Historisch Archief 1877-1940
F. 1304
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1-50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar ,, mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit bUd il verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover ligt Grand Café, te Parijs.
Zondag 22 Juni.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. ...... f 0-.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O' U D i
VAN YEBBE EN VAN NAEIJ: Dr. Kayper en
de vredesonderhandelingen, door J. B. Schepers.
Flagrante wetsschennis, door mr. J. A Levy.
Een halve ton voor overleden teringpatiënten,
door dr. G. W. Bruinsma. Het aankoopen van
inlandsche paarden voor het leger, door ,*0
Onvruchtbare verdeeldheid, I, door Herman van
Deventer. Brief uit Utrecht, door Jan vau 't
Sticht. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Wet
telijk minimam-loon, door mr. dr. H. S. Veldman.
KUNST EN LETTEBEN: Muziekbeoordeelingen,
door Ant. Averkamp Boaboom in Palchri, door
L. Lacomblé. Open Brief, door P. J. v»n der
Dusse Mzn. Maeterlinck's nieuwste drama,
tonna Vanna", III, (Slot), door dr. J. Schryver.
Over den invloed van boeken, enz.
Boekaankondiging. FEUILLETON: De Dolle", II, door
J. P. de Witt. RECLAMES. VOOB DAMES:
De maatschappelijke positie en de rechtstoestand
der vrouw in Noorwegen, I, door Betsy Nort.
Kinderkolonies aan de Oostzee-badplaatsen, door
Mea. De Londensche boodschappenjongens,
door Vronwke. Allerlei, door Caprice. Inge
zonden. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OECONOSaSOHE KBONIEK, door D. Stigter.
SCHETSJES: Van een aalmoes en nog wat, II, (Slot),
door Anatole France. INGEZONDEN. PEN
EN POTLOODRKASSEN. ADVEBTENTIEN.
Dr. Kuyper en de vredes
onderhandelingen.
Er was oorlog: de Engelsen voerden die op
vrede, de Boeren op nette manier; de pogingen
om vredelievend tussenbeide te komen waren
opgegeven, omdat de oorlogvoerenden toch te
ver van elkaar afstonden, en het middel om
vnnr en water te verbinden noch niet
geronden Was.
Daar horen we plotseling de vredesduif
aanruisen: hij jijkt machtig veel op dr. Kyyper.
Dr. Euyper is te Londen, dr. Kuyper heeft dit
gezegd; dr. Kuyper in n woord is beroemd,
hjj allén heeft 'en echte, heuse poging aan
gedurfd om vrede te kragen.
Het stuk wordt eindelijk openbaar gemaakt
en is voor velen 'en teleurstelling en maakt
anderen angstig voor de gevolgen. Daarin
wordt toch met zoveel woorden gezegd: wy,
de regering van het bevriende Nederlandse
volk, vinden het dringend nodig dat er onder
handelingen begonnen worden, anders gaat het
mis met de Boeren te velde die >zich moeten
onthouden van het doen van stappen omdat
z\j niet op de hoogte zyn van den stand van
zaken in Europa". Nietwaar, kenden ze die,
dan zouden ze dadelik gaan onderhandelen;
hun toestand lykt ons Nederlanders dus wan
hopig toe.
Het resultaat: niets, dan het uitlachen van
die onnozele Nederlandse minister aan 'en
dessertspeech door Lord Salisbury; verder en
onze angst werd al groter het onder applaus
van 't Lagerhuis toezenden aan Kitchener van
dit ontmoedigende stuk, om daar gebruik van
te maken. En nu cheers voor Euyper in de
straten van Londen bij het Mafficken en de
eer van het genoemd worden in het eerste
van de officieële bescheiden, waar duidelik in
staat, dat de onderhandelingen zyr. uitgegaan
van Kuypers nota.
Als ik dat alles lees, 10 kort na het bemoe
digende rapport van Smuts in Jan. aan Pres.
Kruger toegezonden, dan weet ik niet wat ik
worden moet, woedend of treurig. Wat, was de
toestand toen Kuyper dat stuk aan de Engelse
regering toezond van dien aard dat wij hier
wanhopen moesten '
Moesten wy ons nu voor het eerst in deze
zaak mengen om de lui daar tot wanhopenden
te maken ! Zie, dan was toch tienmaal beter
noch het onthouden van alle pogingen van onze
regering. Zo wordt dit stuk lu dan 'en poets
door ons aan onze stamverwanten gebakken,
'en poets die te ernstiger gevolgen gehad heeft,
omdat eerst op grond hiervan de
Boerenafgevaardigden bijeen kwamen, aan wie daarna >op
militaire gronden" door Kitchener het terug
keren naar hun kommando'a verboden werd.
Za waren dus blijkbaar in de val gelokt en
dr. Kuyper heeft als lokvogel dienst gedaan.
Is dat de waardigste rol door 'en Neder
lands Minister te spelen ? Wat zullen daar de
gevolgen van z\jn. Wy, het Nederlandse volk,
want de minister is de regering van het land
en ieder heeft de regering die hij verdient,
wy' hebben dus 'en groot woord gehad voor
onze stamverwanten, maar in 'en opwelling
van kleinmoedigheid gaan we ze verlokken
zich over te geven. Zie, deze harde woorden
moesten me van het hart, omdat ik er voor
me zelf geen schuld aan wil hebben en velen
met mjj denkelik in de allereerste plaats
dr. Kuyper zelf.
Immers, hy kan dat niet gewild hebben.
Boos opzet was allerminst van hem te ver
wachten. Maar hoe dit dan te noemen ? Laten
wy beginnen met de vraag te stellen: is werkelik
de wenk in dezen van Engeland gekomen ?
Ik doe dit niet om met de N. Botterdammer
vast te stellen »dat deze vredesonderhandelingen
feitelijk weer van de Engelschen zijn uitgegaan"
dat geeft niets; wel om dan, als dat waar bly'kt,
de zware beschuldiging uit te spreken : waarom
liet K'iyper het dan niet aan z'n blijkbaar voor
zichtiger minister van buitenl. zaken over?
Als je geen diplomaat bent, is dat noch geen
schande, net zo min als wanneer je niet tot de
kwartjesvinders behoort, maar doe dan ook niet
mee aan hun spelletjes; steek je dan niet in
zaken waar je geen verstand van hebt, vooral
niet als je eerste minister bent van 'en klein
landje ala het onze, dat angstvallig alle zorg
moet dragen voor z'n eer.
Dan, in dat geval, vind ik het 'en onverant
woorde like lichtzinnigheid, die het best gestraft
wordt, met zodra mogelike aankantzetting. Dan
hoop ik dat er in de kamer 'en nationale meer
derheid gevonden mag worden, die de eer van
hst land te lief heeft om deze te laten be
zoedelen uit onkunde. En als dat niet het
geval is, ala alles 'en uitvinding van dr Kuyper
zelf ia; nu dan is het geval eigenlik noch
erger, want dan komt er b\j 'en dwaze ydelheid
om de eer te hebben toch ook iets te doen
in dezen; 'en licht vaardigheid in het aanpakken
even groot als de kortzichtigheid voor de
gevolgen.
Wat drommel, wy zagen elkaar hier de
morgen dat de geboorte van de vredesnota ver
meld werd al aan met bedenkelike gezichten
en we voorspelden er al niet veel goeds van I
En wy zy'n niet dan gewone burgers die
alleen grote liefde voor de zaak van het
recht hebben en met belangstelling alles volgden.
En als men dan zo'n hoge plaats bekleedt,
moet men dan zo'n verregaand slechte ky'k
hebben op de dingen om zich heen.
In ieder geval is het dringend nodig dat
ook de eigen party deze minister in de steek
laat, die nu al zovele malen getoond heeft
niet de bescheiden staatsman te zy'n, waarop
z'n party gehoopt had. En dan ia het meer
dan ooit nodig dat onze natie doordrongen
raakt van het gevaar waaraan w\j bloot staan.
Wy moeten onze kracht putten uit ons
rasbewustzyn, we moeten onze nationaliteit diep in
ons voelen gloeien en ons heftiger dan ooit
aankanten tegen welke buitenlandse invloeden ook.
Nu daarginds de macht het tydelyk gewonnen
heeft, zal dat op ons gehele volk 'n demo
raliserende invloed hebben, wanceer wy ons
en anderen niet trachten te overtuigen van
dat tydelike. Velen menen het wellicht voor
goed verloren, dat pleidooi voor het recht,
maar wie het wel meent met z'n volk, met
z'n ras moet dat met alle macht die in hem
is ontkennen. En als bewy's van ons rasgevoel
moet dr. Kr ypar, die n stare van ons voor
jaren schromelik verdriet heeft aangedaan,
aftreden. We moeten in de toekomst voor
zulke fitters bewaard blijven. Ze konden voor
ons zelf noch erger gevolgen hebben !
Haarlem. J. B. SCHEPERS.
* *
*
Wij zijn het met bovenstaande beschou
wingen, die weergeven wat velen denken,
niet eens.
Zeker heeft het optreden van Dr. Kuyper,
als gevolg van een kwakers roepstem, iets
van zijn frischheid verloren, de waarde
van 's ministers initiatief is daardoor ge
daald, en voor zoover er sprake mag zijn
van Kuypers diplomatie, kan deze moeilijk
hoog worden aangeslagen. Maar, des
ondanks heeft Kuyper dei) Boeren een
grooten dienst bewezen, door zich met
een nota tot de Engelsche Regeering te
wenden, waarop een antwoord moest vol
gen, dat, schijnbaar althans, onze stam
verwanten tot het voeren van onderhan
delingen heeft geleid.
Kuypers daad, zoo zegt men, ontnam
den Boeren den moed. Immers daaruit
bleek, dat men ook in Holland geen hoop
meer had op hun eindelijke overwinning.
Welnu, indien dit wil zeggen, dat de
Boeren wat wij niet gelooven uit
Engelands antwoord eerst voor goed ver
nomen hebben, dat er niet de geringste
kans bestond op interventie, of op hulp
van eenigerlei aard, dan werd het toch
tijd, dat zij dat te weten kwamen; zij, die
het armelijk overschot huns volks nog
bleven blootstellen aan dood en verderf. '
Inderdaad, indien de dappere krijgers, die
alles hebben geofferd, wat maar te offeren
viel, zich niet gevleid hadden met de
ijdele hoop, dat hun, zoo al niet op boven
natuurlijke wijze, dan tóch geheel onvoor
zien uitkomst zou worden gebracht,
zouden zij de twee en dertig maanden
hebben durven vullen met zóóreeltooneelen
van ellende, waaraan zij door hun verzet
niet alleen zichzelf, maar duizenden vrou
wen en kinderen onderwierpen ?
Zeker, voor ons is dit eind van den strijd
een bittere teleurstelling; voor ons nog iets
meer dan voor het overig beschaafd Eu
ropa. Wij hadden niet alleen op de
rechtsquaestie het oog, maar ook het nationaal
eigenbelang sprak een krachtig woordje
mede. Ten tweede male heeft Engeland
het Nederlandsch ras gefnuikt, en hoe na
tuurlijk dus, dat het velen onzer groote
moeite ko.-it zich bij het besluit der
Zuid-Afrikaners neder te leggen. Hoe
heerlijk waren ons hun moed, hun vol
harding, hun zegepralen, niet slechts
door ons zelf, maar ook door de andere
Europeesche volkeren voor een goed
deel mede op onze rekening geboekt.
Maar. .. wij waren geen strijders, eenvoudig
belanghebbende toeschouwers, en wij had
den daarbij niet anders van ons zelf te
vergen dan het geven van een gift. Die
aangrijpende tragedie mochten wij van den
ochtend tot den avond bijwonen, het prik
kelde onze zenuwen, het verhoogde ons
bewustzijn, en nu daarop eens het scherm
gevallen is na dat onbevredigend slot,
kunnen wij ons zelf ter nauwernood be
kennen, dat het ten lange leste zoo eindi
gen moest... en valt het velen al te zwaar
te getuigen, dat het voor dat arme hel
denvolk dan toch een zegen is niet nö^
verder te zullen worden uitgemoord.
Misschien heeft Kuyper daartoe iets bij
gedragen. Misschien, want wij zijn
sceptie<fi>, op dit punt. De Boeren hadden o. i.
hoogst waarschijnlijk ook zonder Kuypers
nota wel reeds een helder inzicht in den
toestand, en wat zij zeker wisten, het was
in hoeverre hun aanv&ls- en weerstands
vermogen iets beteekenden bij het
blokhuizenstelsel, tegenover een steeds nieuwen
aanvoer van troepen, waartoe hun vijand
nog zoo langen tijd in staat zou wezen
om zijn verliezen aan te vullen. Wat
stelde men zich dan toch van een voort
zetting van den oorlog voor;'t kon immers
niet anders zijn dan een verarming van
het land, een demoralisatie, een uitsterven
van de in kampen opgeslotenen, een gere
gelde afname van het aantal gewapenden,
door sneuvelen of verminking... Had dit nog
een jaar zoo moeten duren, nog twee, nog
drie jaar, waar ieder reeds lang wist, dat
Europa noch Amerika daaraan iets ver
anderen zouden... ? Wat ons betreft, nu
zulke mannen ala de Transvalers tn Oranje
Vrijstaters, na zooveel te hebben doorge
staan, den vrede boven den verderen strijd
voor zelfstandigheid verkozen, het zou ons
niet mogelijk zijn hen daarom minder te
waardeeren, of iemand het euvel te duiden,
dat hij iets tot het nemen van zulk een
besluit had bijgedragen. En Dr. Kuyper,
indien hij in dit geval mocht verkeeren,
zal, dunkt ons, van zijn Calvinistisch
standpunt zich een uitverkoren vat mogen
rekenen, nu de Heere Zebaoth hem gebruikt
heefe om het zwaard in de schede te doen
keeren.
Maar de vaderland^-rWe-!
Uit het oogpunt van vaderlandsliefde
beschouwd, zoo schijnen er te denken, is
het sterven van allen toch maar het
schoonst. Hier treedt men op een gevoels
gebied, waarbij redeneren haast verboden
schijnt. Opmerkelijk genoeg ook voor
bijbelsche christenen, die almede in de
Bergrede hun grondwet vinden.
Intusschen: vaderlandsliefde is zeker
niet het hoogste. Wordt de strijd gevoerd,
om geloof, om gewetensvrijheid, het is te
begrijpen, d at een vroom en on vroom merssch
beide zeggen: beter is het te sterven, dan
onder ge-wetecsdwang te leven. Hier erkent
men een hooger zedelijk motief, veel hooger
dan bij een nationaliteits-oorlog. E yenzoo
bij een strijd voor recht; voor recht, niet
voor zichzelf, maar voor recht van den
naaste. Ook dan kan men zich beroepen op
den zuiversten moreelen aandrang, op heili
gen plicht edoch juist van dien plicht, de
Zuid-Afrikaansche oorlog heeft het afdoende
bewezen, herinnert men in Europa onder
christenen en niet-christenen zich niets meer.
Toen er van boycot werd gewaagd, het
eenig middel, dat de volkeren zondereen
leger te gebruiken, konden toepassen om
de Boeren te helpen, riep men immers,
heel Europa door, neen, dat niet,! Eu hier
in Nederland deed men wat men kon,
opdat de poging toch maar zonder schade
ons te brengen zou mislukken. Waarlijk,
het was de iroeite waard te zien hoe allea
voor Transvaal en Vrijstaat ten onzent in
lichtelaaie stond, als er maar geen boycot
woei... want blies die booze dari ging
de hooge vlam aanstonds ondtr.
Neen, nu de gewetensdwang de volkeren
meer met rust laat, blijft alleen de
ttateiiroof het groote oorlogsmotief, waarbij
de aangevallene zich hsefc te verdedigen ...
tot... Ja, tot hoe verre ? Tot allen dood zijn ?
Neen, zoo ver durfe men het niet eischen ...
maar hoevelen moeten er dan gesneuveld
of gekwetst, hoeve e' zal er verwoest,
vertreden, vernietigd zijn, zoodat men met
eere zal kunnen zeggen, nu is 't genoeg?
Tot er ganschelijk geen hoop meer is ?
Edoch, zoolang er leven is, is er ook
hoop. Hier komt men tot een vraag, die
niet gemakkelijk te beantwoorden is en
toch beantwoord moet worden, daar zrj
het zedelijke in ons raakt. M. a. w. rnay
men -uit hoofde van vaderlandsliefde het
leven van zichzelf en a>irf«re«geringschatten,
zoo ja, in welke mate, en óók in die mate, dat
men behalve zichzelf, mannen, vrouwen,
kinderen opoffert, ala had men een vol
macht over hun leven, zoodat men hen
waagt al bestaat er geen duizendste kans
dat hun sterven beloond zal worden met
eenig succes...?
Mag men alleen uit vaderlandslievende
koppigheid, ter eere van vaderland of vlag
levens en levensgeluk verwoesten . .. ? Zij
die nu Kuyper aanvallen, zij die de
Traiisvalers nog verder hadden willen z'en
strijden, mogen, dunkt ons, wel iets dieper
op de zaak ingaan. Vóór zij zoo boud zich
uitlaten, hebben zij een
zedelijkheidsprobleem op te lossen, dat iets meer vergt
ter overweging dan een paar niet eens
behoorlijk geconstateerde feiten en zekere
wenschen, ten deele instinctieve neigingen
van nationalistigchen aard.
Flagrante wetsschennis.
Op de vraag, door mij gedaan, in het
vorig nummer van dit blad, behelst De
Nieuwe Courant van 1G Junijl. het navol
gend antwoord:
»In verband met deze opmerking
her»inneren wij er aan, dat daags na de
ver»kiezing van den heer Havelaar een officieuze
«mededeeling in de pers verscheen van den
«volgenden inhoud:
»Het nieuwbenoemde lid der Eerste
Kamer, de heer J. P. Havelaar, zal met
zijn mandaat gelijktijdig het ambt van
directeur-generaal der posterijen en tele
grafie blijven vervullen in overeenstemming
met het gevoelen van de betrokken ministers
ten aanzien van de vereenigbaarheid der
beide betrekkingen.
»De heer Havelaar heeft zich echter
bereid verklaard het kamerlidmaatschap
voorwaardelijk aan te nemen, in dien zin,
dat hij voornemens is het neer te leggen,
waneer het blijken mocht, dat zijn werk
zaamheden als directeur-generaal er onder
zouden lijden."
»Uit dit bericht blijkt, wat het gevoelen
»van de betrokken ministers over de door
»den heer Lsvy opgeworpen quaestie is en
»dat op de vraag, door hem ten slotte
ge«steld, het antwoord ontkennend moet luiden.
»Toch komt het ook ons voor, dat dit gevoelen
»met den tekst van het aangehaalde kon.
»besl., hetwelk van -uvan rechtswege van
?»de waarneming van hun ambt ontheven"
«spreekt, moeielyk te rijmen is."
De N. C. is wél goed, hier te spreken
van ^moeilijk te rijmen." Het gebiedend
voorschrift in het organiek K B. van 'GS:
»van rechtswege ontheven" beteekent, dat
een K. B. de non-activiteit niet verleent,
(dit is in '68 geschied.) maar constateert,
uitspreekt.
Het gevolg van die non-activiteit van
rechtswege is, dat alle instructies, dienst
bevelen, voorschriften, enz. van den ver
meenden titularis, in werkelijkheid het aan
zijn danken aan een particulier, en, als
onwettig, MOETEN AYOKDEN TER ZIJDE
GELEGD.
Of de gewezen titularis al of niet voor
waarden heeft gesteld, bij zijne benoeming
tot het Kamerlidmaatschap, is volmaakt
onverschillig. Even onverschillig is het,
of de regeering die voorwaarden heeft
aangenomen. Voor beiden, is bindend het
organiek K. B., tot zoolang dit Besluit
door een ander, of door de wet is vervan
gen. Dit alles is klaar als de middagzon.
Niet minder klaar is, dat wij, in dit
geval, getuige zijn van eene ergerlijke
wetsschennis. Bestaat er, in Nederland,
eene openbare meening, sterk genoeg, om
daartegen in verzet te komen ? Zal men,
in een der Kamers, de regeering ter ver
antwoording roepen ? Ik weet het niet.
Zooveel althans is zeker, dat de houding
jegens den directeur-generaal, van
regeeringswege aangenomen, scherp contrasteert
met die, in zake ter Laan gevolgd Zou
het, in onzen Rechtstaat werkelijk ver
schil maken, of men is maar een onder
wijzer, dan wel een Afdeelingschef ?
Of zou de zaak zijn opgehelderd, door
het vermoeden van het Handelsblad (pan
17 Juni j.l. Avondblad) »dat de
directeur»generaal der Posterijen niet wordt
gere»kend te behooren tot de bezoldigde
lands»ambtenaren, behoorende tot de
departe»menten van algemeen bestuur?"
Deze gissing steunt op den Staats
almanak.
Indien het blad wil opslaan den toe
lichtenden staat behoorende bij de
Slaatsbegrooting voor het loopende jaar, Hoofd
stuk IX, zal het vinden: «Af'deeling VI.
«Posterijen. Jaarwedden van den
directeur?»generaal en van het personeel bij bet
«hoofdbestuur en van de bij het
hoofdbe»stuur gedetacheerde ambtenaren. Toelagen,
»schrijfloonen en daggelden.
»a. Directeur-generaal, jaarlijksche
beszoldiging /"GOOÜ."
J. A. LEVY.
Een halve ton voor overleden
teringpatiënten.
Bij suppletoire begrooting is door de
regeering /'50,000 aangevraagd tot ver
hooging van de post: schadeloosstellingen,
subsidiën en verdere uitgaven tot wering
van epidemische en besmettelijke ziekten,
waarvoor reeds ? 144.000 was toegestaan:
Dit bedrag is echter volgens de Memorie
van Toelichting gebleken onvoldoende te
zijn, vooral ter bestrijding van meerdere
uitgaven, noodzakelijk geworden door de
onteigening van besmette voorwerpen bij
het voorkomen van besmettelijke ziekten,
niet genoemd in de Epidemiewet.
Bijna uitsluitend valt hier te denken aan
tering en de kosten van onteigening na
het overlijden van teringlijders, waaraan
een paar jaren geleden nog niemand dacht,
doch die, in sommige provinciën althans,
op onrustbarende wijze toenemen. De
ontsmetting en onteigening bij sommige ziekten
is in ons land ietwat zonderling, geregeld
en geeft niet zelden aanleiding tugschen
gemerntebesturen en het Rijk om elkander
voor de onkosten te laten opdraaien. Art.
5 namelijk der bovengenoemde wet geeft
den burgemeester de bevoegdheid besmette
of van besmetting verdachte voorwerpen
ten ' koste van de gemeente te doen
ontsmetten, of na voorafgaande onteigening
te doen vernietigen. Voor dit laatste is
noodig de schriftelijke verklaring van een
geneeskundige, waaruit van de noodzake
lijkheid der onteigening blijkt. Terwijl dus
de kosten der ontsmetting komen ten laste
der gemeente kunnen volgens de Onteige
ningswet de kosten van onteigening ver
haald worden op het Rijk; in vele gevallen
zullen de burgemeesters aan het laatste
de voorkeur geven en tot onteigening van
besmette voorwerpen gaarne overgaan in
dien een geneesheer deze noodzakelijk
acht. Tot voor enkele jaren dacht niemand
hunner eraan van dit artikel gebruik te
maken bij het voorkomen van tering; sedert
echter de besmettelijkheid dezer ziekte en
de verspreiding door middel van bacillen
door de meesten wordt aangenomen, meenen
zij aan het voortwoekeren der ziekte paal
en perk te stellen door bij het overlijden
van een patiënt alle kleeren en voorwer
pen te doen vernietigen, die met den lijder
in aanraking zijn geweest. De mogelijkheid
om in enkele gevallen de verdere versprei
ding der ziekte door zulk een hardelijug
misschien tegen te hcuden, willen wij gaarne
aannemen, doch o^er 't algemeen komt ons
de maatregel weinig doeltreffend voor.
Bijna zonder uitzondering is tering een
sleepende ziekte, die maanden duurt en
ook in het latere stadium, wanneer het
einde van den ongelukkigen lijder reeds
met zekerheid kan worden voorspeld, hem
nog vele weken aan het ziekbed gekluisterd
houdt. Al dien tijd leeft en verkeert het
gezin in de bekrompen woning naast en
met den lijder, die millioenen
tuberkelbacillen rond zich verspreidt in het
domperige vertrek, waar de overige huisgenooten
niet zelden eten en slapen. Slechts waar
aangeboren of verkregen vatbaarheid aan
wezig is ontwikkelen deze ziektekiemen der
tering zich bij anderen, mag men nu in
redelijkheid aannemen, dat zij die ver
schoond zijn gebleven bij deze dagelijksche
aanraking met hun zieken huisgenoot ge
durende zijn leven, gevaarlijke besmeUing
zullen opdoen door de bacillen, die na zijn
overlijden zijn achtergebleven op kleeren
en voorwerpen, die niet door wasschen
behoorlijk gereinigd kunnen worden ? Doch
ook dit ter wille der armen, die er voordeel
van bunnen trekken, toegestemd, schreeuwt
het niet ieder in het oor hoe veel, hoe on
eindig veel meer nut en bescherming kan
worden verleend aan huisgenooten en om
geving van den lijder en iii de eerste plaats
aan hem zelf, indien het geld uit 's Rijks
schatkist niet ra, maar vóór zijn dood en
ter geschikter tijd wordt aangewend ?
Het is mogelijk en 't behoeft er alsdan
nauwelijks aan te worden toegevoegd, dus
ook gewenscht en noodig. De volgende
cijfers, mij uit Friesland verstrekt, mogen
het duidelijk maken.
De talrijke onteigeningen om de boven
genoemde reden hebben aldaar een aanvang
genomen in het jaar 1900, toen in het ge"
heel 18-1; het volgende jaar 1901 klom
het reeds tot 283 en de eerste maanden
van het loopende jaar komen naar ver
houding hiermee ongeveer overeen. De
kosten voor deze provincie alleen bedroegen
voor deze 4G7 gevallen f 48.000 of iets
meer dan f 1000 voor elk.
Bij de plechtige opening van het sana
torium voor teringlijders te Hellendoorn
dezer dagen is medegedeeld, dat de koeten
van verpleging waren berekend op f 2 per
dag en dat voor ieder, die opgenomen werd,
moest worden gerekend op een verblijf vau
minstens G maanden waardoor dus in het
geheel een uitgaaf van f 305 wordt ge
vorderd.
Voor bijna een derde van al de lijders, bij
wier dood thans onteigening plaats vindt,
had dus doelmatige verpleging en misschien
genezing in zulk een sanatorium kunnen
worden gevonden met dezelfde onkosten.
Nog op iets anders dient echter de aan
dacht gevestigd. Ongetwijfeld zijn het
alle huisgezinnen van armen en minver
mogenden, waar de besproken onteige
ningen geschieden; het is echter docr voor
beelden in Duitse!)! and en Frankrijk
L