor den heeft tijn betrekkingen, en het is gemakkelijk in te zien, dat de begrippen elkander maar zelden volkomen zullen dekken. Vandaar ook bet moeilijke van het lezen in een vreemde taal. Voor velen staat m. i. h^t lezen van een boek in een vreemde taal gelijk met het lezen van een vertaling daarvan in telegram-stijl. Een bibliotheek van vertalingen gelijkt eea schilderijen-verzameling van copieëu. Ook de gevoelswaarde der woorden komt hierbij iii aanmerking. Erdmann (bl. 112) vergelijkt Fr. se promener" met Hd. «spazieren gehen" en lustwandeln." Se promener" heiszt eigentlich sich vorführen" und diese Grundbedeutung klingt auch heute noch leise mit an für den, der Ohren hat, zn horen. *Sich vorführen," das heiszt gesehen werden wollen, sich im g nstigen Lichte zeigen, und diese fiedeutung giebt dem französischeu Ausdruoke eiuen leichteu Beigeschmack von Theatralik und Pose, den die deutschen Wörter sioher nicht haben. Das veraltete «lustwandela" klingt wohl etwas affectirt, lückt aber das eigene Geuieszen in den Vordergrund und uimmt jedenfalls keineu Bezug auf Andere oder gar auf Zuschauer wie das französische se promener." Duidelijker is het volgende: Toen Gerhart Hauptmann's Hannele" te Parijs in Fransche vertalipg werd opgevoerd, keurde een Duitsch criticus het af, dat der Fliederduft" weergegeven was door Ie parfum dés lilas/' Ik. kan het niet helpen," zoo schreef hij, maar ik voelde mij op eenmaal in een kapperswinkel verplaatst.' De criticus vergat, dat «parfum" hier voor de Francchen niet de zelfde beteektuis bad als voor den Duitscber, die het woord in verband brengt met een kap perswinkel, het zelfs bij voorkeur in dat verband bezigt. Zoo kannen vreemde woorden en bastaard woorden een viezigen bijsmaak krijgen en daar door ia het ook te verklaren, dat woorden als «pantalon," chemise," troisième," enz. lang zoo druk niet meer gebruikt worden als vroeger. Zelfs kan een modern woord een komische uitwerking hebben, waar die in het geheel niet bedoeld wordt. Bij de première van de vertaling eener Fiansche tragedie in het Grand Théatre barstte het talrijk publiek in een schaterlach uit toen er gesproken werd van een Romein" in een sousterrein." Het bijzonder moderne isousterreiu" werkte zeer komisch, omdat men er heel wat anders bij dacht dan bedoeld werd. Hierbij sluit aan, wat Otto Gildemeister over den strijd tegen de bastaardwoorden schreef (Deutsche Rundschau 1886): Es ist, glaube ich, der deutscheu Sprache eigenthüaüich, dasz sie in niederen und mittlereu Begriffskreisen dem fremden, in höheren dem vaterJandischen Worte den Vorrang des Adels verleiht. Diner und Souper ist vornehmer als Mittagessen und Abecdbrod, aber es klingt wie eine Eatweihung, wenn wir das christliche Sacrament das heilige Souper" nenuen horen, viahrend der Englander the Lords suppei" unbefangen sagt. Die Fauteuils schmückeu den irdischen Salon, aber im Göitersaalthionen die Unsterblichen auf goldenenStühlen. Nicht Damen, sondern edle Frauen sind die Hüterinnen der guten Sitte. Ein kiuger Maun respectirt vielleicht die Vorartheile der ungebildeten Menge, aber er kanu sie nicht achten. Der Polizeiprasident ist ein Chef, der Kaiser ist unser Oberbaupt", enz. Zoo hebben vele woorden een eigenaardige gevoelsvt aarde, zoodat zij slechts in gemeenzamen of in hoogeren stijl gebruikt kunnen worden, bijv. wijf, gemaal, echtgenoot, paap, maagd. De beteekenis van Hd. Weib, Gattin, Frau, Gemahlin vindt men uitgedrukt in het door Erdmann (blz. 87) aangehaalde versje: Man ist glücklich mit dem Weibe, Znfrieden mit der Frau, Lebt so so mit der Gattin, Arrangirt sich mit der Gemahlin. Man wird geliebt von dem Weibe, Gut