De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 8 juni pagina 5

8 juni 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1302 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. neemt die eigenaardig afwachtende houding aan, van dengene, die nog geheel vervuld is van het spel en aanstonds daar weer geheel en al in «u z^jn. Het interieur waar de spelers zitten is tot in alle bijzonderheden afgebeeld, aan elk voorwerp heeft de kunstenaar iets medegedeeld van het onzichtbare leven der dingen; alles is in een rijken goudgelen itoon gewasschen en reflecteert als het ware de ge zelligheid, te midden waarvan Rochussen gaarne verkeerde. Want al geeft R. 18e eeuwsche menschep, en placht h\J er ook uit andere tijden weer te geven, feitelijk zyn het zQne ty'dgenooten, die hq als een Hollandsche Hokousai heeft bekeken en afgebeeld. Alles wat R in z\jne beste werken en die zy'n er veel vooral onder de teekeningen van niet te gropte afmetingen heeft afgebeeld, is goed. Zyne figuurtjes zijn goed in elkaar gebouwd, breed met flinke plannen; zonder de details te ver: waarloozen, weet hij die ondergeschikt te maken aan het geheel, wat Jacob Marie ook zoo goed verstond. In de »0peisching", een troep rui ters voor een omwald middeneeuwsch stadje met opgetrokken ophaalbruggen, treft weder zijne weergalooze kennis van het figuur van menschen en dieren. Het is of die troep ruiters leeft, men voelt er in, hoe zij juist aangekomen zijn; de paarden draaien nog onrustig heen en weer, met den draf nog in hunne poolen; wat z\jn die paardenkoppen, niet grooter dan l cM., breed en groot geteekend, men zou ze honderdmaal vergrooten en men zon versteld staan hoe juist alles van proportie is. Ja, Rochussen is eenig, hu stond apart in de Hollandsche kunstenaarswereld. David Bles zou men meer de Hollandsche Hogarth kunnen noemen; maar een Hogarth met een traan en een lach, een Hogarth »grivois" die er ook wel eens van hield om ondeugend te zijn en die voor de bekoorlijkheden van wat jong en mooi niet af keerig was, en er van hield dit in zijn werk te vertellen. In de collectie Völcker waren deze eigenschappen waar te nemen in zijn »leege stoel", zijn «mu zikale voordracht" en in zyn »bezoek bij de kraamvrouw". David Bles was een humorist, vol schalksche trekjes, die onder de bekoring geraakte van de harptonen van eene jonge schoone, en die glimlachte om de mandoline tokkelingen van den «vieux beau". Hy voelde ook wel een traan in de oogen wellen, wanneer hy' de droefheid van anderen zag, een traan, die, ofschoon zich oplossend in het aquarel water, daarin toch niet verloren ging; maar waar nog zooveel van over bleef, dat wij kunnen bemer ken, dat die traan oprecht was; hy gevoelde als vader. Nog zie ik voor mijne geeste&oogen de be weeglijke figuur van dat oude heertje met witte haren, met de krullok boven het oor, met zijne witte bakkebaarden, met zijne geestige oogen, zijn grooten mond, op wiens lippen het lijntje der ironie speelde, zooals men hem in de verte zag: het type van »le vieux marquis de l'ancien régime". HU is weg, verdwenen, het laatst zag ik hem bij de begrafenis van Jacob Maris, kort daarna is ook hy heengegaan, maar zijn humor blijft, en zoo leeft hy nog. Ik zal verder kort moeten zijn. Nog ver meld ik eene aardige sepiateekening van Bak ker Korff van 1875 »la Maiquise". Een paar geestige aapjes van Decamps, eene kleine houtskoolteekening van Rosa Bonheuï: drift ossen met drijver te paard, eene pastorale van Kaemmerer met zekere lentebekoorly'kheid, waarbij men niet bepaald bevriest, met veel knapheid van Eaemmerer. Behalve werk van vele bekende Hollandsche schilders waaronder zeer mooie specimen, nog Belgen, Franschen, Italianen, Russen, kortom eene collectie, die voor velen te genieten geeft en die voor velen in den Haag niet onwelkom is geweest. Wel benijdenswaardig de menschen, die kunnen leven te midden van dergelyke schat ten, die voort kunnen gaan zich te om ringen met de schoonheid zooals de kunstenaars die zien en weergeven, die ten minste kunnen leven. L. LACOMBLÉ. iiiliiiiiinillllliliiiliiiiiiimil Haeterliflck's nienvste dram Monna Vanna". (Pièce en 3 Actes.) «J'étais venu dans l'espoir de voir quelque chose de la vie rattachée a ses sources et a ses mystères par des Hens que ja n'ai l'occasion ni la force d'apercevoir tous les jours. J'étais venu dans l'espoir d'entrevoir un moment la beauté, la gran deur et la gravitéde mon humble existence quotidienne. J'espérais qu'on m'aurait montréje ne sais quelle présence, quelle puissance ou quel dieu qui vit avec moi dans ma chambre. J'attendais je ne sais queues minutes supérieures que je vis sans lea connattre au milieu de mes plus misérables heurea"... (MAETEKLINCK, Le Tréaor des Humbles, Ie Tragique quotidien). Aanplakbiljetten, waarop 'n vrouwenfiguur in 'n lang kleed van hel-rood, 't hoofd omlijst met roode kap, schalden 't lang al van de Parysche schuttingen en de bladen lichtten, min of meer bescheidenlijk, den sluier der geheimzinnigheid, die 't nog dekte, 't groote feit, dat 'n drama van Maeterlinck, 'n geheel nieuw, Monna Vanna, opgevoerd zou worden. 't Zou zy'n in «Le nouveau Théatre" door 't «Théatre de l'Oeuvre", waarvan LugnéPoe de artistieke leider is, en geen minder dan Maeterlinck's vrouw, Georgette Leblanc zou de titelrol vervullen. Al 't feit, dat de vier aangekondigde voor stellingen vporloopig tot n waren gereduceerd, maakte 't bijwonen van deze eerste en eenige opvoering tot 'n moeilijk te overschatten gebeurtenis. En dan 'n drama van Maeterlinck! Toen 'k me, in 'n plasregen, naar Le nouveau Thétre in de Rue Blanche begaf, was 't me, als stond 'k vóór 'n hoog en groot gebeuren en kwalijk miste 'k aan 'n diepblauwen avond hemel de sterren, die in 'n beteekenisvol twinkelen goedkeurend en aanmoedigend zou den schouwen naar 't menschdom, dat straks weer 'n schrede stijgen zou naar 't Licht, uu een het toonen ging de Schoonheid. Wel had de confèrenciev, die, onlangs in 't Concertgebouw te Amsterdam, Maeterlinck had staan verhanaelen, in z'n onbeteekenende niets zeggendheid beweerd, dat 't nieuwe stuk, Monna Vanna, zou zijn tout aatre ... tout autre ..., maar wat ook anders zoude zy'n 't was te voren zeker: 'n nieuw drama van Maeter linck zon z\jn 'n groot en ry'k gebeuren, 'n feit in den gang der menschheid, 'n trede nader tot het bezit van 't schoone. 't Nieuwe drama was dus »oproerbaar" ge| bleken en kantte zich derhalve niet, als alle vroegere drama's deden, naar »men" zeide de men, die 't weten kan tegen 't kunstgeleerd bewegen van menschen in de beperkte ruimte, die van onderen planken en terzijde flappend doek van decoratie heeft. Maar dit 't was wér te voren zeker zou der hooge schoonheid, die wachtte, gaen afbreuk doen. 't Zon 'n edele eigenschap meer zijn, nu blijken zou, dat Maeterlinck, na moeielijk zoeken, 't onwillige materiaal der woorden en 't nog onwilliger van al de andere factoren van 't tooneel-gedoe heeft moeten weten aan te passen aan 't onzienlijk, teer, bewegen van de ziel, dat afkeerig is van 't grof ge beuren en alleen wil letten op 't ragfijn weefsel, dat de mazen van de groote feiten vult. Niet vaak is 't mogelijk, naar den schouw burg te gaan in zoo devote stemming, in zoo gerechte en geheiligde verwachting, wetend al 't schoon, dat komen zal. 't Zon nu komen, 't drama, dat levend maakt en taat- en zichtbaar 't voortgezette philosophisch denken van den den dichter, dat onlangs, in 't jongste boek van hoogste levenswijsheid, Ie Temple enseveli, de laatste parel hechtte in den diadeem, die de menschheid met supreme goedheid kroont. O, niet de schoonste parel mag 't heeten van 't rijke ornament, dit boek, dat hier en en daar wil geven, zonder weten, wat weten alleen ons schenken mag en kan en 't voldoende acht, voor 't gemis aan weten in de plaats te stellen woorden en gevoelens. De vele vrienden van den dichter er waren meer vrienden dan ky'kgragen, op 't nieuwe belust, en ook veel vreemden, 'n polyglottiach mengsel, want Maeterlinck's vrienden zy'n niet alleen, ja voor 't minste te Parijs die zich opmaakten naar den schouwburg dien avond, doorleefden waarschijnlijk, als ik nog eens dat 'heerlijke opstel, Ie Tragique quotidien, dat grondslag worden zou en kon van 't innig ziele-drama, dat de verbeelding van 't waar achtig leven is. En ook wat nieuwsgierigheid mengde zich in 't zoet herinneren: de vraag, hoe nu wel de groote dichter 't subtiel wysgeerig denken zou hebben omgezet in de symbolen zijner rijke verbeeldingskracht. O, 't moest nu 'n »bly eindend drama" worden, 't drama, waarin de wijze handelen zou, de wijze, die gen drama kent en «rondom wien zich heel zelden maar 'n drama afwikkelt".. . 1) Toen 'k, in 'n nieuwen plasregen huis waarts ging, stil en treurig, begreep ik waarom de loodzwarte vachten 't diepe blauw aan 't oog onttrokken. Geen sterren mochten schitteren nu, bly' lachend in den eeuwigen vrede van den nacht. Geen heilige stilte mocht zich uitspannen over 't rustig zielsbewegen, dat de schoonheid zoekt. Om me heen nog lawaaiden 't schetteren van holle woorden, 't kletteren van degens, vlamde 't rood van bloed. En voor 't valsch bewegen en den dooden schijn ver, ver weggevlucht was 't heilig mooi intieme leven Dik dropte de regen omlaag, plassend nu in kletterstralen; droef grijnsden de lantaarnlichten in 'n dikken, kouden nevel vau vocht. En 't groote gebeuren was niet gekomen. Niet was de menschheid gestegen naar 't schoon, maar 'n dichter, groot en machtig, had, om der wille van 't succes en de toe juichingen van 'n volk, dat z'n kunst niet begrijpt, wat van z'n idealen prijs gagaven. 't Eerste van de drie bedrijven brengt ons in 't paleis van Guido Colonna, die bevel voert over 't garnizoen van Pisa, dat door de troepen, uitgezonden door Florence, reeds langen tijd wordt belegerd. Uit 'n gesprek tusschen Gnido en z'n beide luitenants hooren we, dat de stad honger lijdt, de soldaten geen ammunitie meer hebben en op 't punt staan, aan 't muiten te slaan, de muren ten deele in bres zy'n geschoten en, daar 't Venetiaansche leger niet te hulp kan komen, Pisa weldra overgeleverd zal zijn aan de woede van Florence, «dat niet vergeeft, omdat het niet meer behoeft te vreezen". Trots dien wanhopigen toestand, waarin de stad verkeert, gaat de belegeraar, Prinzivalle, huurling van Florence, niet tot de bestorming over. Wat mag achter dit geheimzinnig aarzelen schuilen ? Reeds driemaal zond Pisa gezanten, om over de capitulatie te onderhandelen; men heeft ze niet teruggezien. Nu is Marco Colonna, de oude vader van Guido, afgevaardigd. Zal ook hu niet terugkeeren uit het kamp van Prinzivalle, die door Guido 'n barbaar genoemd, maar door een der luitenants, die hem zelf nooit zag, maar wiens broeder den aanvoerder kende, als een wel gevaarlijke en strenge maar niettemin loyale tegenstander geschil derd wordt? Daar komt Marco terug. »Door welk toeval", vraagt Guido, >zijt ge ontsnapt aan de hand der barbaren?" »'t Zy'n geen barbaren. Prinzivalle heeft m'n geschrift gelezen en me gesproken over de drie dialogen van Plato, die 'k teruggevonden en vertaald heb". Na tiraden, zoolang, dat Guido z'n vader herinneren moet aan den ernst van 't oogenblik, nu zooveel uitgehongerden 't antwoord wachten, hooren we, dat Marco 't geluk brengt, «indien de rede 't wil aanvaarden". Prinzivalle heeft order, om Pisa door de huurlingen geheel te doen plunderen en uit moorden. Daarentegen weet Prinzivalle uit onderschepte brieven van spionnen, dat hy van hoogverraad beschuldigd is en hem, na de zegepraal, als zoo menigen zy'ner voorgangers, te Florence de py'nbank en de dood wachten. Hy' wil dus Florence verraden, manschappen, ammunitie en levensbehoeften in Pisa binnen voeren, maar slechts op n voorwaarde: dat Guido, ten teeken van overwinning en overgave, in ruil voor al die gaven, gedurende een enkelen nacht, z'n vrouw, Giovanna, alleen en naakt onder haar mantel, laat komen in Prinzivalle's tent. Marco heeft vooraf reeds alles voorbereid: hy' heeft Vanna gesproken en den Raad om trent Prinzivalle's voorstel ingelicht. Deze laatste wil Vanna zelf laten beslissen. Als Vanna ten toonetle verschynt, zegt ze niet veel meer tot den echtgenoot, die haar teer bemint, dan: ik zal gaan. 