De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 15 juni pagina 1

15 juni 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K°. 1303 DE AMSTERDAMMER A°. 1902. WEEKBLAD NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar B 0.121/» Dit blad u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover bet Grand Café, te Parijs. Zondag 15 Juni. Advertentiën van t?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.10 Annonces uit Duitsculancl, Oostenrijlc en Zwitserlaad worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF JiOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I N H O Di VAN VERKE EN VAN NABIJ: Stormteekens, II, door Beyne/ Solowerken, door C. Lnlofs. Eene eenvoudige vraag, door mr. J. A. Levy. Mr. Bovgesias en de onherroepelyk verlorenen, (Ing), dtor v. H. Hoofdmomenten ait den Gemeenteraad, III. door Secans. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN : De Enschedesche werkstaking, door N. Fr. Snel. KDN8T EN LETTEBEN: Maeterlinck's nieuwste drama, Monna Vanna", II, door dr. J. Schrjjver. Moderne woordkunst, door Sastro Prawiro. Graaf Leo N. Tolstoi, Het sexaeele vraagstuk, beoordeeld door H. Pierson FEUILLETON: De Dolle", I, door 3 F. de Witt. BECLAMES. VOOB DAMES: Vrouwelyke fabrieks inpectie. door X. De moeilijke weg, de beste, door F. J. van Uildriks. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMI80HE KBONIEK, door D. Stigter. Een dreigend conflict, door B(eyne. Een zeer nuttig boekje, door S. Amsterdamsc.he Universiteitsbibliotheek, door Pothiae. Noordzeebad Wijk aan Zee. SCHETSJES: Van een aalmoes en nog wat, I, door Anatole France. PEN- EN POTLOODBKASSEN. ADVEBTÈNTIEN. miimiiiiiiiiiiiiniuiimiiiiHiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiimminiiiiiiliiiïi Stormteekens. ii. »De wetgever die een beschermend recht instelt neemt het bedrag van dat recht uit de zakken der koopers om het te storten in de beurs van den binnenlandschen voortbrenger." Zóó veroordeelde Thorbecke het protectionisme en na bijna 60 jaren heeft deze omschrijving nog niets van haar juistheid verloren; 't is inderdaad een willekeurig nemen hier en geven daar. En toch gaan alleiwege stemmen op vorderend dat we ook hier te lande zullen breken met 't beginsel onzer staathuis houdkunde Mn dat we onze handelspolitiek zullen wijiigen in protectionistischen geest. Ze zijn er, die alleen hierin zien een afdoend middel om de schatkist te vul len ; dezen vragen een fiscale herziening onzer tarieven en breken zich niet 't hoofd met de vraag of langs dien weg de druk der belastingen niet schromelijk onbillijk wordt. Anderen weer achten protectie een daad van nationale politiek; zij zijn de »echte beschermers", die kunstmatig bedrijven willen scheppen of in stand houden en de kosten dier kunstbewerking hoofdelijk willen omslaan over geheel het volk. Deze laatste groep zoekt in den regel haar argumenten en haar kracht hierin, dat ze wijst op maatschappelijke kwalen, op plaatsehjken achteruitgang, op sukkelende bedrijven en dan vaak zonder schijn van bewijs concludeert: dat heeft de vrije handel gedaan! In hun wereldbeschouwing is 't vrijhandelstelsel Barbertjes moordenaar. Maar hoe zwak de grondslag ook moge zijn, het protectionisme telt vele aanhan gers, en wat misschien nog bedenkelijker is, ter andere zijde heerscht lauwheid, ja erger. Is 't geen bedroevend verschijnsel, dat in een veel gelezen democratisch orgaan (de Groene van 16 Februari 1902) op de eereplaats in het blad een leading is te vinden waarin o.a. over rechten op graan en op meel wordt gesproken alsof 't dood gewone dingen geldt, zonder dat de redactie ook maar met n woord verzet aanteekent tegen zóó on-democratische dingen! Stemt 't niet tot bezorgdheid als we zoo vaak rondom ons hooren zeggen »ik ben een voorstander van vrijen handel maar nu andere landen zich