Historisch Archief 1877-1940
No 1302
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
neemt die eigenaardig afwachtende houding
aan, van dengene, die nog geheel vervuld is van
het spel en aanstonds daar weer geheel en al
in «u z^jn. Het interieur waar de spelers
zitten is tot in alle bijzonderheden afgebeeld,
aan elk voorwerp heeft de kunstenaar iets
medegedeeld van het onzichtbare leven der
dingen; alles is in een rijken goudgelen itoon
gewasschen en reflecteert als het ware de ge
zelligheid, te midden waarvan Rochussen gaarne
verkeerde. Want al geeft R. 18e eeuwsche
menschep, en placht h\J er ook uit
andere tijden weer te geven, feitelijk zyn het
zQne ty'dgenooten, die hq als een Hollandsche
Hokousai heeft bekeken en afgebeeld. Alles wat
R in z\jne beste werken en die zy'n er veel
vooral onder de teekeningen van niet te gropte
afmetingen heeft afgebeeld, is goed. Zyne
figuurtjes zijn goed in elkaar gebouwd, breed
met flinke plannen; zonder de details te ver:
waarloozen, weet hij die ondergeschikt te maken
aan het geheel, wat Jacob Marie ook zoo goed
verstond. In de »0peisching", een troep rui
ters voor een omwald middeneeuwsch stadje
met opgetrokken ophaalbruggen, treft weder
zijne weergalooze kennis van het figuur van
menschen en dieren. Het is of die troep
ruiters leeft, men voelt er in, hoe zij juist
aangekomen zijn; de paarden draaien nog
onrustig heen en weer, met den draf nog in
hunne poolen; wat z\jn die paardenkoppen,
niet grooter dan l cM., breed en groot
geteekend, men zou ze honderdmaal vergrooten
en men zon versteld staan hoe juist alles van
proportie is.
Ja, Rochussen is eenig, hu stond apart in
de Hollandsche kunstenaarswereld.
David Bles zou men meer de Hollandsche
Hogarth kunnen noemen; maar een Hogarth
met een traan en een lach, een Hogarth »grivois"
die er ook wel eens van hield om ondeugend
te zijn en die voor de bekoorlijkheden van
wat jong en mooi niet af keerig was, en er van
hield dit in zijn werk te vertellen. In de
collectie Völcker waren deze eigenschappen
waar te nemen in zijn »leege stoel", zijn «mu
zikale voordracht" en in zyn »bezoek bij de
kraamvrouw".
David Bles was een humorist, vol schalksche
trekjes, die onder de bekoring geraakte van
de harptonen van eene jonge schoone, en die
glimlachte om de mandoline tokkelingen van
den «vieux beau". Hy voelde ook wel een
traan in de oogen wellen, wanneer hy' de
droefheid van anderen zag, een traan, die,
ofschoon zich oplossend in het aquarel water,
daarin toch niet verloren ging; maar waar nog
zooveel van over bleef, dat wij kunnen bemer
ken, dat die traan oprecht was; hy gevoelde
als vader.
Nog zie ik voor mijne geeste&oogen de be
weeglijke figuur van dat oude heertje met witte
haren, met de krullok boven het oor, met zijne
witte bakkebaarden, met zijne geestige oogen,
zijn grooten mond, op wiens lippen het lijntje
der ironie speelde, zooals men hem in de
verte zag: het type van »le vieux marquis de
l'ancien régime". HU is weg, verdwenen, het
laatst zag ik hem bij de begrafenis van Jacob
Maris, kort daarna is ook hy heengegaan,
maar zijn humor blijft, en zoo leeft hy nog.
Ik zal verder kort moeten zijn. Nog ver
meld ik eene aardige sepiateekening van Bak
ker Korff van 1875 »la Maiquise". Een paar
geestige aapjes van Decamps, eene kleine
houtskoolteekening van Rosa Bonheuï: drift ossen
met drijver te paard, eene pastorale van
Kaemmerer met zekere lentebekoorly'kheid,
waarbij men niet bepaald bevriest, met veel
knapheid van Eaemmerer.
Behalve werk van vele bekende Hollandsche
schilders waaronder zeer mooie specimen, nog
Belgen, Franschen, Italianen, Russen, kortom
eene collectie, die voor velen te genieten geeft
en die voor velen in den Haag niet onwelkom
is geweest.
Wel benijdenswaardig de menschen, die
kunnen leven te midden van dergelyke schat
ten, die voort kunnen gaan zich te om
ringen met de schoonheid zooals de kunstenaars
die zien en weergeven, die ten minste kunnen
leven.
L. LACOMBLÉ.
iiiliiiiiinillllliliiiliiiiiiimil
Haeterliflck's nienvste dram
Monna Vanna".
(Pièce en 3 Actes.)
«J'étais venu dans l'espoir de voir quelque
chose de la vie rattachée a ses sources
et a ses mystères par des Hens que ja
n'ai l'occasion ni la force d'apercevoir
tous les jours. J'étais venu dans l'espoir
d'entrevoir un moment la beauté, la gran
deur et la gravitéde mon humble existence
quotidienne. J'espérais qu'on m'aurait
montréje ne sais quelle présence, quelle
puissance ou quel dieu qui vit avec moi
dans ma chambre. J'attendais je ne sais
queues minutes supérieures que je vis
sans lea connattre au milieu de mes plus
misérables heurea"...
(MAETEKLINCK, Le Tréaor des Humbles,
Ie Tragique quotidien).
Aanplakbiljetten, waarop 'n vrouwenfiguur in
'n lang kleed van hel-rood, 't hoofd omlijst
met roode kap, schalden 't lang al van de
Parysche schuttingen en de bladen lichtten,
min of meer bescheidenlijk, den sluier der
geheimzinnigheid, die 't nog dekte, 't groote
feit, dat 'n drama van Maeterlinck, 'n geheel
nieuw, Monna Vanna, opgevoerd zou worden.
't Zou zy'n in «Le nouveau Théatre" door 't
«Théatre de l'Oeuvre", waarvan LugnéPoe de
artistieke leider is, en geen minder dan
Maeterlinck's vrouw, Georgette Leblanc zou de titelrol
vervullen.
Al 't feit, dat de vier aangekondigde voor
stellingen vporloopig tot n waren gereduceerd,
maakte 't bijwonen van deze eerste en eenige
opvoering tot 'n moeilijk te overschatten
gebeurtenis.
En dan 'n drama van Maeterlinck!
Toen 'k me, in 'n plasregen, naar Le nouveau
Thétre in de Rue Blanche begaf, was 't me,
als stond 'k vóór 'n hoog en groot gebeuren
en kwalijk miste 'k aan 'n diepblauwen avond
hemel de sterren, die in 'n beteekenisvol
twinkelen goedkeurend en aanmoedigend zou
den schouwen naar 't menschdom, dat straks
weer 'n schrede stijgen zou naar 't Licht, uu
een het toonen ging de Schoonheid.
Wel had de confèrenciev, die, onlangs in 't
Concertgebouw te Amsterdam, Maeterlinck had
staan verhanaelen, in z'n onbeteekenende niets
zeggendheid beweerd, dat 't nieuwe stuk, Monna
Vanna, zou zijn tout aatre ... tout autre ...,
maar wat ook anders zoude zy'n 't was
te voren zeker: 'n nieuw drama van Maeter
linck zon z\jn 'n groot en ry'k gebeuren, 'n
feit in den gang der menschheid, 'n trede
nader tot het bezit van 't schoone.
't Nieuwe drama was dus »oproerbaar"
ge| bleken en kantte zich derhalve niet, als alle
vroegere drama's deden, naar »men" zeide
de men, die 't weten kan tegen 't
kunstgeleerd bewegen van menschen in de beperkte
ruimte, die van onderen planken en terzijde
flappend doek van decoratie heeft.
Maar dit 't was wér te voren zeker
zou der hooge schoonheid, die wachtte, gaen
afbreuk doen. 't Zon 'n edele eigenschap meer
zijn, nu blijken zou, dat Maeterlinck, na
moeielijk zoeken, 't onwillige materiaal der
woorden en 't nog onwilliger van al de andere
factoren van 't tooneel-gedoe heeft moeten weten
aan te passen aan 't onzienlijk, teer, bewegen
van de ziel, dat afkeerig is van 't grof ge
beuren en alleen wil letten op 't ragfijn weefsel,
dat de mazen van de groote feiten vult.
Niet vaak is 't mogelijk, naar den schouw
burg te gaan in zoo devote stemming, in zoo
gerechte en geheiligde verwachting, wetend al
't schoon, dat komen zal.
't Zon nu komen, 't drama, dat levend maakt
en taat- en zichtbaar 't voortgezette
philosophisch denken van den den dichter, dat onlangs,
in 't jongste boek van hoogste levenswijsheid,
Ie Temple enseveli, de laatste parel hechtte in
den diadeem, die de menschheid met supreme
goedheid kroont.
O, niet de schoonste parel mag 't heeten
van 't rijke ornament, dit boek, dat hier en
en daar wil geven, zonder weten, wat weten
alleen ons schenken mag en kan en 't voldoende
acht, voor 't gemis aan weten in de plaats te
stellen woorden en gevoelens.
De vele vrienden van den dichter er
waren meer vrienden dan ky'kgragen, op 't
nieuwe belust, en ook veel vreemden, 'n
polyglottiach mengsel, want Maeterlinck's vrienden
zy'n niet alleen, ja voor 't minste te Parijs die
zich opmaakten naar den schouwburg dien avond,
doorleefden waarschijnlijk, als ik nog eens dat
'heerlijke opstel, Ie Tragique quotidien, dat
grondslag worden zou en kon van 't innig
ziele-drama, dat de verbeelding van 't waar
achtig leven is. En ook wat nieuwsgierigheid
mengde zich in 't zoet herinneren: de vraag,
hoe nu wel de groote dichter 't subtiel
wysgeerig denken zou hebben omgezet in de
symbolen zijner rijke verbeeldingskracht. O, 't
moest nu 'n »bly eindend drama" worden,
't drama, waarin de wijze handelen zou, de
wijze, die gen drama kent en «rondom wien
zich heel zelden maar 'n drama afwikkelt".. . 1)
Toen 'k, in 'n nieuwen plasregen huis
waarts ging, stil en treurig, begreep ik waarom
de loodzwarte vachten 't diepe blauw aan 't
oog onttrokken.
Geen sterren mochten schitteren nu, bly'
lachend in den eeuwigen vrede van den nacht.
Geen heilige stilte mocht zich uitspannen
over 't rustig zielsbewegen, dat de schoonheid
zoekt.
Om me heen nog lawaaiden 't schetteren
van holle woorden, 't kletteren van degens,
vlamde 't rood van bloed.
En voor 't valsch bewegen en den dooden
schijn ver, ver weggevlucht was 't heilig mooi
intieme leven
Dik dropte de regen omlaag, plassend nu
in kletterstralen; droef grijnsden de
lantaarnlichten in 'n dikken, kouden nevel vau vocht.
En 't groote gebeuren was niet gekomen.
Niet was de menschheid gestegen naar 't
schoon, maar 'n dichter, groot en machtig,
had, om der wille van 't succes en de toe
juichingen van 'n volk, dat z'n kunst niet
begrijpt, wat van z'n idealen prijs gagaven.
't Eerste van de drie bedrijven brengt ons
in 't paleis van Guido Colonna, die bevel voert
over 't garnizoen van Pisa, dat door de troepen,
uitgezonden door Florence, reeds langen tijd
wordt belegerd.
Uit 'n gesprek tusschen Gnido en z'n beide
luitenants hooren we, dat de stad honger lijdt,
de soldaten geen ammunitie meer hebben en
op 't punt staan, aan 't muiten te slaan, de
muren ten deele in bres zy'n geschoten en,
daar 't Venetiaansche leger niet te hulp kan
komen, Pisa weldra overgeleverd zal zijn aan
de woede van Florence, «dat niet vergeeft,
omdat het niet meer behoeft te vreezen".
Trots dien wanhopigen toestand, waarin de
stad verkeert, gaat de belegeraar, Prinzivalle,
huurling van Florence, niet tot de bestorming
over.
Wat mag achter dit geheimzinnig aarzelen
schuilen ? Reeds driemaal zond Pisa gezanten,
om over de capitulatie te onderhandelen; men
heeft ze niet teruggezien. Nu is Marco Colonna,
de oude vader van Guido, afgevaardigd. Zal
ook hu niet terugkeeren uit het kamp van
Prinzivalle, die door Guido 'n barbaar genoemd,
maar door een der luitenants, die hem zelf
nooit zag, maar wiens broeder den aanvoerder
kende, als een wel gevaarlijke en strenge
maar niettemin loyale tegenstander geschil
derd wordt?
Daar komt Marco terug. »Door welk toeval",
vraagt Guido, >zijt ge ontsnapt aan de hand
der barbaren?"
»'t Zy'n geen barbaren. Prinzivalle heeft m'n
geschrift gelezen en me gesproken over de
drie dialogen van Plato, die 'k teruggevonden
en vertaald heb".
Na tiraden, zoolang, dat Guido z'n vader
herinneren moet aan den ernst van 't
oogenblik, nu zooveel uitgehongerden 't antwoord
wachten, hooren we, dat Marco 't geluk brengt,
«indien de rede 't wil aanvaarden".
Prinzivalle heeft order, om Pisa door de
huurlingen geheel te doen plunderen en uit
moorden. Daarentegen weet Prinzivalle uit
onderschepte brieven van spionnen, dat hy van
hoogverraad beschuldigd is en hem, na de
zegepraal, als zoo menigen zy'ner voorgangers,
te Florence de py'nbank en de dood wachten.
Hy' wil dus Florence verraden, manschappen,
ammunitie en levensbehoeften in Pisa binnen
voeren, maar slechts op n voorwaarde: dat
Guido, ten teeken van overwinning en overgave,
in ruil voor al die gaven, gedurende een
enkelen nacht, z'n vrouw, Giovanna, alleen en
naakt onder haar mantel, laat komen in
Prinzivalle's tent.
Marco heeft vooraf reeds alles voorbereid:
hy' heeft Vanna gesproken en den Raad om
trent Prinzivalle's voorstel ingelicht. Deze
laatste wil Vanna zelf laten beslissen.
Als Vanna ten toonetle verschynt, zegt ze
niet veel meer tot den echtgenoot, die haar
teer bemint, dan: ik zal gaan.
't Tweede bedry'f speelt in de legertent
van Prinzivalle. Uit 'n onderhoud met z'n
secre'aris vernemen we, dat Prinzivalle met
z'n verraad alles op 't spel wil zetten, indien
hem slechts 't geluk ten deel zal vallen, dien
eenen nacht Vanna te mogen zien, die hij lief
heeft boven alles. Even vóór de komst van
Vanna wordt Prinzivalle gewikkeld in'n stry'd
met 'n afgezant van Florence, die tevens
Prinzivalle's verrader is; daarbij wordt de
Florenty'nsche legeraanvoerder aan 'i hoofd
gewond.
Vanna komt; ze is naakt, zoools haar bevolen
is. Als ze haar mantel wil losmaken, geeft
Prinzivalle haar te kennen, dat hy dit niet
wenscht. Vanna is boven de linkerborst ge
wond door 'n kogel, die door den een of ander
in 't kamp, tegen 't bevel van den aanvoerder
in, is afgeschoten.
De wagens met voorraden, die bevrijding
brengen aan Pisa, trekken naar de stad en
Prinzivalle, terwijl z'n verraad volvoerd wordt,
bekent Vanna in hartstochtelijke woorden z'n
vurige liefde, die dagteekent uit beider prille
jeugd, toen zy elkander eenige keeren mochten
zien.
Later bleven ze steeds door 't lot gescheiden,
maar Prinzivalle's liefde verminderde nooit.
Vanna, geïmponeerd door die groote liefde
>que nous attendous tous au début de la vie,
et auqüel ou renonce, parce que les années
quoique j'aie pen d'années teignent bien
des choses" gevoelt nu ook voor Prinzivalle
'n toegenegenheid, die ze hem bekent. En
als zy'n secretaris Prinzivalle komt waarschu
wen, dat het hoog tijd is, te vluchten voor
't gevaar, dat nadert in den vorm van een op
Prinzivalle afgezonden legermacht, die z'n
verraad komt wreken, neemt deze laatste
Vanna's voorslag aan, om met haar naar Pisa
terug te keeren. Daar, meent ze, zal haar
man Prinzivalle gastvrijheid betoonen, opdat
deze laatste aan de vervolging kan ontsnappen.
In Pisa 't is 't derde bedrijf en we zijn
weer in 't paleis van Guido wordt Vanna
door Jt volk met gejuich begroet. Alleen Guido
is aan heftige smart ten prooi en wil niemand
dulden bij z'n droevig weerzien van Vanna.
Eerst als hy' ontwaart, dat Vanna Prinzivalle
met zich bracht, juicht hy' over de wrake, die
zy hem bereidt, nu zij z'n vijand in z'n huis
voert en zoo haar schande met het bloed van
Prinzivalle wil uitgewischt zien. Dat duldt
Vanna niet; ze verzekert Guido, dat Prinzivalle
haar ongerept liet, maar Guido wil 't niet
gelooven.
Dan, opeens, verandert Vanna haar houding.
Terwy'l ze Prinzivalle influistert, dat ze hem
lief heeft en met hem vluchten zal, gilt ze 't
uit, dat Prinzivalle haar onteerd en geschand
vlekt heeft; ze toont de wonden, toegebracht
en verkregen in 'n ruwe worsteling. Ze wil
zich nu op hem wreken, maar men moet haar
den sleutel geven van de donkere gevangenis,
waarin men hem werpen zal.
Dit réiumé, hoe kort en droog ook, is niet
temin voldoende om te doen zien, dat Monna
Vanna is tout autre ... tout autre ...
Niets is er gebleven van de theorieën, in
Ie Tragique quotidien zoo meesterlijk ontwikkeld.
Die theorieën zy'n innig saamgeweven met
Maetertinck's levensopvatting en wereldbe
schouwing en 't is derhalve van ver strekken
der beteekenis dan 'n kwestie van dramaturgie
of techniek, ala we die fundamenteeie basis
ganschelijk verlaten zien.
Er zy'n er. die beweerden, dat met Aglavaine
et Sélysette 'n periode in Maeterlinck's leven was
afgesloten, toen in La Sagesse et la Destinée
'n nieuwe Maeterlinck zich toonen ging.
't Was my' niet mogely'k, dit toe te gever], daar
'k in Maeterlinck'a philosophischen arbeid den
zelfden denker, zy 't ook rijper en zelfbe
wuster, voortleven zag. Ook wat cJi La
Sagesse et la Destinée werd geschreven ont
wikkelde alleen dieper en meeromvattend, de
vragen van levensleer, die reeds in de eerste
werken opgeworpen werien en aan 't licht
traden.
Nu echter dwingc ji.y' uit werk, dat al dit
denken omver werpt en onnut verklaart, 'n
grenspaal te plaatsen. Niet zou 'k willen
spreken van 'n nieuwen Maeterlinck, maar 'k
zou willen zeggen, dat dezen arbeid met den
Maeterlinck niets van doen heeft.
Om dat te doen inzien, kan 't goed zy'n
even 'n paar stukjes uit Le Tréior des Humbles
te copiëeren:
«Maar is 't dan niet 'n oude dwaling, te
meenen, dat in oogenblikken, waarin ruwe
hartstochten ons beheerschen, wy' waarlijk
leven ?" 2)
«Bestaan wy' dan werkely'k alleen door de
daden, die men in de hand kan nemen als de
keisteenen van den grooten weg? Is 't dan
alty'd 't dichtst bij de dingen, die men met
zekerheid kan tellen, wegen, meten, dat wy'
ons 't eerst moeten zoeken ?" 3).
«Legt niet 't geluk of 'n enkel oogenblik
van rust ernstiger en standvastiger dingen
bloot dan 't woelen der hartstochten ? Is 't
niet dan, dat de gang van den tyd en veel
andere nog meer verborgen stroomen eindelijk
zichtbaar worden en de uren voortsnellen ?
Raakt dit alles niet dieper vezelen dan de
dolksteek in de gewone drama's ? Is 't niet
wanneer 'n mensch zich beschut acht tegen
den uitwendigen dood, dat de vreemde en stille
tragedie van 't zy'n begint en de oneindigheid
waarlyk de deuren van zijn schouwburg opent ?
Als 'k vlucht voor 'n ontblooten degen, bereikt
dan my'n bestaan zy'n meest belangwekkend
punt? Is 't leven alty'd in 'n kus 't meest ver
heven ? Zy'n er niet andere oogenblikken,
waarop men blijvender en zuivender stemmen
hoort ? Bloeit u «v ziel alleenin on weersnacht?" 4)
't Is niet onwaarschijnlyk, dat dit drama
voor M.'s vrouw geschreven is. Maar vreemd
mag 't heeten, dat zy, die hem eens La,
Sagesse et la Destinée deed schry'ven en van
wie hy' zeggen mocht, dat hy', om die hooge
wysheid te geven, «slechts naar hare woorden
had te luisteren, met z'n oogen slechts hare
bewegingen in 't leven had te volgen, om er
aldus de bewegingen, de gebaren, de gewoon
ten van de wysheid zelf te ontdekken," 5)
hem nu tot dit drama inspireeren kon.
Want, in 't kort, dit is 'n drama van de
oude en onvervalschte romantiek, die 't leven
zoekt in de groote feiten: den moed in 't
wapenkletteren, de liefde in 'n omarming.
Maar voor deze kunst hadden we niet
op 'n Maeterlinck te wachten. Velen vóór hem
hebben 't dramatisch spanningsrecept veel
handiger, veel kunstvaardiger, veel beter toe
bereid. Dit stuk, om met een van de critici 6)
te spreken o, een van de mindere broederen,
maar, in dit geval, toch de minste niet kon
zy'n van een, die pas de school heeft verlaten.
't Is 'n slecht drama, omdat er elke
karakterteekening in ontbreekt; omdat er alle actie
in gemist wordt; omdat het vol psychologische
onjuistheden is; omdat het de daden der per
sonen niet voor ons begrijpelijk, niet levend
kan maken; omdat het verveelt met oneindig
lange tiraden, waarvan de meeste met de paar
handelingen van 't stuk niets van doen hebben
en de andere dienen moeten, om deze in de
lucht hangende en onbegrijpelijke feiten voor
te bereiden en eenigszins plausibel te maken;
omdat, eindelyk, de personen, met uitzondering
van Guido, lijnrecht handelen tegen 't geen
van hen, bly'kens de beschry'ving van den
auteur, mag worden verwacht.
Slechts heel even, hier en daar in 'n paar
woorden, 'n zin, zien we den edelen brillant
van Maeterlinck's genie schitteren. Maar zoo
weinig reikt dit werk aan 't hooge peil van den
vroegeren arbeid, dat die mooie woorden, die
hooge gedachten hier uit den toon vallen,
onaangenaam aandoen als holle phrasen, daar
de gevoelens, die ze vertolken en 't denken,
dat ze weergeven, niet leven kunnen in de
personen, die 't drama ons te aanschouwen geeft.
Dit alles aan te toonen, zal 't doel zijn van
'n volgend artikel.
Parijs, 20 Mei 1902, DB. J. SCHKIJVEK.
1)
2)
3)
4)
5)
6)
La Sagesse et Ia Destinée, pg. 34.
Le Tréaor des Humbles, pg. 187.
Idem, pg. 249.
Idem, pg. 183?183.
Opdracht van La Sagesse et la Destinée.
.... in Le Sport.
Het Bof yan Loflewi XIV,
Een om zyu slotsommen zonderling, doch
om zy'n mémoires-bizonderheden belangwekkend
artikel staat in de December-aflevering der
Wetenschappelijke Bladen over het hof van
Lodewyk XIV.
Over het belangwekkende eerst dit.
De schrijver, dr. Bretano, betoogt dat, om
een juist begrip te kry'gen van de oorzaken,
die tot zulk een buitengewoon verschijnsel ge
leid hebben als het hof van Lodewijk XIV,
men zou moeten opklimmen tot den oorsprong
van de monarchie der Capetingers. Te betreuren
is het echter dat deze schrijver niet langs
ekonomischen weg de beteekenis en geweldige
macht van het toenmalige koningschap volgt,
zijn oorzakelijkheid ala maatschappelijk ver
schijnsel blootlegt en het artikel in hoofdzaak
vult met op zich-zelf wel zeer belangwekkende
en kenschetsende bizonderheden over zeden
en tijdtoestanden, maar die door hun onlogische
rangschikking en grilhge wijsgeerige toelichting
vau zeer geringen historischen zin getuigen.
Zoo b. v. deze historische enormiteit: Het
koningschap was in onrustige tijden, in bloedige
periodes van den honderdjarigen kry'g en van
den godsdienstoorlog de redding van het land,
niet tengevolge van de groote beteekenis der
individueele vorsten, en evenmin wegens de
groote beteekenis der monarchale instellingen,
maar omdat de to-'stand van het land zoodanig
was dat de maatschappelijke moeilijkheden alleen
door het koningschap konden worden opgelost
(ik kursiveer,Q.). Waardandirekt, zonder verdere
historische nuanceering op volgt, Zoo ontstond
de grootsche, almachtige monarchie der 17de
eeuw" eaz.
De schrijver memoreert dan belangwekkende
memoires en literatuur-uitspraken over Versaüles.
Aan de bron van alle genietingen is men te
midden vanden 17n eeuwschen adel,te Versaiiles
La Bruyère zei immers, dat de aanblik van den
heerscher den hoveling gelukkig maakt, dat
zijn eenig streven er op gericht is den koning
te zien. Zoo gold het in de omgeving van den
koning toegelaten te worden als een adelbrief,
en als zekere voorspelling van een schitterende
loopbaan. Iedereen vloog op de wenken des
konings. Men vertelt van hovelingen, die van
de tachtig jaren huns levens vijf en veertig in
de voorkamer des konings gestaan hebben. Zoo
verdrong men elkaar in de talrijke reusachtige
zalen te Versaiiles; en dan de pracht. Wat ver
haalt Taineerniet van: Van het beschilierde,
van goud fonkelend plafond hangen met bloemen
omwonden de brandende kronen, wier schittering
in de hooge spiegels weerkaatst wordt. Stroomen
licht weerkaatsen in het goud en breken in dia
manten en verspreiden zich over de vrooly'ke ge
zichten, op de sierlijke gestalten, op de prachtige
kleederen. De hoepelrokken der dames, die een
kring vormen of langs den muur staan, vormen
een geheel van paarlen, goud, zilver, edel
gesteenten en bloemen, waarvan de glans het
oog verblindt." Dan de heeren met linten,
strikken, kanten manchetten en halskragen,
poppen of halve wijven. De heeren zijn stijf
beborduurd, rijk uitgedost, pronkeriger dan de
vrouwen wellicht. En zoo komt mede Chateau
briand bevestigen in een kreet van extase:
Men heeft niets gezien als men de pracht van
Versailles niet aanschouwd heeft zelfs nadat
het koninklijk hof vertrokken is." Nu komt er
echter een eigenaardige en weinig in het licht
gestelde bizonderheid los Men denkt n.l. al
gemeen dat de aristokratie van Versaiiles een
verwende en verwy'fde groep was, alleen uit
muntend door fijne bevallige manieren,
broeikasplanten met bladeren zonder weerstand.
De schrijver komt daar tegen op en beweert
dat onder deze schitterende vormen een ge
zonde kern" schuilt. Zij hadden n.l. een
mate van gehardheid en tucht die wy thans
niet begrijpen. Zoo bevroren in den winter b.v.
het water en de wijn op Lodewyk's tafel in
de glazen. Toch bleven ze vrooly'k de edellieden.
Oadanks de koude zaten de dames met bloote
schouders. Verwarming was er zoo goed als
niet. Deze trek alleen bewijst reeds, naar de
schryver meent, dat de in linten en strikken
gedoste aristokratie toch heelemaal niet
verwyfd was.
In den oorlog hielden ze stand tegen geheel
Europa, en alweer niemand minder dan Taine
vertelt ons : Men ziet hen in de edellieden
van Steenkerken,' die in kleuren met goud
gestikt, vol strikken en linten in het vuur
gingen, dapper als waanzinnigen, zacht als
jonge meisjes, de beminnenswaardigste. ridder
lij kst e, best opgevoede en best gekleede van
alle mannen, bekoorlijke poppen der voorhoede
van den salon en van het hof." Zoo waren zy"
dus sterk van lichaam, en aan geestkracht ont
brak het hun ook niet. Zoo bracht b.v. Louise
de la Vallière onder de volgende omstandig
heden 'n kind ter wereld. De kamer, die deze
minnares des konings bewoonde, diende als
doorgang tot de grootere vertrekken; hier moest
zy te bed liggen, den geneesheer ontvangen en
haar pijnen onderdrukken, om haar schande
niet openbaar te maken. Plotseling gaat de deur
oper.; iemand nadert het bed; la Vallière her
kent madame Henriette, vroeger haar meesteres
en haar medeminnares: ach madame, ik heb
koliek, ik sterf." Zóó was Henriette vertrokken,
zei zy tot Boucher, den arts : Haast u, ik wil
verlost zy'n voordat zy' terugkomt".
Toen liet ze haar kamer met planten en
bloemen versieren, zonder er zich om te be
kommeren dat de geur voor een vrouw in haar
toestand hoogst schadelyk was; zij kleedde zich,
ontving bezoeken en gaf's avonds een gastmaal.
Eindelijk komt de schryver nog tot deze
slotsom, dat er niet slechts 'n .gezonde", maar
ook 'n ruwe kern" verborgen lag onder de
bevallige manieren en schynbeschaving der
Fransche edellieden.
Met deze kenschetsing naderen wy mede tot
het nog al dwaze in schryver's rangschikking
en beoordeeling hunner daden. Zoo is bekend,
dat de zoon van den grooten Condé" een
vrome, zachte, maar leelijke vrouw had. Toch
was hij doodelijkjaloersch. Ondanks haar vroom
heid en zachtmoedigheid beleedigde hu haar
vaak grof, sloeg en schopte haar zelfs.
Dit staaltje. Fonchon is een algemeen be
kende kokotte uit dien tyd; zij kost meer dan
1010 pistolen, wordt omtrent haar geboekt, want
de groot-prior van Vendöme onderhoudt haar
en deze is zeer jaloersch; men zegt dat hij
haar bont en blauw slaat als hij iets van haar
te weten komt; daarom laat zij zich die klappen
goed betalen. Prins Conti, tot koning van Polen
verkoren, was veel dronken, en beweerde in
die dronkenschap, dat ieder ander dronken was.
Wy'n en tabak waren zeer in aanzien. Hiervan
weer staaltjes uit Saint-Simon's memoires en
uit die van hertogin d'Orleans. Zoo dit: Toen
monseigneur (de dauphin) thuis kwam, vond
hy de hertoginnen van Chartres en van Bourbon
pijpen rookende, die zy' van de garde hadden
laten halen." Deze gewoonte was toen algemeen.
De meeste vrouwen rookten tabak. Zoo snoven
de hertoginnen op walgelijke manier". Zoo
staat er bij Saint-Simon geboekt: De hertogin
van Bourgogne gebruikte hei; middagmaal te
Saint Cloud met de hertoginnen van Berry en
van Orleans en met den hertog. Zy bedronken
zich, en wel zy' veel erger dan hy; zo > zelf», dat de
biide andere hertoginnen geen raad wisten. De
uitwerking van den wy'n, van boven en van onder
was zoodanig dat men er verlegen mee werd;
zy kwam niet by en men moest haar in dien
toestand naar Versailles terugbrengen" De
vrouw van my'n zoon," schry'ft de hertogin van
Orleans, bedrinkt zich drie- of viermaal 's weeks
als 'n leerlooier." Z ch bedrinken schrijft zy',
is voor de fransche vrouwen iets zeer gewoons.
Toen het hof te Marly was, zegt
SaintSimon, hoorde hy de prinses de Conti, in
tegenwoordigheid van een groot gezelschap, de
hertoginnen Chartres en Bourbon voor
wijnzakken" uitschelden.
By' een woordentwist onder het spelen
schreeuwden de'prins Conti en de groot-prior
van Vendóme als gekken en scholden zij elkaar
uit als stalknechten. De hertog de Condésloeg
eens den graaf Frisko, zyn gast, om 'n nietige
kwestie een der schotels in het gezicht en liet
hem door zy'n knecht het huis uitjagen. Ma
dame Maintecon en de markiezin de Montespan,
de minnaressen-konkuri enten, keven als kemp
hanen, en scholden elkaar de huid vol. Eens
kr-eg Roquelame by madame Grancy twist met
madame Lionne, vrouw van den beroemden
minister. By die gele^ei heid rukte madame
Lionne, Roquelame de pruik van het hoofd.
Van deze dingen zijn de memoires van madame
de Sévignévol.
Zoo is bekend de groote rol van het lavement
en het stilletje aan het haf van den zonne
koning.
Nu komt de schrijver tot de konklusie dat
?wat by ons walging opwekt hen niet trof.
Hij meent dat ze ruwe maar eenvoudige"
naturen waren. Ze was ruw de aristokratie van
Versailles maar ze was en bleef jong en vroolijk
tot op den ouden dag," zegt hy'. Op
vijftigjarigen leeftijd is alles nog lol aan Loiewijfc
XIV, zyn ministers, generaals. Dames van
dertig doen als kostschoolmeisjes. Zoo trouwde
freule de la Mothe met den markies de la
Vieuville en de halve wereld was er bij, toen
deze echtelieden naar het huwelyksbed gingen.
Lodewyk XIV schepte er nog altijd behagen
in, al was hy ook getrouwd, met zy'n gunste
lingen des nachts de kamers der hofdames te
komen bestormen. Dit noemt onze schryver 'n
k»ajongenstreek", meer niet En madame de
Navailles, de grootmeesteres, moest daarom
traliën voor haar vensters laten maken.
Zoo danste fcij zekere gelegenheden onze
beminnenswaardige galante .zonnekoning", in
allerlei sierlyke passen, terwijl men een daar
voor gecomponeerd lied zong. Snoezige tfjd !
Heerlijke, verrukkelijke, onschuldige, lieflijke,
teedere tijd!
Ja, de schryver heeft gely'k met te vragen
of wy tegenwoordig een voorstelling kunnen
maken van een voorzitter der kamer, ministers,
generaals, die aan familie en kennissen zulk
een schouwspel bieden". Neen! Dr. Kuyper
b. v. "gerokt je in te denken, gaat er nog mee
door; maar dr. Kuyper in str.kken en linten,
met kanten manchetten, met halskraag,
befluweeld,in goud-dradie! rok-borduursel en kleurig
stikwerk, met fijn degentje en be-diamante
muiltjes.... en dan, o blasfemie! nog wel
dansend sierlyke passen". Nee, dokter....
daar is waarly'k moeilijk 'n voorstelling van te
vormen. Want al dansen zyn theologische ar
gumenten luchtigjes op den glad-gewreven,
gepolijsten grond zy'ner theologische theodicee.... of
zijn vleeschelijke beenen er lust in zouden
hebben, valt heuschelijk te betwijfelen, niet uit
zwakte och, wat weet ik daarvan maar
uit hofachtige ongewoonte, zou ik denken.
Zoo zal ook dit geen vorstelijk paar van
heden den zonnekoning" nadoen: In Marly
viert men feest; Lodewyk XIV schreeuwt niet
alleen La Reine boit", maar slait
tegely'kertijd met lepels en vorken op de tafel en op zy'n
bord. Iedereen volgt zijn voorbeeld en er ontstaat
een helsch rumoer, dat gedurende het geheele
avondmaal voortduurt. En ook hierin zal ons
modern hof wel niet volgen: Op 'n keer gooit
de zonnekoning" de dames met broodballetjes;
deze gooien terug. Van broodballetjes gaat men
over tot appelen en sinaasappelen. E ndeiijk
gooit freule de Viontais, die door den koning
met een zijner projektielen pijnlijk geraakt
was, hem een schotel met sla in z'n gezicht.
Ziedaar een besladen zonnekoning zitten ! Zoo
lei ook onze zonnekoning met groot genot
's nachts, in de gangen en op de trappen voet
zoekers, om zijn broer, ministers en hovelingen
te verschrikken. Stel je voor aan ons tegen
woordig hof zulke grapjes... alsof in ons
Parlement al niet in voldoende hoeveelheden
rhetorische voetzoekers rondgekeild worden,
dat je 'r akelig van wordt...
Zoo zijn er nog dozy'nen liederly'kheden te
noemen die ty'dens de regeering van Lodewijk
XIV aan het hof hebben plaats gevonden;
liederly'kheden en dierlykheden die gely'k staan,
in enkele gevallen zelfs alles overtreffen, met wat
ooit door de laagste en onbeschaafste volks
klasse op bestiaal gebied misdaan is. Want het
gansche terrein der seksueele buitensporigheid
is hier nog onbesproken gelaten. En dit alles
by' elkaar doet den schrijver slechts spreken
van kinderachtigheden" en grappige stre
ken" Maar bovenal ziet hij er in flinke niet
verwijfde karakters. Men moet maar durven;
zoo'n dansenden met broodballetj-s smijtenden,
sla-schotels in het gezicht kry'genden, stoeienden,
voetzoekers in gangen leggende en slaapkamers
van vrouwen bestormenden, met lepels en voiken
hamerenden en schreeuwenden vorst en zonne
koning voor te stellen, als 'n vrooly'ke i stu
dent", met kinderachtige" streken. Ja als
kinderachtig 'n ander woord is voor zekeren
erotischen vorm van waanzin dan heeft deze
schrijver gely'k ! Toch moet men in een
bedenkely'ken graad historisch onmondig zijn om
al dat hoflawaai, dat stuitende rumoer, die
walgelijke onzinnige weelde, dat leege gestoei,