't Tweede bedry'f speelt in de legertent van Prinzivalle. Uit 'n onderhoud met z'n secre'aris vernemen we, dat Prinzivalle met z'n verraad alles op 't spel wil zetten, indien hem slechts 't geluk ten deel zal vallen, dien eenen nacht Vanna te mogen zien, die hij lief heeft boven alles. Even vóór de komst van Vanna wordt Prinzivalle gewikkeld in'n stry'd met 'n afgezant van Florence, die tevens Prinzivalle's verrader is; daarbij wordt de Florenty'nsche legeraanvoerder aan 'i hoofd gewond. Vanna komt; ze is naakt, zoools haar bevolen is. Als ze haar mantel wil losmaken, geeft Prinzivalle haar te kennen, dat hy dit niet wenscht. Vanna is boven de linkerborst ge wond door 'n kogel, die door den een of ander in 't kamp, tegen 't bevel van den aanvoerder in, is afgeschoten. De wagens met voorraden, die bevrijding brengen aan Pisa, trekken naar de stad en Prinzivalle, terwijl z'n verraad volvoerd wordt, bekent Vanna in hartstochtelijke woorden z'n vurige liefde, die dagteekent uit beider prille jeugd, toen zy elkander eenige keeren mochten zien. Later bleven ze steeds door 't lot gescheiden, maar Prinzivalle's liefde verminderde nooit. Vanna, geïmponeerd door die groote liefde >que nous attendous tous au début de la vie, et auqüel ou renonce, parce que les années quoique j'aie pen d'années teignent bien des choses" gevoelt nu ook voor Prinzivalle 'n toegenegenheid, die ze hem bekent. En als zy'n secretaris Prinzivalle komt waarschu wen, dat het hoog tijd is, te vluchten voor 't gevaar, dat nadert in den vorm van een op Prinzivalle afgezonden legermacht, die z'n verraad komt wreken, neemt deze laatste Vanna's voorslag aan, om met haar naar Pisa terug te keeren. Daar, meent ze, zal haar man Prinzivalle gastvrijheid betoonen, opdat deze laatste aan de vervolging kan ontsnappen. In Pisa 't is 't derde bedrijf en we zijn weer in 't paleis van Guido wordt Vanna door Jt volk met gejuich begroet. Alleen Guido is aan heftige smart ten prooi en wil niemand dulden bij z'n droevig weerzien van Vanna. Eerst als hy' ontwaart, dat Vanna Prinzivalle met zich bracht, juicht hy' over de wrake, die zy hem bereidt, nu zij z'n vijand in z'n huis voert en zoo haar schande met het bloed van Prinzivalle wil uitgewischt zien. Dat duldt Vanna niet; ze verzekert Guido, dat Prinzivalle haar ongerept liet, maar Guido wil 't niet gelooven. Dan, opeens, verandert Vanna haar houding. Terwy'l ze Prinzivalle influistert, dat ze hem lief heeft en met hem vluchten zal, gilt ze 't uit, dat Prinzivalle haar onteerd en geschand vlekt heeft; ze toont de wonden, toegebracht en verkregen in 'n ruwe worsteling. Ze wil zich nu op hem wreken, maar men moet haar den sleutel geven van de donkere gevangenis, waarin men hem werpen zal. Dit réiumé, hoe kort en droog ook, is niet temin voldoende om te doen zien, dat Monna Vanna is tout autre ... tout autre ... Niets is er gebleven van de theorieën, in Ie Tragique quotidien zoo meesterlijk ontwikkeld. Die theorieën zy'n innig saamgeweven met Maetertinck's levensopvatting en wereldbe schouwing en 't is derhalve van ver strekken der beteekenis dan 'n kwestie van dramaturgie of techniek, ala we die fundamenteeie basis ganschelijk verlaten zien. Er zy'n er. die beweerden, dat met Aglavaine et Sélysette 'n periode in Maeterlinck's leven was afgesloten, toen in La Sagesse et la Destinée 'n nieuwe Maeterlinck zich toonen ging. 't Was my' niet mogely'k, dit toe te gever], daar 'k in Maeterlinck'a philosophischen arbeid den zelfden denker, zy 't ook rijper en zelfbe wuster, voortleven zag. Ook wat cJi La Sagesse et la Destinée werd geschreven ont wikkelde alleen dieper en meeromvattend, de vragen van levensleer, die reeds in de eerste werken opgeworpen werien en aan 't licht traden. Nu echter dwingc ji.y' uit werk, dat al dit denken omver werpt en onnut verklaart, 'n grenspaal te plaatsen. Niet zou 'k willen spreken van 'n nieuwen Maeterlinck, maar 'k zou willen zeggen, dat dezen arbeid met den Maeterlinck niets van doen heeft. Om dat te doen inzien, kan 't goed zy'n even 'n paar stukjes uit Le Tréior des Humbles te copiëeren: «Maar is 't dan niet 'n oude dwaling, te meenen, dat in oogenblikken, waarin ruwe hartstochten ons beheerschen, wy' waarlijk leven ?" 2) «Bestaan wy' dan werkely'k alleen door de daden, die men in de hand kan nemen als de keisteenen van den grooten weg? Is 't dan alty'd 't dichtst bij de dingen, die men met zekerheid kan tellen, wegen, meten, dat wy' ons 't eerst moeten zoeken ?" 3). «Legt niet 't geluk of 'n enkel oogenblik van rust ernstiger en standvastiger dingen bloot dan 't woelen der hartstochten ? Is 't niet dan, dat de gang van den tyd en veel andere nog meer verborgen stroomen eindelijk zichtbaar worden en de uren voortsnellen ? Raakt dit alles niet dieper vezelen dan de dolksteek in de gewone drama's ? Is 't niet wanneer 'n mensch zich beschut acht tegen den uitwendigen dood, dat de vreemde en stille tragedie van 't zy'n begint en de oneindigheid waarlyk de deuren van zijn schouwburg opent ? Als 'k vlucht voor 'n ontblooten degen, bereikt dan my'n bestaan zy'n meest belangwekkend punt? Is 't leven alty'd in 'n kus 't meest ver heven ? Zy'n er niet andere oogenblikken, waarop men blijvender en zuivender stemmen hoort ? Bloeit u «v ziel alleenin on weersnacht?" 4) 't Is niet onwaarschijnlyk, dat dit drama voor M.'s vrouw geschreven is. Maar vreemd mag 't heeten, dat zy, die hem eens La, Sagesse et la Destinée deed schry'ven en van wie hy' zeggen mocht, dat hy', om die hooge wysheid te geven, «slechts naar hare woorden had te luisteren, met z'n oogen slechts hare bewegingen in 't leven had te volgen, om er aldus de bewegingen, de gebaren, de gewoon ten van de wysheid zelf te ontdekken," 5) hem nu tot dit drama inspireeren kon. Want, in 't kort, dit is 'n drama van de oude en onvervalschte romantiek, die 't leven zoekt in de groote feiten: den moed in 't wapenkletteren, de liefde in 'n omarming. Maar voor deze kunst hadden we niet op 'n Maeterlinck te wachten. Velen vóór hem hebben 't dramatisch spanningsrecept veel handiger, veel kunstvaardiger, veel beter toe bereid. Dit stuk, om met een van de critici 6) te spreken o, een van de mindere broederen, maar, in dit geval, toch de minste niet kon zy'n van een, die pas de school heeft verlaten. 't Is 'n slecht drama, omdat er elke karakterteekening in ontbreekt; omdat er alle actie in gemist wordt; omdat het vol psychologische onjuistheden is; omdat het de daden der per sonen niet voor ons begrijpelijk, niet levend kan maken; omdat het verveelt met oneindig lange tiraden, waarvan de meeste met de paar handelingen van 't stuk niets van doen hebben en de andere dienen moeten, om deze in de lucht hangende en onbegrijpelijke feiten voor te bereiden en eenigszins plausibel te maken; omdat, eindelyk, de personen, met uitzondering van Guido, lijnrecht handelen tegen 't geen van hen, bly'kens de beschry'ving van den auteur, mag worden verwacht. Slechts heel even, hier en daar in 'n paar woorden, 'n zin, zien we den edelen brillant van Maeterlinck's genie schitteren. Maar zoo weinig reikt dit werk aan 't hooge peil van den vroegeren arbeid, dat die mooie woorden, die hooge gedachten hier uit den toon vallen, onaangenaam aandoen als holle phrasen, daar de gevoelens, die ze vertolken en 't denken, dat ze weergeven, niet leven kunnen in de personen, die 't drama ons te aanschouwen geeft. Dit alles aan te toonen, zal 't doel zijn van 'n volgend artikel. Parijs, 20 Mei 1902, DB. J. SCHKIJVEK. 1) 2) 3) 4) 5) 6) La Sagesse et Ia Destinée, pg. 34. Le Tréaor des Humbles, pg. 187. Idem, pg. 249. Idem, pg. 183?183. Opdracht van La Sagesse et la Destinée. .... in Le Sport. Het Bof yan Loflewi XIV, Een om zyu slotsommen zonderling, doch om zy'n mémoires-bizonderheden belangwekkend artikel staat in de December-aflevering der Wetenschappelijke Bladen over het hof van Lodewyk XIV. Over het belangwekkende eerst dit. De schrijver, dr. Bretano, betoogt dat, om een juist begrip te kry'gen van de oorzaken, die tot zulk een buitengewoon verschijnsel ge leid hebben als het hof van Lodewijk XIV, men zou moeten