omgeven met een muur van tarieven, nu moeten wij 't ook maar doen", alsof wij ons óók moeten plagen en knoeien als men zoo dwaas is dat elders zich te doen I Is 't niet stuitend om een staatsman van naam en invloed (dr. Schaepman) te hooren redéneeren als onlangs in een interview te Rome: »Als Engeland het brood mag belasten om de Transvaalsche Boeren ten onder te brengen, dan mogen wij 't toch wel doen om de sociale wetgeving te bevorderen.'1 Of is 't geen bedenkelijk verschijnsel dat in 't jaar 1901, toen de stembus spreken zou óók over de strijdvraag protectie of vrijhandel, dat toen tot stand komen kon een nieuwe partijformatie (de VrijzinnigDemocratische Bond) die 't niet de moeite waard achtte in haar beginselverklaring ook maar n letter te wijden aan dit gewichtig vraagstuk! 't Protectionisme steekt 't hoofd op, het openbaar leven dreigt te ontaarden in een stelselmatig en willekeurig begunstigen van enkslerj, dringender wordt 't roepen der genen die het staatsrecht willen gebruiken als een middel om hun inkomsten te ver sterken op kosten van 't algemeen... en ons volk zwijgt! Maar zal men zeggen, daar is toch nog een Regeering met een christen-democraat als minister-president, daar zijn toch nog Staten Generaal die tegen misbruiken kun nen waken. Zeker, die zijn er, maar hoe geruststellend ook de ministerieele verkla ringen zijn geweest, toch is m.i. noch in ons ministerie noch in de Tweede Kamer ook maar eenige waarborg tegen 't meest stuitend protectionisme. Tot toelichting dezer uitspraak is 't noodig een kort historisch overzicht te geven van de protectionistische paragraaf op de politieke programma's. Wellicht zal men de opmerking maken, dat zoo wordt opgedischt een oud kostje dat reeds her haaldelijk stond op het persmenu. Dit is waar, doch laat me opmerken dat er nu eenmaal feiten en toestanden zijn waarop niet dikwijls genoeg kan worden gewezen, laat me opmerken dat 't mListerie-Kuyper de strijdvraag protectie of vrijhandel urgent heeft gemaakt, laat me tevens opmerken dat 't jammer genoeg nog niet aan ieder duidelijk is op hoe weerzinwekkende wijze door de anti-revolutionaire partij het vorig jaar is gesold met haar toelichting der protectie paragraaf. Zeer beslist, hoewel niet zeer duidelijk, is de uitspraak der katholieke kamerleden die in hun manifest van Maart 1901 ver klaarden : »voor zoover het betreft mededinging met het buitenland behoort gestreefd te worden naar eene herziening der tarieven van inen uitvoer, waardoor de voorwaarden van voortbrenging binnen eigen grenzen zooveel mogelijk gelijk worden gemaakt met die van het buitenland." In deze elastische verklaring past zoo noodig elke protectio nistische maatregel en wanneer men dan evenals de woordvoerder in de Eerste Kamer gaat redeneeren: er heeft invoer plaats ergo de productievoorwaarden zijn ongelijk, och dan is 't katholiek program heden bruikbaar voor rechten op graan, morgen voor rechten op meel, overmorgen voor elk willekeurig landbouw- of nijverheidsproduct. De Anti-revolutipnaire partij ia van haar mannen-broeders niet zoo volkomen zeker en ze heeft zich dan ook genoopt gezien in 't gezicht der Juni stembus de sedert 1888 in het program opgenomen paragraaf te wijzigen. De strijd der meeningen over den persoonlijken dienstplicht en naderhand over de kieswet-Tak had die paragraaf tijdelijk op den achtergrond gedrongen. Toen ze in 1897 werd geworpen in den politieken strijd bleek de meerderheid van ons volk er niet van gediend te zijn en vooral tegen een onderdeel, n.], tegen graanrechten, ontstond een sterk verzet. Klaarblijkelijk om redenen van taktiek is ter deputatenvergadering van 17 April 1901 dat opschrift uit de banier gewischt. Tegen het streven naar een schaalrecht op het graan n als gevolg daarvan een kunstmatige opdrijving van den broodprijs hadden vrijhandelaars in '97 zeer terecht gewaarschuwd. De uitgebreide memorie van 't centraal comitévan anti-revolutio naire kies vereen igingen noemde verleden jaar April dit een «onedel strijdmiddel", een »valsch wapen". En de voorzitter deed 't in zijn bekende deputatenrede nog eens dunnetjes over door het vrijhandelaarsargument te betitelen als een valsche bauier die schaamtelooj omhoog ging. _ Maar (och achtte de partij, die zelve zich toekende «gemis aan politieke am bitie'' 1), die »'t heilig bedoelen niet wilde vergiftigen door een bedenkelijke eer zucht" 2) en die getuigde »Heere mijn hart is niet verheven en mijn oog is niet hoog" 3), toch achtte die partij het raadzaam 't geen ze eenmaal als beginsel had gesteld nu te laten varen uit vrees dat bij de stembus weer het duurbrood argument door tegenstandere %ou worden gebezigd 4). Ze had daartoe nog een andere niet minder fraaie reden. Ronduit te zeggen: we stellen 't stembussucces boren het be ginsel, och dat was den opstellers der ge noemde memorie toch te machtig. De heer De Waal Malefijt vond een minder pijn lijke _ verklaring en 't heette dan dat afgezien werd van graanrechten wijl de prijsverhooging der landbouwproducten ze onnoodig maakte. Als we echter overwegen dat op 't oogenblik der deputaten vergade ring de tarweprijs volkomen gelijk was aan dien van Juni '97 dan blijkt 't hoe kunstmatig de verklaring is geweest. Op _ 't program van actie onder art. IB5 is dan als wensch opgenomen: uit breiding en wijziging van het tarief van invoerrechten op bewerkte artikelen. Hoe ver die uitbreiding zal moeten gaan, welke wijziging wordt beoogd, wat toch eigenlijk bewerkte artikelen zijn, ja al die vragen komen op, zonder dat een antwoord was of is te verkrijgen. Den wetgever is geheel de vrije hand gelaten! Hierboven is nog slechts spra'te van twee der kerkelijke partijen, maar ook de andere zullen geen tegenwicht kunnen vormen. In hun beginselverklaring zeggen de christelijk historischen wel is waar »in 't algemeen tegen bescherming te zijn," doch onder toevoeging dat in buitengewone omstandigheden min of meer beschermende maatregelen tijdelijk onvermijdelijk kunnen zijn. En de Vrij-Anti-revolutionairen ? Och ter beoordeeling van de waarschijnlijke houding dier partij strekke een persoon lijke herinnering. 't Was in Juni 1901 daags voor de her stemming. Voor een enthousiaste vergadering te Bodegraven sprak Jhr. Mr. De Savornin Lohman, die in zijn betoog o. a. verklaarde principieel vrijhandelaar te zijn. Toen echter bij 't debat werd opgemerkt dat die principieele vrijhandelaar in de practijk zich als protectionist deed kennen en hij zijn stem had gegeven in Maart '95 aan de motie Dobbelmau en in Juni '99 aan 't adres der meelfabrikanten, toen zweeg de Vrij Anti revolutionaire leidsman als ... iemand van over de oostergrenzen. Zoo beschouwd is 't duidelijk dat bij de tegenwoordige samenstelling der Tweede Kamer voor elk voorstel tot herziening onzer tarieven, ook voor 't meest stuitende, een meerderheid is te vinden, indien niet meer dan tot dusverre de tegenstanders zich doen hooren. 't Worde herhaald: voor elke wijziging onzer tariefwet heeft de Kamer een meer derheid. De betrokken minister zal alleen moeten bewijzen: aan de katholieken dat er invoer plaats heeft, aan de anti-revolutionairen dat 't «bewerkte artikelen" geldt, aan de christelijk -historischen dat er buitengewone omstandigheden bestaan en aan de vrij antirevolutionairen dat voor deze keer 't principe nog wel eens op zij gezet worden kan. Bij een zoo gewillige regeeringspartij is daartoe weinig woord kunst noodig. En de plannen der Regeering? 't Is tasten in 't duister en 't eenige dat hou vast geeft is de tweeledige Regeeringsverklaring in de Eerste Kamer afgelegd bij 't begrootingsdebat. 