behandelt von der Frau, Aestimirt von der Gattin, Geduldet von der Gemahlin. Siirbt der Mann, ist untröstlich das Weib, Es Irauert die Frau, Nach einem Jahr beirathet die Gattin, Nach sechs Wochen die Gemahlin". u. s. w. J. WoLTHUIS. NIEUWE UITGAVEN. Het leven van Jezus, door JAN MACLABEN,vertaald door ds. 8. A. BALJON. Afl. 1. Comi pleet in 12 afleveringen. Utrecht, C. H. E. l Brerjer. De Architectuur in hare hoofdtigdperken, dóór HENRI EVERS. Afl 4 Griekenland?De Romeinen. Groningen, J. B. Wolters. Adresboek voor de Tabaks Industifein Neder land, bevattende een e naamlijst van grossiers en handelaren in tabak, commissionnairs en makelaars in ruwe tabak, tabak-, sigaren- en sigarettenfabrikanten, grossiers en agenten in in sigaren en bewerkte tabak, alsmede van winkeliers in tabak, sigaren en sigaretten, fabrikanten van machineriën, behoorende by' tabak-, sigaren- of sigarettenfabricage. Stoom drukkerij Henri Berger, 's Hertogenboscb. Het gemeente-arch-ef. Verzameling van be scheiden voor de gemeente-administratie, met jasrlyksch alphabeiisch register. Ie jaarg. Ie afl. Groningen, J. B. Wolters. Verslag van bet Genootschap 'Liefdadigheid naar Vermogen" over het jaar 1901. De Vorst, door N. MACHIAVELLI. Uit het Italiaansch vertaald door J. F. JELGKBSMA. Amsterdam, S. L. van Looy. immiiiiiimiiiiiumiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiniiiiiniiniiiiiiiiiniininniiiinnnntiiiiniiiiiiiiiininiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiini iimmii IMIIIIMIMIIIIIIIIII iiiinmmiiii iiiiiiiiiiiniin 1111 iiiiiiniiii min umi 1111 mmiiiiim UMI n im iniiiiiiiiiiiiiitii n iiimimiiiiiicmiiiiiimiiiimiiimm DAMEjg. Voor Ie tóettazen". Verslag der werkzaamheden van de vereeniging voor gecondheidskoloniën te Rotterdam, gedurende het jaar 1901. Ik ken niets treuriger, niets wat mér den gevoelenden mensen aangrijpt, dan de aanblik van zoo talloos vele bleeke, stumperige kinderen uit de achterbuurten onzer groote steden. Na jarenlang, bgna tot volwassen leeftijd, op het platteland te hebben gewoond, heelt m\j daarna in het stadsleven, dat in menig opzicht zooveel vóór heeft bij het enge dorpsbestaan, niets zoo zeer tegen de borst gestuit als het leven der kinderen nit de krotten, achter- en bovenkamertjei van de zijstegen en klompenbuurten dezer stad. Met diep medelijden zie ik ze rond-wentelen in duistere portalen, in gangetjes en sloppen, op de vieze keien vóór de deur, wa»r onophoudelijk gerij van voertuigen als een voortdurend gevaar hen omgeeft. Ik vraag mij af, of. die kleine bleekneuzen het gelag mee moeten betalen voor de slechte inrichting onzer maatschappij, die hen nu eenmaal zoo heeft beschikt, dat zq hunne jonge leven moeten slijten daar waar geen groen, geen bloemen, geen zandhoopen en ruimten om te stoeien en te springen, waar zelfs nauwelijks de zonne stralen zijn? Moeten slijten op kamertjes waar geen vriendelijkheid wjjl geen zonlicht, geen gezondheid, wijl geen trissche lacht wonen? Moeten deze kinderen daarvoor boeten met hunne gezondheid, met den blos van hunne wangen, met hunne frischheid, hunne volheid ? ... Er zijn er, die er dóór groeien, die tösh sterk en krachtig worden. Maar o l er zijd ook zoo talloos velen, die heel hnn jeugd die bleekheid meedragen, die nooit veel meer worden dan gedrochten, omdat zij nooit, nooit genieten van het heerlijke zomerleven daar buiten, die nooit -zien de wuivende koren velden, die lich niet vermeien in de lommer rijke bosschen, die niet inademen den weelde geur der bloemen, het weelige gras... Dat is een zwarte vlek op het stadsleven, die pijnlijk aandoet zoo dikwijls de kinderen nit de achterbuurten, de kwijnende