De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 29 juni pagina 6

29 juni 1902 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1305 gevaar &&&t, herinneringen opwekken ginder, die inkleeding mag in den aanvang wat onge woon, de vorm soms wat vreemd, nu en dan by'na bruusk schenen, toch lezen we verder, verlangende naar eene dier schoone bladzijden, xoo gevoelvol beschreven, dat ze alles in ons beroeren, ons stemmen tot die betere gevoe lens sonder welke gean mensch waarlijk ge lukkig leven kan. Er worden ook bittere waarheden in dit boek gezegd... of neen, gezegd is het eigenlijk niet, geschetst moet het zyn, want men ziet die waarheden, eerst wazig, dan al duidelijker en klaarder, totdat het scherm valt en de menschen waarmee we in dit boek kennis maken, ook zichzelf zien in een helder der licht, openbaar worden gemaakt aan zich zelven. Wie van karakterteekeningen houdt, vindt bjj Jonas Lie wat hjj zoekt; wie bang is voor langdradig gepreek en vermoeiend.'geplnis, kpope dit boek. Kort zy'n z'n trekjes waarmee hy personen teekent en o. i. is dit 'n groote verdienste, vooral waar we op bladzyde 227 en vervolgens bemerken hoe breed, hoe nauw gezet uitvoerig hjj teekenen kan als hjj dat moet doen, om z'n lezers alles te laten mee leven wat die honderden op die trans-atlantische boot, op weg naar Amerika vreezen en hopen, doorstaan en lijden, een enkele zelfs nog nadat al die anderen het doorgemaakte leed weer vergaten voor een reeds gekomen of verwacht wordende betere toekomst. Negen dagen op zee, een wereld in't klein, in 't oog van vele passagiers chter reusachtig groot, wjjl dertien honderd personen in hun oog aan de bevolking eener stad doen denken en toch in deze boot zjjn samengebracht in verschillende klassen, net als zy dat in het werkelijke leven gewoon zyn, waar ook wie 't meest betalen kunnen, over de meeste ruimte kunnen beschikken. Al dadelijk by' de beschrijving der afvaart is het ons of de schryver ons meeneemt op het dryvend gevaarte, ons een plaatsje naast zich laat innemen, opdat wy°rustig kunnen toezien en opmerken als hy'. Die verdwenen stoker op blz. 12, we mogen hem door de drukte van 't afscheidnemen, de muziek der troep die vryen overtocht geniet, de kennismaking met de hoofden der bemanning enz. reeds spoedig vergeten, als b.jj op blz. 197 weergevonden wordt en angst en schrik onder de passagiers en bemanning verspreidt, al is de arme kerel zelf niet meer in het land der levenden en zal het krankzinnigengesticht, waarvan hy' het merk op zyn wollen boezeroen droeg, hem, de vluchteling, nooit terugkrijgen, dan ademhalen we geruster: een spoorloos verdwenen mensch is iets verschrikkelyks; 't zy' dood of levend, wy wenschen te weten waar hy is, wat hy' doet Deze stoker is de aanleiding dat geschiedt wat de schry ver noemt: als het scherm valt. In de ure van 't gevaar, van 't gemeenschappely'k gevaar, leert men de menschen kennen in hunne ware gedaante; dan vallen alle be letselen en veroordeelen weg, maar dan ook openbaart zich het dierlyke in den mensch. Gelukkig als kapitein en bemanning dan staan als beelden op hun post om de ontbreidelde hartstochten te bezweren, zooveel mogelyk dat wilde egoïsme der massa te beletten, al te veel zichzelf allén te zyn. Zich dan met den eenling te bemoeien, geen kapitein of stuurman die er aan denkt, vooral niet als die eenling zich afzondert om meerder kans te hebben, zich te redden, straks op het beslissend oogenblik, niet gehinderd door wat ook. KetilBorg .moge dan op zijn manier bewogen zyn geweest met de arme miss Annie, zoodra zy' neerviel door hartzeer verplet, zyn cynisch: «Om my' in het oogenblik van het gevaar te kunnen redden, moet ik geheel vry zyn l" zou, dunkt ons, voor den braven kapitein, had hy Eetil zoo hooren redeneeren, een reden zyn geweest, om hem eens flink door elkaar te rammelen, en dat had de vent ruimschoots verdiend. Hoeveel schooner ontplooit zich de warme ziel van »zwartkop", ala hy Mary Johnson wil redden trots alles, ook hare ouders niet wil verlaten maar hen alle drie wenscht te be schermen, deelende hun lot als 't wezen moet; met dubbele kracht nu hy gevoelt dat dat jonge leven' hem toebehoort, dat die Anton Wedekin slechts haar veelgeliefde pleegbroe der is. Fiöken Morland met haar jongske, hoe schoon wordt haar zielstoestand ons geteekend als zy' in de vermeende ure des doods niet langer onwaar wil zyn. Welk een'verlichting voor haar, als de leugen niet langer haar tong boeit, hare zenuwen in spanning houdt, haar zelfs ongeschikt en onhandig maakt waar zy toch alles voor den kleinen Gunnar zou willen zyn. 't Is te hopen dat zy 't adres Benares, poste-restante goed bewaart. Die ?bruine mantel" mag haar nog wel eens weer een lesje in opvoedkunde geven! (blz. 151 en 152) My'nheer van Tituf die in Morgana zou gaan jagen en met twee volbloed paarden reist, maar zich ontpopt als een aanstaand circus-direc teur, trekt ons minder aan, al is.iy als type goed op z'n plaats. Ook de beide virtuozen in al hun grootheid en kleinheid, zyn mooi geteekend. In 't gemeenschappelijk doodsgevaar zwy'gen jaloerschheid en concurrentiehaat, de mensch alleen komt boven. Dokter Angell en zijne Anna, voor hen en hun kleinen laak was het een groot geluk dat het se berm viel. Wel vinden we het vrouwtje wat heel naïf, waar zelfs medepassagiers voelen wat de oorzaak van John's zwaarmoedige buien moet zyn; doch we gelooven graag dat ze er zoo zyn, liefhebbende vrouwen en liefhebbende mannen, die mér van en door hunne liefde zouden genieten als een gerezen misverstand kan worden opgeruimd doordat de waarheid gesproken werd, zich in slechts enkele woorden uitte en daarmee alles in 't reine kwam zooals by dit paar. De «ontdekking" waartoe kleine laak op blz. 281 komt, bevredigt ons. Er ware een mooie schildery' van te maken voor wie zoo goed teekenen kan in lynen als Jonas Lie met woorden. Men behoeft geen geheelonthouder te zyn, om aangegrepen te worden door de niet nieuwe geschiedenis van den zwakkeling Matthias Wiig en de flinke Ellen die met zooveel zorg en verdriet hem had zien zinken, hem had moeten loslaten om niet met hem ten onder te gaan en toch nog altijd niets vuriger wenscht dan dat hy «sterk" zou mogen zyn. Met hem leven: zy had het niet aangedurfd, maar met hem sterven, dat mocht l Maar dat wonderlijk schoone oogenblik geeft haar moed, om, als zy weer voor 't gewone leven staan, hem nog eens vast te houden en te steunen by zyn begeeren, in de verzoeking sterk te staan, altijd. Moge zyn geloof dat zy hem weer «oprichten" kan, niet beschaamd worden l Reeds op die boot, in die wereld in 't klein, lokte en vleide het alcohol-duiveltje in eiken vorm. Hy, die be drieger, maakte ook het reddingswerk van zoo velen zoo moeilyk. Wij zouden er nog "gaarne heel 'veel meer goeds van zeggen, want dit boek is ons bizonder goed bevallen, maar we willen ons bedwin gen en we weten dat wie nu Als het scherm valt koopt, menige verrassing wacht, menig span nend tooneeltje boeien zal. Zóó negen dagen te reizen is geen kleinigheid. Toch is er niets overdrevens in en als er goede opmerkers als deze schrijver meereizen, dan willen wy heel wel eens weer van de party zyn, gaarne zelfs l Jammer dat we den (de ?) vertaler (vertaal ster ?) geen kaartje kunnen zenden p. r. Nu doen we het zeer gemeend in gedachten. Leeuwarden, G. C. STELLINGWERF 9 Juni 1902. JENTINK. BOEKAANKONDIGING. Handboek der praktische fotografie, door door dr. J. E. ROMBOUTS. Uitgave van H. Honing. Compleet in 13 afl. Prijs ?585. In de laatste jaren is zeker geen kunst zoo populair geworden als de fotografie. Voor weinig geld heeft men een bruikbaar toestel waarmede men zich zelf en anderen veel ge noegen kan doen. De fotografie is bovendien dienstbaar geworden aan bijna eiken tak van wetenschap en dat heeft het aantal van weten schappelijk ontwikkelde amateurs belangryk doen' toenemen. Zy zyn niet tevreden met het maken van een dragelyke foto, maar zy willen dat de fotografie aan vooruit bepaalde eischen voldoet. Daarvoor zyn twee zaken noodig: kennis en smaak. Het laatste moet alty'd voor een deel in de wieg zyn meegegeven als een geschenk der goden; de kennis echter kan men verwerven o. a. door het bestudeeren van een goed handboek. Tot nu toe is my een Nederlandsen handboek voor fotografie niet bekend. Dr. Rombonts voorziet dus in een leemte. Maar bovendien is zyn naam in de fotografische literatuur geen onbekende. Ik herinner slechts aan de nog steeds voortgezette serie populaire opstellen in Eigen Haard. Het handboek waarvan nu twee afleveringen zyn verschenen belooft een populair-wetenschappelyk werk te worden, in den goeden zin van het woord, met tal van afbeeldingen tot ver duidelijking van de tekst en met vele repro ducties van foto's die geen aanbeveling noodig hebben. Ik hoop dat het druk gekocht en nog drukker gelezsn zal worden. (Co. Baadgever voor hen, die de fotografie be oefenen. Naar het Duitsch van LDDWIO DATLD, door P J. G. NBLL. Uitg. Laurens Hansma, Apeldoorn. Vierde druk. Dat dit boekje een vierden druk beleeft is een zeldzaam voorkomend feit. Voor hen die het nog niet kennen wil ik er op wy'zen, dat in deze handleiding voor den amateur- photograaf alles wat hij noodig heeft te weten, op eenvoudige en bevattelijke wyze wordt beschre ven. Dus geen ingewikkelde formules en geen honderd recepten voor hetzelfde doel. Amateurphotographen die een eenvoudigen en toch zeer goeden raadgever wenschen te bezitten, zullen geen spijt hebben wanneer zy dit werkje voor ? 1.50 koopen. Co. MunniunniiiiimiiiiiiiiiiiiniMiiiiiiiiit H. Pierson contra Tolstoi Waardeerend het streven waaraan de heer H. Pierson, te Zetten, gedurende vele jaren zy'ne beste krachten geeft, voel ik te meer lust de rupsen weg te nemen die op dtn koolstruik zitten, verleden week door hem in uwen tuin geplant. By het beoordeelen van Tolstoï's boekje over het sexueele vraagstuk, waarin, ook naar des heeren Pierson's getuigenis, vele tegenstrijdig heden te vinden zyn niet alleen, maar waarvan de beginselen alles behalve aanbevelenswaardig zyn, zet de heer Pierson-zelf beginselen op waarvan wy tot onzen spijt by lange na niet kunnen zeggen, dat ze aanbevelenswaardig zyn. Tot nu toe had ik gedacht, en ik hoop zoo ?te blijven denken tot mijn dood, dat ascese de natuurlijke bloem was van het Christendom, en nu komt de heer Pierson te Zetten mij ver klaren, dat het Christendom als zoodanig nooit ascetisch geweest is, maar het eerst geworden is toen de Heidenen er zich toe bekeerden. Want ziehier zyn verklaring de Roomsche Kerk zoowel als de Grieksche hebben, door de Heidensche aan de Christelijke wijsheid te huwen, van het Christendom iets anders gemaakt dan het was of wilde zyn. Wat de heer Pierson het echte Christendom gelieft te noemen, heeft dus geen dertig jaar geleefd, want vóór die jaren voorby waren had Paulus reeds door heel Griekenland en KleinAziëzy'ne christelijke kolonies gesticht, waar van bekeerde Heidenen de hoofdmannen waren; maar wat erger is en dit is my veel te machtig de heer Pierson weet my ook te vertellen, dat reeds in die allereerste dagen het christendom, tegen zyn eigen zin, ascetisch gemaakt is. Wat deed dat arme kind, het Christendom, ook in de wereld te komen, wanneer men het, aleer het tanden en kiezen hsd, een valsch gebit gaf in den mond en liet loopen op kunstbeenen voordat het zijn eigen mollige beentjes gebruiken kon. Ook nog van eene andere dwaze meening tracht de heer Pierson my af te helpen. Met millioenen, eeuwen her, had ik gedacht, dat de H. Franciacus van Assisiëeen kruisbloem was der katholieke kerk, aan haar ontsproten in den bloeityd van het Christendom, en nu komt de heer Pierson my vertellen, dat door ,sommigen in onze dagen Franciscus verheerlykt wordt als een type van een einstig gewild christelyk ideaal", maar ten onrechte, want die Franciscus vaa Assisiëheeft van het Christen dom niets dan den naam en is een Buddhist of wat men wil, maar geen Christen. Wanneer wy nu binnen kort vernemen, dat de kathedraal van Chartres, ook geboren in den bloeityd van het Christendom, geen katho lieke kathedraal maar een buddhistische tempel is, verwonderen wy ons niet meer. Men zou ons inderdaad wel gelooven, wanneer wy nu eens in onze katholieke bladen vertel len gingen, dat een of ander der kopstukken onder de protestanten, geleefd hebbende in den bloeityd van het protestantisme, niet protestantsch maar roomsch was geweest. Maar zegt de heer Pierson te Zetten dat zonder bewy's ? Natuurlyk niet. En hoedanig is dat bewy's ? Iemand, zegt hij van den H. Franciscus, die de smart en het lijden en de armoede verheerlykt, ja daarop verliefd is, heeft geen tlauw begrip van een Christus, die in Gethsemane tegen het lijden opziet, ja zich wentelt in het stof om het weg te bidden, die het alleen aanvaardt uit gehoorzaamheid en overgave aan den wil des Vaders. Mag ik den heer Pierson den raad geven en hiermede hoop ik niet onbescheiden te zyn aandachtig te lezen wat onze grooie Hollandsche asceet, Thomas a Kempis, over de navolging van Christus geschreven heeft, over het dragen van zyn kruis? Ook een meer modern boek raad ik hem sterk ter lezing aan. In hetzelfde jaar als bovengenoemde Thomas werd ook in ons vaderland, eene andere asceet van het vrouwelijke geslacht geboren, de H. Lidwina van Schiedam, en over deze heilige heeft de bekende J. E. Huysmans in moderne taal een boek geschreven, waarin de liefde tot het lyden op magistrale wyze wordt verklaard. Men kan begrijpen, dat het my', na alles wat vooraf gaat, een genoegen is met instemming te herhalen wat de heer Pierson over het sexu eele vraagstuk schrijft: Wanneer zal onze hedendaagsche maatschappij eens ophouden met haar geploeter (ik weet geen beter woord) in allerlei sexueele vraagstukken. De eenvond, de reinheid, de kuischheid van het echt menschelyke gaat er by verloren. Alles wordt gekunsteld en uitgeplozen en daardoor van zyn geurig waas beroofd". Op deze klacht, die een vraag tevens is, antwoord ik: wanneer men zal terugkeerentot de gezonde leer over het huwelijk door de katholieke kerk geleerd. Hiervan zegt de Catechismus van het Concilie van Trente: Matrimonium magnis et divinis bonis ornatum est; ita ut inter &üa catholicae Ecclesiae sacramenta vere et proprie numeretur,acDominus nuptiiarum celebritatem praesentia sua honestarit. En voor dit huwelyk zyn drie redenen : 1. Ipsa diversi sexus naturae instinctu expetita societas, mutui auxilli spe conciliata, ut alter alterlus ope adjutus vitae incommoda facilius ferre, et senestutis, imbecillitatem austentare queat. 2. Procreationis appetitus. 3. Tertia (causa) est, quae post primi parentis lapsum ad alias causas accessit; cum propter justitiae, in qua homo candidus erat, amissionem, appetitus rectae rationi repugnare coepit, ut scilicet qui sibi imbecillitatis suae conscius est, nee carnis pugnam vult ferre, matrimonüre medio ad vitanda libidinis peccata utatur. Het wil my' toeschy'nen, dat eene vertaling hiervan op deze plaats niet wordt vereischt. Zullen sommigen zeggen, dat in het Groene Weekblad niet moest geschreven worden over onderwerpen als deze, dan wil ik daar gaarne amen" op zeggen; maar wanneer mannen als de heer H. Pierson, ter goede trouw daarin gedachten neerschryven, die naar onze over tuiging evenmin aanbevelenswaardig zyn als Tolstoï's stellingen, kan het niemand verwon deren, dat ook wy' daarin den heer Pierson bestryden evenals hij daarin opkomt tegen den Russischen graaf en profeet. Pastoor KA AG. Nogmaals een dreigend conflict?" Myn artikeltje in het vorig no. van dit blad beoogde niet zoozeer den heer Reyne te overtuigen, wat eenvoudig onmogelijk is waar hy' de zaken uit een socialistisch oogpunt beschouwt, als wel de geheel buiten het vak staande lezers in te lichten over de werkely'k daarin bestaande toestanden. Een paar storende zetfouten wil ik even releveeren. Dat met coucessites concessies be doeld werd, is duidelyk. Verder te lezen: 1. De vereeniging van werklieden moet zyn : n der vele vereenigingen. Ik wensch vó.-^sr nog eenige regels by' te voegen om te repliceeren op het Sijschrift van den heer Reyne. Het is zeker niet moeielijk een hoogen toon aan te slaan en ik zou b.v. kunnen spreken van »den boozen heer Reyne" enz. doch zulke goedkoope geestigheden zyn als argumenten totaal van onwaarde. Onze werklieden hebben zeker binnen de perken der wet alle mogelyke rechten, ook om zich te laten opruien en, gesteund door min of meer socialistische bonden uit andere bedrijven, te trachten hun werkgevers de wet te stellen, doch tot heden is slechts een zeer kleine minderheid (al noemt deze zich ook «algemeene vereeniging") vatbaar gebleken hiervan gebruik te maken. De groote meer derheid weet te goed wat zy waagt door dien weg te volgen, waar tegen de bestaande loonen overvloed van werkkrachten te vinden is. Daar n.l. aan het gros onzer werklieden geen hooge eischen van ontwikkeling gesteld worden, zyn flinke arbeiders uit andere takken van land- en tuinbouw onder goede leiding spoedig bruikbaar te maken, zooals de praktijk be wezen heeft. Bestaan er ernstige en rechtmatige grieven dan zullen deze zeker niet genegeerd kunnen. worden door de werkgevers, maar vreemde bemoeiingen, waarbij in den regel dwang of 'bedreiging om den hoek komt gluren, wekken verbittering en verzet. Waar wy nog verte zyn van den socialistischen Staat moet steeds rekening gehouden worden met het feit, dat de loonen in de eerste plaats afhankelijk zyn van vraag en aanbod, en de arbeiders zelve door vroege huwelijken enz. dit laatste meer bevorderen dan hun belang meebrengt. Wat bij coöperatie van patroons en werk lieden (copartnership) te verkry'gen zou zyn is moeielijk te zeggen, daar hiervan over het geheel nog weinig, on in ons vak geen voor beelden bestaan, maar in de toekomst zal dit wel de beste weg xijn ter oplossing van het arbeidsvraagstuk. Dit stelt echter hoogere eischen aan de geestelijke en moreele ont wikkeling van beide partyen dan waaraan zij thans in het algemeen voldoen. By werkelijk conflict kan Joonsverhooging tydelyk dienst doen als lapmiddel, doch de behoeften der arbeiders zullen zich steeds aanpassen aan de nieuwe tarieven, en waar controle ontbreekt, zal het idae dat meer betaald kan worden, blijven bestaan. Het is zeker opmerkelyk dat strikes dikwijls uitbraken by werkgevers, die de hoogste loonen betalen in hun bedrijf. Het begrip «menschwaardig bestaan" is variabel en rekbaar. En een loon ruim vol doende voor een gemiddeld arbeidersgezin, is weer ontoereikend voor de behoeften van een talrijk gezin, zoodat een tarief dat aan ieders eischen voldoet en daarbij den werk gevers een behoorlijk bestaan waarborgt, moeielijk te vinden tal zyn. En hiermede sluit ik van mijne zijde dit debat en laat gaarne den heer Reyne het laatste woord in deze zaak. L i s s e, 22 Juni 1902. H. DE GRAAFT. * ,* B IJ S O H RIF T. 't Is me niet recht duidelyk wat de heer De Graaft' toch wel beoogt met dit tweede ver weerschrift, maar erifin, dat zal wel aan mij liggen. Daarom worde volstaan met een enkele kantteekening bij zyn beschouwing over 't begrip «menschwaardig bestian" en bij zijn bangen droom vol socialistische schrikbeelden. Gaarne stem ik toe dat 't begrip menschwaardig bestaan rekbaar is, dat omgeving, ty'd en levensstandaard invloed er cp oefenen. Hoogst moeilyk is 't dan ook een grens aan te geven waar 't niet mensonwaardige eindigt en 't wel menschwaardige aanvangt. Maar, en dit is myn stellige overtuiging, nu is myn beweren dat 't loon van zeer vele bloemistwerklieden bly'ft beneden 't geen noodig is voor noodzakelijk levensonderhoud, 't geen de mini mum eisen is voor 't begrip «mensonwaardig." Is de heer De Graaff dit niet met me eens, welnu laat hy dan eens een ernstige proef nemen, laat hy eens trachten enkele weken van een gely'k inkomen te leven en zyn gezin behoorly'k te onderhouden. Dan zal hy kunnen afgaan op ondervinding, die toch maar de beste leermeester is. Socialistische opruiery, redeneering van socialistisch standpunt dat ziet myn tegenstander in 't streven der bloemistwerklieden, dat ziet hy ook in myn betoog. Laat hy wat me zelf betreft gerust zyn; myn plaats is aan de uiterste linkerzy' der liberalen en van socialisme zal iemand die me eenigermate kent me niet licht verdenken. Maar als de .bloemistpatroons dm zoo'n afkeer hebben van een zoo beducht zyn voor dat socialisme, laten zy dan toch bedenken hoezeer zy spelen met vuur. Juist door hun hardnekkig weigeren om kalm en zakelyk met hun personeel 't dreigend conflict te bespreken, door hun moedwillig opwek ken van wrevel en nijd hebben ze heel wat koren gedragen naar den socialistischen molen. Doch 't gaat nu immers den goeden weg. De bloemist-patroons doen nu wat ze al maanden geleden hadden moeten doen, ze overleggen nu met de corporatie die oplossing van 't geschil nastreeft en met 't oog hierop is de agitatie der werklieden gestaakt. Laten we nu met elkaar trachten niet weer af te dwalen van dien goeden weg. Laten we met elkaar trachten te naderen het ideaal: dat er op deze rykbloeiende aarde recht en brood en arbeid is voor allen. R. Storateete. De heer D. R. Mansholt was vorige week zoo vriendelijk my ter lezing aan te bevelen zyn vertaling der brochure van dr. August Omcken. Hy was tevens zoo bescheiden deze zy'ne pennevrucht voor te stellen als een soort criterium der wysheid, in elk geval als noodzakelyk tot verruiming van den gezichtskring. Zy'ne terechtwijzing was echter overbodig, want hoezeer dan ook naar 't oordeel van den heer M. myne beoordeeling van 't protectionisme eenzydig is, toch heb ik me dezen winter by 't verschynen dier brochure gehaast haar een plaatsje te geven by de andere lectuur over dit vraagstuk. Maar hoe hoog ook de dunk van den heer M. over zijn geesteskind is, my' heeft 't geschrift nog niet kunnen bekeereu. Een merkwaardig boekje is 't zeker en 't allermerkwaardigst is wel dat de schryver in de inleiding zelf verklaart voor zyn sociaaleconomische studie naast kleinere geschriften alleen te kunnen beschikken over de Staat huishoudkunde van Stuart Mill, de Socialisten van Quack, Vooruitgang en Armoede door H. Georg en Das Kapital door Karl Marx. De vraag ryst onwillekeurig of hy, die zoo weinig in zyn mars heeft, dan wel de rechte persoon is om den arbeid van anderen als eenzydig of veelzy'dig te keuren. Aangenaam was me de verklaring van den heer Mansholt dat myne anti-protectionistische artikelen uitlokken tot een heftig verzet en dat hy zelf me zal dienen van antwoord. Alleen zou ik hem in overweging willen geven de heftigheid er maar af te laten want anders (en dat zou met den heer M. niet de eerste maal zyn) spelen de argumenten zoo licht verstoppertje achter de heftigheden. En dat zou jammer wezen! REYNE. Dr. Knyper en de vredesonderhandelingen. Mijnheer de Redacteur! Uw onderschrift by' Schepers' stuk over dr. Kuyper en de vredesonderhandeling is als de meeste van uw artikelen, zeer juist, zeer raak en zeer logisch. Maar het voldoet mij toch niet. Misschien komt dat doordien u enkel met factoren van het gezond verstand rekening houdt. Voor mij blijft de voorstelling bestaan dat Kuyper door zyne nota het zelfvertrouwen der Boerenieiders in Afrika geschokt heeft. Dat hun zaak haehelyk stond, dat geen interventie te wachten was, ze behoefden het van Kuyper niet te vernemen. Maar wat de Boeren deed stand houden was ook geen ver standelijke overtuiging, maar geloof in zichzelven, in de zegepraal van hun rechtvaardige zaak. liijna alles is verloren ... en toch ... De geschiedenis leert ons de kracht van dat >en toch." Hetzy we naar de kerk gaan of niet, de mensch en de menschheid gelooren nog in iets. De geleerde in zyn wetenschap pelijke overtuiging: e pur simuove. De jonge ling in de trouw zyner geliefde: en toch is zy rein gebleven. De martelaar in de overwinning van zyn beginsel: zijn bloed wordt het zaad der kerk. De Boeren in de eindelyke zegepraal van hun recht: en toch zullen wij niet ondergaan. Nu doet zich het geval voor dat de groote dogma-christen van Nederland in zijn nota bedry'ft een daad van kleingeloovigheid. Hy geeft daarin eene voorstelling van den stand der Boerenzaak, die voor hen ontmoedigend is, omdat hun zaak daarin naar menschelyke berekening verloren wordt geacht. Hy doet dit naar Engelsche gegevens, moest ook in de dwaling verkeeren dat er nog maar 9000 te velde waren. Maar 9 of 18 duizend, hy oordeelt in een zaak waarover hij geen voldoende noch betrouwbare gegevens bezit. Daar zit de fout. Dan bewy'st hy tevens zyn zwakheid als diplo maat. Hy voorzag niet dat zyn nota door de Engelschen tegen de Boeren zou worden uit gespeeld. Maar al waren de Boeren op die nota niet toegeloopen en al duurde de oorlog nog voort, Kuyper's nota was en bleef een daad van kleingeloovigheid. En zegt hy tot verontschuldiging, dat hy niets schreef zonder de voorkennis en medeverantwoordelijkheid der drie gedelegeerden, dan weten we wel dat waar vier vergaderen met Kuyper als voorzitter, er toch een Kuyper's nota voor den dag komt. Of hy' nu naar 's heeren Schepers wehsch daarvoor moet worden gestraft met ontslag ? My dunkt van neen: voor het Haagsche Bin nenhof bly'ft hy toch alty'd uog goed genoeg. Wachten we liever eerst af wat zijn eigen kookkunst ter tafel brengt. Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, Uw dw. dr., H. L Rotterdam, 23 Juni 1902. Of het gevoel, waardoor de heer H. L. zich als geschied-schryver laat leiden, de voorkeur verdient boven het gezond verstaad zullen wij in het midden laten; tot dusver heeft men slechts met hypothesen te doen, die o. i. vol strekt niet behoorlijk door feiten gesteund zyn. Beter daarom is het af te wachten wat de leiders, die den vrede sloten, weldra zelf daar over zullen aan bet licht brengen. RED. Onderwijzers en officieren. Koepang, 27 April 1902. Geachte Eedacteur, Beleefd verzoek ik u een kleine plaatsruimte in uw blad voor onderstaand- schrijven. In De Amsterdammer van 26 Jan. j.l. komt van de hand van Dnc een stuk voor, waarin deze o. a. zegt: «Een andere vraag is het, of de bezoldiging van heeren onderwijzers en officieren gely'k moet zyn. Aangezien ik met de positie van onderwyzers niet wel bekend ben en niemand gaarne spreekt over zaken, waarover hy' geen oordeel kan vellen, moet de vraag hier blyven rnsten." My dunkt, dat het Dnc geen al te groote moeite zou behoeven te kosten op «die andere vraag" een behoorlyk antwoord te geven. In hoofdzaak toch houdt men by de bezoldiging van ambtenaren en wy meenen ook by officieren, rekening met de volgende faktoren: 1. Hoe hoog is het ontwikkelingsstandpunt, dat van de betrokken personen wordt verlangd? 2. Hoe groot is het belang van het werk door hem verricht? 3. Is het in het belang van zyn werk noodig, dat by een bepaalden stand ophoudt? Vergely'kt men nu den graad van ontwik keling van onderwyzers en officieren, dan zal zeker niemand durven beweren, dat de eersten in dit opzicht by de laatsten ten achter staan. Wat het belang van beider werk aangaat, zoo geloof ik, dat zelfs een volbloed militairist niet in ernst zal kunnen volhouden, dat een onderwyzer aan land en volk minder diensten bewy'st dan een officier. Rest nog het derde punt. Gaarne stem ik toe, dat hieromtrent verschil van meening bestaat, maar tevens wy's ik er op, dat men steeds in gebreke is geb'even met deugdelijke bewijzen te staven, dat een officier, in liet belang van zijn werk, verplicht is te verkeeren in de hoogste kringen en dat het leger er dus onder zou lyden, indien hy zich enkel bewoog onder het beschaafde deel der natie, dat niet tot de hoogste standen wordt gerekend. Ik ben er bovendien persoonlijk van overtuigd, dat stand-ophouden (al versta ik daaronder nog niet het verkeeren in de hoogste rangen der maatschappy') voor een onderwy'zer een dringende noodzakelijkheid is en dat een onderwyzer, die dit vergeet, op zyn leerlingen onmogely'k zulk een zedely'ken invloed kan uitoefenen, als noodig is, vooral, wanneer zyn lèves behooren tot de z.g. betere standen. Men vergete niet, dat wie leeft als een smid, ook als zoodanig wordt behandeld. En waar nu de onderwy'zer in ontwikkeling niet by den officier ten achter staat; waar zyn werkkring minstens even gewichtig is als die van den officier; waar het in het belang van zyn werk beslist noodig is, dat hy' stand weet op te houden en waar het beweren, dat een officier in de hoogste standen moet verkeeren nooit met afdoende bewijzen is gestaafd en niets is als een (hoogstens) bloote weosch van de zyde der militairen, daar meen ik gerech tigd te zyn tot de conclusie, dat de onder wyzers in geen geval lager bezoldigd mogen worden dan officiereu. U dankend voor de verleende ruimte, bly'f ik, M. de R., niet achting, Uw dw. dn., J. H. COKRELJÉ. iimiuitimniuiiiiwniHiiiiiHiiiiiiiiiiii Reclames. 40 cents per regel. TRADEMARK MARTELIS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bg alle Wijnhandelaars e* bij de vertegenwoordigers KOOPMANS A BKUINIEB, Wijnhandelaars te Amsterdam. PriiZunaflaf/2,50perFlescli. K AM S TB A's Matrassen-, Bedden- n Slaapkamer-Meubelfabriek, S n e e k. BED DER TOEKOMST met lOjaargarem, tie. Leverde sedert 1895 pi. m. 7OOO> stellen. Geïllustreerde Prijscourant grati*. Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit in ENGELSCHE LEDIKANTKN. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG, Soraaal-WolartitÉL K. F. DEÜSCHLB-BENGBB, Amsterdam, Halverstr. 157. Eenig specialiteit in dei» artikelen in geheel NederL ECHT VICTORIAWATER. GRAND MAUJNlKR. Cordon Jaime & Rouge. LIQUEUR ROYALE. Agenis-GenerauxB.A.RIPPING&Co.,Amsterd. MEYKOOS & KALSHOVEJf, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANIKO'S in Koop en In Huw. Bepareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl