Historisch Archief 1877-1940
K°. 1303
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEEKBLAD
NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar B 0.121/»
Dit blad u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover bet Grand Café, te Parijs.
Zondag 15 Juni.
Advertentiën van t?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.10
Annonces uit Duitsculancl, Oostenrijlc en Zwitserlaad worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF JiOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I N H O Di
VAN VERKE EN VAN NABIJ: Stormteekens, II,
door Beyne/ Solowerken, door C. Lnlofs.
Eene eenvoudige vraag, door mr. J. A. Levy.
Mr. Bovgesias en de onherroepelyk verlorenen,
(Ing), dtor v. H. Hoofdmomenten ait den
Gemeenteraad, III. door Secans. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN : De Enschedesche werkstaking,
door N. Fr. Snel. KDN8T EN LETTEBEN:
Maeterlinck's nieuwste drama, Monna Vanna", II,
door dr. J. Schrjjver. Moderne woordkunst,
door Sastro Prawiro. Graaf Leo N. Tolstoi,
Het sexaeele vraagstuk, beoordeeld door H.
Pierson FEUILLETON: De Dolle", I, door
3 F. de Witt. BECLAMES. VOOB DAMES:
Vrouwelyke fabrieks inpectie. door X. De
moeilijke weg, de beste, door F. J. van Uildriks.
Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMI80HE KBONIEK,
door D. Stigter. Een dreigend conflict, door
B(eyne. Een zeer nuttig boekje, door S.
Amsterdamsc.he Universiteitsbibliotheek, door Pothiae.
Noordzeebad Wijk aan Zee. SCHETSJES: Van
een aalmoes en nog wat, I, door Anatole France.
PEN- EN POTLOODBKASSEN.
ADVEBTÈNTIEN.
miimiiiiiiiiiiiiniuiimiiiiHiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiimminiiiiiiliiiïi
Stormteekens.
ii.
»De wetgever die een beschermend recht
instelt neemt het bedrag van dat recht uit
de zakken der koopers om het te storten
in de beurs van den binnenlandschen
voortbrenger." Zóó veroordeelde Thorbecke
het protectionisme en na bijna 60 jaren
heeft deze omschrijving nog niets van haar
juistheid verloren; 't is inderdaad een
willekeurig nemen hier en geven daar.
En toch gaan alleiwege stemmen op
vorderend dat we ook hier te lande zullen
breken met 't beginsel onzer staathuis
houdkunde Mn dat we onze handelspolitiek
zullen wijiigen in protectionistischen geest.
Ze zijn er, die alleen hierin zien een
afdoend middel om de schatkist te vul
len ; dezen vragen een fiscale herziening
onzer tarieven en breken zich niet 't hoofd
met de vraag of langs dien weg de druk
der belastingen niet schromelijk onbillijk
wordt.
Anderen weer achten protectie een daad
van nationale politiek; zij zijn de »echte
beschermers", die kunstmatig bedrijven
willen scheppen of in stand houden en
de kosten dier kunstbewerking hoofdelijk
willen omslaan over geheel het volk. Deze
laatste groep zoekt in den regel haar
argumenten en haar kracht hierin, dat ze
wijst op maatschappelijke kwalen, op
plaatsehjken achteruitgang, op sukkelende
bedrijven en dan vaak zonder schijn van
bewijs concludeert: dat heeft de vrije handel
gedaan! In hun wereldbeschouwing is 't
vrijhandelstelsel Barbertjes moordenaar.
Maar hoe zwak de grondslag ook moge
zijn, het protectionisme telt vele aanhan
gers, en wat misschien nog bedenkelijker is,
ter andere zijde heerscht lauwheid, ja erger.
Is 't geen bedroevend verschijnsel, dat
in een veel gelezen democratisch orgaan
(de Groene van 16 Februari 1902) op de
eereplaats in het blad een leading is te
vinden waarin o.a. over rechten op graan
en op meel wordt gesproken alsof 't dood
gewone dingen geldt, zonder dat de redactie
ook maar met n woord verzet aanteekent
tegen zóó on-democratische dingen!
Stemt 't niet tot bezorgdheid als we
zoo vaak rondom ons hooren zeggen »ik
ben een voorstander van vrijen handel maar
nu andere landen zich omgeven met een
muur van tarieven, nu moeten wij 't ook
maar doen", alsof wij ons óók moeten
plagen en knoeien als men zoo dwaas is
dat elders zich te doen I Is 't niet stuitend
om een staatsman van naam en invloed
(dr. Schaepman) te hooren redéneeren als
onlangs in een interview te Rome: »Als
Engeland het brood mag belasten om de
Transvaalsche Boeren ten onder te brengen,
dan mogen wij 't toch wel doen om de
sociale wetgeving te bevorderen.'1
Of is 't geen bedenkelijk verschijnsel dat
in 't jaar 1901, toen de stembus spreken
zou óók over de strijdvraag protectie of
vrijhandel, dat toen tot stand komen kon
een nieuwe partijformatie (de
VrijzinnigDemocratische Bond) die 't niet de moeite
waard achtte in haar beginselverklaring
ook maar n letter te wijden aan dit
gewichtig vraagstuk!
't Protectionisme steekt 't hoofd op, het
openbaar leven dreigt te ontaarden in een
stelselmatig en willekeurig begunstigen van
enkslerj, dringender wordt 't roepen der
genen die het staatsrecht willen gebruiken
als een middel om hun inkomsten te ver
sterken op kosten van 't algemeen... en
ons volk zwijgt!
Maar zal men zeggen, daar is toch nog
een Regeering met een christen-democraat
als minister-president, daar zijn toch nog
Staten Generaal die tegen misbruiken kun
nen waken. Zeker, die zijn er, maar hoe
geruststellend ook de ministerieele verkla
ringen zijn geweest, toch is m.i. noch in
ons ministerie noch in de Tweede Kamer
ook maar eenige waarborg tegen 't meest
stuitend protectionisme.
Tot toelichting dezer uitspraak is 't
noodig een kort historisch overzicht te
geven van de protectionistische paragraaf
op de politieke programma's. Wellicht zal
men de opmerking maken, dat zoo wordt
opgedischt een oud kostje dat reeds her
haaldelijk stond op het persmenu. Dit is
waar, doch laat me opmerken dat er nu
eenmaal feiten en toestanden zijn waarop
niet dikwijls genoeg kan worden gewezen,
laat me opmerken dat 't mListerie-Kuyper
de strijdvraag protectie of vrijhandel urgent
heeft gemaakt, laat me tevens opmerken
dat 't jammer genoeg nog niet aan ieder
duidelijk is op hoe weerzinwekkende wijze
door de anti-revolutionaire partij het vorig
jaar is gesold met haar toelichting der
protectie paragraaf.
Zeer beslist, hoewel niet zeer duidelijk,
is de uitspraak der katholieke kamerleden
die in hun manifest van Maart 1901 ver
klaarden :
»voor zoover het betreft mededinging met
het buitenland behoort gestreefd te worden
naar eene herziening der tarieven van
inen uitvoer, waardoor de voorwaarden van
voortbrenging binnen eigen grenzen zooveel
mogelijk gelijk worden gemaakt met die
van het buitenland." In deze elastische
verklaring past zoo noodig elke protectio
nistische maatregel en wanneer men dan
evenals de woordvoerder in de Eerste
Kamer gaat redeneeren: er heeft invoer
plaats ergo de productievoorwaarden zijn
ongelijk, och dan is 't katholiek program
heden bruikbaar voor rechten op graan,
morgen voor rechten op meel, overmorgen
voor elk willekeurig landbouw- of
nijverheidsproduct.
De Anti-revolutipnaire partij ia van haar
mannen-broeders niet zoo volkomen zeker
en ze heeft zich dan ook genoopt gezien
in 't gezicht der Juni stembus de sedert
1888 in het program opgenomen paragraaf
te wijzigen. De strijd der meeningen over
den persoonlijken dienstplicht en naderhand
over de kieswet-Tak had die paragraaf
tijdelijk op den achtergrond gedrongen.
Toen ze in 1897 werd geworpen in den
politieken strijd bleek de meerderheid van
ons volk er niet van gediend te zijn en
vooral tegen een onderdeel, n.], tegen
graanrechten, ontstond een sterk verzet.
Klaarblijkelijk om redenen van taktiek is
ter deputatenvergadering van 17 April
1901 dat opschrift uit de banier gewischt.
Tegen het streven naar een schaalrecht
op het graan n als gevolg daarvan een
kunstmatige opdrijving van den broodprijs
hadden vrijhandelaars in '97 zeer terecht
gewaarschuwd. De uitgebreide memorie
van 't centraal comitévan anti-revolutio
naire kies vereen igingen noemde verleden
jaar April dit een «onedel strijdmiddel",
een »valsch wapen". En de voorzitter deed
't in zijn bekende deputatenrede nog eens
dunnetjes over door het
vrijhandelaarsargument te betitelen als een valsche
bauier die schaamtelooj omhoog ging.
_ Maar (och achtte de partij, die zelve
zich toekende «gemis aan politieke am
bitie'' 1), die »'t heilig bedoelen niet wilde
vergiftigen door een bedenkelijke eer
zucht" 2) en die getuigde »Heere mijn hart
is niet verheven en mijn oog is niet hoog" 3),
toch achtte die partij het raadzaam 't geen
ze eenmaal als beginsel had gesteld nu te
laten varen uit vrees dat bij de stembus
weer het duurbrood argument door
tegenstandere %ou worden gebezigd 4).
Ze had daartoe nog een andere niet
minder fraaie reden. Ronduit te zeggen:
we stellen 't stembussucces boren het be
ginsel, och dat was den opstellers der ge
noemde memorie toch te machtig. De heer
De Waal Malefijt vond een minder pijn
lijke _ verklaring en 't heette dan dat
afgezien werd van graanrechten wijl de
prijsverhooging der landbouwproducten ze
onnoodig maakte. Als we echter overwegen
dat op 't oogenblik der deputaten vergade
ring de tarweprijs volkomen gelijk was
aan dien van Juni '97 dan blijkt 't hoe
kunstmatig de verklaring is geweest.
Op _ 't program van actie onder art.
IB5 is dan als wensch opgenomen: uit
breiding en wijziging van het tarief van
invoerrechten op bewerkte artikelen. Hoe
ver die uitbreiding zal moeten gaan, welke
wijziging wordt beoogd, wat toch eigenlijk
bewerkte artikelen zijn, ja al die vragen
komen op, zonder dat een antwoord was
of is te verkrijgen. Den wetgever is geheel
de vrije hand gelaten!
Hierboven is nog slechts spra'te van
twee der kerkelijke partijen, maar ook de
andere zullen geen tegenwicht kunnen
vormen. In hun beginselverklaring zeggen
de christelijk historischen wel is waar »in
't algemeen tegen bescherming te zijn,"
doch onder toevoeging dat in buitengewone
omstandigheden min of meer beschermende
maatregelen tijdelijk onvermijdelijk kunnen
zijn. En de Vrij-Anti-revolutionairen ? Och
ter beoordeeling van de waarschijnlijke
houding dier partij strekke een persoon
lijke herinnering.
't Was in Juni 1901 daags voor de her
stemming.
Voor een enthousiaste vergadering te
Bodegraven sprak Jhr. Mr. De Savornin
Lohman, die in zijn betoog o. a. verklaarde
principieel vrijhandelaar te zijn. Toen
echter bij 't debat werd opgemerkt dat
die principieele vrijhandelaar in de practijk
zich als protectionist deed kennen en hij
zijn stem had gegeven in Maart '95 aan
de motie Dobbelmau en in Juni '99 aan
't adres der meelfabrikanten, toen zweeg
de Vrij Anti revolutionaire leidsman als ...
iemand van over de oostergrenzen.
Zoo beschouwd is 't duidelijk dat bij de
tegenwoordige samenstelling der Tweede
Kamer voor elk voorstel tot herziening
onzer tarieven, ook voor 't meest stuitende,
een meerderheid is te vinden, indien niet
meer dan tot dusverre de tegenstanders
zich doen hooren.
't Worde herhaald: voor elke wijziging
onzer tariefwet heeft de Kamer een meer
derheid. De betrokken minister zal alleen
moeten bewijzen: aan de katholieken dat
er invoer plaats heeft, aan de
anti-revolutionairen dat 't «bewerkte artikelen"
geldt, aan de christelijk -historischen dat
er buitengewone omstandigheden bestaan
en aan de vrij antirevolutionairen dat voor
deze keer 't principe nog wel eens op zij
gezet worden kan. Bij een zoo gewillige
regeeringspartij is daartoe weinig woord
kunst noodig.
En de plannen der Regeering? 't Is
tasten in 't duister en 't eenige dat hou
vast geeft is de tweeledige
Regeeringsverklaring in de Eerste Kamer afgelegd bij
't begrootingsdebat. 5) Tredend in de voet
sporen van zijn ambtsvoorganger mr. Pier
son zei minister Kuyper dat de
tariefsverhooging zal zijn van fiscalen aard.
Voor protectionisten was dat oogen
schijnlijk een teleurstelling. Maar een
pleister werd op de wonde gelegd door de
onmiddellijk volgende verklaring, dat het
verschil tusschen een zuiver fiscaal en een
zuiver commercieel tarief practisch niet
bestaat. Aldus schuilgaande achter den
breeden rug van prof. Eister werd de aan
vankelijke klaarheid weer in nevelen gehuld
en werd tevens' de sluisdeur opengezet
voor een protectionistisch scheepje varende
onder fiscale vlag.
En in de tweede plaats zei minister
Kuyper zelfs ietwat verbolgen dat geen
voorstel tot invoering van graanrechten in
deze vierjarige periode zal worden inge
diend. Daaraan heeft men althans eenig
houvast; wat later zal geschieden zullen
we later zien, maar voorloopig althans zijn
graanrechten afgevoerd van het
regeeringsprogram.
Doch verder ? Zal een recht worden
geheven op suiker, op katoen, op aard
appelen, op metaalwaren, op gereedschap
pen, op manufacturen, op leer, op tabak,
op papier, op petroleum, op meel ?
Wie 't weet moet 't maar zeggen.
't Zijn allemaal waren die passen in de
rekbare terminologie der kerkelijke stem
busprogramma's, 't Zijn allemaal waren
welker kunstmatige prijsverhooging zou
drukken op ons volk, zou drukken 't aller
meest op degenen die 't allerminst kunnen
missen.
Aan dringende adviezen en aansporin
gen zal 't niet ontbreken en Kamer noch
Regeering zijn door haar wording en haar
samenstelling te beschouwen als een veilige
dam tegen het zelfzuchtig drijven van agra
riërs en industrieelen die hun bedrijf willen
versterken uit gedwongen bijdragen der
binnenlandsche verbruikers. Nog is 't stil, doch
er zijn vele teekens die wijzen op een
naderenden storm. Protectionistische wol
ken pakken zich samen tot een zware bui
en als we niet sterk, niet zeer sterk maken
onze tegenkanting en ons verzet, dan zal
't werk van 50 jaren ras vernield zijn.
Haarlem, Mei '02. REYXE.
1) Vergtlijk: deputatenrede blz. 5, regel 3.
2) Alsvoren blz. 8, regel Ifi.
3) Alsvoren bis. O, regel 31.
4) Vergelijk : Oasterbaan, Politieke en Ssciala
programma's, deel 3, blz. 7 en 8.
5) Vergelijk: Handelingen E'rste Kamer, vel
43, pag. 150.
Solowerken.
De repliek van den heer P. C. C. Hansen
Jr. in De Amsterdammer van 16 Maart
j.l., op mijne bespreking in hetzelfde
weekblad (2 Maart) van zijn artikel: »De
Solowerken, hunne rentabiliteit", geeft mij nog
aanleiding tot enkele opmerkingen.
Ik beloof daarbij kort te zijn Is polemiek,
als zich thans tusschen den heer Hansen
en mij heeft ontsponnen, veelal onvrucht
baar, omdat doorgaans, gelijk ook de heer
Hanseu doet, daarin phrazen worden ge
citeerd buiten haar verband en dan met
een schijn van gelijk verworpen en ver
oordeeld, wanneT die polemiek gevoerd
wordt tusschen Holland en Indiëen een
belangrijke tijdruimte repliek en dupliek
scheidt, wordt zij voor de lezers van het
betrokken blad weinig belangrijk en zouden
we, zonder beperking, misbruik maken van
de gastvrijheid ons door de redactie ver
leend. Van mijn kant zal dus hierna niet
nader op dit onderwsrp worden terugge
komen.
Neen ik heb de berekening omtrent de
rentabiliteit der solowerken van den heer
Hansen niet met cijfers weerlegd, (als hij
daarop gesteld is zal ik zulks straks nog
doen) ik heb gemeend te kunnen volstaan
met te wijzen op de totaal verschillende
uitkomsten, waartoe cijfers twee ter zake
kundigen: den ingenieur van Tubergen
en den heer Hansen brengen; ik heb den
zwakken grond aangewezen, waarop beider
berekeningen staan te wankelen: de aan
staande belastbaarheid der te bevloeien
velden, die, alleen bij benadering bepaald,
aan hunne becijferingen alle zekerheid
ontneemt.
Hoe noodzakelijk voor en bij de uit
voering van irrigatiewerken de berekening
der bate, uit directe belastingvermeerdering
te verwachten, ook zijn moge, ik blijf het
vinden een daad van kleine politiek de
totstandkoming van terwille der bevolking
ondernomen bevloeiingswerken alleen te
doen afhangen van het feit of die directe
bate vertegenwoordigt een voldoende rente
cijfer van het voor de werken bestede
kapitaal.
De heer Hansen trekt zich deze mijne
meening bijzonder aan, alsof hij de
opwerper van dit stelsel ware, terwijl ik hem
in zijn bovenvermeld opstel hoogstens een
bespreker daarvan vind, niet eens een ver
dediger. De aanhef van zijn slotalinea in
genoemd opstel: «Nogmaals tenzij de wer
ken worden betaald door Nederland ..."
duidt wel aan, dat óók hij meent, dat men
ten opzichte van uit te voeren bevloeiings
werken kan uitgaan van een ander
bsginsel.
Een beter een hooger standpunt nu
neemt men in, door, gelijk ik reeds zeide,
het rentabiliteitsvraagstu1? aldus te stellen:
Is een uitgave van 2714 millioen voor
de uitvoering der Solowerken, met het oog
op de daarvan te verwachten vermeerde
ring van welvaart en daarmee stijging der
indirecte belastingen, vermeerdering van
de koopkracht der bevolking, te verant
woorden ?
Ik heb betoogd, dat het antwoord op
deze vraag volmondig »ja" kan luiden. Is
eanmaal een bevestigend antwoord ver
kregen, dan rechtigt dit standpunt een
regeering ook om, waar de gewone middelen
voor de tot standbrenging van productieve
werken niet voldoende zijn, voor hunne
uitvoering te leenen.
En van dit beginsel zijn de
Engelschen in hunne koloniën, geheel afge
scheiden van misslagen die tot de zoo
droevige hongersnooden meewerkten, steeds
uitgegaan. Ze hebben hunne koloniën ruim
bedeeld met openbare werken zonder zich
angstvallig af te vragen, of de kosten wel
uit directe belastingverhooging zouden
kunnen worden goedgemaakt. En daarom,
zonder blinde aanbidding van den buiten
lander, heb ik gemeend en meen nog, dat
op dit gebied een blik over den muur
leerzaam kon zijn. Generaliseeren leidt
tot scheeve voorstellingen, mijnheer Hansen!
Acht men nu als vele kleinmoedigen
dergelijke »leaps in the dark" voor onze
finantieele draagkracht te gewaagd en
houdt men voor de uitvoering van be
vloeiingswerken vast aan den eisch van
directe rentabiliteit, d. w. z. dat een deel
der uit de tot stand gekomen irrigatie,
door de betrokken landbouwers geplukte
voordeelen, van hen wordt gevraagd als
belasting of vei hooging van bestaande
belasting, om daaruit rente en aflossing te
voldoen van het voor de werken bestede
kapitaal, welnu, dan is dat voor die
betrokken landbouwers toch altijd nog
voordeeliger dan wanneer bij niet uitvoering
der werken dat deel der genoten voor
deelen hun niet wordt gevraagd maar ook
het geheel der voordeelen uit de irrigatie
voortvloeiende hun wordt onthouden.
(Men leze de uitnemende uiteenzetting
dezer stelling door den heer D. A. Koster
in De Amsterdammer van 16 en 25 Febru
ari j.l. getiteld: »De zoogenaamde renta
biliteit onzer Indische bevloeiingswerken.")
En hiermee valt de heele berekening,
het heele betoog van den heer Hansen,
dat de uitvoering der Solowerken, wanneer
die betaald moet door den Javaan, beter
achterwege kan blijven, als zijnde in. zijn
nadeel.
Volgens we hem op den voet. De op
brengst der rijstvelden in de Solovallei
bedraagt thans gemiddeld 15 pikols per
b;uw, vertegenwoordigend een geldswaardig
bedrag van f 30. . De heer Hansen acht
(en een te hooge schatting behoeven wij
niet van hem te vreezen) dat na de tot
slandkoming der bevloeiïng, die opbrengst
zal stijgen tot het dubbele, tot:
30 pikols per bouw il . . . . f 60.?.
of een meerdere opbrengst per bouw en
per jaar van f 30.?.
De landrente, zegt de heer Hansen, mag
na de totstandkoming der bevloeiing niet
hooger worden gesteld dan f 5.?per
bouw (thans gemiddeld f 3.?), kon zij op
f7.?worden gesteld gelijk de heer
Tubergen wenscht, of meer, dan zouden
de werken rendabel zijn, en uitgevoerd
kunnen worden, maar zulk een uitvoering
middels belaetingverhooging is, volgecs
den heer Hansen, niet in het belang van
den Javaan.
Is het dus wél in zijn belang hem, ter
wille van een belastingverhooging van
enkele guldens, een voordeel van f 30.
per bouw en per jaar te onthouden ? Ik
zou zoo met den heer Koster meenen dat
een voordeel van f 30.?verminderd met
f 4.- of f 5.- is f 26.- of f 25.- per
bouwen per jaar alleen op de rijstproductie,
een niet onaardige inkomsten vermeerdering
is voor een Javaansche huishouding.
Men bedenke, dat de uitvoering der
werken niet alleen den betrokken land
bouwers niets kost, maar hen zelfs ge
durende jaren in staat stelt een goed
dagloon te verdienen in hunnen ledigen tijd.
Een belangrijken factor nog vergeet de
heer Hansen te brengen op de creditzijde
der werken: de mogelijkheid om zelfs
maar met een kleine oostmoesson be
vloeiing na den padioogst te beplanten
met tweede gewassen, wat nu daar slechts
voor een klein gedeelte mogelijk is. Zelfs
zal op vele sawabs tweemaal padi geplant
kunnen worden, hetgeen bij voldoende
bevloeiing en eenige bemesting ook zonder
uitputting van den |grond kan geschieden.
Praatjes vullen geen gaatjes, en betere
qualificatie verdient de bewering niet van dea
heer Hansen »dat in de Solovallei wel eens
door enkelen honger zal worden geleden,
maar dat 't dit helaas overal in de wereld
voorkomt."
In de Bengawandjero streek is de ellende
chronisch, elders de oeconomische toestand
treurig, waarvan ik maar al te veel ge
legenheid heb gehad, mij met eigen oogen
te overtuigen. De bevolking vermenigvul
digt zich hier in even sterke mate als
elders op Java (± 17 pCt. per decade);
uitbreiding aan het bebouwde oppervlak
is er weinig of niet meer te geven ; weer
standsvermogen tegen rampen van hooger
hand ontbreekt der bevolking ten eenen
male: hoe kan men beweren dat de tot
standkoming der Solovalleiwerken voor deze
streek geen weldaad, geen gebiedende eisch
zou zijn?
Ik kon hiermee, als aanvulling op het
geen ik in dit Weekblad van 2 Maart
publiceerde, de vraag, omtrent de al of
niet wenschelijkheid der uitvoering van de
Solowerken, zelfs als men een voldoende
rente van het benoodigde kapitaal, door
de van die werken voordeel trekkende
landbouwers zelve liet betalen, gevoegelijk
voldoende beantwoord achten; ik wil
echter nog even de door den heer Hansen
tegen mijn denkbeelden aangevoerde be
zwaren nagaan opdat er op geen punt
twijfel overblijve.
»Irrigatiewerken geven geen zekerheid
van oogst," meent de heer Hansen, maar
brengt in zijn eigen berekening het per
centage van misgewas in de SolovalUi
vóór de bevloeiing op 27 pCt., na de
totstandkoming der werken op 2% pCt.,
dat zegt zooveel ais dat nu jaarlijks de
aanplant van meer dan een kwart van het
bebouwde oppervlak, zegge 54000 boiiws
in de Solovlakte mislukt, welke misongst
zich, na de totstandkoming der werken
zal bepalen tot 5000 bouws. Htb ik hier'
iets bij te voegen?
Blijkens noot neemt de heer Hansen
deze cijfers eenigzins aarzelend over van
den heer Tubergen ; ik kan hem verzekeren,
dat ze alle vertrouwen verdienen.
Misgewas, plagen, zelfs muizen en rupsen
komen grootendeels voor, en vinden hun
ontstaan in complexen droogstaande velden.
Als slecht gevoede menschen zijn de door
droogte geleden hebbende padiplanten veel
minder tegen schadelijke invloeden bestand,
dan hare krachtig opgeschoten zusters op
regelmatig bevloeide velden.
»De bewonere der Solovallei hebben wel
ressources/' zegt de heer Hansen,
»honderden dezer inlanders vinden werk op de
ondernemingen in het Djambamgsche en
Kedirische" (de gesmade suikercultuur
biedt hier dus toch eenigen inlanders uit
komst!) Nu met die honderden, zal het
zoo hard niet loopen ; voorts merk ik op
dat alleen in het te bevloeien
Solovallei