bleekneuzen, voor onze oogen komen; het is een zware tekortkoming van ocs gemeenschapsleven, dat zÜzoo duizenden dier arme kinderen in die troostelooze, sombere omgeving laat voortleven, verbleeken, verkwijnen ... Dat wordt gevoeld in breeden kring van gegoeden. En dit besef, nit diep gevoeld medelijden met deze stnmperdjes, die alles wat den kinderen mooi en schoon en heilzaam is, moeten derven, is ook de aanleiding geweest voor de oprichting van de Vereeniging voor Gezondheids-koloniën. Op dit gebied kan Rotterdam met eere genoemd worden. Vóór mg ligt thans weder het Verslag der Vereeniging, thans, vermeldende hare werkzaamheden ge durende bet jaar 1901. Er zijn soorten van ?liefdadigheid", die onaangenaam aandoen. Déze liefdadigheid, om elk jaar een aantal van de zwaksten der arme kinderen beurtelings uitte zenden, naar uitgezochte mooie en gezonde plekjes, pr\js ik gaarne; ze is wel mee de beste soort liefdadigheid, die ik ken. In afwachting van tijden, die andere, betere toestanden zullen brengen in onze maatschappij, waardoor zulke vacantie-koloniën niet meer behoeven af te hangen van particuliere liefdadigheid, is het een schoon werk, waarvan kennis te nemen u verkwikt, omdat gij mee gevoelt het geluk, u mee koestert in den zonneschijn, die hier aan de kinderen geschonken wordt. De Rotterdamsche vereeniging, die tot een der beste in binnen- en buitenland gerekend word, bezit thans twee panden, waar zij 's jaarlijks hare koloniën herbergt; n te Oostvoorne, het gezonde badplaatsje in den Noord-oosthoek van het eiland Voorne,het andere te Ulvenhont, hoog en gezond gelegen in de nabijheid van Breda, met boechryke omgeving. Gedurende 1901 werden er negen koloniën uitgezonden elk van 40 a 42 kinderen. De eerste kolonie trekt in 't laatst van Mei naar zyn tydelyk buiten, de laatste keert omstreeks midden September terug. Wy'l de vereenigirg op genoemde plaatsen over eigen gebouwen beschikt, kunnen dezen zoo ingericht worden als men zelf verkiest. Daar vermaken zich dan de kinderen raar hartelust, daar kunnen ze stoeien en springen, daar zijn ze den gan senen dag in de zocnewarmte met frissche lucht aan het strand of op de heide. En als ze terngkeeren, zijn de ouders tot tranen toe bewogen, hunne bleekneuzen zoo vroolyk en ver brand door de zon weer terug te hebben. Van de 340 halfzieke kinderen, die in de kolonie ver bleven, wordt de uitslag als volgt medegedeeld : 32 kinderen bijzonder veel verbeterd; 156 kinderen veel verbeterd, 61 tamelijk verbeterd; 61 niet blijvend verbeterd, doordat de ziekte terugkeerde; 4 overleden; (26 verhuisd). Na terugkeer uit de kolonie, worden aan de zwakste en armste kinderen pakjes bons uitgereikt, 60 stuks ieder voor n glas melk, persoonlijk 2 maal daags te gebruiken in een der filialen van de Rotterd. Melkinrichting. Wanneer deze bons opgebruikt zijn, moeten de meisjes zich weder vertoonen en zoo noodig, ontvangen z\j dan weer een pakje bons. De gewichtstoename b\j de kinderen ra hnn vakantie varieert van 2?9 pond. Vooral bij de kinderen die naar Oost- Voorne gaan, werkt de zeelucht veel goeds nit. Jammer is het alleen, dat... zoovele ouders, die hunne kinderen zoo gaarne van zulk een uitstapje zouden willen laten genieten, moeten worden afgewezen. Er wordt vastgehouden aan den regel, dat alleen op attest van den ge neesheer de kindertjes worden aangenomen; maar het blijft desniettemin te betreuren, dat zoovele kinderen die, hoewel niet ziekelijk zijnde, toch de vrije lucht noodig hebben, moeten worden afgewezen. De vereeniging telt thans 302 leden. Stellig een miniem aantal nog voor een groote stad als Rotterdam. Van dezen werd ontvangen aan bijdragen ? 