5) Tredend in de voet sporen van zijn ambtsvoorganger mr. Pier son zei minister Kuyper dat de tariefsverhooging zal zijn van fiscalen aard. Voor protectionisten was dat oogen schijnlijk een teleurstelling. Maar een pleister werd op de wonde gelegd door de onmiddellijk volgende verklaring, dat het verschil tusschen een zuiver fiscaal en een zuiver commercieel tarief practisch niet bestaat. Aldus schuilgaande achter den breeden rug van prof. Eister werd de aan vankelijke klaarheid weer in nevelen gehuld en werd tevens' de sluisdeur opengezet voor een protectionistisch scheepje varende onder fiscale vlag. En in de tweede plaats zei minister Kuyper zelfs ietwat verbolgen dat geen voorstel tot invoering van graanrechten in deze vierjarige periode zal worden inge diend. Daaraan heeft men althans eenig houvast; wat later zal geschieden zullen we later zien, maar voorloopig althans zijn graanrechten afgevoerd van het regeeringsprogram. Doch verder ? Zal een recht worden geheven op suiker, op katoen, op aard appelen, op metaalwaren, op gereedschap pen, op manufacturen, op leer, op tabak, op papier, op petroleum, op meel ? Wie 't weet moet 't maar zeggen. 't Zijn allemaal waren die passen in de rekbare terminologie der kerkelijke stem busprogramma's, 't Zijn allemaal waren welker kunstmatige prijsverhooging zou drukken op ons volk, zou drukken 't aller meest op degenen die 't allerminst kunnen missen. Aan dringende adviezen en aansporin gen zal 't niet ontbreken en Kamer noch Regeering zijn door haar wording en haar samenstelling te beschouwen als een veilige dam tegen het zelfzuchtig drijven van agra riërs en industrieelen die hun bedrijf willen versterken uit gedwongen bijdragen der binnenlandsche verbruikers. Nog is 't stil, doch er zijn vele teekens die wijzen op een naderenden storm. Protectionistische wol ken pakken zich samen tot een zware bui en als we niet sterk, niet zeer sterk maken onze tegenkanting en ons verzet, dan zal 't werk van 50 jaren ras vernield zijn. Haarlem, Mei '02. REYXE. 1) Vergtlijk: deputatenrede blz. 5, regel 3. 2) Alsvoren blz. 8, regel Ifi. 3) Alsvoren bis. O, regel 31. 4) Vergelijk : Oasterbaan, Politieke en Ssciala programma's, deel 3, blz. 7 en 8. 5) Vergelijk: Handelingen E'rste Kamer, vel 43, pag. 150. Solowerken. De repliek van den heer P. C. C. Hansen Jr. in De Amsterdammer van 16 Maart j.l., op mijne bespreking in hetzelfde weekblad (2 Maart) van zijn artikel: »De Solowerken, hunne rentabiliteit", geeft mij nog aanleiding tot enkele opmerkingen. Ik beloof daarbij kort te zijn Is polemiek, als zich thans tusschen den heer Hansen en mij heeft ontsponnen, veelal onvrucht baar, omdat doorgaans, gelijk ook de heer Hanseu doet, daarin phrazen worden ge citeerd buiten haar verband en dan met een schijn van gelijk verworpen en ver oordeeld, wanneT die polemiek gevoerd wordt tusschen Holland en Indiëen een belangrijke tijdruimte repliek en dupliek scheidt, wordt zij voor de lezers van het betrokken blad weinig belangrijk en zouden we, zonder beperking, misbruik maken van de gastvrijheid ons door de redactie ver leend. Van mijn kant zal dus hierna niet nader op dit onderwsrp worden terugge komen. Neen ik heb de berekening omtrent de rentabiliteit der solowerken van den heer Hansen niet met cijfers weerlegd, (als hij daarop gesteld is zal ik zulks straks nog doen) ik heb gemeend te kunnen volstaan met te wijzen op de totaal verschillende uitkomsten, waartoe cijfers twee ter zake kundigen: den ingenieur van Tubergen en den heer Hansen brengen; ik heb den zwakken grond aangewezen, waarop beider berekeningen staan te wankelen: de aan staande belastbaarheid der te bevloeien velden, die, alleen bij benadering bepaald, aan hunne becijferingen alle zekerheid ontneemt. Hoe noodzakelijk voor en bij de uit voering van irrigatiewerken de berekening der bate, uit directe belastingvermeerdering te verwachten, ook zijn moge, ik blijf het vinden een daad van kleine politiek de totstandkoming van terwille der bevolking ondernomen bevloeiingswerken alleen te doen afhangen van het feit of die directe bate vertegenwoordigt een voldoende rente cijfer van het voor de werken bestede kapitaal. De heer Hansen trekt zich deze mijne meening bijzonder aan, alsof hij de opwerper van dit stelsel ware, terwijl ik hem in zijn bovenvermeld opstel hoogstens een bespreker daarvan vind, niet eens een ver dediger. De aanhef van zijn slotalinea in genoemd opstel: «Nogmaals tenzij de wer ken worden betaald door Nederland ..." duidt wel aan, dat óók hij meent, dat men ten opzichte van uit te voeren bevloeiings werken kan uitgaan van een ander bsginsel. Een beter een hooger standpunt nu neemt men in, door, gelijk ik reeds zeide, het rentabiliteitsvraagstu1? aldus te stellen: Is een uitgave van 2714 millioen voor de uitvoering der Solowerken, met het oog op de daarvan te verwachten vermeerde ring van welvaart en daarmee stijging der indirecte belastingen, vermeerdering van de koopkracht der bevolking, te verant woorden ? Ik heb betoogd, dat het antwoord op deze vraag volmondig »ja" kan luiden. Is eanmaal een bevestigend antwoord ver kregen, dan rechtigt dit standpunt een regeering ook om, waar de gewone middelen voor de tot standbrenging van productieve werken niet voldoende zijn, voor hunne uitvoering te leenen. En van dit beginsel zijn de Engelschen in hunne koloniën, geheel afge scheiden van misslagen die tot de zoo droevige hongersnooden meewerkten, steeds uitgegaan. Ze hebben hunne koloniën ruim bedeeld met openbare werken zonder zich angstvallig af te vragen, of de kosten wel uit directe belastingverhooging zouden kunnen worden goedgemaakt. En daarom, zonder blinde aanbidding van den buiten lander, heb ik gemeend en meen nog, dat op dit gebied een blik over den muur leerzaam kon zijn. Generaliseeren leidt tot scheeve voorstellingen, mijnheer Hansen! Acht men nu als vele kleinmoedigen dergelijke »leaps in the dark" voor onze finantieele draagkracht te gewaagd en houdt men voor de uitvoering van be vloeiingswerken vast aan den eisch van directe rentabiliteit, d. w. z. dat een deel der uit de tot stand gekomen irrigatie, door de betrokken landbouwers geplukte voordeelen, van hen wordt gevraagd als belasting of vei hooging van bestaande belasting, om daaruit rente en aflossing te voldoen van het voor de werken bestede kapitaal, welnu, dan is dat voor die betrokken landbouwers toch altijd nog voordeeliger dan wanneer bij niet uitvoering der werken dat deel der genoten voor deelen hun niet wordt gevraagd maar ook het geheel der voordeelen uit de irrigatie voortvloeiende hun wordt onthouden. (Men leze de uitnemende uiteenzetting dezer stelling door den heer D. A. Koster in De Amsterdammer van 16 en 25 Febru ari j.l. getiteld: »De zoogenaamde renta biliteit onzer Indische bevloeiingswerken.") En hiermee valt de heele berekening, het heele betoog van den heer Hansen, dat de uitvoering der Solowerken, wanneer die betaald moet door den Javaan, beter achterwege kan blijven, als zijnde in. zijn nadeel. Volgens we hem op den voet. De op brengst der rijstvelden in de Solovallei bedraagt thans gemiddeld 15 pikols per b;uw, vertegenwoordigend een geldswaardig bedrag van f 30. . De heer Hansen acht (en een te hooge schatting behoeven wij niet van hem te vreezen) dat na de tot slandkoming der bevloeiïng, die opbrengst zal stijgen tot het dubbele, tot: 30 pikols per bouw il . . . . f 60.?. of een meerdere opbrengst per bouw en per jaar van f 30.?. De landrente, zegt de heer Hansen, mag na de totstandkoming der bevloeiing niet hooger worden gesteld dan f 5.?per bouw (thans gemiddeld f 3.?), kon zij op f7.?worden gesteld gelijk de heer Tubergen wenscht, of meer, dan zouden de werken rendabel zijn, en uitgevoerd kunnen worden, maar zulk een uitvoering middels belaetingverhooging is, volgecs den heer Hansen, niet in het belang van den Javaan. Is het dus wél in zijn belang hem, ter wille van een belastingverhooging van enkele guldens, een voordeel van f 30. per bouw en per jaar te onthouden ? Ik zou zoo met den heer Koster meenen dat een voordeel van f 30.?verminderd met f 4.- of f 5.- is f 26.- of f 25.- per bouwen per jaar alleen op de rijstproductie, een niet onaardige inkomsten vermeerdering is voor een Javaansche huishouding. Men bedenke, dat de uitvoering der werken niet alleen den betrokken land bouwers niets kost, maar hen zelfs ge durende jaren in staat stelt een goed dagloon te verdienen in hunnen ledigen tijd. Een belangrijken factor nog vergeet de heer Hansen te brengen op de creditzijde der werken: de mogelijkheid om zelfs maar met een kleine oostmoesson be vloeiing na den padioogst te beplanten met tweede gewassen, wat nu daar slechts voor een klein gedeelte mogelijk is. Zelfs zal op vele sawabs tweemaal padi geplant kunnen worden, hetgeen bij voldoende bevloeiing en eenige bemesting ook zonder uitputting van den |grond kan geschieden. Praatjes vullen geen gaatjes, en betere qualificatie verdient de bewering niet van dea heer Hansen »dat in de Solovallei wel eens door enkelen honger zal worden geleden, maar dat 't dit helaas overal in de wereld voorkomt." In de Bengawandjero streek is de ellende chronisch, elders de oeconomische toestand treurig, waarvan ik maar al te veel ge legenheid heb gehad, mij met eigen oogen te overtuigen. De bevolking vermenigvul digt zich hier in even sterke mate als elders op Java (± 17 pCt. per decade); uitbreiding aan het bebouwde oppervlak is er weinig of niet meer te geven ; weer standsvermogen tegen rampen van hooger hand ontbreekt der bevolking ten eenen male: hoe kan men beweren dat de tot standkoming der Solovalleiwerken voor deze streek geen weldaad, geen gebiedende eisch zou zijn? Ik kon hiermee, als aanvulling op het geen ik in dit Weekblad van 2 Maart publiceerde, de vraag, omtrent de al of niet wenschelijkheid der uitvoering van de Solowerken, zelfs als men een voldoende rente van het benoodigde kapitaal, door de van die werken voordeel trekkende landbouwers zelve liet betalen, gevoegelijk voldoende beantwoord achten; ik wil echter nog even de door den heer Hansen tegen mijn denkbeelden aangevoerde be zwaren nagaan opdat er op geen punt twijfel overblijve. »Irrigatiewerken geven geen zekerheid van oogst," meent de heer Hansen, maar brengt in zijn eigen berekening het per centage van misgewas in de SolovalUi vóór de bevloeiing op 27 pCt., na de totstandkoming der werken op 2% pCt., dat zegt zooveel ais dat nu jaarlijks de aanplant van meer dan een kwart van het bebouwde oppervlak, zegge 54000 boiiws in de Solovlakte mislukt, welke misongst zich, na de totstandkoming der werken zal bepalen tot 5000 bouws. Htb ik hier' iets bij te voegen? Blijkens noot neemt de heer Hansen deze cijfers eenigzins aarzelend over van den heer Tubergen ; ik kan hem verzekeren, dat ze alle vertrouwen verdienen. Misgewas, plagen, zelfs muizen en rupsen komen grootendeels voor, en vinden hun ontstaan in complexen droogstaande velden. Als slecht gevoede menschen zijn de door droogte geleden hebbende padiplanten veel minder tegen schadelijke invloeden bestand, dan hare krachtig opgeschoten zusters op regelmatig bevloeide velden. »De bewonere der Solovallei hebben wel ressources/' zegt de heer Hansen, »honderden dezer inlanders vinden werk op de ondernemingen in het Djambamgsche en Kedirische" (de gesmade suikercultuur biedt hier dus toch eenigen inlanders uit komst!) Nu met die honderden, zal het zoo hard niet loopen ; voorts merk ik op dat alleen in het te bevloeien Solovallei

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl