Historisch Archief 1877-1940
No. 1305
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
artistiek hut kan ophalen. En toch vragen
de bewoners van De Rijp stenn voor
restauratie. Ook te Monnikendam wenscbt men
het behoud van het schoona gebouw der Waag.
Er openbaart zich in Noord-Holland eene
nationale artistieke beweging op 't gebied der
architectuur. Helpe, die helpen kan. De gebou
wen zijn het overwaard. Misschien, treft op
zijne tocht door deze schilderachtige plaatsen
de kunstbeschermer het eerst de groote kerk
te Monnikendam, het eerwaardige bouwwerk,
dat meer en meer vervalt.
J. H. S.
Kist te Rotterdam,
Frans Courtens Th. Hoytema.
Zoo heel laat in 't seizoen, midden Juni
we plegen hier ook met de zomerkippetjes op
stok te gaan hebben we nog twee belangrijke
exposities: onze Van Hoytema bij Oldenzeel en
de Belg Frans Courtens in den Kunstkring.
Het samenzijn van den Hollander en den
Vlaming is natuurlijk toevallig, 't heeft niet
temin iets dat bedacht had kunnen wezen, iets
opzettelijke, curiositeitshalve: twee mannen die
de karakteristiek van het Noorden en van
het Zuiden zoo zuiver geven, terzelfdertyd in
exposities te vertoonen.
Courtens geldt immers voor n van de eerste
mannen in de jongste Vlaamsche school; van
gene z\jde van den Moerdijk is zyn roem tot
ons gekomen. In onze kunstzalen heeft hu zich
zelden vertoont en nu, geplaatst voor een zaal
vol werk van 'm, merken we daar gemakkelijk
alle Vlaamsche eigenaardigheden op, de
betere: temperament en goede trouw ; de min
der goede: eenigszins oppervlakkig, nog al
lawaaiig, lichtelijk theatraal óók. Om 't meer
dadelijk te karakteriseeren: er is wat veel
herrie in dezen kleurenjool, maar 't is goed
gemeend.
Daarnaast Van Hoytema stellend zou ik zoo
maar niet durven zeggen dat hifi het Hollandsen
eigen in zy'n kunst heeft) om de kunst wél,
maar om Holland niet. Denk eens aan:
Hoytema's innige oprechtheid, zyn rust en zy'n
helder sentiment, dingen van 't Hollandsch
karakter te noemen en dat, nu we de
Hollandertjes op de pas gesloten vier-jaarlijksche
hebben saamgezien ! Er waren er hier waarlijk
wel zoo wuft en zoo hol dat de Vlamingen
die dan toch altijd nog te goeder trouw zijn
er best een Zondagsduitje ter stichting aan
konden versnoepen.
Maar, Van Hoytema is een schilder uit het
Noorden en hij staat ons nader dan de Vlaming,
in wiens land onze dieren- en plantenschilder
denkelijk veel te weinig decoratief, veel te
sober zon worden gevonden.
Het is begrijpelijk dat in de Vlaamsche
appreciatie Courtens een kerel van belang is,
n om te befniven en er een lied van
Vlaanderen's glorie bij te zingen. Dat hij waarlijk
schilder is, men zal het zeker ook ten onzent
grif toegeven. Er zijn kranige qualiteiten in
zijn werk, hij voert het penseel met zekere
band (haast al te zeker) en h\j ontwikkelt op
't palet een kleurenrijkdom, die waarlijk meer
dan eenmaal onze bewondering gaande maakt.
Maar 't is toch te oppervlakkig, te veel alleen
uiterlijk.
Het Vlaamsche land gelijkt het Hollandsche
land zoozeer; over dezelfde situaties leven
dezelfde rijke stemmingen; Courtenu wordt er
evenzeer door getroffen als onze noordelijken :
hij maakt landschap, boschparty, riviergezicht
als zij, zér gespierd vaak, meestal decoratie
ver, maar altijd oppervlakkiger dan zij. Hij
waardeert er te zeer den tooi in, de zomer
sene zonneweelde, 't heldere herfstbruin, de
mooie kleuren, de rijpe glanzen en die tracht
hu zoo sterk mogelijk weer te geven, hij
overherodest herodes nog. Maar dieper dan de
uiterlijkheid dringt zijn kunstenaarsblik niet
door. Hij zou, poëtisch aangelegd, een
lentestemming hebben bezongen" in een gezwollen
vers, met vele harde woorden.
Een enkele maal zien we hem toch waarlijk
dieper schouwen dan wat het uiterlijke is en
daar levert hij dan ook zijn beste schilderij.
't Gebeurt in no. 27 's Morgens" waar in het
diep spiegelend water, het glanzend jonge loover
der boomen, waar in heel dit ryk-levend buiten
waarlijk een vroege dag gloort. DAar is ook de
techniek delicater geworden. In de andere
buitengezichten hindert ons dat ruw met verf
smijten, dat grof-doen en al gewennen we ons
na een poosje beschouwen wel aan deze
schildermanier, al gaan we zelfs, op afstand, iets zien
van rijpe herfstdiepte in np. 24 In 't Woud",
waar we bij den eersten kijk, de bladerlaag op
den bodem zoo ruw onverschillig met bruin
gesmeerd vonden, het blijft ons toch
eenigermate tegen. Mér dan n kleiner stuk,
Courtens doet voornamelijk in 't groot is
wat fijner gepenseeld en heeft daardoor iets
meer afs, doet zorgvoller bewerking veronder
stellen.
Nog n schilderij '8 er om te bewijzen dat
Courtens waarachtig de eerste de beste niet is.
't Is no. 10 Meisje in de tulpen", waar we
gevoelen de aandoening van een getroffen
kunstenaarshart. Het is on-vlaainsch eenvoudig, een
meisie in een bloemenland, maar zóó poëtisch,
zoo echt, zoo gevoelig gedacht en gedaan, dat
we 't aanstellerig Ex voto" de grof effect
jagerige Onweerslucht",de plomp-uiterlyke Nacht"
niet al te erg willen aanrekenen, om tenslotte
toch waardeering voor den Vlaamschen schilder
te houden. Om dat meisje en om dien
woudkijk. Zij doen 't 'm dadelijk, in enkele andere
zullen we enkele goede qualiteiten na langer
of korter speuren kunnen ontdekken, doch aan
verreweg de meeste lijkt een man bezig geweest,
verreweg inferieur aan den schilder van die
beide stukken.
Daarna Van Hoytema! Zoo eerlijk en zoo
wars van alle aanstellerüals van "Hoytema,
zijn er ook onder onze Noordelyken niet
veel. De overgang van Courtens op hém is
verbijsterend.
Van Hoytema's kunst is in de Groene vaak
genoeg gewaardeerd. We zouden ons dus
kunnen refereeren aan wat hier vroeger over
hem geschreven is. Werk dat voorheen niet
geëxposeerd werd, is er, meenen we, in deze
verzameling' niet.
Ook hier zijn de landschappen wel sympa
thiek, maar zijn kracht ligt toch in de dieren
en in de bloemen. We spraken hierboven van
dieper zien dan de uiterlijkheid; in Van
Hoytema's kunst is dit vóór al. Het mooi van
kleur en vorm in dieren en vogels, heeft hy
gezien, maar hy heeft ook hun karakter
doorschouwd. Zie de zachte staring der oogen, het
even gebogen zyn van de kop, het innig leed
om het gevangen-zyn in dien prachtigen condor
met zijn breed zwiependen vleugelslag; de
jammerlijke ellende in de zieke aapjes" in
wier uiterlijke ver-beelding toch geen enkel
detail verwaarloosd is. De teekening is feilloos,
de kleur is verwonderlijk precies, maar er leeft,
desnierfemin, iets diepers in al Van Hoytema's
dieren.
Zoo leven ook zyn bloemen, ondanks dézér
trouw-gelijkende teekening. Uit zyn voorkeur
voor bloemen heeft Van Hoytema een rijkdom
van ornamentaal motief gegaard, die hem van
zelf de eerste plaats aanwijst in onze Holland
sche versieringskunst. Gén die hem in voor
naamheid van opvatting en uitvoering daar opzy'
komt; beschilderingen die Van Hoytema hier
en daar reeds aanbracht, komen het bewijzen.
Dat de enkele meubels die hu thans mede
exposeert: kamerschutten, schryfbureau en
jachtkast, minder geslaagd lijken, zal wel ver
oorzaakt worden door Van Hoytema's voorloopig
nog geringe vaardigheid om, in de grove
sn\jly'nen op hout, te kunnen weergeven wat hem
juist om de fijne vormen heeft bekoord.
H. D.
De Scorels" te Utrecht.
De hoogstbelangry'ke reeks portretten van
leden der Jerusalem-broederschap, geschilderd
door Jan van Scorel, die het museum Kunst
liefde in zyn gelukkig bezit heeft, hebben
ernstig restauratie ondergaan, 't Was ook zeer
noodig, want door restanratie's van Is. Willaerts
en later van C. Kramm waren zy in jammerly'ken
staat geraakt; op grove wijze was er de
verfkwast over gehaald. Ze zyn nu teruggekomen
uit de werkplaats van den Dnitscher Hauser,
die door velen als een specialiteit in de kunst
van restaureeren wordt aangewezen. By zal
dan -ook by aflevering van het werk de ver
wachting niet beschaamd hebben. Erkend moet
worden, dat de vroeger zoo schunnig uit
ziende paneelen volkomen zyn opgeknapt.
Maar of het in dezer voege weer presentabel
maken van oude, gehavende en gesleten schil
deryen wel het werkelijke doel mag zijn bij
restauratie, blijft een open vraag, die ik ont
kennend meen te moeten beantwoorden.
In 't algemeen moet by restauratie het
princiep gelden, dat, wat van het origineele schil
derstuk is overgebleven, in staat van onafhan
kelijkheid bly've. Het streven mag niet zyn
door kunstmatig beschilderen en allerlei trucs
daaraan den schijn te verleenen van volkomen
intactheid. Misleiding is nooit goed, en buiten
de omstandigheid, dat minder scherpzinniger!
by hun studie en appreciatie van handig bij
gewerkte schilderyen van den weg worden
gebracht, is er ook het gevaar dat de restaura
teur, ter bereiking van zyn doel zich laat
verleiden tot het aanraken van ongeschonden
brokken, als de daarneven gezette versche
kleur niet geheel naar wensen zich by de
origineele aansluit. Zoo zal een gipswerker,
indien hem gelast wordt de gietnaden uit een
afgietsel te verwijderen allicht iets van- de
vormen wegschuren, waardoor, al is het soms op
onnaspeurbare wijze, de zuiverheid van het
modelégeschaad wordt. Een werkelyk kunst
kenner zal de gietnaden ook behouden
wenschen; hy ziet daarover heen.
De taak van den restaurateur is, de gebroken
werking in een oud stuk door kaal geworden
of gesleten partyen stenn te geven. Hy moet
trachten de bedoeling van den meester te
raden en aan te duiden op de plaatsen
waar die verloren ging, zonder de pretentie
evenwel hem te kunnen achterhalen door mis
leidende nabootsing. Hy zal daartoe zeer om
zichtig ie werk gaan met spaarzame toevoe
ging van nieuwe vetf als de waardeverhouding
in tinten verstoord is, of een lyn voortzetten
by een contour, die in zyn verloop op hinder
lijke wyze geschaad werd. Zoo krijgen we
weer duidelijker uitzicht op het oorspronkelijk
werk, en kunnen we nader onderkennen welke
bedoeling de vergane partyen inhielden, in
aansluiting met wat er nog staat.
De behandeling van Hauser, hoe vaardig
dan ook, eerbiedigt niet het werk van den
meester. Hy schildert by en pointilleert met
de kennelyke bedoeling een schynbaren staat
van intactheid by het gehavende oude werk
te voorschy'n te roepen. Hij dikt schaduwpar
tijen, die zeer dun geworden waren op over
tollige wyze aan, niet lettende op de intensiviteit
die nog in de overgebleven tint schuilen kan;
hy versterkt de kracht in neusgaten of wenk
brauwen door toetsen, die aan Scorels manier
vreemd zyn; by teekent nieuwe lijnen in
mondspleeten met een paarsige lak, die niets
heeft van het hechte intense okerrood, dat
Scorel daarvoor gebruikte. Hy lapt zelfs groote
versche schaduwpartijen in kaken met zware
kleur van een onbehagelijk bruin. Maar wat
in 't bizonder zyn streven kenschetst, is
het inschilderen van twee geheel nieuwe koppen.
Waartoe dat dan wel noodig was ! Liever dan
toch de schim van wat daar eens stond, des
noods, als ze door de zichtbaar geworden
plamuur een onrustige plek in het geheel was,
met wat donkere tint geglaceerd, dan een ori
gineel portret van den restaurateur zelf.
We mogen aannemen, dat oude kunst, die
we nu eerbiedig bewaren, ook over eenige
eeuwen nog door het nageslacht zal gewaardeerd
worden. Maar by dit systeem van restaureeren
moet langs eenige herhalingen het uitzicht op
het werkelijke oorspronkelijke werk gaandeweg
verloren gaan. Eindelijk wordt geraakt aan
volkomen verbastering. Nogmaals, een
restauteur moet niet nieuw maken; by moet alleen
zyn kunst aanwenden om zooveel mogelijk te
te gemoet te komen aan de storing van on
samenhangendheid, teweeggebracht door sly'tage
of verdwijning van gedeelten in oude werken.
Ten slotte moet ik by deze opmerkingen even
gewag maken van de ongelukkige plaatsing der
paneelen op 't oogenblik. Ze staan op den
grond, zoodat het om ze te bezichtigen noodig is
zich languit op den vloer uit te strekken; en
dan nog ziet men ze in gebroken licht door
schilderyen, die daarboven hangen. Op den keper
aldus heb ik bet werk van den heer Hauser
nog niet kunnen beschouwen; van de achter
gronden by'v. is het moefelyk iets te zeggen.
W. STEEKHOF]?.
Zestiend'eenwsGlie conterfciftniist.
Als verlengsel van voorgaand stukje geef ik
nog een kort bericht over het aanwerven van twee
nieuwe werken door het Rijksmuseum: een
mans- en een vrouweportret, beide knie
stukken op levensgrootte, 't Is man en vrouw,
de man is Bartholomeus van der Wiere,
Secretaris van Amsterdam in 1578. Maar boven
het historisch belang staat ver dat van de
kunstwaarde dezer stukken.
Deze portretteerkunst is een zeer waardige
voortzetting van Scorels' arbeid die een halve
eeuw ongeveer vroeger was. Vooral het
vrouweportret is uitmuntend. Het geheel maakt een in
druk van vlakke koelheid, nuchter byna. Maar
de kop getuigt zóó voor zich zelf door de expres
sieve kracht van een sobere, ingehouden schil
dermanier, de vormen hoe nauwlettend ook
nagespeurd en scherp geaccentueerd, verloopen
in zoo gevoelig modelé, de kleur hoewel zeer
egaal uitgestreken en met weinig tegenstelling
van licht en donker, is van zulk eene vaste
gaafheid en sprekende helderheid, dat we in
twy'fel raken of deze laat zestiende-eeuwer
niet zuiverder beginsel had van portretschil
derkunst dan verscheidene hooggeroemde
conterfeiters uit de 17e eeuw. De portretten han
gen in de eeregallery, naar de Rembrandtzaal
toegaande, eerste kabinet links.
W. S.
MlimmllllllllllllllllllllMlllltll
III11IIIIU1J
l
Van Zon en Zomer, .
gedichten van
C. S. ADAMA V^N SCHELTEMA.
Nu zijn zij er gelukkig; Zonen Zomer;'t leek
zoo lang nog Wind en Winter. En een nieuw
genot is 't in het nieuw getij deze liederen van
van geluk en lust, van gevoel en hoop, van
vreugd en geestdrift te lezen.
Vroeg in de morgen I
Hei l la li lo !
'k Verdronk in mijn droomen,
Ik droomde iets heerlijk»,
Iets liefs iets begeerlijks,
Daar bleef het zoo loome
aan 't luien
Bim l bam l
Bim l bam l
Zoo zingt hij 'tuit in dit Zondagmorgenliedje >
hij de vrije natuurzoon, de laatste chansonnier
van onze schaars beliedjeszangerde vaderlandsche
poëzie. En waar hij in 't zelfde luchtige en
hoopvolle liedje zingt
Mijn hoofd was tevreden
In 't zonlicht gegleden
daar hebben we misschien een Verweysch her
inneringsbeeldje, waar deze zegt:
dan zijgt zijwaarts af
Mijn hoofd in 't kussen en ik slaap in 't licht.
Een allerliefst liedje is ook «Voorjaarsmiddag":
Een rieten dak met wilde wingerd,
Een wegje dat er henen slingert
Door 't weeke loover, dat al leutert,
Een kleine dreumes die beteuterd
Naar 'n ietsje en een nietsje ziet,
Ecu vogeltje van wiedewied l
Een gele zon-verheugde ketel,
Een roode lap bij doovenetel,
Een appel die te berste bloeit
In 't licht dat met het windje stoeit
En fladdert in het glanzig veld
En van iets kinderlijks vertelt,
Een beetje stilte en zonuigheid,
Een klein beetje tevredenheid,
En overal die blauwe hemel
Met tintelvcr dat blond gewemel
Een veertje dat er nederdvverelt.. .
Er is iets heel liefs in de wereld l
't Is bijna volmaakt dit liedje. Alleen is in
regel 8 dat «?zon-verheugde" te deftig en plech
tig van toon in al 't eenvoudig-losse er om
heen, en regel 9 lijkt met er een beetje bij
gehaald; bij mij althans verbreekt hij de stemming
van 't geheel, niet bizonder hinderlijk of
schrilstorend, maar toch had ik hem voor mijn gevoel
liever anders.
Zoo is er ook iets komiseh-verhevens in 't
woordje »der" wanneer we in regel 3 van De
Verovering der gouden vloot" lezen:
Dag vader! Jag inoeiicrl IK ga der op uit l
Ik laat me door geen zon koeieneeren,
Dit wordt de strijd DER gcbakkene peren,
Manmoedig de lont in het kruit!
De «Avondliedjes", indertijd in De Arbeid
verschenen, zijn hier ook opgenomen; bizonder
mooi en gevoelig is wel V (//Avond") met 't
innige slot:
Een arm mensch leunde
In de schemering ?
In zijn tranen kreunde
Hij lieveling l
In «Melancholische monoloog" luidt 't 3de
couplet:
't Is maklijk om zoo'n Aard te maken,
Je bent er licht binnen gerold,
De vraag is hoe ze verder raken,
Hoe 'n drommel de wereld doortoltl
Ik durf 't vermoeden uit te spreken dat ,ze"
in regel 3 'n drukfout is voor //we", en als 't
niet zoo is, dan moet 't er toch staan.
In 't fragment Zomer"
De groote zomerdag staat open
En bouwt zijn weelde over de aarde
is 't woord bouwt" me te massief.
In //Geboorte" vinden we den prachtigen kijk:
Over de wereld draaiden
De winden te duizel,
Een gele schat zwaaide
Te gruizel.
Maar ordinair is wat er op volgt, vooral de
beide laatste regels:
Over de wereld holde
Een zwarte veeg,
Achteraan bolde
Het zonnedceg.
Kijk, daar zie ik 'n oude bekende j altijd
prettig oude kennissen te ontmoeten:
Boven voeren ile wolken
Als donkere volken
Uit vroeger tijd,
Daarmee mag ik misschien vergelijken:
De bewogene voorjaarswolken
Weeiien, gejaagd door den wind,
Als borden van donkere volken
Dreigend, eil woest, en ontzind .. .
uit Natuurindrukken en -stemmingen".
Volgens Heine is 't zoo genoegelijk zichzelf
te citeeren, en ik gun me daarom bij dezen
dat onschuldig genoegen, vooral omdat niemand
andera 't ooit doet. En ik mag hier misschien
wel een meer intieme mededeeling doen aan 't
geachte letterlievende publiek. Van boven
genoemd boek, met liefde gemaakt in en door
de natuur, die ik vereer met hartstochtelijke,
innige genegenheid een stuk wei met zon
of een groepje berken oplichtend in
schaduwduister bosch of de maan op een stil slootje
kunnen me een heele boel misere doen vergeten
van dat «juweeltje, dat eene plaats verdient
op de boekentafel van elk beschaafd mensch",
van dat werkje, getuigend van die
toovermacht, welke onze fantasie beurtelings in de
stemming van luwe lenteherleving, van de zwoele
zomerwarmte, van den herfst, van den winter
brengt" en getuigend van het talent waarmede
K., evenals Gezelle, blad en boom, zon en wind,
land en zee leven bijzet en met zijn eigen
geestkracht weet te bezielen", van dat met
eenvoud van hart en ziel geschreven boekje
«zeer verschillend van Gezelle's ijdkrans, doch
even eigenaardig, innig, toovermachtig, en even
als Gezelle's ijdkrans van een verbazende kunst
in het zingen van schilderende verzen getuigend"
(hier citeer ik niet mezelf maar anderen), welnu
daarvan zijn in heel Noord- en Zuid-Nederland
ik vertel 't liever zelf dan dat ik er anderen
tracht voor te spannen 30 es. verkocht.
M. i. 'n bewijs hoe innig weinig natuurgevoel
de gemiddelde «beschaafde" Nederlander (ik
vrees wel dat 't overal zoo is) bezit en hoe
weinig een poging om het land waarin we
wonen te doen Teven in het woord gewaardeerd
wordt. En daarom doet 't me zoo'n bizonder
groot genoegen te bemerken dat een dichter
als die van Van Zon e» Zomer het boekje
misschien gelezen en er misschien iets aan ge
had heeft.
Ik hoor het windje loopen
Door de donkre uoteboom.
doen denken aan Gorters buiten hoor ik den
wind loopen" terwijl het volgende gedicht De
Molen" in den trant is van Thomas Hood (genre
«The Song of the Shirt".) Maar welk een
bizonder eigenaardige liefheid ligt er in het 4de
couplet van «Dat is die minne die ewelicminnet!",
welk een innigheid ook van maatgang en toon,
(alleen «.dat doet dat" bevalt me niet):
Wat schijnen jouw oogen
Zoo groot zoo goud ?
Kind, dat doet dat hooge
Vergulde woud.
Behalve fantasie, muzikaal en rhytmisch ge
voel, temperament en hartstocht, bezit deze
dichter ook humor, soms van een beetje grof
en ordinair soort, maar ook fijn en leuk, zoo
als in:
Bloemen fleurig in de kleuren.
En jij linde en jasmijn l
Laat mijn liedje van jouw geuren
's Morgens vroeg niet dronken zijn l
(Zie ook blz. 18.)
En zoo gaat 't meer, in menig chanson bien
douce", in menig simpel, anspruchlos" liedje,
eenvoudig en stil voor zich heen gezongen met
'n tintje blijheid en 'n tintje droefenis, liedjes
waarin de jonge, voor indrukken vatbare, hoop
volle dichter zingt van zijn wel en wee, zijn
verwachten en verlangen. Maar de grondtoon
van zijn poëzie is hoopvol, vertrouwend in de
toekomst, zeker van betere tijden en een betere
menschheid ; hij heeft de passie van 't optimisme,
en niet ten onrechte is hij door Carel Scharten
//een blije dichter" genoemd.
Zelfs waar een soort van strekking in zijn
vers ligt, blijft hij dichterlijk (bijv. «De
Boekweit") met !t mooie geestdriftige slot:
Hijst! rijst met de zon in haar oogen,
Rijst uit vlammen en brandende bladen
De bloeiende boekweit omhoog l
En zoo zijn wijl kameraden!
Deze sociaal-demokraat zingt niet zoozeer
van de tegenwoordige ellenden dan wel van
de blijde toekomst; zijn jong en krachtig ge
moed kan niet bij de pakken neer gaan zitten,
verkwijnt niet in ijdel klagen, maar frisch en
sterk voelt hij zich, bewust, van zijn dichter
schap, een vrij mensch in een vrije natuur (zie
vooral «Op de heide"). Hij wil groot en goed
en eerlijk leven (//Bede"), verlangend naar liefde
(«Door de bloode herfst"), vervuld van mooie
droomen van vrede en geluk op aarde (?De
sterren"), en waar hij zijn partijgenooten toe
zingt, daar luidt 't in de beide laatste cou
pletten:
Als eens ons hoofd, teruggebogen
Ten onder gaat,
Glimlacht in onze doode oogen
De dageraad!
\Vjj voelen de aa>'d-! onder 011°'«ven,
Wij richten haar l
Broeders l het is zoo mooi dit leven!
Broeders zoo zwaar l
Het motto voor dit mooie beekje is ontleend
aan Lenau :
Ich koinme wieder und wieder
Und meine steigenden Lieder
Wachsen begrabeud euch ber die Köpfel
Terecht iheeft de dichter de beide regels die
er aan voorafgaan weggelaten, want niemand
zal wel een poging willen doen hem er onder
te krijgen, en wie 't probeerden zouden hoogst
waarschijnlijk fOhnmachtige Tröpfe" blijken.
Den Haag, 13 Juni 1902
EüWAfiD B. KOSTEK.
FBANS HULLEMAN, Scheiding. Amsterdam'
C. A. J. van Dishoeck, 1902.
De overtuiging van den artiest, dat hij
artiest zijnde meer ziet dan 'n ander, en
dat meerdere intenser, heeft hem er meer toe
gebracht allerlei kleine, absoluut on-lawaaii'ge
dingen in 't voorbijgaan op te rapen, met 't idee:
«die moet ik thuis toch eens op mijn gemak
bekijken daar zal wel wat meer aan te zien
zijn dan nu oppervlakkig 't geval lijkt." En
z'n artistieke flair heeft hem niet bedrogen: op
z'n kamer zet hij 't ding in een scherp, maar
de kleuren niet vervalschend, licht loopt er
om heen betuurt, betast 't van alle kanten
en zegt weer voor de zooveelste maal tot zich
zelf: «wat is er toch aan elke schijnbare nietig
heid 'n boel te zien, en wat kan je 'r een ander
veel van vertellen!" En nog meer dan vroeger
kijkt hij in 't vervolg op z'n wandelingen naar
détails van de omgeving, die hij vroeger ver
waarloosde. Natuurlijk sleept hij zoodoende ook
wel eens wat mee, dat tegenvalt, dat er een
beetje erg sobertjes uitziet maar och, als je
dan alleen maar van dat zoeken, en van die
soberheid en dat tegenvallen vertelt, en je doet
dat met je beste taai-grondstof wat valt er
dan voor 'n willig luisteraar nog veel te ge
nieten, al was 't alleen aan wat mooi geluid van
woorden. Denk eens aan. 'n knap schilder, die
een paar dood-simpele dingen tegen elkaar zet
'n schotel, 'n mes, 'n kandelaar en... nu,
heb je dan zelf nooit mee-geroepen van verruk
king over zoo'n beerlijk gedaan stilleven F
Er lijkt mij heelemaal niets tegen, om zoo
met liefde kleinigheden te zien en w eer te geven
als er dan maar niet uit het veelvuldig
voorkomen en beoefenen van dien kunstvorm
de averechtsche conclusie getrokken wordt, dat
nu in eens alle andere vormen dood zijn en
afgedaan hebben. Dat is natuurlijk malligheid.
Elke richting voert tot kunst, omdat kunst on
eindig is; en het zweren bij een enkele onfeil
bare richting door 'n artiest, wiens verrukking
voor 't door hem gevondene hem uitteraard wat
monomaan heeft gemaakt, is 'n vergeefelijk,
maar verkeerd aanwensel. 't Spreekt van zelf
dat je de groote, rumoerende dingen, ten slotte
blind en doof voorbijgaat, als je aldoor maar je
aandacht bemiddelpunt op de détails aan je
voeten. Maar dat geeft geen recht om nu te
zeggen: de groote rumoerigheden zijn er niet
meer. Fantasie-, romantiek-, realiteits-, en
watje-maar-wil-kunst zal er altijd zijn, omdat er
altijd fantastische, romantische, reëele,
enzoovoorts-meuschen en -dingen zullen zijn. En al
die benamingen goed als 'n tijdelijk gedachte
steuntje zijn overigens maar schilletjes, die
je wel kunt weggooien.
Zoo doorredeueerende, zou er misschien wel
wat te verzoenen vallen tusschen de partij, die
't met de Misérables" en andere
groote-schokkenliteratnur houdt, en de fraksie die voor
EmantsVan Hulzen-De Meester-Netscher-Van
EckerenHulleman stemt. Maar 't is de vraag, of men
wel verzoend wil worden. De
onverzoenlijkheidswind komt soms uit een onverwachten hoek
waaien. Ik denk aan Tb. P., die in dit blad een
paar weken geleden Brandt van Doorne's ,
Verweghe en zijn Vrouw" vonnisde. Op dat boekje
wilde ik neerkomen, om 't als afzet te gebruiken
voor m'n aanloopje naar Scheiding."
Verweghe" lijkt me daarom zoo belangrijk,
omdat 't m.i. tot de zuiverste, meest tot eenheid
afgeronde eenvoudigheids-literatuur behoort,
zooals ik die zooeven aanduidde; en wie't niet
gelezen heeft, dien vind ik bepaald ten achter
in de literatuur. Rustig en vast, onwankelbaar
tegenover aanvechtingen van schitter-lust, zijn
gemakkelijk onderwerp te bewerken precies
het benoodigde materiaal te verbruiken, geen
taai-grein meer- of minder die moeielijke
zelfopdracht verrichtte Brandt van Doorne in
Verweghe" als 'n meester.
Die kunst nu: onfeilbaar raak de kwintessens
van het geval uit te pikken en voor ons neer
te leggen, de geheele belangrijkheid van dat
geval, maar ook niets anders dan die, onversierd
te geven die kunst is in Verweghe" aan
den dag gelegd. Die kunst ook verstaat bv.
Heijermans, als hij in een Falklandje sober-weg
den tragischeu humor-kern van een geval geeft,
waar anderen bij de beschrijving van 't zelfde
sujet integendeel alle ware en verzonnen komieke
bijkomstigheden met de haren erbij gesleept
zouden hebben, niet rustend eer we als idioten
met de handen op de dijen slaan, in
snikbevlieging van wegens de hevige lolligheid.
En die kunst nu bezit Frans Hnlleman
bijna geheel niet. Heel eenvoudig en schets
matig vertelt hij keuvelend van een simpel slag
menschjes hoe ze uit hengelen gaan, hoe ze
hun meisje afschrijven, hoe ze door 'u
eksamenboekhouden komen daarbij vergetend die
menschen een anti- of simpatieke aantrekkings
kracht voor den lezer te geven. Z'n menscheu
doen niets om aanspraak te maken op onze
belangstelling, en de wijze waarop Hulleman
van ze vertelt is zoo vlak, zoo zonder eenige
taal-emootsie, hier en daar zoo telegiam-süjlig,
dat hij ons daarmee niet schadeloos stelt. Het
is niet voldoende, dat de dingen en personen
die, en de manier waarop hij ze teekent, voor
hem zelf waarde hebben ze moeten het ook
krijgen voor ons. Als de heer Hulleman een
tandenstoker bezit, waaraan hij veel waarde
hecht, en hij legt dat onaanzienlijk schachtje
voor ons neer, alleen met de woorden; dat is
een landenstoker" dan moet hij 't ons niet
kwalijk nemen als we hem even vragend aan
zien, en ons bepalen tot de mededeeling: Ach
zoo." Maar zoodra bij ons schokkende dingen
van dat voorwerpje gaat vertellen begrijp
me niet verkeerd: dat kan heel sober geben
ren dan komen we los, en ons luisteren
spant zich als we hooren dat die tandenstoker
hem eens het leven redde, onze oogen gaan
glinsteren, ons gezicht gloeit...
Er is geen enkele reden, en dit is mijn grootste
grief tegen «Scheiding," waarom de schrijver
uit zijn voorraad détails er niet nog 'n paar
aan elke schets toegevoegd beeft. Is de
titelschets b.v. een in zich afgerond geheel P Lijkt
ze niet op 't fragment, den opzet van een on vol
tooid grooter werk P Het invoeren van Steinfeld,
z'n vrouw, z'n kinderen, den omgang van juf
frouw Van der Velden met die kinderen
't verbreekt de eenheid, heeft geen enkele reden
van bestaan, is precies evenveel waard als een
gelijk aantal Andere, niet vertelde détails.
De gebrekkige struktuur der schetsen wordt
door de taal niet goedgemaakt. Vooral het
eerste verhaal geeft een geforseerd Hollandsch
te lezen, dat alleen maar door enkele onnutte
en onverklaarbare taalaanstellerijen aan den
beschermheer van het boekje, Van Deyssel, her
innert. (B.v. zijn alle bijvoegel. nwn. be
halve waar 't vergeten werd door een lig
gend streepje met de zelfst. nwn. verbonden,
iets waarvan de diepe beteekenis me ontsnapt.
Verder ontbindt de schr. de meeste samen
gestelde woorden door streepjes tusschen de
onderdeelen weer in factoren, terwijl hij het
zwaartepunt zijner grapjes ook nog zoekt in
spellingen als «mooye," goeye," enz). Het
telkens zonder eenigeu grond vóór in den zin
sleepen van het werkwoord verhoogt de on
leesbaarheid hij merkte op, dat de trein
vijf minuten was te laat"; «toen ze zag stil
staan de brief besteller"; ,/ze deed open de deur";
«iets dat in haar oogen kon zijn verkeerd";
«mijnheer, die haar vertelde zijn plan"; enz.
enz. enz. Hierbij, en bij meerdere
kinderachtigheden hoeoljes- gekleurde" in plaats van
gekleurde hoedjes" voegt zich nog ten
kwade de tuchteloosheid der leesteekens, die
ontbreken waar ze zijn moeten, en elkaar staan
te verdringen waar ze niet thuis hooren. Blz.
3, regel 2?5, blz. 18, regel 3?19, om een
enkel voorbeeld te noemen, zijn door hun schuld
onbegrijpelijk. Ook de nadruk-teekens zijn hier
en daar aan 't stuivertje-verwisselen; men zegt
immers niet: «Kom er nu vandaag méklaar",
maar: «mee klaar"; niet: «'t was wat" (min
achtend), maar: «'t was wat!"; »dat is wel
iets voor jou", maar: «voor jou"; half vier is
't al", maar: half vier is 't al"; wat 'n
nonsens", maar: «nonsens"; enz. enz.enz. Ver
schrijvingen («de golfjes-omring(en)de boot"),
slordigheden («de zon drong zijn warmte in de
aarde onder haar"), en onbegrijpelijkheden (»zij
gevoelde zich voldaan en met dankbaarheid
zér"), zijn met getallen aan te wijzen, terwijl
ook het onsistematische in de aanwending van
geslachten en spelling aantoont, dat Hulleman
geen schrijver is, die zich 'n vast werk-stelsel
heeft gebouwd, die z'n eigen ideën heeft over
de praktijk van z'n vak, die met toewijding z'n
grondstoffen beitelt en glanst.
Deze aanmerkingen zijn er voor mijn gevoel
op Hulleman's werk te maken gausch niet
met de bedoeling om 't af te breken, maar om
er op te wijzen wat den schrijver in den weg
ligt om tot de door hem begeerde
eenvoudigheidskunst te komen. En ik zie niet in waarom hij
er niet komen zou. De kalme humor van de
schets Een Sollicitatie" een bijna onge
stoord geheel, slechts op enkele plaatsen
dekomponeerend , de uit alle schetsen spre
kende eerbied voor het bezienswaardige in de
eenvoudigste gegevens, wijzen op een basis van
natuurlijken, ongeblaseerden aanleg, die voor
Frans Hulleman een bezitting van beteekenis
kan worden.
J. TERSTEEG.
Als het scherm valt. Uit de komedie van
het leven. Uit het Noorsch van JONAS
LIB, door M. K. Leiden, A. H. Adriani.
't Is niet gemakkelijk, in woorden weer te
geven den diepen indruk welke dit boek op
ons maakte en, naar onze meening, op elk
ander maken moet. De inkleeding der vele
gedachten die de schryyer in z'n werk heeft
willen neerleggen, de wyze van wenken geven
hier, waarschuwen voor mogelyk dreigend