1609. De gezamenlijke inkomsten der vereeniging bedroegen / 658963)4, de uitgaven ruim f 400 meer. Zoo is dus de ficancieele toestand niet gunstig te noemen. De kosten voor eea verbluf van drie weken, inclusief de reiskosten, bedragen per kind te Ulvenhout /12.31, te Oostvoorne f 11.34. Op weelderigen voet leven zy dus niet. Moge toch deze vereeniging van wat ruimer financiën worden voorzien, opdat zij haar hoogliefdernk en nuttig werk kunne uitbreiden, waaraan zoo dringende behoefte wordt gevoeld. Rotterdam. X. Heen en Weder. Opgeraapte schetsen, door Mevrouw MAC LEOD (geboren Sophie Fredirico). De Nederlandsche Boek handel, Antwerpen-Gent. Niemand zal voordat hy' dit boekwerkje van 183 'bladzijden heeft ingezien, vermoeden dat men hier te doen heeft met eene nalatenschap. Men bemerkt dit eerst op de laatste pagina, waarop plotseling de laatste der elf schetsen onafgemaakt voor ons ligt en zij die ze «opraapte" met enkele woorden mededeelt dat deze laatste onvoltooid gebleven is »ten gevolge van het overlijden van Mevrouw Mac Leod, gestorven op 25 Mei 1895." Vóór haar dood droeg de schrijfster aan haar schoondochter op, het boekje, haar boekje, nit te geven. Deze kweet zich van die taak zoo sober mogelijk. Geen inleiding, geen slot. Dat zal misschien door enkelen vreemd gevonden worden; doch ons komt dit voor te zijn eene schoone kwijting der gegeven opdracht, met den wensen, geen oogenbhk de aandacht af te leiden van de vrouwe die met zooveel hart haar schetsen schreef en te midden van dien arbeid de pen moest laten rusten wijl zij zelve tot de eeuwige rust geroepen werd. Dat Mevrouw Mac Leod niet schreef uit zucht naar roem, maar om werkelijk iets goeds te doen voor anderen, straalt uit elke bladzij, uit elke schets opnieuw de lezers tegen. Mevrouw Mac Leod wilde ons iets leerren, maar daarbij niet vervelen met dorre lessen zonder geest en leven. Daarom putte zij uit de eenvoudige bron der werkelijkheid. De door haar geschetste personen 't is zoo te merken hebben geleefd, gehandeld en gesproken zooals zij het vertelt. Zeer waarschijnlijk heeft zy ze alle gekend en daarbij dikwijls gedacht aan het ?zegswoord" van hare Grootmoeder, dat zy' als spreuk bij den titel liet afdrukken : Z\j zijn rijke, die God gelijken. Ea arm die geen ziel en hebben. 't Zyn dus in 't geheel geen «brave menschen" allén, geen voorbeelden van alle mogelyke deugden, die zy ons hier voor oogen toovert met eene eenvoudigheid en tegelijk groote zekerheid van lynen, zooals ik ze zoo gaarne vereenigd zie, wy'l men dan zoo spoedig de personen niet alleen hoort maar ook ziet, met hen medeleeft, met hen voelt en, al naar't valt, met hen juicht of ly'dt. De plaats waarheen de schrijfster ons voert, is Oostende de zeehaven in West-Vlaanderen waaraan voor zoo menigeen aangename herin neringen verbonden zyn, »het tchooce Ostende" zooals men het in Oost-Vlaanderen menigmaal hoort noemen met iets zachtst in de stem, alsof men da;ir in den aanblik der zee gevoeld heeft, dat het leven heerlijk is al geeft het niet enkel genot, al t bat s niet dat genot dat op den duur 'Oververzadiging" schenkt en dan tegen staat. Daar, in dat Ostende, leeren we allereerst bazinne Baroen, de vrouw van een loods kennen, die een kruidenierswinkel heeft maar ook nog kamers verhuurt, en zoo op een goeden keer een echtpaar (»buitenlanclsche menschen") huisvest, waarvan de vrouw na de geboorte van een dochtertje sterft. De vader, een »$upercargo op een koopvaardyschip", moet weer verder en laat z'n kind >een arm krekeitje" aan de zorg der bazinne over. 't Krekeitje blykt daar al heel gced te zyn aangeland. Jammer genoeg kan de vader zich nimmer in den aanblik van z'n bloeiend >mooi opgegroeid meisje" verkwikken. De tyding van 't vergaan van het schip brengt geen verandering in het gelukkig lot der kleine Maria. Het hart van vrouw Baroen heeft dadelyk over haar beslist en als zy het met haar man overlegt »om hem te laten gevoelen dat hy de baas van den huize was en hem de eer te geven die hem toekwam", leeren we in eens het ronde zeemanshart kennen. Hoort hem na een paar trekken ajn depy'p: «Wel vervloedigl wat steekt het op een kind min of meer? Het zal daarop niet aankomen. Wie er v\jf kan voeden, kan er wel zes de kost geven. Nietwaar m'n keuninginne?" En toch gevoelt Ketje later dat zy' geen eigen kind dier zoo goede, onbaatzuchtige lieden is. Zy is de >keppe" zooals men in Vlaanderen zegt, de jongste van »de bende", maar ze is ?gekweekt" en wat de menschen voor de toon bank in hun praatgraagheid babbelen, dat voelt zy en het maakt baar iets anders dan de eigen kinderen, wat haar wel zeer beminnelijk maakt, doch tevens beslist over haar later leven dat niet zoo heerlijk is als hare zonnige jeugd. Haar huwelijk met Mijnheer Frans Vanrankendaele is een triomf voor een eenvoudig i,aaisterke. Die man is ook niet iemand die men slecht kan noemen. Toch zal niemand bet een bizonder gelukkig paar achten. Hare groote onderworpenheid, haar hoog opzien tot haar Frans wordt goed geteekend, zonder dat wy' boos werden op de trouwe Neeje (Agnes) die nooit eens durfde doortasten als zelfs met hare eenvoudigste en natuurlijkste wecschen geen rekening gehouden werd. Die ?voorzienig heid" van Mynheer Frans is anders onuit staanbaar genoeg om eene gewone vrouw 't behoeft volstrekt geen Feministe te zyn! nu en dan het bloed naar 't hoofd te jagen. Hy is het type van een zelfgenoegzaam man zooals wy er alle onder onze kennissen wel eens eentje ontmoeten. De juffers Euphasie en Euphrasine, die slechts op het uiterlijke afgaan en niet door gedrongen zyn tot de innige roerselen van het hart harer huisnaaister (dat zou trouwens ook niet zoo gemakkelijk zyn geweest!) zouden zeker vreemd hebben opgehoord als iemand haar verteld had, dat het door haar aange moedigde huwelyk niet geleid had tot geluk en innerlyken vrede aan beide kanten. Zoo'n flinken man zouden zy voor zich zelve begeerd hebben, ware hy in haar jeugd maar te vin den geweest. Wat een schat van lev^nuwyüheid schuilt in ?Kleine Mie" l Die achteruitgang door het overlyden van het hoofd des gezins is zoo gewoon. De zegen van den arbeid die Madame Duchatel haar leed minder diep doet gevoelen, haar moed en vertrouwen geeft op de toekomst, haar de «gouden boterham" brengt, maar niet zonder tranen: wat schildert Mevrouw Leod hem met fijne trekjes. Groote Mie moge dan ?een Vlaamsen geluk by haar ongeluk" hebben, ook wy' weten van dat geluk mee te praten en 't zal wel in elk land hetzelfde zyn. Oreral zal men dan echter ook wel lieden aantrtffen als de kennissen van Madame Du chatel uit Antwerpen, en niet ieder is daar tegen bestand. Zoo zullen we haar dan ook niet hard vallen over het feit half en half een dwaling dat zy' met kleine Mie in 't kleine huisje, 't eigendom van nicht Johasna, te Ostende trekt. In dat «krupuutje" leert kleine Mie kanten maken, het vak dat moeder eerst leerde omdat zy zoo graag netjes wou zyn, waarmee zy' later anderen hielp neijes worden. O r. der de les vertelt moeder Mie allerlei lieve sprookjes en zoo rypt de ver beeldingskracht van het kind en is haar leven minder prozaïsch, al lykt de eene dag ook wonderveel op de andere. Maar dan komt na den dood van haar moeder voor haar een vreesel$ke tyd van eenzaamheid, totdat buurvrouw Lotje, de moeder van Adolf den zeeman, die pas enkele weken te voren raast het huisje van Madame Duchatel was komen wonen, haar komt troostten en het kleine Mie blykt, welk eene goede buur zy aan »die vervelende Lotje" heeft. Haar terneergedrakt gemoed vindt by de om haar zoon bekommerde vrouw juist wat zy noodig heeft en die vrouw hecht zich aan haar met groote toegenegenheid. De bewijzen daar van zyn vele, doch alle even ... onbeduidend zeker niet! maar toch zoo klein dat slechts eene' goede opmerkster als deze echiyfster ze weet weer te geven voor wat ze voor Mie en haar buurtje waren. Hare beachryving van den tempest (storm) op de kust, waai heen ook de weduwe van Steenburg zich door Mie laat leiden, om Adolf te zien binnenvaren, op het geroep van een paar voorbarige menschen dat de Rosalie, zyn schip, voor de haven is: die schildering is zóó, dat men al 't beschrevene zelf mee doorleeft tot men weer thuis is in de kleine woning, waar de moederlijke vriendin niet weer tot zich zelve komt, maar weldra sterft. Een mooie droom wordt tegelijk met haar ten grave gebracht. In den eersten tyd komt kleine Mie Lotje's zoon niet te zien. Eerst in een latere schets ontmoeten we die twee en dan als de beste maats: moeder Lotjes lieve lingen vinden elkaar. De Twee visschsrsirouwen deden ons denken aan het stuk van Heijermans. Hoe kalm gaat menig leven voort, vergeleken by dat van de zeemansvrouw, de moeder van jongens die mee moeten zwalken voor het brood reeds voordat zy' nog een onbezorgde jeugd genoten! In elke schets vinden we nieuwe personen, maar ook de reeds bekend geworden figuren successievelijk terug, in allerlei omstandigheden zccals deze zich voordoen in 't dagelyks leren van een havenplaats. Met echte Vlaamsche gemeenplaatsen in het gemeenzaam discours is elke bladzyde een eigenaardig afbeeldsel geworden van onze goedhartige naburen met hun levendigen geest, meer uitgelaten wijze van spreken en doen. Wie het voon echt heeft gehad, met die gulle luidjes kennis l e u. aken, hun ocdeilirg verkeer ten beetje meer van nabij gade te slaan, zal bij de leziig \an dit zoo eenvoudige boekje een genot smaken dat slechts herinnering geeft aan wat goed was en tot tevredenheid stemde. En tevens ontsnapt n by' de lezing somwijlen een >tout comme chez nous!" want landaard en taal of uitdruk king van taal mogen iets verschillen, typen als de door deze schrijfster geteekende vindt men ook ten onzent; geen enkele is zóó dat iemand haar onbegrypely'k vinden zal. Met kalm genoegen, voor uitspanning, kan ieder volwassene dit boekwerkje lezen en valt het, by ongeluk, uw kind in handen, het zal geen kwaad stichten, al bevelen wij het voor kinderlectuur daarom nog niet aan. Mogen vele koopers deze nalatenschap aanvaarden met hetzelfde dankbare gevoel als waarmee wij het een plaatsje gaven in de rij onzer gewaar deerde ontspanningslectuur! G. C. STELLINGWERF?JENTINK. Leeuwarden, 17 April 1902. Internationale Knderlitetrair. Iivee geschtedkundige werkjes,door de Hamburger Jugenduchriften- Ausschuss aanbevolen. Gutenberg, Ein Zeit- und Lebensbild ^ns dem loten Jahrhnndert, von ARNIM STBIN. Uitgave Waisenhaus, Halle a/S. Hoewel wij, Nederlanders, in den laatsten tyd wel te weten z\jn gekomen dat er geen bepaalde bewijzen voor zyn, of onze Laurens Koster het geweest is, die de boekdrukkunst heeft uitgevonden, zyn sommigen van ons ik ben er zeker van toch nog wel een beetje pikant op Gutenberg, die zich voor Duitschland die eer wil aanmatigen. Gelukkig dat in dit boekje een noot voorhomt van den vol genden inhoud: ?Het gebruik van gegoten letters is de eigenly'ke kern van Gntenberg's uitvinding. IQ alles wat hy' te voren had uitgedacht en tot stand gebracht, had hu reeds andere voorbeelden en voorgangers gehad. Hier echter was iets abso luut nieuws gevonden, en van dezen dag afaan heeft men te rekenen, wanneer men Gutenberg pry'st als den uitvinder der boekdrukkunst. Ziet ge, dat is een troost voor ons nationaal gevoel en nu kunneu we dit interessante boekje gerust lezen. Want interessant is het. Niet alleen de verzekering, die de schryver ons geeft in zyn voorrede, maar ook de geheele behandeling der stof, waarborgen ons, dat dit werkje geheel op historische gegevens is ge baseerd. Slechts hier en daar heeft de scbry ver zyn fantasie laten werken, maar dan ook steeds met de grootste soberheid en zelfbeheerscbing en alleen met het doel, om de authentieke bescheiden die ons over Gutenberg zyn bewaard gebleven, op waarschijnlijke wyze aan elkaar te verbinden. Die arme Gutenberg I Ook hem trof het lot van vele andere uitvinders en denkers: dat hij n.l. overal bedrogen en beetgenomen werd en dat anderen met het profijt van zyn jarenlang zoeken en tasten gingen stryken.Toen, zooals nu, wie herinnert zich niet dien ongelukkigen uitvinder in een van Dickecs' romans (IB 't niet in »Little Dorrit")? Maar in die tijden van strijd en onrust was men bovendien nog aan allerlei andere gevaren blootgesteld, die dan Gutenberg ook Met gespaard zyn gebleven. Wat heett de schryver een nobele, sympathieke figuur gemaakt van dezen talent v oliën en scherpzinnigea man, dit groote kind in wereldsche aangelegenheden ! En wat een mooi beeld geeft hy ons van het leven en denken in dien tyd! Voor de »reifere Jugend" is dit boekje zeer aan te bevelen. * * * Libentbilder. Aus der teueren Geschichte, door WILHELM PFEIFFER. By denzelfden uitgever, is ook zeer stellig met talent en veel animo geschreven, maar deze schryver is veel minder objectief en daardoor heeft zyn boekje onein dig minder waarde. Evenals zoovele andere Duitsche boeken, is ook dit te eenzydig waar het de nationale helden en vorstelyke personen geldt. Als een onzer nieuwere historici dit in handen kreeg, zon hy' er nog al kantteekeningen bij kunnen maken, dunkt me. N. V. HlCIÏTL'M. Stationswert, Om te vooikomen dat meisjes misleid worden en in verkeerde handen vallen, treft men in sommige groote steden van het buitenland op de stations by aankomst der treinen dames aan die de meitjes afwachten en al wie dat begeeren gaarne met goeden raad en voor lichting dienen. Zulk een stationswerk is nu ook te Amster dam begonnen. Voortaan zullen vrouwen en meisjes op het Centraalstation te Amsterdam alty'd een of meer dames aantreffen, kenbaar aan eene broche met de woorden: «Bescherming van jonge meujes", die op een licht blauwen band op den arm of op een roset aan dezelfde kleur op de borst wordt gedragen. Deze dames, aan wie ieder meipje gerust haar vertrouwen kan scheijker, ?y'n gaan e bereid kosteloos gewenBchte inlichtingen te verschaffen, die ieder meisje bevorderlijk kunnen zyn om ge rust en veilig te Amsterdam te verkeeren. Zy' zyn daartoe o. a. voorzien van kaarten, ver meldende het adres van het tehuis Koningin Wilhelmina, het Vrouwenlogement Tehuis en andere nuttige wecken. HiMinmiuiinHi De Bode der Helaring-gettichten. Gedenkavonaen te Stratford-on-Avon. Een menuet. De Bode der Heidring-gestichten, nummer van 15 Mei jl., richt aan dag- en weekbladen een verzoek waaraan wy gaarne voldoen, namelijk overname van het volgend bericht: Het bestuur der Chr. Normaalscbool te Zetten stelt op nieuw eenige halve beurzen van ? 200 beschikbaar. Belanghebbenden behooren zich vóór 15 Juni 1902 aan te melden by' de directrice mej. J. J. Weyland. Vereischten van toelating tot het examen, dat daarvoor gehouden wordt, zyn: 1. de leeftijd van ten minste 14 jaren. 2 informaties. Men voege dus by zijne aanvrage hetzy schrif telijke verklaringen, hetzij aanwijzing van persoden, die getuigenis willen geven omtrent: a. de christelijke gezindheid, b. de kundig heden, c. de familieomstandigheden, d. de ge zondheid der candidate. Het bestuur behoudt zich het recht voor de candidate geen halve beurs toe te kennen, wanneer het de aanvrage niet kan billijken. In dat geval kan de candidate, mils zy' vol doet en er plaate is, voor de volle som (? 400) worden geplaatst. *** Van 14 April tot 3 Mei j!, zyn te Stratfordon-Avon, geboorteplaats van Shakespere, voor stellingen gegeven ter eere van hem >who was Lot for an age, but for all time" en die, drie honderd-acht-en-dertig jaar geleden geboren werd in bovenvermelde plaats. Inhet»Memorial theater" aldaar, werd door de keur-troep van Benson, bij wie niemand minder dan Ellen Terry voor die gedenkwaardige avonden was geëngageerd, een série stukken van Shakespere gegeven: »Henry the Fifth", »Twellth Nigbt", ?Heniy the Eighth', »the Meny Wives of Windsor", >the Tamirg of the Shrew", »Kisg Lear", «Romeo and Juliet", «Hamlet". Ellen Terry vervult in «Hendrik de achtste" de rol van koningin Katharine, die aan het slot van het vierde bedryi het engelenvisioen heeft, waarvan zy getuigt aan Griifith haar kamerheer en aan Patience haar kamervrouw: »Saw you n o t even now, a blessed troop Invite me to a banquet, whose bright (aces Cast thousand beams upon me, like the sun? They promised me eternal happiness; And brought me garlands, Griffitb, which I feel I am not wortby yet to wear." Als hél klein meitje was Ellen Terry een van die engeltjes uit het visioen der koningin, en wel »the top-angel", het engeltje dat boven de anderen zweefde. De meitges, in lange witte gewaden, hingen aan metalen draden om haar ranke lijfjes bevestigd. Het visioen werd desty'ds door gas verlicht. De kinderen ademden gedurende eenige minuten de scherpe, heete gaslucht in. Op de repetities ging alles goed, op een der uitvoeringen moest men zeer haastig de kleine Ellen Terry losbaken; zy' zweefde het hoogst en had het meeste bieder van de warmte en van de gaslucht. De kleine, lieve ?top- angel" was geheel bewusteloos. Met kunst en vliegwerk bracht men haar weer by. Ware dit niet gelukt, Engeland zou zyn grootste tooneelspeelster uit onzen tyd, nimmer gekend hebben. Wat zou onze temperamentvolle en geest driftige Shakespere-bewonderaar, Willem Royaards, genoten hebben, indien hy de voor stellingen te Stratford-on-Avon, had Ly gewoond I *«* In het theater van »Ia divine Sarah" is een benefice-voorstelling gegeven voor den acteur Dieudonré. De zaal was propvol. Uitgelezen publiek. Om etryd had ieder zich met veel moeite en voor grof geld een uiterst beschei den plaatsje veroverd. De ?clou" van den avond was een menuet, uitgevoerd door de dames Sarah Bernhardt, Réjane, Simone Ie Bargy, Bartet met Coquelin, Brasseur, Fougère en ie Bargy, Er kwam geen eind aan het applaus. Sarah en Réjane, moesttn zóó dikwyla buigend en glimlachend voor het voetlicht verschijnen, dat zy zich misschien hebben afgevraagd, of haar eigenly'ke roeping niet in Terpsichore's domein gelegen ware l CATBICB. Asperges-salade. In water met zout gekookte asperges, snijdt men als ze geheel bekoeld zyn in stukjes. Men maakt een mollige saus van rauwe eierdooierg met citroensap, zout, peper, sla-olie en een weinig azijn. Men roert deze saus luchtig door de asperges, om ze zoo min mogelijk te kneuzen. Het aantal eierdooiers richt zich natuurlijk naar de hoeveelheid asperges.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl