Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1303
gedeelte 111000 mannen, meest hoofden
van huisgezinnen, zijn aangeslagen in het
hoofdgeld. Aannemende dat de
Djambangsche en Kedirische ondernemingen
aan enkele honderden gelegenheid geven
er wat bij te verdienen, dan is dat met
meer dan een druppel op den emmer en
wettigt geenzins de bewering, dat de be
volking der Solovallei, en gros, andere
bronnen van inkomst heeft dan haar
landbouw.
Ten slotte zal het den heer Kansen
wel niet verwonderen te vernemen, dat
hij mij ook omtrent de wenschelijkheid,
de suikercultuur, waar mogelijk, te weren,
niet heeft kunnen overtuigen: citaties van
uit hun verband gerukte zindeelen, gepaard
met eeu voornaam schouderophalen, zijn
geen argumenten.
De heer Hansen kan zich niet begrijpen,
dat een cultuur van meerwaardig product,
gelijk de suikercultuur, meer voordeelen
afwerpend, ook voor den inlander, dan de
oorspronkelijke rijetbouw, 1) door andere,
in casu plotselinge wijze, waarop die voor
deelen hem geworden, tijdelijk aanleiding
tot verkwisting geeft, tijdelijk slachtoffers
maakt, maar op den duur de verstandigen
brengt tot belangrijk verhoogde welvaart
mij is zulks wel duidelijk en gezette lezing
van wat ik daarover schreef iii het num
mer van dit Weekblad van 2 Maart, kan
den heer Hansen wellicht dezelfde klaar
heid brengen.
Het gaat niet aan een cultuur te ver
werpen, omdat het toezicht nog niet zoo
is geregeld, dat tegen alle misbruiken kan
worden gewaakt, omdat de door die cultuur
gebrachte voordeelen door velen in licht
zinnigheid verkeerdelijk worden aangewend.
Zal men een machine verooi deelen en
teruggaan tot de andere primitieve pro
ductiewijze, omdat onhandige werklieden
zich aan die machine de vingers bezeeren ?
Bijna alle tegen de suikercultuur aan
gevoerde bezwaren gronden zich op mis
bruiken, die nog bij die cultuur voorkomen.
Men wende zich tegen die misstanden
niet tegen de cultuur zelve; men streve
aaar meerdere voordeelen voor de bij de
cultuur werkzame inlandsche arbeiders,
waartoe men zeker niet komt door de
cultuur te bannen.
Een bezwaar om de suikercultuur krach
tig te doen meewerken tol verhooging der
welvaart, is zeker de onmondigheid van
vele Javanen waar het er op aankomt
een hand vol geld te bewaren en nuttig
te besteden. Ik blijf ten deze een
honceopatisch middel vo irschrijven en beweren
dat men niet op eigen beenen leert staan
wanneer men altijd gesteund wordt. Ook
onae kinderen laten we met de harde
lessen van het leven kennis maken, we
zouden hun zeker geen dienst bewijzen door
angstvallig alles van hen te blijven weren
wat hun «en harde maar nuttige les
kan zijn. Waarom anders gehandeld met
onze koloniale onderdanen?
Een vergelijking van een in zeer vele
opzichten hoogstaand volk als het
Javaansohe met de roodhuiden van Amerika en
de wilden van Australiëgaat mij wat
ver. Dat de Javaan bij verhuring (N.B.
geen vervreemding) van zijn grond aan
de cultuuronderneming, bezitter blijft en
geen daglooner wordt in den zin van
iemand die niets meer bezit dan zijn
arbeidskracht, heb ik betoogd en heeft de
heer Hansen niet weerlegd.
Veel blijft er niet over van wat de heer
Hansen noemt: een onvoldoende weer
legging van het weinige, wat ik in het
behing der Solowerken heb' aangevoerd.
Evenwel was het mij niet te doen om
rechthebberij, wel om zoo mogelijk anderen
te doen deelen in mijn innige overtuiging,
gebaseerd op eigen aanschouwing, eigen
ervaring gedurende een driejarig verblijf
in diezelfde Solovlakte: dat de totstand
koming der Solowerken een weldaad en
een uitkomst KOU zijn voor een noodlijdend
deel van het Javaansche -volk.
teur-Generaal van de Posterijen en Tele
grafie, gekozen tot lid van de Eerste Ka
mer der Staten-Generaal en heeft die
betrekking aanvaard.
l Is aan iemand bekend, de dagteekening
van het K. B., waarbij hij van genoemd
ambt is ontheven ?
Am s t., 12 Juni 1902 J. A. LEVY.
Koebangnan Doea,
April 1902.
C. LULOFS.
Contr. B. B.
1) Sedert is mij ook uit Soerabaja
bericht, dat voor goede gronden de huurprijs
alleen door de suikerondernemingen betaald,
meer bedraagt dan de padicultuur bij eigen
bebouwing den bezitter zou kunnen leveren.
Eene eenvoudige vraag.
Art. 96, eerste lid, der Grondwet ver
klaart enkele ambten onvereenigbaar met
het lidmaatschap «van de Staten-Generaal".
Art. 9G, tweede lid vervolgt: «De wet
«regelt voor zooveel noodig de gevolgen
»van de vereeniging van het lidmaatschap
»van eene der beide Kamers met andere
»dan de in bet eerste lid uitgesloten, uit
»'s Landskas bezoldigde ambten".
Eene algemeene wet van dien aard be
staat niet. Wél is, krachtens Art. II van
de Additioneele Artikelen, der Grondwet,
in stand gebleven het K. B. van 5 Febr.
1868 Stbl. No. 18.
Art. l van dit K. B. luidt: «Bezoldigde
»landsambtenaren, behoorende tot de
de«partementen van algemeen bestuur, het
«lidmaatschap van eene der beide Kamers
»van de Staten-Generaal aanvaardende,
»zijn daardoor van rechtswege van de waar
sneming van hun ambt ontheven van het
«oogen blik af, dat zij, als lid der Kamer,
>zitting hebben genomen en tot het
oogen«blik toe, dat zij ophouden lid der Kamer
»te zijn.
»Hun wordt, zoolang hun lidmaatschap
«der Kamer en hunne bovenbedoelde
«ambtsbetrekking voortduren, een
verlofs«tractement toegestaan, gelijkstaande met
»de helft van de bezoldiging, die zij laatste
lijk genoten hebben".
De oud-minister Havelaar, is, als
DirecMr. Borgesins en de onherroe
pelijk verlorenen.
(Ingezonden.}
»WlE EENMAAL HET GESTICHT BINNEN
TREEDT IS ONHERROEPELIJK VERLOREN.'1
Zóó zou, volgens mr. Goeman Borgesius'
k&merspeech de thans overleden
hoofJdiracteur van de «rijkswerkinrichting'
Vce.ihuuen, de heer Duburg, van die «rijks
werkinrichting" sprekende, tegen mr.
Borgesius hebben gezegd.
Dat gesprek kan niet hebben plaats
gehad na mr. Borgesius' aftreden als
minister, want des heeren Duburgs dood
ging des «ministers" afsterven vooraf.
Dat gesprek moet hebben plaats gehad,
of met den »minister" of niet, mr. Bor
gesius het Tweede-Kaoierlid van vóór 1897.
In elk geval heeft minister Borgesius dus
geweten, dat, wie eenmaal het gesticht
de zoogenaamde «rijkswerkinrichting"
Veenhuizen binnentreedt, door den hoofd
directeur dier inrichting als »ouherroepelijk
verloren" beschouwd wordt. En mr. Bor
gesius behoefde on dat te weten, dat wil
zeggen, om ie weten dat Veenhuizen eene
inrichting is van de slechtste soort, niet
eens op den heer Duburg af te gaan, al
zal de uitspraak van den hoofd-directeur
den indtuk ook hebben versterkt, die de
«rijkswerkinrichting'1 op mr. Borgesius
maakte bij diens bezoek, een indruk die,
blijkens het door hem dezer dagen in de
Tweede Kamer gesprokene, allerongunstigst
moet zijn geweest. Immers de heer Bor
gesius heeft met eigen oogen gezien. Hij,
mr. Borgesius, 't zij dan de «minister" of
wel de «minister in knop," heeft Veenhuizen
bezocht en daarbij den indruk gekreken:
»dat de toestand zóó niet kon blijven.
Maar ook al ware mr. Borgesius minder
belangstellend geweest, zoodat diens per
soonlijk bezoek aan Veenhuizen achterwege
ware gebleven, en ook al had het
veroordeeleiid vonnis, door den hoofd-directeur,
den heer Duburg, over de «rijkswerkin
richting" uitgesproken : »WiE EENMAAL
HET GESTICHT BINNENTREEDT IS ONHER
ROEPELIJK VERLOREN," mr. Borgesius niet
in zóó hooge mate verschrikt, ook ( da
nog zou mr. Borgesius niet onkundig zgn
geweest van den in alle opzichten ellendigen
toestand, waarin zij zich bevinden, die te
Veenhuizen onze »rijkswerkinrichting"
worden gedetineerd.
Of zou mr. Borgesius, of zou de
«minister" van dien naam kunnen ont
kennen, dat hij in den loop van de laatste
zes jaren om van vroegere data niet te
spreken in tal van artikelen, door ons,
a over de zoogenaamde «rijkswerkinrich
tingen", a over onze gevan enistoastanden,
a over onze «rijksopvoedingsgestichten"
geschreven, l l wat meer vau den ellen
digen toestand, die al vele jaren te Veen
huizen heerscht, hetft gelezen, dan zelfs
mr. Borgesius bij een uit den aard der
zaak altijd maar vluchtig bezoek, met
eigen oogen zal hebben kunnen zien ?
Is door ons, lang vóór de heer Duburg
hoof d-directeur van Veenhuizen was, niet
met de stukken bewezen en met klem van
redenen beweerd en aangetoond, dat Veen
huizen met zijn goedklinkenden naam van
«rijkswerkinrichting", niets meer of minder
dan een geld verkwisting op groote schaal,
een kweekplaats van luiaards en een broei
nest van onzedelijkheid te aanschouwen
geeft ?
Of mr. Cort van der Linden vóór of
tijdens zijn ministerieële loopbaan dezelfde
belangstelling aan Veenhuizen heeft be
toond, waardoor mr. Borgesius zich heeft
onderscheiden; of die óók een bezoek
aan de «rijkswerkinrichting" heeft gebracht;
of die in dat geval daar óók den indruk
hetft gekregen dat »de toestand zóó niet
kon blijven; of die óók de verklaring
van den hoofd-directeur heeft vernomen :
«WlE EENMAALHET GESTICHT BINNENTREEDT
IS ONHERROEPELIJK VERLOREN'1; W6
weten 't niet.
Ook is 't ons onbekend of mr. Borgesius'
belangstelling in de bevolking van Veen
huizen, eene bevolking die het getal van
drie duizend Nederlanders geregeld te boven
gaat, ten gevolge heeft gehad, dat hij met
den ernst en de voortvarendheid den be
windsman den «minister" eigen, den
justitie-minister, zijn collega Mr. Gort van
der Linden, deelgenoot heeft gemaakt van
de treurige waarheid dat hij, mr. Borgesius,
bij zijn bezoek aan Veenhuizen, al het
door ons omtrent die rijkswerkinrichting"
bij herhaling meegedeelde, deugdelijk en
onvergolden heeft moeten bevinden, en
dat hij dddr ons over die inrichting meer
malen uitgesproken ongunstig oordeel heeft
hooren bekrachtigen door het streng
veroordeelend vonnis, zoo verpletterend voor
die «rijkswerkinrichting", door den hoofd
directeur geveld; door den heer Duburg,
die, na vele jaren, eerst als directeur het
tiveede en daarna- als hoofd-directeur alle
drie de gestichten te hebben bestuurd,
niet alleen behoort te worden geacht met
den toestand daar volkomen vertrouwd te
zijn, maar van wien tevens mag worden
verondersteld, dat hij slechts schoorvoetend
en met verklaarbaren weerzin, zich in zóó
sterk af keurenden zin zal hebben uitge
laten over eene inrichting waaraan hij
zelf zoovele jaren een invloedrijke betrek
king heeft bekleed, en waarover hem op
datoogenblik zelfs het hoof d-directeurschap
was opgedragen.
Zie, we weten niet of mr. Borgesius'
belangstelling in het lot van die meer dan
drie duizend Nederlanders, die er geregeld
aanwezig zijn om ... «ONHERROEPELIJK
VERLOREN TE GAAN'', zoomede in dat van
die andere duizenden, die er dagelijks
worden heengezonden, altijd maar door bij
gr< ote transporten, ook alweer om ,..
«ONHERROEPELIJK VERLOREN TE GAAN",
zich óó ver heeft uitgestrekt, dat hij, de
minister van binnenlandsche zaken,
Veenhuizen ligt binnen de grenzen des
rijks zijn vriend en ambtgenoot, den
minister van justitie den man van
'l recht heeft ingewijd in de wetenschap,
door l u opgedaan, en niets onbeproefd
hetft, gelaten om den indruk door hém
langs verschillende wegen verkregen : »datf
de toestand zóó niet kon blijven', op den'
minister van ju.-titie over te brengen, zóó
diep en ;óó blijvend, dat ook deze, be
wogen met het lot van zoo velen die reeds
«ONHERROEPELIJK VERLOREN" gingen,
met dat van zoo vele anderen, die bezig
zijn met «ONHERROEPELIJK VERLOREN TE
GAAN", en met dat van neg meerderen,
die blijft de toestand gelijk hij is
eveneens nog zullen moeten «ONHERROE
PELIJK VERLOREN GAAN" , Opgeschrikt
door het onhoudbare en on veraii t woorde
lijke van den toestand, zich verplicht heeft
kunnen voelen aan al dat «ONHERROEPELIJK
VERLOREN GAAN" van Nederlander», door
de schuld der regeering van Nederland,
een einde te maken, althans paal en perk
te stellen. Zie, dat weten we niet; maar
wat we wél weten, is, dat ook al aócht
minister B >rgesius door vele drokten en
beslommeringen zijn verhinderd geweest
deze zaak gewichtig genoeg te achten om
haar als «minister' bij zijn minister collega
te bepleiten ; dat, ook al mocht minister
Cort vau der Linden niet in de gelegenheid
zijn geweest om persoonlijk te zien hoe
ellendig de toestand is waarin de bevolking
van Veenhuizen verkeert, en van den
hoofd directeur daar te hooren: WIE EEN
MAAL HET GESTICHT BINNENTREEDT IS
ONHERROEPELIJK VERLOREN," dat dan
tóch nog, a mr. Cort van der Linden,
de raadadviseur aan het departement
van justitie, n de minister van dien
naam, ter dege goed heeft geweten, even
goed als mr. Borgesius, die óók zag en
hoorde, dat Veenhuizen met zijn goedklin
kenden en daarom misleidenden naam van
«rijkswerkinrichting", is een geldverkwis
ting op groote schaal, een kweekplaats van
luiaards en een broeinest van onzedelijk
heid, want dat heeft de minister Cort van
der Linden bij herhaling, met redenen om
kleed, met voorbeelden opgehelderd en
met bewijzen gestaafd, niet slechts
»kunnen lezen" maar «gelezen.'1 En wat we ver
der wél weten is, dat de ellendige toe
stand van de bevolking der «rijkswerkin
richting" Veenhuizen, door den thans
overleden heer Duburg, zoo kernachtig en
juist, zoo volkomen naar waarheid geken
schetst, door mr. B >rgesius persoonlijk óó
goed opgenomen, en wat mér zegt: door
de ministers Borgesius en Cort van der
Linden, óók door onze voorlichting, sedert
vele jaren zóó in bijzonderheden gekend,
onder het ministerie waarvan beide heeren
deel uitmaakten, en dat vier volle jaren
tot zijne beschikking had om den toestand,
waarvan het thans heet dat die zóó niet
kan blijven, te veranderen en te
verbete.ren. precies dezelfde is gelaten. Vóór
het bewind van minister Cort van der
Linden, tijdens dat bewind en thans na
dat bewind, 't is oin 't even, .., WIE
EENMAAL HET GESTICHT BINNENTREEDT IS
ONHERROEPELIJK VERLOREN !"
«De mortuis nil nisi bene." 't Is zoo;
anders zou de vraag gepast zijn, wat de
heer Duburg in de vele jaren, dat hem
eene hoogst verantwoordelijke en goed, ja
ruim bezoldigde betrekking »in de «rijks
werkinrichting" Veenhuizen was toever
trouwd, alzoo heeft gedaan, althans be
proefd om te doen, waardoor het binnen
treden van het gesticht, mede door hém
bestuurd en gedurende de laatste jaren
onder zijne vél zoo niet a/vermogende
/ioo/ydirectie, in skó van zóó gevaarlijk te
zijn, dat het onvermijdelijk tot een «ver
loren gaan" voert, tot een weldaad kon
worden voor die zér velen, die er dan
toch maar altijd door, en op grond van
de Nederlandsche wet, en door den
Nederlandêchen rechter worden heen gezonden ?
Evenwel! »de mortuis nil nisi bene''; en
de heer Duburg verdient althans dezen
lof, dat hij, ook al was hij persoonlijk bij
de zaak betrokken, tegenover een bewinds
man als ambtenaar de waarheid durfde
zeggen.
Maar wat te zeggen van ministers, die,
na vier volle jaren letterlijk niets te heb
ben gedaan, dat er toe kon leiden om aan
den hun bekenden rotten toestand een
einde te maken waartoe zij als minister
de macht bezaten, waartoe zij als minister
verplicht waren van hunne verplichting
als mensch spreken we nu eens niet
als Kamerlid en zonder blikken of blozen,
den nieuwen titularis komen vertellen, dat
hij noodig, hoog noodlg eens moet omkijken
naar de »rijks werkinrichting'' Veenhuizen
omdat daar de toestand zóó niet kan blij
ven, omdat daar de toestand zóó rot is,
dat de hoofddirecteur zelf verklaarde: WIK
EENMAAL HET GESTICHT BINNENTREEDT 18
ONHERROEPELIJK VERLOREN?''
Zou 't zoo'n wonder zijn als een of meer
van die «onherroepelijk verlorenen'' zoo'n
minister verantwoordelijk stellende voor
hun val, hem kwamen opschrikken in zijn
rustige rust van gepensionneerd raadsman
der kroon, om hem rekenschap te vragen,
zóó als een «onherroepelijk verlorene"
rekenschap vraagt, aan hem, die door de
huldiging van het «laisser faire, laisser
aller", de oorzaak werd van dat «onher
roepelijk verloren" gaan?
En de kamerleden, die Mr. Borgesius
aanhoorden, toen deze met de beschrijving
van den toestand waarin de «rijkswerk
inrichting" Veenhuizen verkeert, hun allen
een kijkje gaf in wat onder het afgetreden
kabinet bestendigd bleef; toen deze leuterde
over het aanbrengen van «kunstlicht" in
de inrichting, en meende dat dit weinig
zou baten; toen hij op de invoering van
het »klassenstelsel" aandrong, dat, volgens
hem, in Duitschland en Denemarken zoo
goed werkte; toen hij wees op de sterken
ondtr de verpleegden, die genoeg geld
verriienen om uit de kantine tabak, boter,
kaaa, enz. te koopen en op de zwakken,
ffe «tobbers", gelijk ze door Mr. Borgesius,
het «kamerlid'', o, zoo meewarig genoemd
werden, die het zeer armzalig hebban;
zij zwegen en lieten hem ongestraft in Ie
beau lóle van den hartelijk belangstellen
den pleitbezorger der «ONHKRROEPLIJK VER
LORENEN". Alleen de minister, Mr. Lot ff,
gaf blijk van twijfel aan de
welgemeeudheid dier belangstelling door. het tot over
de ooren belangstellend kamerlid de vraag
te stellen, waarom hij de vier jaren van
zijn bestuur als minister niet heeft gebruikt
OOQ verbeteringen te pleiten bij zijn ambt
genoot ?
Goed gesproken en kranig gevraagd;
maar 't antwoord is uitgebleven, 't Pensioen
gaat door; de geachtheid en de aanspraken
op «specialiteit" te zijn eveneens. Men
moet maar durven! Als de heer Roessingh
en anderen, die het nog niet mochten
brengen tot rang van excellentie, met klem
hun afkeurend oordeel uitspreken over het
stelsel dat te Veenhuizen wordt gevolgd,
dan is dat hun recht, dan verheugen we
ons er in, dat in 's lands vergaderzaal
stemmen opgaan in het belang van «ON
HERROEPELIJK VERLORENEN", dat de aan
dacht van deu minister wordt gevestigd
op eene zaak van zoo hoog belang en van
zóó urgenten aard en dit te meer als zij
daarbij, gelijk de heer Roessingh, blijk
geven vau niet alleen te kunnen
«critiseeren" maar ook bagrip te hebben van
«correctie", adres aan hetgeen deze over
het ontginnen door middel van landloopers
zeide; maar als Mr. Borgesius, de man
die als «minister" vier volle jaren in de
gelegenheid is geweest, om een einde te
maken aan al dat «ONHERROEPELIJK VER
LOREN GAAN", ons nu aan boord komt met
zijn belangstelling in het lot der
Veenhuizer bevolking, dan is het 's mans eigen
schuld als hij daarmede op anderen en
ons al creërende den indruk maakt van
te beschikken over een «hervormingsge
zindheid'', die gelukkig niet alledaagseh is.
H.
v.
Hoofdmomenten uil den gemeenteraad.
in.
nüie Kirche hal einen gulen Magen".
De gemeentelijke Gezondheidsdienst. . . und
kein E/ide.
De mededeeling van den voorzitter van
den Amsterdamschen gemeenteraad, in de
vergadering van Woensdag, den 28sten Mei,
jl. uitgesproken, dat hij er prijs op stelde,
dat het Ned. Isr. Armbestuur zou weten,
dat, wanneer de Israëlieten een eigen
ziekenhuis bleven verlangen, dit bestuur
gehouden was zich regelrecht tot den Raad
te wenden, had in den loop der vervlogen
veertien dagen vruchten gedragen.
Dit bestuur richtte reeds den SOsten
Mei jl. een adres tot den Raad, waarin
het mededeelde, dat het gevolg gegeven
had aan een verzoek van Gedeputeerde
Staten om het onder zijn beheer staande
krankzinnigengesticht na 30 Juni e. k.
voorloopig voor twee jaren beschikbaar te
houden ter verpleging van Israëlitische
in deze provincie gedomicilieerde krank
zinnigen en in verband daarmede gaarne
in staat gesteld zou worden tot het nemen
van een proef, om zijn geheel naar
Isralietischen ritus ingericht en beheerd zieken
huis beschikbaar te blijven stellen voor
hen wien verpleging op Israëlietischen
grondslag ter harte ging. Die proef,
wilde het Ned. Isr. Armbestuur alleen
dan ondernemen, wanneer de gemeente
zich wilde verbinden om voor iederea
verpleegde, die anders in de termen zou
vallen in een der Gemeentelijke zieken
huizen te worden opgenomen, een bedrag
van ?090 per verpleegde te betalen
het bedrag door den Raad vastgesteld,
maar eerst door het N.-I. Armbestuur
geweigerd mits het bovendien een sub
sidie voor eenmaal van ?12,000 werd
verleend.
Waar het hier een poging gold «om
het Isr. ziekenhuis op vasteren grond
slagen te vestigen" adviseerden B. en W.
dit verzoek toe te staan. Zij dienden te
gelijkertijd een ontwerp overeenkomst bij
den Raad in, geldig van l Juli 1902
voor den tijd van n jaar met dien ver
stande, dat zij geacht zou worden stil
zwijgend verlengd te zijn van jaar tot
jaar, indien zij voor den Isten April van
elk jaar niet door n van beide partijen
zou zijn opgezegd.
Het is ons in de zitting van Woensdag
11 Juni jl., waarin dit praeadvies van B.
en W. het eerste hoofdmoment was, niet
gelukt om te ontdekken, hoe die «vastere
grondslagen", waarop het Ned. Isr. Arm
bestuur zijn ziekenhuis voor de toekomst
zal vestigen, er uit zullen zien. De heer
Wiersrna las een artikel uit het Onaf
hankelijk Israülietisch, Orgaan voor, waar
uit bleek, dat de Israëlieten, zooals de
heer Kruseman zich uitdrukte, «sont assez
riches pour payer leur religion", maar daar
de heer Zeehandelaar, onder toejuiching
van de propvolle publieke tribune, ver
klaarde, dat dit blad gelijk stond met De
Amsterdamsche Lantaarn, voor welke woor
den hij een applaus uit de publieke tribune
erlangde, zullen die grondslagen wel niet
zijn, het vormen van kapitaal. 1)
De heer Blankenberg was feitelijk met
den heer Wiersma het eenige raadslid, die
op een principieel standpunt bleef staan.
Waartoe diei en, vroeg hij, nu de gemeente
gereed is, om de Israëlitische arme zieken
in haar gasthuizen te ontvangen, en ze
volgens de ritueele voorschriften te behan
delen en alles te voorkomen, wat het
gemoedsleven der zieken zou kunnen schok
ken, thans nog verdere onderhandelingen?
Toen de Raad indertijd de /'O 90 toestond
meende hij dat het Israël, ziekenhuisjuist
op zulke gotde grondslagen gevestigd was.
«Waarvoor" vroeg hij, «zijn dan deze
?12 000 noodig?"
Ook de heer Kruseman kon het praead
vies niet begrijpen, en wees er op, dat er
eigenlijk gemaakt werd een contract met
een partij, die beheerseht werd door een
derde, in deze het Ned. Isr. Kerkbestuur.
Uit alles bleek hem,- dat de wethouder
voor het armwezen, die den strijd had
aangebonden tegen de kerkelijke overheid,
welke in deze quaestiedegemoedsbezwaren
zoo zwaar had doen gelden, het tegen die
derde partij had verloren. Het gevolg
daarvan was de voordracht om f 12.000
subsidie voor een jaar te geven, dat vrij
wel gelijk stond met de ?1.25 per
verpleegdag, indertijd door het Ned. Isr. Arm
bestuur begeerd. De mogelijkheid veronder
stellende dat aanstaande jaar het armbe
stuur zou verklaren het weer niet voor
/"0.90 te kunnen doen, stelde hij voorom
den opzeggingstermijn te bepalen voor l
Januari, omdat dan de gemeen te zes maan
den den tijd zou hebben, om zich voor te
bereiden op het verplegen der Israël, zieke
armen in haar eigen gasthuizen.
De heer Gerritsen wilde geen nederlaag
erkennen. Hetgeen B. en W. en de raad
wilden, de ?090 per dag en niets meer,
was feitelijk maar een jaar uitgesteld;
want de subsidie was voor eens en kwam
nooit weer terug. Van opnieuw onder
handelen kon nooit meer sprake zijn.
Wilde het Isr. armbestuur het volgende
jaar een ander, een gunstiger contract,
dan traden B. en W. niet daarin en gingen
de Israël, arme zieken onvoorwaardelijk
naar de gemeentelijke gasthuizen.
De voorzitter wist nog te vertellen, dat
die ? 12,000 voor eenmaal moesten dienen
«om tot de reorganisatie van het zieken
huis te komen", en daar nu een groot
deel der burgerij er prijs op stelde om
zijn eigen ziekenhuis te hebben, moest
men het Ned. Isr. armbestuur daarin be
hulpzaam zijn. Het moest de gemeente
wel ? 12,000 waard zijn, om het Isr. zieken
huis te behouden. Dit had thans negen
maanden den tijd om voor verdere fondsen
te zorgen.
Dit nu was wel van overwegenden aard,
maar de heer Kruseman had ook gelijk
toen hij beweerde, dat het bestaan van het
Isr. ziekenhuis toch altijd in de eerste
plaats «een zaak is van Joodsch belang
en niet van gemeentebelang".
Toen nu nog de heer Zeehandelaar
kwam mededeelen, dat, al zou het aan
het Isr. armbestuur blijken, «dat het 't
niet voor ?0.90 zou kunnen doen", het
in een volgend jaar niets meer zou vragen,
dat er ook geen «pieuse adressen", zooals
de heer Kruéeman ze betitelde, meer zouden
inkomen, waren we overtuigd dat de raad
wel zou toegeven.
Toen dan t,ok art. 8 der overeenkomst
in zoover was gewijzigd, dat de opzeggings
termijn voor htt eerste jaar l April, maar
voor de volgende jaren l Januari zou
wezen, werd de voordracht in stemming
gebracht en aangenomen met 33 tegen 7
stemmen. De publieke tribune liep toen
voor de helft leeg. Aangenaam is het voor
de partijen, die zoo scherp tegenover el
kander hebben gestaan, dat beiden zich
de overwinning kunnen toeschrijven.
* *
*
Het zou ons evenzeer aangenaam wezen,
dat wij het laatste ook konden zeggen
van den oorlog, welke, om met de woorden
van den heer Fabius te spreken, «tusschen
de medici en het stadhuis" wordt gevoerd.
De afgeloopen veertien dagen hadden ons in
zake de regeling van den Gemeentelijken
Geneeskundigen Dienst buiten de gast
huizen zeer veel litteratuur bezorgd,
brochures en courantenartikelen, een
twintigtal amendementen van den heer
De Hertog op de door de commissie
ontworpen verordeningen, waarin op bij
zonder handige wijze getracht werd om
den alles verscheurenden wolf met de arme,
onschuldige medische lammeren te verzoe
nen, en eindelijk een voorstel van den heer
Sutorius, waarin deze den gemeenteraad
vroeg als zijn oordeel uit te spreken, «dat
de noodig geachte reorganisatie van den
Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst
behoort te geschieden volgens tot dusver
gevolgde en in alle groote steden van ons
werelddeel aangenomen grondregelen",
terwijl hij tevens verlangde, dat de raad
B. en W. zou uitnoodigen «de desbetref
fende voordracht terug te nemen en te
vervangen door een voorstel, waarin met
den uitgesproken wensch van den Raad
rekening wordt gehouden."
Het is eeuwig jammer! Toen de heer
Sutorius, naar aanleiding van een opmer
king van den voorzitter, bemerkte dat hij
feitelijk te doen had met concept-veror
deningen van de door den raad benoemde
commissie en niet met een voordracht van
B. en W. trok hij, nadat de heer Fabius
naar aanleiding van de amendementen
Den Hertog verklaard had, dat het beter
was om de voordracht der commissie te
behandelen dan nu een opdracht aan B.
1) Redacteur van deze Israelietisohe Amster
damsche Lantaarn is de bekende dr. Perel.