opklimmen tot den oorsprong van de monarchie der Capetingers. Te betreuren is het echter dat deze schrijver niet langs ekonomischen weg de beteekenis en geweldige macht van het toenmalige koningschap volgt, zijn oorzakelijkheid ala maatschappelijk ver schijnsel blootlegt en het artikel in hoofdzaak vult met op zich-zelf wel zeer belangwekkende en kenschetsende bizonderheden over zeden en tijdtoestanden, maar die door hun onlogische rangschikking en grilhge wijsgeerige toelichting vau zeer geringen historischen zin getuigen. Zoo b. v. deze historische enormiteit: Het koningschap was in onrustige tijden, in bloedige periodes van den honderdjarigen kry'g en van den godsdienstoorlog de redding van het land, niet tengevolge van de groote beteekenis der individueele vorsten, en evenmin wegens de groote beteekenis der monarchale instellingen, maar omdat de to-'stand van het land zoodanig was dat de maatschappelijke moeilijkheden alleen door het koningschap konden worden opgelost (ik kursiveer,Q.). Waardandirekt, zonder verdere historische nuanceering op volgt, Zoo ontstond de grootsche, almachtige monarchie der 17de eeuw" eaz. De schrijver memoreert dan belangwekkende memoires en literatuur-uitspraken over Versaüles. Aan de bron van alle genietingen is men te midden vanden 17n eeuwschen adel,te Versaiiles La Bruyère zei immers, dat de aanblik van den heerscher den hoveling gelukkig maakt, dat zijn eenig streven er op gericht is den koning te zien. Zoo gold het in de omgeving van den koning toegelaten te worden als een adelbrief, en als zekere voorspelling van een schitterende loopbaan. Iedereen vloog op de wenken des konings. Men vertelt van hovelingen, die van de tachtig jaren huns levens vijf en veertig in de voorkamer des konings gestaan hebben. Zoo verdrong men elkaar in de talrijke reusachtige zalen te Versaiiles; en dan de pracht. Wat ver haalt Taineerniet van: Van het beschilierde, van goud fonkelend plafond hangen met bloemen omwonden de brandende kronen, wier schittering in de hooge spiegels weerkaatst wordt. Stroomen licht weerkaatsen in het goud en breken in dia manten en verspreiden zich over de vrooly'ke ge zichten, op de sierlijke gestalten, op de prachtige kleederen. De hoepelrokken der dames, die een kring vormen of langs den muur staan, vormen een geheel van paarlen, goud, zilver, edel gesteenten en bloemen, waarvan de glans het oog verblindt." Dan de heeren met linten, strikken, kanten manchetten en halskragen, poppen of halve wijven. De heeren zijn stijf beborduurd, rijk uitgedost, pronkeriger dan de vrouwen wellicht. En zoo komt mede Chateau briand bevestigen in een kreet van extase: Men heeft niets gezien als men de pracht van Versailles niet aanschouwd heeft zelfs nadat het koninklijk hof vertrokken is." Nu komt er echter een eigenaardige en weinig in het licht gestelde bizonderheid los Men denkt n.l. al gemeen dat de aristokratie van Versaiiles een verwende en verwy'fde groep was, alleen uit muntend door fijne bevallige manieren, broeikasplanten met bladeren zonder weerstand. De schrijver komt daar tegen op en beweert dat onder deze schitterende vormen een ge zonde kern" schuilt. Zij hadden n.l. een mate van gehardheid en tucht die wy thans niet begrijpen. Zoo bevroren in den winter b.v. het water en de wijn op Lodewyk's tafel in de glazen. Toch bleven ze vrooly'k de edellieden. Oadanks de koude zaten de dames met bloote schouders. Verwarming was er zoo goed als niet. Deze trek alleen bewijst reeds, naar de schryver meent, dat de in linten en strikken gedoste aristokratie toch heelemaal niet verwyfd was. In den oorlog hielden ze stand tegen geheel Europa, en alweer niemand minder dan Taine vertelt ons : Men ziet hen in de edellieden van Steenkerken,' die in kleuren met goud gestikt, vol strikken en linten in het vuur gingen, dapper als waanzinnigen, zacht als jonge meisjes, de beminnenswaardigste. ridder lij kst e, best opgevoede en best gekleede van alle mannen, bekoorlijke poppen der voorhoede van den salon en van het hof." Zoo waren zy" dus sterk van lichaam, en aan geestkracht ont brak het hun ook niet. Zoo bracht b.v. Louise de la Vallière onder de volgende omstandig heden 'n kind ter wereld. De kamer, die deze minnares des konings bewoonde, diende als doorgang tot de grootere vertrekken; hier moest zy te bed liggen, den geneesheer ontvangen en haar pijnen onderdrukken, om haar schande niet openbaar te maken. Plotseling gaat de deur oper.; iemand nadert het bed; la Vallière her kent madame Henriette, vroeger haar meesteres en haar medeminnares: ach madame, ik heb koliek, ik sterf." Zóó was Henriette vertrokken, zei zy tot Boucher, den arts : Haast u, ik wil verlost zy'n voordat zy' terugkomt". Toen liet ze haar kamer met planten en bloemen versieren, zonder er zich om te be kommeren dat de geur voor een vrouw in haar toestand hoogst schadelyk was; zij kleedde zich, ontving bezoeken en gaf's avonds een gastmaal. Eindelijk komt de schryver nog tot deze slotsom, dat er niet slechts 'n .gezonde", maar ook 'n ruwe kern" verborgen lag onder de bevallige manieren en schynbeschaving der Fransche edellieden. Met deze kenschetsing naderen wy mede tot het nog al dwaze in schryver's rangschikking en beoordeeling hunner daden. Zoo is bekend, dat de zoon van den grooten Condé" een vrome, zachte, maar leelijke vrouw had. Toch was hij doodelijkjaloersch. Ondanks haar vroom heid en zachtmoedigheid beleedigde hu haar vaak grof, sloeg en schopte haar zelfs. Dit staaltje. Fonchon is een algemeen be kende kokotte uit dien tyd; zij kost meer dan 1010 pistolen, wordt omtrent haar geboekt, want de groot-prior van Vendöme onderhoudt haar en deze is zeer jaloersch; men zegt dat hij haar bont en blauw slaat als hij iets van haar te weten komt; daarom laat zij zich die klappen goed betalen. Prins Conti, tot koning van Polen verkoren, was veel dronken, en beweerde in die dronkenschap, dat ieder ander dronken was. Wy'n en tabak waren zeer in aanzien. Hiervan weer staaltjes uit Saint-Simon's memoires en uit die van hertogin d'Orleans. Zoo dit: Toen monseigneur (de dauphin) thuis kwam, vond hy de hertoginnen van Chartres en van Bourbon pijpen rookende, die zy' van de garde hadden laten halen." Deze gewoonte was toen algemeen. De meeste vrouwen rookten tabak. Zoo snoven de hertoginnen op walgelijke manier". Zoo staat er bij Saint-Simon geboekt: De hertogin van Bourgogne gebruikte hei; middagmaal te Saint Cloud met de hertoginnen van Berry en van Orleans en met den hertog. Zy bedronken zich, en wel zy' veel erger dan hy; zo > zelf», dat de biide andere hertoginnen geen raad wisten. De uitwerking van den wy'n, van boven en van onder was zoodanig dat men er verlegen mee werd; zy kwam niet by en men moest haar in dien toestand naar Versailles terugbrengen" De vrouw van my'n zoon," schry'ft de hertogin van Orleans, bedrinkt zich drie- of viermaal 's weeks als 'n leerlooier." Z ch bedrinken schrijft zy', is voor de fransche vrouwen iets zeer gewoons. Toen het hof te Marly was, zegt SaintSimon, hoorde hy de prinses de Conti, in tegenwoordigheid van een groot gezelschap, de hertoginnen Chartres en Bourbon voor wijnzakken" uitschelden. By' een woordentwist onder het spelen schreeuwden de'prins Conti en de groot-prior van Vendóme als gekken en scholden zij elkaar uit als stalknechten. De hertog de Condésloeg eens den graaf Frisko, zyn gast, om 'n nietige kwestie een der schotels in het gezicht en liet hem door zy'n knecht het huis uitjagen. Ma dame Maintecon en de markiezin de Montespan, de minnaressen-konkuri enten, keven als kemp hanen, en scholden elkaar de huid vol. Eens kr-eg Roquelame by madame Grancy twist met madame Lionne, vrouw van den beroemden minister. By die gele^ei heid rukte madame Lionne, Roquelame de pruik van het hoofd. Van deze dingen zijn de memoires van madame de Sévignévol. Zoo is bekend de groote rol van het lavement en het stilletje aan het haf van den zonne koning. Nu komt de schrijver tot de konklusie dat ?wat by ons walging opwekt hen niet trof. Hij meent dat ze ruwe maar eenvoudige" naturen waren. Ze was ruw de aristokratie van Versailles maar ze was en bleef jong en vroolijk tot op den ouden dag," zegt hy'. Op vijftigjarigen leeftijd is alles nog lol aan Loiewijfc XIV, zyn ministers, generaals. Dames van dertig doen als kostschoolmeisjes. Zoo trouwde freule de la Mothe met den markies de la Vieuville en de halve wereld was er bij, toen deze echtelieden naar het huwelyksbed gingen. Lodewyk XIV schepte er nog altijd behagen in, al was hy ook getrouwd, met zy'n gunste lingen des nachts de kamers der hofdames te komen bestormen. Dit noemt onze schryver 'n k»ajongenstreek", meer niet En madame de Navailles, de grootmeesteres, moest daarom traliën voor haar vensters laten maken. Zoo danste fcij zekere gelegenheden onze beminnenswaardige galante .zonnekoning", in allerlei sierlyke passen, terwijl men een daar voor gecomponeerd lied zong. Snoezige tfjd ! Heerlijke, verrukkelijke, onschuldige, lieflijke, teedere tijd! Ja, de schryver heeft gely'k met te vragen of wy tegenwoordig een voorstelling kunnen maken van een voorzitter der kamer, ministers, generaals, die aan familie en kennissen zulk een schouwspel bieden". Neen! Dr. Kuyper b. v. "gerokt je in te denken, gaat er nog mee door; maar dr. Kuyper in str.kken en linten, met kanten manchetten, met halskraag, befluweeld,in goud-dradie! rok-borduursel en kleurig stikwerk, met fijn degentje en be-diamante muiltjes.... en dan, o blasfemie! nog wel dansend sierlyke passen". Nee, dokter.... daar is waarly'k moeilijk 'n voorstelling van te vormen. Want al dansen zyn theologische ar gumenten luchtigjes op den glad-gewreven, gepolijsten grond zy'ner theologische theodicee.... of zijn vleeschelijke beenen er lust in zouden hebben, valt heuschelijk te betwijfelen, niet uit zwakte och, wat weet ik daarvan maar uit hofachtige ongewoonte, zou ik denken. Zoo zal ook dit geen vorstelijk paar van heden den zonnekoning" nadoen: In Marly viert men feest; Lodewyk XIV schreeuwt niet alleen La Reine boit", maar slait tegely'kertijd met lepels en vorken op de tafel en op zy'n bord. Iedereen volgt zijn voorbeeld en er ontstaat een helsch rumoer, dat gedurende het geheele avondmaal voortduurt. En ook hierin zal ons modern hof wel niet volgen: Op 'n keer gooit de zonnekoning" de dames met broodballetjes; deze gooien terug. Van broodballetjes gaat men over tot appelen en sinaasappelen. E ndeiijk gooit freule de Viontais, die door den koning met een zijner projektielen pijnlijk geraakt was, hem een schotel met sla in z'n gezicht. Ziedaar een besladen zonnekoning zitten ! Zoo lei ook onze zonnekoning met groot genot 's nachts, in de gangen en op de trappen voet zoekers, om zijn broer, ministers en hovelingen te verschrikken. Stel je voor aan ons tegen woordig hof zulke grapjes... alsof in ons Parlement al niet in voldoende hoeveelheden rhetorische voetzoekers rondgekeild worden, dat je 'r akelig van wordt... Zoo zijn er nog dozy'nen liederly'kheden te noemen die ty'dens de regeering van Lodewijk XIV aan het hof hebben plaats gevonden; liederly'kheden en dierlykheden die gely'k staan, in enkele gevallen zelfs alles overtreffen, met wat ooit door de laagste en onbeschaafste volks klasse op bestiaal gebied misdaan is. Want het gansche terrein der seksueele buitensporigheid is hier nog onbesproken gelaten. En dit alles by' elkaar doet den schrijver slechts spreken van kinderachtigheden" en grappige stre ken" Maar bovenal ziet hij er in flinke niet verwijfde karakters. Men moet maar durven; zoo'n dansenden met broodballetj-s smijtenden, sla-schotels in het gezicht kry'genden, stoeienden, voetzoekers in gangen leggende en slaapkamers van vrouwen bestormenden, met lepels en voiken hamerenden en schreeuwenden vorst en zonne koning voor te stellen, als 'n vrooly'ke i stu dent", met kinderachtige" streken. Ja als kinderachtig 'n ander woord is voor zekeren erotischen vorm van waanzin dan heeft deze schrijver gely'k ! Toch moet men in een bedenkely'ken graad historisch onmondig zijn om al dat hoflawaai, dat stuitende rumoer, die walgelijke onzinnige weelde, dat leege gestoei,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl