De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 22 juni pagina 1

22 juni 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1304 DE AMSTERDAMMER A°. 1902. WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1-50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar ,, mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit bUd il verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover ligt Grand Café, te Parijs. Zondag 22 Juni. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. ...... f 0-.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O' U D i VAN YEBBE EN VAN NAEIJ: Dr. Kayper en de vredesonderhandelingen, door J. B. Schepers. Flagrante wetsschennis, door mr. J. A Levy. Een halve ton voor overleden teringpatiënten, door dr. G. W. Bruinsma. Het aankoopen van inlandsche paarden voor het leger, door ,*0 Onvruchtbare verdeeldheid, I, door Herman van Deventer. Brief uit Utrecht, door Jan vau 't Sticht. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Wet telijk minimam-loon, door mr. dr. H. S. Veldman. KUNST EN LETTEBEN: Muziekbeoordeelingen, door Ant. Averkamp Boaboom in Palchri, door L. Lacomblé. Open Brief, door P. J. v»n der Dusse Mzn. Maeterlinck's nieuwste drama, tonna Vanna", III, (Slot), door dr. J. Schryver. Over den invloed van boeken, enz. Boekaankondiging. FEUILLETON: De Dolle", II, door J. P. de Witt. RECLAMES. VOOB DAMES: De maatschappelijke positie en de rechtstoestand der vrouw in Noorwegen, I, door Betsy Nort. Kinderkolonies aan de Oostzee-badplaatsen, door Mea. De Londensche boodschappenjongens, door Vronwke. Allerlei, door Caprice. Inge zonden. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOSaSOHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJES: Van een aalmoes en nog wat, II, (Slot), door Anatole France. INGEZONDEN. PEN EN POTLOODRKASSEN. ADVEBTENTIEN. Dr. Kuyper en de vredes onderhandelingen. Er was oorlog: de Engelsen voerden die op vrede, de Boeren op nette manier; de pogingen om vredelievend tussenbeide te komen waren opgegeven, omdat de oorlogvoerenden toch te ver van elkaar afstonden, en het middel om vnnr en water te verbinden noch niet geronden Was. Daar horen we plotseling de vredesduif aanruisen: hij jijkt machtig veel op dr. Kyyper. Dr. Euyper is te Londen, dr. Kuyper heeft dit gezegd; dr. Kuyper in n woord is beroemd, hjj allén heeft 'en echte, heuse poging aan gedurfd om vrede te kragen. Het stuk wordt eindelijk openbaar gemaakt en is voor velen 'en teleurstelling en maakt anderen angstig voor de gevolgen. Daarin wordt toch met zoveel woorden gezegd: wy, de regering van het bevriende Nederlandse volk, vinden het dringend nodig dat er onder handelingen begonnen worden, anders gaat het mis met de Boeren te velde die >zich moeten onthouden van het doen van stappen omdat z\j niet op de hoogte zyn van den stand van zaken in Europa". Nietwaar, kenden ze die, dan zouden ze dadelik gaan onderhandelen; hun toestand lykt ons Nederlanders dus wan hopig toe. Het resultaat: niets, dan het uitlachen van die onnozele Nederlandse minister aan 'en dessertspeech door Lord Salisbury; verder en onze angst werd al groter het onder applaus van 't Lagerhuis toezenden aan Kitchener van dit ontmoedigende stuk, om daar gebruik van te maken. En nu cheers voor Euyper in de straten van Londen bij het Mafficken en de eer van het genoemd worden in het eerste van de officieële bescheiden, waar duidelik in staat, dat de onderhandelingen zyr. uitgegaan van Kuypers nota. Als ik dat alles lees, 10 kort na het bemoe digende rapport van Smuts in Jan. aan Pres. Kruger toegezonden, dan weet ik niet wat ik worden moet, woedend of treurig. Wat, was de toestand toen Kuyper dat stuk aan de Engelse regering toezond van dien aard dat wij hier wanhopen moesten ' Moesten wy ons nu voor het eerst in deze zaak mengen om de lui daar tot wanhopenden te maken ! Zie, dan was toch tienmaal beter noch het onthouden van alle pogingen van onze regering. Zo wordt dit stuk lu dan 'en poets door ons aan onze stamverwanten gebakken, 'en poets die te ernstiger gevolgen gehad heeft, omdat eerst op grond hiervan de Boerenafgevaardigden bijeen kwamen, aan wie daarna >op militaire gronden" door Kitchener het terug keren naar hun kommando'a verboden werd. Za waren dus blijkbaar in de val gelokt en dr. Kuyper heeft als lokvogel dienst gedaan. Is dat de waardigste rol door 'en Neder lands Minister te spelen ? Wat zullen daar de gevolgen van z\jn. Wy, het Nederlandse volk, want de minister is de regering van het land en ieder heeft de regering die hij verdient, wy' hebben dus 'en groot woord gehad voor onze stamverwanten, maar in 'en opwelling van kleinmoedigheid gaan we ze verlokken zich over te geven. Zie, deze harde woorden moesten me van het hart, omdat ik er voor me zelf geen schuld aan wil hebben en velen met mjj denkelik in de allereerste plaats dr. Kuyper zelf. Immers, hy kan dat niet gewild hebben. Boos opzet was allerminst van hem te ver wachten. Maar hoe dit dan te noemen ? Laten wy beginnen met de vraag te stellen: is werkelik de wenk in dezen van Engeland gekomen ? Ik doe dit niet om met de N. Botterdammer vast te stellen »dat deze vredesonderhandelingen feitelijk weer van de Engelschen zijn uitgegaan" dat geeft niets; wel om dan, als dat waar bly'kt, de zware beschuldiging uit te spreken : waarom liet K'iyper het dan niet aan z'n blijkbaar voor zichtiger minister van buitenl. zaken over? Als je geen diplomaat bent, is dat noch geen schande, net zo min als wanneer je niet tot de kwartjesvinders behoort, maar doe dan ook niet mee aan hun spelletjes; steek je dan niet in zaken waar je geen verstand van hebt, vooral niet als je eerste minister bent van 'en klein landje ala het onze, dat angstvallig alle zorg moet dragen voor z'n eer. Dan, in dat geval, vind ik het 'en onverant woorde like lichtzinnigheid, die het best gestraft wordt, met zodra mogelike aankantzetting. Dan hoop ik dat er in de kamer 'en nationale meer derheid gevonden mag worden, die de eer van hst land te lief heeft om deze te laten be zoedelen uit onkunde. En als dat niet het geval is, ala alles 'en uitvinding van dr Kuyper zelf ia; nu dan is het geval eigenlik noch erger, want dan komt er b\j 'en dwaze ydelheid om de eer te hebben toch ook iets te doen in dezen; 'en licht vaardigheid in het aanpakken even groot als de kortzichtigheid voor de gevolgen. Wat drommel, wy zagen elkaar hier de morgen dat de geboorte van de vredesnota ver meld werd al aan met bedenkelike gezichten en we voorspelden er al niet veel goeds van I En wy zy'n niet dan gewone burgers die alleen grote liefde voor de zaak van het recht hebben en met belangstelling alles volgden. En als men dan zo'n hoge plaats bekleedt, moet men dan zo'n verregaand slechte ky'k hebben op de dingen om zich heen. In ieder geval is het dringend nodig dat ook de eigen party deze minister in de steek laat, die nu al zovele malen getoond heeft niet de bescheiden staatsman te zy'n, waarop z'n party gehoopt had. En dan ia het meer dan ooit nodig dat onze natie doordrongen raakt van het gevaar waaraan w\j bloot staan. Wy moeten onze kracht putten uit ons rasbewustzyn, we moeten onze nationaliteit diep in ons voelen gloeien en ons heftiger dan ooit aankanten tegen welke buitenlandse invloeden ook. Nu daarginds de macht het tydelyk gewonnen heeft, zal dat op ons gehele volk 'n demo raliserende invloed hebben, wanceer wy ons en anderen niet trachten te overtuigen van dat tydelike. Velen menen het wellicht voor goed verloren, dat pleidooi voor het recht, maar wie het wel meent met z'n volk, met z'n ras moet dat met alle macht die in hem is ontkennen. En als bewy's van ons rasgevoel moet dr. Kr ypar, die n stare van ons voor jaren schromelik verdriet heeft aangedaan, aftreden. We moeten in de toekomst voor zulke fitters bewaard blijven. Ze konden voor ons zelf noch erger gevolgen hebben ! Haarlem. J. B. SCHEPERS. * * * Wij zijn het met bovenstaande beschou wingen, die weergeven wat velen denken, niet eens. Zeker heeft het optreden van Dr. Kuyper, als gevolg van een kwakers roepstem, iets van zijn frischheid verloren, de waarde van 's ministers initiatief is daardoor ge daald, en voor zoover er sprake mag zijn van Kuypers diplomatie, kan deze moeilijk hoog worden aangeslagen. Maar, des ondanks heeft Kuyper dei) Boeren een grooten dienst bewezen, door zich met een nota tot de Engelsche Regeering te wenden, waarop een antwoord moest vol gen, dat, schijnbaar althans, onze stam verwanten tot het voeren van onderhan delingen heeft geleid. Kuypers daad, zoo zegt men, ontnam den Boeren den moed. Immers daaruit bleek, dat men ook in Holland geen hoop meer had op hun eindelijke overwinning. Welnu, indien dit wil zeggen, dat de Boeren wat wij niet gelooven uit Engelands antwoord eerst voor goed ver nomen hebben, dat er niet de geringste kans bestond op interventie, of op hulp van eenigerlei aard, dan werd het toch tijd, dat zij dat te weten kwamen; zij, die het armelijk overschot huns volks nog bleven blootstellen aan dood en verderf. ' Inderdaad, indien de dappere krijgers, die alles hebben geofferd, wat maar te offeren viel, zich niet gevleid hadden met de ijdele hoop, dat hun, zoo al niet op boven natuurlijke wijze, dan tóch geheel onvoor zien uitkomst zou worden gebracht, zouden zij de twee en dertig maanden hebben durven vullen met zóóreeltooneelen van ellende, waaraan zij door hun verzet niet alleen zichzelf, maar duizenden vrou wen en kinderen onderwierpen ? Zeker, voor ons is dit eind van den strijd een bittere teleurstelling; voor ons nog iets meer dan voor het overig beschaafd Eu ropa. Wij hadden niet alleen op de rechtsquaestie het oog, maar ook het nationaal eigenbelang sprak een krachtig woordje mede. Ten tweede male heeft Engeland het Nederlandsch ras gefnuikt, en hoe na tuurlijk dus, dat het velen onzer groote moeite ko.-it zich bij het besluit der Zuid-Afrikaners neder te leggen. Hoe heerlijk waren ons hun moed, hun vol harding, hun zegepralen, niet slechts door ons zelf, maar ook door de andere Europeesche volkeren voor een goed deel mede op onze rekening geboekt. Maar. .. wij waren geen strijders, eenvoudig belanghebbende toeschouwers, en wij had den daarbij niet anders van ons zelf te vergen dan het geven van een gift. Die aangrijpende tragedie mochten wij van den ochtend tot den avond bijwonen, het prik kelde onze zenuwen, het verhoogde ons bewustzijn, en nu daarop eens het scherm gevallen is na dat onbevredigend slot, kunnen wij ons zelf ter nauwernood be kennen, dat het ten lange leste zoo eindi gen moest... en valt het velen al te zwaar te getuigen, dat het voor dat arme hel denvolk dan toch een zegen is niet nö^ verder te zullen worden uitgemoord. Misschien heeft Kuyper daartoe iets bij gedragen. Misschien, want wij zijn sceptie<fi>, op dit punt. De Boeren hadden o. i. hoogst waarschijnlijk ook zonder Kuypers nota wel reeds een helder inzicht in den toestand, en wat zij zeker wisten, het was in hoeverre hun aanv&ls- en weerstands vermogen iets beteekenden bij het blokhuizenstelsel, tegenover een steeds nieuwen aanvoer van troepen, waartoe hun vijand nog zoo langen tijd in staat zou wezen om zijn verliezen aan te vullen. Wat stelde men zich dan toch van een voort zetting van den oorlog voor;'t kon immers niet anders zijn dan een verarming van het land, een demoralisatie, een uitsterven van de in kampen opgeslotenen, een gere gelde afname van het aantal gewapenden, door sneuvelen of verminking... Had dit nog een jaar zoo moeten duren, nog twee, nog drie jaar, waar ieder reeds lang wist, dat Europa noch Amerika daaraan iets ver anderen zouden... ? Wat ons betreft, nu zulke mannen ala de Transvalers tn Oranje Vrijstaters, na zooveel te hebben doorge staan, den vrede boven den verderen strijd voor zelfstandigheid verkozen, het zou ons niet mogelijk zijn hen daarom minder te waardeeren, of iemand het euvel te duiden, dat hij iets tot het nemen van zulk een besluit had bijgedragen. En Dr. Kuyper, indien hij in dit geval mocht verkeeren, zal, dunkt ons, van zijn Calvinistisch standpunt zich een uitverkoren vat mogen rekenen, nu de Heere Zebaoth hem gebruikt heefe om het zwaard in de schede te doen keeren. Maar de vaderland^-rWe-! Uit het oogpunt van vaderlandsliefde beschouwd, zoo schijnen er te denken, is het sterven van allen toch maar het schoonst. Hier treedt men op een gevoels gebied, waarbij redeneren haast verboden schijnt. Opmerkelijk genoeg ook voor bijbelsche christenen, die almede in de Bergrede hun grondwet vinden. Intusschen: vaderlandsliefde is zeker niet het hoogste. Wordt de strijd gevoerd, om geloof, om gewetensvrijheid, het is te begrijpen, d at een vroom en on vroom merssch beide zeggen: beter is het te sterven, dan onder ge-wetecsdwang te leven. Hier erkent men een hooger zedelijk motief, veel hooger dan bij een nationaliteits-oorlog. E yenzoo bij een strijd voor recht; voor recht, niet voor zichzelf, maar voor recht van den naaste. Ook dan kan men zich beroepen op den zuiversten moreelen aandrang, op heili gen plicht edoch juist van dien plicht, de Zuid-Afrikaansche oorlog heeft het afdoende bewezen, herinnert men in Europa onder christenen en niet-christenen zich niets meer. Toen er van boycot werd gewaagd, het eenig middel, dat de volkeren zondereen leger te gebruiken, konden toepassen om de Boeren te helpen, riep men immers, heel Europa door, neen, dat niet,! Eu hier in Nederland deed men wat men kon, opdat de poging toch maar zonder schade ons te brengen zou mislukken. Waarlijk, het was de iroeite waard te zien hoe allea voor Transvaal en Vrijstaat ten onzent in lichtelaaie stond, als er maar geen boycot woei... want blies die booze dari ging de hooge vlam aanstonds ondtr. Neen, nu de gewetensdwang de volkeren meer met rust laat, blijft alleen de ttateiiroof het groote oorlogsmotief, waarbij de aangevallene zich hsefc te verdedigen ... tot... Ja, tot hoe verre ? Tot allen dood zijn ? Neen, zoo ver durfe men het niet eischen ... maar hoevelen moeten er dan gesneuveld of gekwetst, hoeve e' zal er verwoest, vertreden, vernietigd zijn, zoodat men met eere zal kunnen zeggen, nu is 't genoeg? Tot er ganschelijk geen hoop meer is ? Edoch, zoolang er leven is, is er ook hoop. Hier komt men tot een vraag, die niet gemakkelijk te beantwoorden is en toch beantwoord moet worden, daar zrj het zedelijke in ons raakt. M. a. w. rnay men -uit hoofde van vaderlandsliefde het leven van zichzelf en a>irf«re«geringschatten, zoo ja, in welke mate, en óók in die mate, dat men behalve zichzelf, mannen, vrouwen, kinderen opoffert, ala had men een vol macht over hun leven, zoodat men hen waagt al bestaat er geen duizendste kans dat hun sterven beloond zal worden met eenig succes...? Mag men alleen uit vaderlandslievende koppigheid, ter eere van vaderland of vlag levens en levensgeluk verwoesten . .. ? Zij die nu Kuyper aanvallen, zij die de Traiisvalers nog verder hadden willen z'en strijden, mogen, dunkt ons, wel iets dieper op de zaak ingaan. Vóór zij zoo boud zich uitlaten, hebben zij een zedelijkheidsprobleem op te lossen, dat iets meer vergt ter overweging dan een paar niet eens behoorlijk geconstateerde feiten en zekere wenschen, ten deele instinctieve neigingen van nationalistigchen aard. Flagrante wetsschennis. Op de vraag, door mij gedaan, in het vorig nummer van dit blad, behelst De Nieuwe Courant van 1G Junijl. het navol gend antwoord: »In verband met deze opmerking her»inneren wij er aan, dat daags na de ver»kiezing van den heer Havelaar een officieuze «mededeeling in de pers verscheen van den «volgenden inhoud: »Het nieuwbenoemde lid der Eerste Kamer, de heer J. P. Havelaar, zal met zijn mandaat gelijktijdig het ambt van directeur-generaal der posterijen en tele grafie blijven vervullen in overeenstemming met het gevoelen van de betrokken ministers ten aanzien van de vereenigbaarheid der beide betrekkingen. »De heer Havelaar heeft zich echter bereid verklaard het kamerlidmaatschap voorwaardelijk aan te nemen, in dien zin, dat hij voornemens is het neer te leggen, waneer het blijken mocht, dat zijn werk zaamheden als directeur-generaal er onder zouden lijden." »Uit dit bericht blijkt, wat het gevoelen »van de betrokken ministers over de door »den heer Lsvy opgeworpen quaestie is en »dat op de vraag, door hem ten slotte ge«steld, het antwoord ontkennend moet luiden. »Toch komt het ook ons voor, dat dit gevoelen »met den tekst van het aangehaalde kon. »besl., hetwelk van -uvan rechtswege van ?»de waarneming van hun ambt ontheven" «spreekt, moeielyk te rijmen is." De N. C. is wél goed, hier te spreken van ^moeilijk te rijmen." Het gebiedend voorschrift in het organiek K B. van 'GS: »van rechtswege ontheven" beteekent, dat een K. B. de non-activiteit niet verleent, (dit is in '68 geschied.) maar constateert, uitspreekt. Het gevolg van die non-activiteit van rechtswege is, dat alle instructies, dienst bevelen, voorschriften, enz. van den ver meenden titularis, in werkelijkheid het aan zijn danken aan een particulier, en, als onwettig, MOETEN AYOKDEN TER ZIJDE GELEGD. Of de gewezen titularis al of niet voor waarden heeft gesteld, bij zijne benoeming tot het Kamerlidmaatschap, is volmaakt onverschillig. Even onverschillig is het, of de regeering die voorwaarden heeft aangenomen. Voor beiden, is bindend het organiek K. B., tot zoolang dit Besluit door een ander, of door de wet is vervan gen. Dit alles is klaar als de middagzon. Niet minder klaar is, dat wij, in dit geval, getuige zijn van eene ergerlijke wetsschennis. Bestaat er, in Nederland, eene openbare meening, sterk genoeg, om daartegen in verzet te komen ? Zal men, in een der Kamers, de regeering ter ver antwoording roepen ? Ik weet het niet. Zooveel althans is zeker, dat de houding jegens den directeur-generaal, van regeeringswege aangenomen, scherp contrasteert met die, in zake ter Laan gevolgd Zou het, in onzen Rechtstaat werkelijk ver schil maken, of men is maar een onder wijzer, dan wel een Afdeelingschef ? Of zou de zaak zijn opgehelderd, door het vermoeden van het Handelsblad (pan 17 Juni j.l. Avondblad) »dat de directeur»generaal der Posterijen niet wordt gere»kend te behooren tot de bezoldigde lands»ambtenaren, behoorende tot de departe»menten van algemeen bestuur?" Deze gissing steunt op den Staats almanak. Indien het blad wil opslaan den toe lichtenden staat behoorende bij de Slaatsbegrooting voor het loopende jaar, Hoofd stuk IX, zal het vinden: «Af'deeling VI. «Posterijen. Jaarwedden van den directeur?»generaal en van het personeel bij bet «hoofdbestuur en van de bij het hoofdbe»stuur gedetacheerde ambtenaren. Toelagen, »schrijfloonen en daggelden. »a. Directeur-generaal, jaarlijksche beszoldiging /"GOOÜ." J. A. LEVY. Een halve ton voor overleden teringpatiënten. Bij suppletoire begrooting is door de regeering /'50,000 aangevraagd tot ver hooging van de post: schadeloosstellingen, subsidiën en verdere uitgaven tot wering van epidemische en besmettelijke ziekten, waarvoor reeds ? 144.000 was toegestaan: Dit bedrag is echter volgens de Memorie van Toelichting gebleken onvoldoende te zijn, vooral ter bestrijding van meerdere uitgaven, noodzakelijk geworden door de onteigening van besmette voorwerpen bij het voorkomen van besmettelijke ziekten, niet genoemd in de Epidemiewet. Bijna uitsluitend valt hier te denken aan tering en de kosten van onteigening na het overlijden van teringlijders, waaraan een paar jaren geleden nog niemand dacht, doch die, in sommige provinciën althans, op onrustbarende wijze toenemen. De ontsmetting en onteigening bij sommige ziekten is in ons land ietwat zonderling, geregeld en geeft niet zelden aanleiding tugschen gemerntebesturen en het Rijk om elkander voor de onkosten te laten opdraaien. Art. 5 namelijk der bovengenoemde wet geeft den burgemeester de bevoegdheid besmette of van besmetting verdachte voorwerpen ten ' koste van de gemeente te doen ontsmetten, of na voorafgaande onteigening te doen vernietigen. Voor dit laatste is noodig de schriftelijke verklaring van een geneeskundige, waaruit van de noodzake lijkheid der onteigening blijkt. Terwijl dus de kosten der ontsmetting komen ten laste der gemeente kunnen volgens de Onteige ningswet de kosten van onteigening ver haald worden op het Rijk; in vele gevallen zullen de burgemeesters aan het laatste de voorkeur geven en tot onteigening van besmette voorwerpen gaarne overgaan in dien een geneesheer deze noodzakelijk acht. Tot voor enkele jaren dacht niemand hunner eraan van dit artikel gebruik te maken bij het voorkomen van tering; sedert echter de besmettelijkheid dezer ziekte en de verspreiding door middel van bacillen door de meesten wordt aangenomen, meenen zij aan het voortwoekeren der ziekte paal en perk te stellen door bij het overlijden van een patiënt alle kleeren en voorwer pen te doen vernietigen, die met den lijder in aanraking zijn geweest. De mogelijkheid om in enkele gevallen de verdere versprei ding der ziekte door zulk een hardelijug misschien tegen te hcuden, willen wij gaarne aannemen, doch o^er 't algemeen komt ons de maatregel weinig doeltreffend voor. Bijna zonder uitzondering is tering een sleepende ziekte, die maanden duurt en ook in het latere stadium, wanneer het einde van den ongelukkigen lijder reeds met zekerheid kan worden voorspeld, hem nog vele weken aan het ziekbed gekluisterd houdt. Al dien tijd leeft en verkeert het gezin in de bekrompen woning naast en met den lijder, die millioenen tuberkelbacillen rond zich verspreidt in het domperige vertrek, waar de overige huisgenooten niet zelden eten en slapen. Slechts waar aangeboren of verkregen vatbaarheid aan wezig is ontwikkelen deze ziektekiemen der tering zich bij anderen, mag men nu in redelijkheid aannemen, dat zij die ver schoond zijn gebleven bij deze dagelijksche aanraking met hun zieken huisgenoot ge durende zijn leven, gevaarlijke besmeUing zullen opdoen door de bacillen, die na zijn overlijden zijn achtergebleven op kleeren en voorwerpen, die niet door wasschen behoorlijk gereinigd kunnen worden ? Doch ook dit ter wille der armen, die er voordeel van bunnen trekken, toegestemd, schreeuwt het niet ieder in het oor hoe veel, hoe on eindig veel meer nut en bescherming kan worden verleend aan huisgenooten en om geving van den lijder en iii de eerste plaats aan hem zelf, indien het geld uit 's Rijks schatkist niet ra, maar vóór zijn dood en ter geschikter tijd wordt aangewend ? Het is mogelijk en 't behoeft er alsdan nauwelijks aan te worden toegevoegd, dus ook gewenscht en noodig. De volgende cijfers, mij uit Friesland verstrekt, mogen het duidelijk maken. De talrijke onteigeningen om de boven genoemde reden hebben aldaar een aanvang genomen in het jaar 1900, toen in het ge" heel 18-1; het volgende jaar 1901 klom het reeds tot 283 en de eerste maanden van het loopende jaar komen naar ver houding hiermee ongeveer overeen. De kosten voor deze provincie alleen bedroegen voor deze 4G7 gevallen f 48.000 of iets meer dan f 1000 voor elk. Bij de plechtige opening van het sana torium voor teringlijders te Hellendoorn dezer dagen is medegedeeld, dat de koeten van verpleging waren berekend op f 2 per dag en dat voor ieder, die opgenomen werd, moest worden gerekend op een verblijf vau minstens G maanden waardoor dus in het geheel een uitgaaf van f 305 wordt ge vorderd. Voor bijna een derde van al de lijders, bij wier dood thans onteigening plaats vindt, had dus doelmatige verpleging en misschien genezing in zulk een sanatorium kunnen worden gevonden met dezelfde onkosten. Nog op iets anders dient echter de aan dacht gevestigd. Ongetwijfeld zijn het alle huisgezinnen van armen en minver mogenden, waar de besproken onteige ningen geschieden; het is echter docr voor beelden in Duitse!)! and en Frankrijk L

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl