Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
80. 1303
fabriek te verlaten en du^ het arbeidscontract
te ontbinden, evenzeer is de pa'roon gerechtigd
tot ontslagg^viog. Ma»r ook, hebb:n zij die nu
zulk een misbaar maken over een:ge werklieden
die door eigen schuld de g ie ds verstandhouding
met de firma verbraken, wel overwogen dat
hunne aannemi ig de verwijdering van andere
werkgelen tengevolgs hebben zou. Telt bij hen
die omstandigheid niet mee? Of ligt er niets
drama'isch in het geval dat de nieuwe werkman
trots smiai, haat en isolement gelukk'g dat hij
?weer vast werk heeft, voor den patroin-smader
zou moeten wijken ? Die uitgestotenen kunnen
alles ter haid nemen wat door de klaidisie der
werklieden bestaatsmidd ;1 is, maar ds
»onderkruiper»", bovendien vreemdelingen, kunnen
slechts gaan van waar zij gekom;n zijn!
Dat feit spreekt, naar ik vertrouw, tot ieder
die niet door dikke woorden tot zulk een demo
cratie wordt verleid die het volk vertroetelt
gelijk de wcekelijke mctïder haar .ecnig zoontje.
Almelo, Juni 1902. N. FE. SNEL
De heer Snel steekt tot over zijn ooren
in het recht Iets wat een %°delijke verplichting
van' den patroon, als gevolg van zijn
bevoorrecbte positie tegenover weerlqoze ar
beiders, die dadelijk zich der ontbering, zoo
niet den honger prijsgeven als zij niet met
looavermindering genoegen nemen, doet
denken... bestaat voor hem niet.
Van een zedelijken plicht der werklieden
om de slachtufierS te verweren, heeft hij
blijkbaar nooit gehoord, veel minder iets
begrepen. Zijn raad aan de arbeiders zou
zijn, laat die 20, 30, of zoovelen het zijn
mogen, gerust in den steek. Als de
Enschedeesche fabrikanten de firmi v. Heek den
dieust willen b iwijz^n haar in staat te stellen
zich op die 20 of 30 boosdoeners te wreken,
zegt hvj bij zichzelf: mooi zoo, dat is in de
iaduatrieele wereld, rok naar mijn
zedeHjkheidsbeginselen, recht! E .jn hoogere over
weging dan wat den millionair werkgever,
bij ontstentenis van alle sociale wetgeving,
het voordeeiigst is, d jet hem denken aan
de zwakke moeder, die haar eenig zoontje
vertroetelt; men leze dat woord met
nadruk, vertroetelt! De werkgever behoeft
niet te vergeven; hij zij lyran; hij make
ongelukkig als het in zijn belang te pas
komt, dat is nu in 19CU een handeling,
waartoe hij »7olkomen vrij" is, naar het
oordeel va a den heer Snel.
Wie spreekt zoo nog in onze dagen?
Welk verstandig man, die de totaal af
hankelijke p->3Ïtia vaa duizenden werklie
den van .i man kent? Wij misgunnen
den hter S-iel de*'e zijne overtuiging niet.
Hoe, zoo zouden wij liever willen vra
gen, kwam hij met zulk een vlpak belast ?
Maar eenmaal met dergelijke afschuwelijke
rechtsbeginselen behebt, wat heeft hem vier
maanden lang wtêrhouden dan arbeiders
zijn theorie van vóór vijf en twintig jaar te
doen kennen ; had hij niet dadelijk den
werfcstaker of uitgeslotene moeten trach
ten tegen te gaan in diens gevaarlijken
waan, en hem aan het verstand brengen :
mijne vrienden, werkstaken bij v. Heek
& C i is eenvoudig ean socialistisch bestaan ?
H >e kon hij lóó !ang zwijgen ? Ea nu
eindelijk voor den da^ gekomen, waarom
koas hij dan een volstrekt val=ch uitgangs
punt en stelde zich tevreden met een betoog
zonder eecige geestdrift en kracht!
L lat ons de hoop voeden, dat dexe heer
S-iol, d:e maar al aan kometen dunkt, zelf
een verschietende sterre zij die in haar
eigea lichtstreepje even-waargenomen, voor
goed verdwijnt. Z >oveel is zeker, onzen lezers
tot troost, wij zullen niet meer van haar
rapporteeren.
MieterliDCl's Dien?ste «rania,
Monna Vanna". p,«» m 3
n.
Het betreft hier niet meer den be
paalden stryd van a schepsel met het
andere, den strjjd van een verlangen tegen
een ander verlangen, den eeuwigen stryd
van de passie en den pi' cht"; niet meer
kan ik er aan toevoegen den stryd van
den mensch tegen een vermeend noodlot,
van den mensch met onbekende machten:
erfelijkheid, voorzienigheid, een volstrekt
recht "
Her zou "veeleer zaak zyn te doen zien
wat er verwonderlyks ligt in 't enkele feit
te leven.
Het zou veeleer zaak zyn het bestaan
te doen zien van een ziel in haar zelf, te
midden van de oneindigheid, die nooit
onwerkzaam is.
Het zou veeleer zaak zyn te doen uit
klinken hoven de gewone samenspraken
van het verstand en het gevoel, de veel
plechtiger en onafgebroken samenspraak
v&n den mensch met zyn lot.
Het zou veeleer zaak zijn ons te doen
volgen de droeve en weifelende schreden
van een wezen, dat zich verwijdert van of
nadert tot zijn waarheid, zyn schoonheid
of z;jn God.
Het zou veeleer zaak zyn, ten slotte,
ons te tco_nen en te doen hporen duizend
gelijksoortige dingen als die, waarop de
treurspel-dichters ons slechts in
'tvoorbygaan een vluchtigen blik do n slaan.
MAETE^LINCK, ie Trésor des Humbles;
citaat uit M., studie door J. S.
Uit het relaas van den inhoul is duidelyk,
dat er n feit is, waarop dit drama is opge
bouwd, dat er 't fundament van vormt en
waarzonder 'c niet kan bestaan: 't is de
eisch van Prinzivalle, om, in ruil voor 't doen
ophouden van de ellende der belegerden, Vanna,
aakt, gedurende n nacht in z'n tent te
mogen hebben.
Zoeken we nu 'n algemeene gedachte als
grondslag van dit stuk", waartoe we niet alleen
't recht hebben, maar ook den plicht, omdat
niet getracht is, eenige werkelykheid getrou
welijk te verbeelden, noch de geschiedenis
exiket weer te geven, maar, integendeel, deze
laatste volgens schry'vers wil, naar zekere, door
hem gewenschte, richting is vervormd, dan
zullen we moeten trachten, 't aangegeven hoofd
moment in algemeen menschelijk en
orpertoonlijk denken om te zetten.
't Z.U dan wel zoo moeten zyn, dat het hier
te doen il oa 't jammer, waarin 't lot hen
brengt, die 't stelt voor dezen eisch: door 'n
heel gr;ote opoffering, die 't persoonlijk geluk
raakt, dat van anderen te verkrijgen of anderer
ellende af te wenden.
Ea hierin lig' inderdaad 'n dramatisch ge
geven van breedsten omvang en diepste
bateekenis
Wie Maeterlinck's arbeid kennen, weten, dat
juist deze vraag 't terrein omsluit, welks weinig
gekende wegen de dichter-philosoof met liefde
heefc bewandeld; wegebt, wier bemoedigende
schoonheid hy ons leerde kennen, toen bij ons
toonde, daf, wat o-s onbegaanbaar schijnt,
inderdaad effen palen zyn, die leiden naar de
zonnehoogte van 'c geluk.
Maeterllnck heeft het vermeende noodlot tot
in z'n verborgenste gangen bespied en o?eral
heeft hy hïlder licht gevonden; ia z'n eerste
drama's al volgt hy 't, al dieper, waar nog geen
mensch 't gevolgd had.
Wel gaat hy' daar nog in de-duisternis, die
de mensch ;n zelf rondjm dat noodlot hebben
saamgeweren, maar o'm'skenbaar voelt men,
meelevende wat hij ziet en ondergaat, achter
't bedrukkend duister 't bemoedigend trillen
van warme en begelukkende zonnestralen.
't Is hier niet de plaats, dit, aan de hand
d'er drama's, aan te toonen en te doen zien
dat M. z'n eigen arbeid in L'éwlution du
myttère 1) miskent, als hij in die drama's niets
anders ziet dan l'effi-oi dj l'inconnu qui
nous entoure."
De zieleworsteling, die M. heeft doorge
maakt van dat eerste bundeltje verzen af:
Serres chaudes, waarin die ziel nog lag, half
bedwelmd, onder de glazen stolpen in
oroeikasthitte; van af die eerste zieleklacht van
onafwentelbaren druk:
Mon Dieu! mon Dieu! qf\md aurons noui
[la pluie
Et la neige et Ie vent dans la serre!
tot aan de blyde verruiming, de uitjubeling
van ziel, da helderh'it van visie, de zekerheid
en schoonheid van zyn bestaan, die hij uitzingt
in L t Sagesse et la Destiwéa heel die
zieleworsteling ligt achtereenvolgens in zyn drama's
opaesloten." 2)
Vandaar dat wie aandachtiger weet te luiste
ren, diarin 't bewegen hoort der ziel vaneen,
die nog in 't droeve duister, toch reeds gekust
is door 't gouden licht.
L-i Sugesse et la Destiné; maakte dat ver
moeden tot zekerheid; 't licht, dat daarin breed
en warm straalt, heeft ook 't noodlot en 't
drama van-'i-noodlot beschreven.
Hoe dit laatste groeide onder dien koeste
renden invloed, moge de volgende aanhaling
doen zien;
Het tooneel zou van aspect veranderen: 't
i luisteren naar 't zielebeweeg zou komen in de
j plaats van 't luisteren naar ijdele woorden en
j gebaren, 't druk gebeuren zou plaats maken
! voor da rust, waarin alleen onze ziel handelen
t kan, het noodlot zou niet langer opzettelyk
l onze ziel en onze goedheid tot zwijgen
bren; ger, maar door den wijze toe te laten, zou
een hoogere schoonheid en hoogere goedheid
l haar intrede mogen doen." 3)
l Tot dit alles brengt het drama, dat ons bezig
i houdt, 't niet. 'c Is de vraag, of M 't heeft
, willen bereiken, of dat hij, gevolg gevende aan
( buiten hem liggende dwing of aanmoediging,
; heefc willen voortbordure \ op 't oude stramien,
onafhankelijk van innerlijk voelen en vroeger
j denken. Maar dit toegeven, is 't drama, als
maakwerk, veroordeelen.
i In den oulen Marco zyn evenwel
aandaij dingen, die 't vermoeden wettigen, dat
Maeter, linck in dit werk wel degelyk den wy'ze, die
, 't noodlot verlamt en duizend drama's ver
hindert", 4) heeft willen doen optreden, 't Zal
mitsdien zaak zijn, te doen zien en dit
ttraks waarom die poging mislukt moet
heeten: waarom Marco niet is 'n wijze, maar
als tegenstrijdige en op hinderlyke manier uit
't geheel vallende persoonlijkheid moet worden
beschouwd.
Nu houdt ons allereerst de vooropgezette
algemeene levensvraag bezig.
En dan moet als hoofdbezwaar tegen dit
drama geld .'n, dat M. ons die levensvraag niet
tot eene algemeen menschel?ke strekking heeft
kunnen miken; hy heeft haar voor ons niet
kunnen opvoeren boven 't niveau van persoon
lijk willen en denken van menschen, die we
niet of onvoldoende kennen.
Wair de vraag onvoldoende, dat is: alleen
geldende voor zeer bepaalde personen in 'n zeer
bijzonder geval, gesteld is, kan ons 't antwoard
slechts ten deele interesseeren.
Onvoldoende is de vraag gesteld, omdat we
niet mee kunnen lijden met de ellende dier
uitgehorgerde stedelingen; omdat we niet mee
leven, niet kennen de factoren, d.e zullen
moeten wegen by 't antwoorden op de vraa^;
moet Vanna gaan of niet ? Van de noodzake
lij "iheid, die ten slotte 'c gaan beheerscht, ging
niets in ons meer om, bemerkten we niets.
En 't getuigt van primitief dramatisch inzicht,
te gelooven, dat voor 't gemis aan handeling,
die dit meeleven mogelijk maakt, 'n relaas van
feiten, de vluchtige woorden ter inleiding in
den toestand, voldoende zyn.
'k Stip eve% terloops, de conclusie aan, die
hieruit is af te leiden. De daad van Vanna kan
ons, nu zoo de dingen liggen, alleen nog belang
inbo3zem?n als de uiting van die bepaalde
persoonlijkheid onder die omstandigheden. En
ook die zeer beperkte belangstelling verliest
elke hoogere intentie, indien, wat hier 't geval
is, die persoonly'kheid zoo slecht en onvoldoende
geteekeud is, dat ze ons niet als karakter voor
oogen staat.
Wat we, derhalve, om dit drama tot 'n hooger
peil te kunnen voeren, niet tüanen missen,
isde mogelijkheid, die ons in staat moet stellen,
dien nood, dat hongeren, die ellende mee te lijden.
Hoe heel anders leeft Oedipus Rex in ons
en zuchten we met hem onder den druk der
onbekende en hem vijandig gezinde machten,
als we hem zagen te midden van z'n smeekend
en noodlijdend volk !
De vergelijking met dit klassieke drama
brengt ons tot het besef van dit andere groote
gemis in Maeterliack's werk, er ontbreekt in
de f/eer, 't Is om tteun te vinden voor m'n
vermeend recht: dit gemis hem vooral tot groot
verwijt te mogen maken, dat 'k 't hier boven
staande citaat uit z'n werk o ernam.
En M. weet 't beter dan eenig ander: de
woorden allén en vél woorden , die hier
de losse feiten t:achten saam te binden,
tooveren ons die sfeer niet.
Dit alles is schuld, dat we in Vanna's daad
volstrekt niet 'n noodwendig wijken voor 't lot
kunnen zien.
Maar er is meer: haar gaan worót ons
onbegrijpelijk, omdat ons de strij ', die haar
't besluit kostte, onthouden wordt, 'n feit, dat
zwaar meeweegt, als we vragen, waarom 't
vooropgestelde vraagstuk niet tot een van alge ?
moene strekking ii gebracht.
Maar Mae'erlinck heeft niet ingezien, dat hy'
daarmede niet alleen z'n werk rangschikt onder
Jie van lageren rang, maar daarmede ever eens
in z'n drama d? grootste technische font entte:
We kennen Vanna nier, we begrijpen haar niet
en, als ze gaat, doet ze 't zonder onze sympathie.
Als Vanna voor 't eerst ten tooneele verschijnt,
heeft ze met het lot ree Is afgerekend, is alles
al beslist en hooren we alleen 't besluit in
j'irai Later, in 't tweede bedrijf, in
Prinzivalle's tent, gewordt oas 'n stukja van 'n ver
klaring : ze is gegaan, omdat 't volk hongert.
't Is duidelyk, dat dit de genoemde bezwaren
niet opheft.
En stryd was er te voeren, Maeterlinck Iaat,
in plaa s van ons deze zelf te laten meeleven,
het voor en legen bepleiten door personen,
wien 'c onheil niet treft en 't noodlot niet
opeischt. Dat geeft aan 't stuk iets ongekend
zeurigs en langdradig», dat onze belangstelling
vermoeit.
We kennen Vanna niet, zei 'k. De stryd,
waarvoor 't lot haar stelt, is er een tusschen
liefde of genegenheid en plicht of zucht tot
(p ff ring. Hoe 't met Vanna's liefde voor haar
man gesteld is, weten we volstrekt niet. Alleen
Guida hooren we van z'n mooie hooge liefde
prafen Ons 't inzicht in Vanna's lief de te ont
houden, is 'n verzuim van verre strekking, we
kunnen haar niet volgt n in haar, ons licht
vaardig schijnend, wy'ken voor het lot. Ja. als
ze in Prinzivalle's tent zoo heel spoedig 't
onteerende van den haar geda- ei eisch vergeet,
aan den gtmartelden echtgenoot niet meer
denk^, om zich te la en vangen in 'n uit prille
jeugd stammende l:efdj, die niït< vóór maar
alles tegen heeft, dan voelen w>>, dat hier niet
een is, die 't i oodlot bestrydt, .pur et ample1'.')),
maar een, die zelf 't noodlot tchept; Vans>a
verliest onze achtin?, haar puurheid en 't heeft
geen waarde voor ouj, te weten of Prinzivalle
haa" bezit of niet.
't Is zoo heel vreemd, dat 't juist Maeter
linck is, die ons bij dat vleescheiyk bezit zoo
lang doet stilstaan en daarom 'n groot deel
van z'n drama doet draaien. Ia 't diarom niet
nuttig, Maeteranck's eigen woorden, die aan
geven, waa- 't waarachtige leven aanvangt,
aan 't begin van 'n ciitiek over dit draai a,
nog eens in herinnering te hebben gebracht ?
Om dat bszit gaat 't hier waarlijk niet. O A
indien de bespreking en overweging er van in
d.t stuk niet geleid zou hebben tot de fouten,
die 'k aangaf, zou 't onze belangt eliing mis
sen. Want 't is ons duid lijk, daf, als Vanna
aan 't einde va-i 't eerste bedrijf gaa,'t drama
is afgeljopen. Tusschen haar en Guido, (usschen
haar en 't lot is alles geschied; 't teere weef
sel tuaschen de beide eersten is verscheurd
Waarom ons nu nog te martelen met 'n vraag,
die elk hooger bedoelen mist?
(Slot volgt). Dr. J. SCHRIJVE»
1) Le temple en.'eveli, pag. 112.
2) Maeterlinck, een studie, Scheltema en
Hoikema's boekhandel, Amsterdam, pag. 67.
3) Ibidem, pag. G>.
4) Le Sagesse et 'a Destitée.
5,1 Ibidem, pag. 3G.
Moflerne wocrótet
Studies, door GKRARD VAN ECKEREN. Amster
dam, C L. G. Veldt.
Gsraid van Beheren behoort tot de noeste
werkers van de tegenwoordige generatie. Ik
heb eerbied voor Z'Q ernstig streven om, ge
wetensvol en zoo zuiver mogelijk, z'n indruk
ken in woorden w<ê: te geven. In z'n obser
vatie is hij minutieus, daalt bij zelfd tot in
bizonderheden af. Mat 'n bewonderenswaardig
volhardingsvermogen diept hij zich in z'n
onderwerpen in; geen enkel onderdeel keurt
hjj z'n aandacht niet waard. En al wat h\j
heeft opgamerkt, mi Beleefd en doorvoeld, ver
tolkt hij in met groote zorg gekozen woorden,
met angstvallige vermyding van gemeenplaatsen
en versleten zegswijzen. Z'n taal poogt hjj
heelemaal van hemzelf te doen zijn, zóó dat
waar hij in den offlciëelen woordenschat geea
woord vindt, dat z'n gedachte of z'n gevofel
juist genoeg kan uitdrukken, hy 't benoodigde
woord zelf maakt, na aarzelend zoeker, luiste
rend denken en peiazend voelen.
Dat alles is heel eerbiedwaardig.
Maar
Hoe komt het tocb, dat in hél z'n boek,
inhoudende twaalf studies, die alle heel wee
moedig bedoeld zijn, niet nmaal in den lezer
'n grootsch, machtig gevoel wordt gewekt ?
Dat de lezer geen oogenblik diep me o -oelt
met de ellendigen, aan de uitbeelding van wier
rampzalig leven de schry\'er toch Blijkbaar
veel liefje heeft besteed ? Dat geen innige
ontroering ons ds keel dichtschroei ? Dat
geen enkele studie 'n diepen indruk achter
laat ? Dat wat we voalen vaag is en opper
vlakkig, en gauw verstrijkt 'i
O adat het gevoel van G rard van Eckeren
in z'n werk er bjvenop ligt en niet er onderin.
Ojidat hij zich onder het schrijven zoo ver
diept heeft in de sierkunst van taal, dat z n
eigen ontroering largsamerhand verzwakt is
O .adat de tot op de uiterste spiU gedreven
woordkunst óók rhetoriek is. Nieuwe rhetoriek,
maar toch ook rhetoriek, met het duft'e luchiji
van stelselmatigheid, die al heel spoedig con
ventie en gemeenplaats wordt.
Holland is toch eigenlijk 'n achterlijk land.
Hier in Frankryk zyn de litteraturen al lang
aan de afgodery van de woordkunst ontwassen.
Hier weten wij allen wel, dat StephaneMallarmé,
RrnéGhil, Arthur Kimbaud cum anncx-s,
twintig jaar geleden sterk opgevyzeld door
partijgenooten, maar ctonneurs zijn geweest,
die door het nageslacht niet anders dan
curiositeitshal ve zullen worden gelezen, els
hun die eer te beurt valt. Oak zij deden aan
den eeredienst van de woordkunst en de
individueale uitingswyze; ook zrj trachtten het
woord op te sieren en te doen schitteren.
Maar ze vergaten, dat de litteraire kunst niet
maar 'n aaneenschakeling van woorden is; dat
de groote ech yvers der eeuwen zich zooveel
mogelijk hebben bediend van eenvoudige
woorden; dat individualiteit in taal haar
grenzen heeft, omdat de taal dient om gedachten
en gevoelens tegenover anderen te uiten; dat
de bewerking van 'n deel kan schaden aan 't
geheel. IQ Holland daarentegen vergapen de
goede lieden zich nog altijd a .n 't fetischisine
van het woord. Hoe meer de taal van 'n
schrijver afwijkt van de beschaafde omgangs
taal, hoe meer kans hij heeft om door de kritiek
geprezen te worden. En de kritiek ziet over
't hoofd, dat isolemeiit volstrekt nog geen
individualiteit is. Moet Holland dan altijd 'n
kwarteeuw of langer b^j andere landen achter
blijven?
't Is 'n merkwaardig verschijnsel onder de
jongere generatie der Hollatdsche schtjjvers:
ze peuteren aan het woord, trachten de woorden
krachtig op te zetten ; maar de zinnen loopen
niet.
Het woord en de zinsnede, de zinsnede en
de periode . ..
In m'n jengd woonde ik in de desa, diep
in de binnenlanden van Java Mijn beste kame
raad was Wongso Sètro, van denzelfden leefiyi
als ik, tien jiar. Op eiken inlandschen feestdag
mochten we naar 't G aastby gelegen stadje ga in
om er de festiviteiten btf te wonen. Daar in
stad trok ons het meest aan de verlooning
van de wj mj golèq tooneelspel van houten
poppen , in de regentswoning. Vooral de
heldendaden van Ardjueno, den slanken, fij-ge
bouwden prir.s met z'n bovenaardsche gaven,
brachten ons in verrukking. Op zekeren dag,
na onze karbouwen gehoed te hebben, spraken
Wongso en ik af, dat wij beiden zouden trach
ten den fijabesneden kop van AHjaeno in
rivierklei te boetseeren. De overwinnaar in
dien wedstrijd zciïvan den overwonnene twee
heele centen krygen. Aan vyf ?ol wassen lieden
van onze desa zouden w;j vragen, wie bet
beste werk had geleverd, Wongso of ik. Wy
togen naar de rivier, namen ieder 'n handvol
klei en zetten ons aan 't werk. Zeer nauw
keurig zag ik voor m'n geest den spitsen neus
en de kleine, schuil liggende oogen van m'n
held; die gelaatsdeelen hadden me 't meest
getr(ff;n. M t liefde werkte ik ze af, hier wat
afnemende, daar wat byvoegende. Toen ik de
overige gelaatstrekken en het hoofddeksel even
zorgvuldig wilde bewerken, merkte ik, dat er
'n gruwelijke wanverhouding wastusschen neus
en oogen aan deze en de rest aan de andere
zyde. Niet alleen in de proportif s, maar ook
in de afwerking. Kneden moest ik, en afnemen,
en byplakkon Nogeens en opnieuw. M'n klei
was tusschentyds opgedroogd en niet meer
goed kneedbaar. »B.'n j* nou nog niet klaar?",
riep VVongso ongeduldig achter me; »'t is al
iaat, 't wordt dol k T; al 'n kwartier geleden
wai mijn Atdjoano af; laten we nou onze maak
sels doen beoordeelen door de eerste vy'f
menRchei), die we tegenkomen." Zwygend gingen
we daarop raar de warorg, waar ongeveer
twintig déa-lieden gezeten worden. Zander'n
woord te zeggen, vertoonden we onze
produktj^s »A dj ieno !", kreten ze allen, toen ze
Worgso's weik zagen. »Wie is dat ?", vroegen
ze van 't my're. »0jk Ardjoeno," antwoordde
ik verontwaardigd 'n S Jiadelyk gelach stroomde
ray tegemoet. »\Iaar die neus en die oogen
dan", zei ik ietwat verlegen, »ii« zij:, toch van
Ardjoeno en fij'er dan wat Wongso heeft
gemaakt". «Mogelyk," klonk 't bescheid, «maar
Ardjoeno had nog wat anders dan 'n neus en
oogea." Beschaamd vergeleek ik stil Wongso's
Ardjoer.o kop met den myne, en... de lieden
hadden gelijk. Uit Wongso's werk viel met a
oogopslag An\j <eno te herkennen; uit het
mijne niet, al bleek by nadere beschouwing,
dat in mijn boetseersel enkele onderdeelen
meer »af" waren. Berustend gaf ik Wongso de
twee centen.
Wongso wss arlist Ik was 'n y verig peuteraar.
Wongso overzag het geheel en werkte eerst
massaal, daarna partieel. Ii daarentegen ging
van gedeelten uit, doch de massa ontglipte me.
G-jrard van Bekeren behoort tot de talloozen
onder de jongere schryvers, die er nog niet
zoorer aan toe zijn om te begrijpen, dat woord
kunst, in den engen zin, partiële kunst ia
Knap geschreven bro<j is vormen tezamen nog
geen schoon, harmonisch geheel En het peuteren
aan het Woord met 'n hoofdletter asjeblieft
maakt nog volstrekt geen groot schryver. Dat
uitermate angstvallig peuteren veroorzaakt ge
zochtheid, gewrongenheid, manier. En ten slotte
rhetoriek.
»Toen was het als een weerlicht.
Hij gly Jend-uit op de modder van den hellen
den wegkant, vallend plat-r.cê: over de rails,
terwijl, EU vlakbij, de tram aanstommel-stom
melde".
Garard van Eckeren wilde kennelyk aan
duiden, dat het voorval snel, snel als het
wcêiicht, gebeurde en heenvlood Maar o !
hoe mat, hoe traag is die tweede zin. Hij kruipt.
Kruipt door de aanstellerige woordvorming, door
de interpunctie, door het voegwoord »terwyl".
En wat zegt u, dat de tram deed ?
Aanstommelstommelen ? Ja, j», ik begrijp-gryp, versta sta
dat heel best. 0;h, och, hoe armzalig! Uit
glijdend, mijneheeren, is conventionneele taal
uit den pruikentyd, maar »,j'ydend-uit", dat
is individueele zegging, ontstaan uit de wissel
werking van persoonlijke observatie en sensatie l
Zulk individualisme is toch wel doodmakkely'k
te bereiken.
«Bertha, zoover ze zich in hare j 3,ugd
terugherinneren kon, wist óók niet, ooit ergens
anders te hebben gewoond". Is die zin niet
slapper van constructie dan het eenvoudige,
voor de hand liggende: «Bjrtha herinnerde
zich niet, ooit ergens anders te hebben ge
woond''. Zoo zijn er meer zinnen in Van
Eckerecs werk, die van breedsprakigheid
getuigpn.
'n Criterium van mooiheid van taal is ook,
dat ze gemakkelijk en vloeiend luidop kan
worden gelezen. Wat dunkt u van den vol
genden zin ? »In den zilveren krirg van
maanlic/H zsg ftij 7ioe 7uar lenüjr bovenlyf zic/i
bewoog, linfcs, rechts, naar voor, naar achter,
h)e 7uar fcanden stoeiend woelden in het dic/Ue
/tiar van den ftmd en A ie Auir 003 in lachten,
en /ty boorde in /laar kiel kleine, </:.e#9lende
#aluidj=>s <pn/elen van pret." Van zoo'n reeks
van gutturale klanken kry'gt men keelpyn.
Welk ontwikkeld taalgehoor is voorts bestand
tegen zinnen als deze: »Het waa een regende,
stormde dag, waarop de eerste stoomtram ry'den
zou. Grauwige, vuilipe wolken joegen door
de strakgrijze lucht, als lorr«/e ratels; een
fl ;tse, waterige zon brak nu en dan even door
en straalde in de plassen op de wegen, die
kledderi<7 waren en .bijna niet te begaan. De
stammen der booinen dropen, klamm»^ en van
een lijmjp donker- groen." Ik geloof dat de
modernen zooiets sstemmicgskunst" noemen;
naar my'n meening is 't heelemaal geen kunst
en alleen maar manier, 'n manier, die iedereen
zich zonder moeite kan eigen maken.
Natuurlijk doet Gerard van Eskeren ook
tree aan de mode van zonderlinge woord
vorming en vreemde woordkoppeling. Daar
schynt geen ontkomen aan te zyn. Van 'n
paadje wordt gezegd, dat het pijn-TcrotMt;
van 'n kar, dat ze waggel mopperend
voortrydt; van 'n stilte, dat die beèngd is ; van 'n
«lichtveeg", dat die kurketrekktrde. Jansens
doet z'n oppe lichaim ineenzakken.
Enzoovoorts. Ik kan me heel goed voorstellen, dat
bentgenooten dergelyke taal kenschetsend en
krachtig noemen ; mij is ze smakfiloos en niet
zelden duister. O ja, haat is bij Van Eckeren
zwart-e *? rood. Anderen zien den haat groen
en-geel. Dat noemen ze, als ik 't wel heb,
tegenwoordig ^Individueele visie."
Ik vind 't zoo gloeiend jammer van Garard
van Bekeren, dat ook hij zich dergelijke ma
niertjes heeft aangewend Jammer, omdat hy
vso! genoegzaam taalmateriaal heeft en goed
onderlegd is. Zn natuurlijke taal is forsch,
krachtig, dikwijls ook fijn. Zorder de te^kwader
ure aangeleerde kunsteamakery zou z'n werk
meer waard zyn dan 't nu is
»Toen, dat ze oen oogenblilfje naar de rivier
kaek, die achter de schepen zoo breed en
glanzend, met kleine gouden golfjas stroomde
naar heel ver, tusschen groene landen door,
had ze zich eensklaps onder de okseltjes
voelen opnemen en... even maakte ze een
gek geluidje in haar keel, want het dek van
de boot waa onder haar weggezakt en beneden
zich zag ze het water, de bikkende golfjes,
waarboven ze zweefde, hoog in de lucht. Maar
dadelyk stond ze weer vast op den grond en
zag ze den grooter, rooden man snel van haar
wegstappen, nog lachend omziend. Haaroogies
keken, wijd en grijs. Maar een blijheid, met
een schokje, ging door haar hartje heen : ze
was een vogeltje geweest! En dadelyk besloot
ze den aardigen, sterken man morgen te vragen,
haar nog eens een vogellja te laten zijn ..."
Dddr is geen enkel nieuwgesmeed woord,
geen enkele gezochte uitdrukking in. En toch,
of liever juist daarom, hoe lenig is de taal,
hoe zeker loopen de zinnen, hoe frisch klinkt
de heele periode. Hoe zuiver bly'ft de toonaard
bewaard, nu geen halsstarrig gezochte nieuwe
vormen dien overklinken.. Hoe schreeuwend
en aanstellerig klinkt daarnaast, in de be
schrijving van dezelfde rivier, de volgende
tirade: ^huppelend en prettig deinend, in
klikkende klutiingen, telkens, als uitdagend,
het stugge wal-plankier met de tippen van
zy'n hupscbe golfje» licht b meppend." Wat
zegt u ? Bemeppen ? Bedoelt u soms meppen
geven ? Dus golfjes, die meppen geven ? De
lezer lacht onwillekeurig en z'n indruk is
weg. Die was ook bij den schryver weg, toen-i
't malle woord eindelyk had uitgevonden
Dat gepeuter in onderdeelen en onderdeelfjes
wordt altyd ingeboet met het overklinken van
den oorspronkelyken toonaard, het verlies van
de rechte stemming. In al z'n twaalf studies
tracht G?rard van Eckeren ons in 'n stemming
van diepen weemoed te brengen de tegen
woordige generatie is hy jochondrisch van
aanleg, of doet aliof . in de eerste studie
verdrinkt er iemand ; in de tweede verbranden
twee monschen ; in de derde komt de idealis
tische Tnea tot de ontdekking, dat haar vader
'n dror klap en ruziemaker is; in de vierde
beseft O to, dat-i z'n meisja niet liefheeft;
in de vy'fde wordt Jansens door de stoomtram
overreden ; enz enz. In alle twaalf veel treu
righeid en droefenis. Toch leest men 't heele
boek met gestadig droge oogen uit. Hier en
daar 'n lichte ontroering, die er zelve naar
snakt aan te zwellen, maar spoedig verstikt in
den dikken walm van het woordgepeuter. En,
misschien misschien vermoedt de lezer
vaag, dat ook in de eentonige zwaarmoedigheid,
die de keuze van onderwerpen bepaalt, iets
als onnatuur steekt.
Wanneer zal in Holland 'n schry ver opstaan
met groot taalvermogen, levenslust, 'n gezonde
levensbeschouwing; 'u schrijver, die geen
maniertjos heeft, geen aanstellery en geen
grootdoenery ; 'n schrijver, die niet decrateert, dat
zoowat al z'n voorgangers prullen zyn geweest
en dat by'na alle bestaande wegen niet deugen;
'n schryver, die weenen kan a schaterlachen ?
SASTBO PKAWIKO.
Versailles, 2 Juni 1902.
Graaf LEO N. TOLSTOI, ILt sexueele waag
stuk Gouda, J. T. S wartsenburg.
Dit boekje 93 bladzijden groot is geen geheel,
maar een samenvoeging van fragmenten door
1
uiiiiiMiiiiiuiiiiiiiiiiitiiitiMfiiiiimjimiiiiiiiiiiiiHiiimiiHiiiiiiiiiimM*
40 cents per regel.
HIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIimlIHIHIIIMIIIimilHIIIMIIIIIIIIIIIIIIHIII
TRADEMARK
IflARTEll'S COBNAC,
Dit beroemde merk
is-verkrjjgbaar bjj alle Wijnhandelaars ei
bg de vertegenwoordigers
MOOrjïA** & BJUIMFB,
Wünhandelaars te Amsterdam.
Pi jjzi ?an af ? 2,50 w teel.
K A ?<13 T 3 A's Matrassen-, Bedden* n
Slaapkamer-Meubelfabriek, Snee k.
BED DEK TOEKO-vlSP mst 10 jaar garan
tie. Leverde s&lert JS3öpi. m. 7OOO
stollen. OtïUusiresrde Prijscourant gratit.
Honderden bcrsijzen van tevredenheid.
Specialiteit in ENÜELSCHE LEDIKANTEN.
Iloofd-Depöt
Dr. JAEGER'S ORI6,
K. F. DEOSCHLE-BENQBR,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in der»
artikelen in geheel NederL
GRi^JD MAHIMEH.
Cordon Jauiie & Rouge.
LIQUEUU ROYALE.
Agents GenerauxB.A.RIPPING&Co.,Amsterd.
Kano-, Orpl- en
& KALSÏOVES»
Arnliem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIAXIXO'S in Koop en in Huw.
Heparocren Stemmen Ruilen,