De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 29 juni pagina 7

29 juni 1902 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

1305 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. DAMEjS. appulijte positie en ie rechts toestand der rauw ia Noorwegen. n. Huwelijkswetgeving. In vroeger tijden was het in Noorwegen al» gemeen gebruik dat er in een huwelijk gemeen schap van goederen bestond, waarover de man het beheer voerde. Wel kon de vrouw, vóór het huwelijk zekere voorwaarden bedingen, maar deze waren zeer onvoldoende. Er heerschte daar dus dezelfde toestand als thans nog in ons land bestaat, n.l. dat de vrouw in naam recht bezit op een deel der gemeenschappelijke goederen maar inderdaad niet kan beschikken over de bezittingen die reeds vóór het huwelijk haai eigendom waren. De Noorsche gehuwde man kon dus evenals de gehuwde Nederlander tegen zijn vrouw zeggen: «Wat ik bezit, dat blijft het mijne en a} het uwe voeg ik daarbij." Men zag echter in Noorwegen de onrecht vaardigheid in van deze bepaling, die de vrouw geheel afhankelijk maakt .van haar man en daarom werd in 1888 tegelijk met de ontvoogding der gehuwde vrouw bij de wet bepaald, dat echtgenooteu vooraf en tijdens het huwelijk hun finantiëelen toestand zoo kannen regelen als zij bet doelmatigst achten enkele voorwaarden worden door de wet vastgesteld, waarvan deze bepaling de gewichtigste is dat geen der beide echtelieden afstand kan doen van het recht door de andere te worden onderhouden. Indien er geen huwel'jksche voorwaarden zijn, bestaat er gemeenschap van goederen, toch gelden hierbij de volgende uitzonderingen : 1. Ben levensverzekering of lijfrente, gesloten op naam van een der beide eehtgenooten, blijft diens eigendom, als tenminste niet bet tegen overgestelde is bepaald bij testament of schenkbrief. 8. Een erfenis of geschenk ten voordeele van een der beide echtgenooten, blijft diens eigen» dom, indien dit door erflater of schenker verlangd wordt. Zulk een bepaling kan niet worden veranderd door een overeenkomst of hnwelijkscontraot. (Persoonlijke privileges, rechten van schrijvers, uitvinders, componisten etc. worden geacht te zijn persoonlijke bezittingen.) De nieuwe wet bepaalt, dat de gehuwde vrouw dezelfde mondigheid bezit als de onge huwde en onder zekere voorwaarden het beheer voert over haar bezittingen. In werkelijkheid zijn deze voorwaarden zoo beperkend, dat er bij gemeenschap van goederen niet veel overblijft van de mondigheid en het beheer der vrouw. De man is namelijk volgens de wet de beheerder der gemeenschappelijke be zittingen en evenmin als in ons land heeft de Noorsche vrouw eenigen directea invloed op het beheer der middelen. Toch is de vrouw door de nieuwe wet be schermd voor verkwisting van haar bezittingen door de volgende bepalingen: 1. De man mag zonder toestemming van zijn vrouw niet meer wegschenken dan 710 der gemeenschappelijke goederen. 2. Zonder toestemming zijner vrouw mag de man geen grondeigendom"weggeven, verkoopea, verpanden of te leen geven, indien het een meegebrachte bezitting der vrouw is. 3. De verplichtingen, die de vrouw in het belang der gemeenschap of uit nood gedwongen heeft aangegaan, kunnen gevorderd worden uit de gemeenschap. 4. De vrouw bezit bet recht te beschikken over hetgeen ze door uitoefening van haar zelf standige werkzaamheid heeft verworven evenals over datgene, wat ze kan bewijzen te hebben aangeschaft uit eigen middelen. Dit goed kan bij het leven der vrouw niet als onderpand dienen voor schuld, die de man heeft aangegaan, zonder uitdrukkelijke toestem ming zijner vrouw. 5. ludien de man uitgaven heeft door een strafbare verhouding of door verplichte bijdragen voor de opvoedingvan eenbuiten-echtelijkkind, kan de vrouw eischen dat de man deze betaalt van zijn persoonlijke bezittingen, indien hij deze heeft, of van zijn deel der gemeenschappelijke goederen. Door de wet van 1888 werd eveneens het recht der vrouw tot het maken van uiterste wilsbeschikking uitgebreid. Volgens deze wet kan de vrouw bij testament beschikken over haar deel der gemeenschap, al had zij ook bij haar leven niets daarover te zeggen. Indien de man lichtzinnig is in het beheeren der gemeenschappelijke goederen of indien hij reden tot vrees daarvoor geeft, kan de vrouw scheiding der goederen verlangen. (Vroeger kon de vrouw slechts scheiding der goedereu aanvragen, als de man onmondig was verklaard.) In Noorwegen worden de verplichtingen meer moreel dan juridisch beschouwd. Zoo is de vrouw, b.v. verplicht den man te volgen, doch niet buifen de grenzen van het land. Indien de vrouw echter weigert den man te volgen, kan de man baar daartoe niet dwingen. Haar -weigering is echter een reden tot echt scheiding. Zoo is het ook met de verplichting van den aian om voor het onderhoud van zijn gezin te zorgen. Eerst wanneer de vrouw de hulp van het armbestuur moet inroepen, kan deze ver plichting geldend worden gemaakt. Heden tot echtscheiding. Volgens deze nieuwe wet kan een huwelijk ontbonden worden, wanneer een der volgende redenen bestaat: 1. Bigamie of echtbreuk. Vlucht, wanneer een der beide partijen in geen 7 jaren bericht heeft gegeven en er grond bestaat te gelooven dat de vertrokkene overleden is. 3. Levenslange gevangenisstraf. 4. Levensgevaarlijke verwondingen, poging tot moord. 5. Ongeneeslijke, geheimgehouden kwalen. Wanneer beide echtgenooten het wenschen, kan ook zonder reden echtscheiding verkregen worden, doch eerst drie jaren later, nadat bur gerlijke en kerkelijke bemiddeling beproefd is om ben te verzoenen. Zeker is de Noorsche wetgever door deze gedachte geleid, dat twee personen, die een onoverwinnelijken afkeer van elkaar hebben gekregen, niet meer gedwongen moeten worden tot samenleving. Blijkt na drie jaren, dat beide echtgenooten de scheiding nog evenzeer wenschen, dan is het zeker juist ingezien, dat deze menschen, die niet bij elkaar passen, wettelijk van elkaar kunnen scheiden. In zekere omstandigheden, b.v. bij ongenees lijke krankzinnigheid, kan een huwelijk worden ontbonden op verzoek van een der beide echt genooten. In tegenstelling met het gebruik in ons land, waar de vrouw na de scheiding haar meisjes naam weer aanneemt, bestaat in Noorwegen de gewoonte dat de gescheiden vrouw den naam van den man behoudt. Een eenigzins vreemde gewoonte, omdat deze licht aanleiding tot verwarring kan ge ven, indien de man hertrouwt en er op een gegeven oogeublik twee of drie vrouwen van denzelfden naam bestaan. In Noorwegen is het gebruik nog slechts een eeuw oud, dat de gehuwde vrouw den naam van haar man aanneemt. Ook nu nog is er geen enkele wet, die baar daartoe kan dwingen. Er zijn b.v. tal van vrouwen met een academischen graad, die haar eigen naam in het huwelijk blij ven behouden misschien omdat zij den tijd voorbij achten dat een vrouw, hetzij dan in naam haar gaasche persoonlijkheid verliest. O u dje r l ij k e Macht. Ook in Noorwegen spreekt men van ouderlijke macht, beter was bet daar, evenals ia Neder land te spreken van vaderlijke macht. Want wanneer de ouders het oneens zijn, omtrent de opvoeding van het kind, beslist de vader. Ais de moeder zich steeds moet voegen naar den wil van den vader, bezit hij alleen de macht, en is zij er geheel van buitengesloten. Tot het negentiende jaar van het kind bezitten de ouders dus (in naam) samen de ouderlijke macht. Van dit tijdstip af is het onmondig onder een curator. Sedert 1881 strekt zich echter de ouderlijke macht niet zoo ver uit, dat de ouders hun kind kunnen dwingen tot ecu bepaald vak. Ze mogen geen leercontract sluiten zonder toestemming van den leerling. Wanneer de ouders scheiden, regelen zij zelf de verdeeling der kinderen. In geval van oueenigheid beslist de rechter. V o o g d ij s c h a p. Bij d_en rechtstoestand der Noorsche vrouw mag de voogdijschap niet onbesproken blijven. Dit is een der weinige punten, waar wij Nederlandsche vrouwen meer rechten bezitten dan onze Noorsche zusters. In Noorwegen toch kan alleen de weduwe voogdes zijn over haar eigen kindereu. Doch ook daar heeft men leeren inzien dat Let tot nadeel van de geheele maatschappij zou zijn, indien men geen gebruik maakte van de schat van liefde, die vele vrouwen vroeger in haar hart ongebruikt moesten laten verteeren. Daarom kwam in 1896 de wet tot stand, die bepaalt, dat steeds vrouwen zitting moeten hebben in de gemeentelijke voogdijraden. Deze raden bezitten veel macht, een harer voornaamste rechten is, dat zij verwaarloosde kinderen door bemiddeling der politie kunnen onttrekken aan de maeht der ouders. (SM volgt.) BETSY NOB.T, Oyer flen inyloefl yan Men. Oeaehte Redactie, Zoo zou dan, voleens u w ongenoemden mede werker in No. 1304, bl. 4, de kinderziel niet wezen de zachte blanke wastafel, waarop meii met schrijven zoo behoedzaam wezen moet, om dat op die wastafel het eenmaal geschrevene zich niet meer laat uitwisschen ? Zoo zou zij veeleer wezen een glad gepolijst vlak van mar mer of ivoor waar alles langs henen glijdt, (maar dat toch, ondanks zijn hardheid, vatbaar is voor krassen en leelijke vlekken!) Zoo 2ou er geen waarheid meer zijn in het bekende Dantewoord; /> Verleider was ons 't boek en hij die 't schreef" ? ... Zoo zou dan, ten slotte, het er feitelijk niet op aaa komen wat we onze kinderen laten lezen, en welke factoren we op hen doen inwerken naast die twee voorname: huisgezin en inborst, die de ongenoemde aan haalt P ... Ik kan het niet aannemen. Al heb ik mijn waarnemingen niet kunnen uitstrekken over een paar duizend kinderen, ik kan niet aanne men dat datgene wat onze eeuw letterlijk overheerscht, HET BOEK, van zóó weinig ingrijpenden invloed zou wezen op de kinderziel. Ik stem toe dat niet ieder boek zulk een vèrstrekkenden invloed beeft als bijv. De Ne gerhut, Max Havelaar, Quo vadis en dergelijke. Maar ik laat mij niet uit het hoofd praten dat een kmimeltje óók brood is, en n druppel laudanum óók vergif. Met n enkel kruimehje kun je wel is waar je honger niet stillen, en met n druppel laudanum niet eens je poes vergiftigen. Maar de boterham waarmee we ons voeden bestaat toch uit kruimeltjes, en de dosis laudanum waarmee we ons dooden bestaat toch uit druppeltjes. Wat waar is voor het heele brood en de geheele dosis, moet waar zijn voor de kruimel en de druppel, al is van zulke kleine hoeveelheden de werking niet naspeurbaar: brood voedt, laudanum doodt. Eu wat waar is voor een groot (magnaniem) boek als De Negerhut, dat moét waar zija voor liet gewoonste veitellinije dat we onzen kinderen geven: hel heeft invloed. Een atoompje invloed, maar toch invloed. En voeg de atoompjes en atomen bij elkander die we in dea vorm van boekjes en boeken aan onze kindereu geven, dan krijgen we een geheel, een gróót geheel, en wellicht monster lijk van disharmonie en opgeblazenheid, maar toch een geheel dat dóór sijn. atomenrijkdom invloed uitoefent, uitoefenen moét, ten goede of ten kwade. Een kind dat veel boeken las of verslond, het moét op een gegeven oogenblik een ander wezen zijn dan het kind dat buiten allen invloed van boeken bleef. Het moét zijn wijzer of dommer, beter of slechter, naïever of doortrapter, geschoolder of sukkelachtiger, maar in elk geval anders. De boekeDstroom gaat niet zonder straf of zonder zegen óók over kinder hoofden heen. Men zal vragen wat dan de invloed van het boek is geweest in mijn eigen leven?... Een zoodanige, dat ik het kind niet ongewapend durf stellen tegenover het boek, en dat ik tot mijn kinderen geen boek heb durven toelaten dat niet een hoog adelstnerk droeg, of ten minste onschuldig -was door eenvoud. Als kind las ik weinig; of ik mér gelezen zou hebben indien ik meer boeken onder mijn bereik had gehad, ik weet het niet. Ik heb altoos meer van het léven-zelf geleerd dan uit boeken : en wat boeken aan mij bedierven heb ik dikwijls door pijnlijke operaties weer moeten genezen aan mijaelf. 't Eerste kwaad werd aan mij bedreven op de kostschool, door goede boeken. Zeventien jaar was ik volgens den kalender; naar ontwikkeling en wereldwijsheid geen dertien. Over goed en kwaad had ik nog nooit diep nagedacht, maar mijn wezen was zonnig eu onbedorven. Reeds waren er wezenlijke stormen gegaan over mijn hoofd, maar den lust tot lachen en guitenstrekeu hadden ze mij nog niet ontnomen. Dat was voorbehouden aan het goede boek!... Op de kostschool was toen «De Erfgenaam van Redclyffe" zeer in de mode, en al de meisjes hadden den mond vol van de «mooie karakters" in dat boek. Het «.mooie karakter" was voor die bakvischjes het toppunt van zedelijke waarde en grootheid. En daar ik tegelijkertijd uit den Heidelbergschen catechismus vernam dat de mensch dus ook ik van nature zoo bitter slecht en diep bedorven is, begon de nood zakelijkheid van «een mooi karakter" zich aan mij op te dringen. Terwijl ik 's avonds in bed lag te schreien over mijn zonden ik had er heusch nog nooit een begaan I zat ik over dag te studeerenin «De Erfgenaam van Redclyffe", en maakte een lijstje van al de verschillende «mooie hoedanigheden" waaruit de verschillende «mooie karakters" waren samengesteld. In de vacantie las ik er oog Bulwer's «Wat zal hij er mee doen" bij, en vulde daarmee mijn lijstje aan. Dat deugdenlijstje werd nu mijn handboek der zedelijkheid. Eiken mofgen zag ik het nat Ongelukkigerwijze behoorden tot de sterk spre kende eigenschappen van sommige «mooie karak ters" ook stizwijgendheid"' en ^melancholie". En ik, geboren Uilenspiegel, legde mij toe op melancholie; ik, lachebek en ornktemaakster, lei een slot op mijn mond en trok mijn gezicht in een statige plooi! En 't was mij ernst, heilige ernst! De meisjes, niet begrijpend hoe een vroolijke dagvlinder zoo opeens kon veranderen in een sombere doodskop-ü'i, vermoedden ver driet mogelijk wel liefdesverdriet; ik had er de jaren voor, schoon niet den zin. Ze konden niets uit mij krijgea. En daar ik vol hardde in zwijgen en melancholie, begonnen ze mij weldra onuitstaanbaar te vinden en lieten mij, waar ze groot gelijk iu hadden, links liggen. Ea toen werd de malle kuur bittere ernst. Toen begon ik te lijden aan een niet zeldzame kwaal: aan «onbegrepenheids-humeurigheid". Die kwaal werd chronisch. Al wat ik las en ondervond strekte slechts om ze nog te verergeren. Jaren heb ik er aan geleden; jarea heeft het mij ge kost om ze weer uit te roeien. En eerst toen ik den moed kreeg om geen «mooi karakter" maar eenvoudig een eigen karakter" en mensch onder menschen te willen zijn, herkreeg ik de zonnige stemming die mij als kind eigen was. Hier lag de schuld nu niet zoo zeer aan 't boek, als wel aan mijn volkomen gemis aan leiding, voorbereiding eu wapening. Later werd het erger. T-^en ias ik boeken niet slecht op zich zelf Volney en Voltaire maar voor mij verderfelijk. Verwoesting brachten ze teweeg in mijn ziel, die wel zuiver was maar volkomen weerloos. En telkens en telkens deden boeken mij kwaad ; brachten mij op denkbeelden die ik nooit bad gehad; deden mij droomen van onmogelijkheden, maakten mij ontevreden niet alles en allen, mij zelf er in begrepen; totdat een oud en wijs man mij den weg wees in het labyrinth der boeken, mij in mijn eigen belang onthouding van romans en dergelijke lectuur aanbeval, en mij duidelijk deed inzien dat als een boek je niet innerlijk opbouwt, het der moeite vau het leien niet waard is. Hu deerl mij ook de ze^p'i'kf heteeknnis vga het leven kennen, en de bevsediging van het leven voor anderen". Kortom, hij voedde mij eigenlijk en eindelijk ! op, en zoowel door hetgeen hij mij af- als aanraadde, wapende hij mij op het verdragen van alle lectuur. Nu is de menschelijke ziej, zóó als wij haar kennen, een samengesteld iets; en haar ge schiedenis is nog samengestelder, en 't is zeer wel mogelijk, dat er bij tnij nog andere factoren werkzaam waren dan het Boek; maar dit staat mij voor oogen, met het vlammenschrift der waarheid: dat hei Boek een tijdlang in mijn leven een vern;elende, verwoestende, verwar rende macht was. Totdat ik mij Zelf vond, ik weet nu dat het de Gods-vonk is in den mensch. En sedert weet ik dat wie zijn Zelf vond eigenlijk geen boek meer van noode beeft, voor zijn zedelijk leven althans, want het Zelf is de bronwei aller waarheid. Toen stond ik, als eigen Macht, tegenover de Macht die mij had dreigen te vernielen zoolang ik weerloos was. Toen was ik de meerdere van het boek, hoe hoog boven mij zijn maker ook staan mocht, want het boek beheerschte mij niet meer; het diende mij. Staan andere kinderen eu jonge menschen minder weerloos tegenover het boek dan ik stond? Staan zij allen, van den beginne af, tegenover den boekenatroom als Mozes die de golven beveelt, of als dorre bladeren die medegesleept worden waarheen wind en stroom willen ? Toch zou het kunnen dat uw ongenoemde in zekeren zin gelijk had, of een schijn van gelijk. Dat in het teveel zélf de voorwaarde tot genezing lag, of dat de stroom ongedeerd heen kon gaan over de hoofden der kinderen. Wie zich doodeu wil met laudanum en neemt te veel, die blijft in leven- en er moet ergens | onder de Niagara eea plekje zijn, waar men den geheelen machtigen val over en langs zich heen ziet gaau. Maar dat is toch niet natuurlijk, dat je leeft omdat je te veel vergif nam ? En dat is toch niet de beste plaats waar mea weten kan: achter en onder den doodei.den val, die je wel laat leven, maar in eea koud, vochtig hoekje, eeuwig zonneloos. Inderdaad, het kan schijnen dat de boekenstroom de kinderen ongedeerd en onberoerd laat. Dat inborst en huisgezin de machtigste factoren zijn; dat de nuchtere werkelijkheid telkens optreedt, als geneesmiddel tegeu boekengif, en dat poes ten langen leste toch nog op haar vier pootjes terecht komt. Maar het is niet zoo; en als het zoo was dan was de toestand nog ellendig. Dan zou bij twee dingen bewijzen, die feitelijk geen bewijs behoeven : Ie. Dat de overgroote meerderheid der boeken, ten minste die het kind lefjst, zóó verregaand onbeduidend is dat er niets van. achterblijven k&a... En toch laat die onbeduidende massa iets achter: een algemeen laag en zuiden zich verheffend peil van zedelijke ontwikkeling. 2e. Dat het geheele midden waarin het kind j leeft; huis, school en maatschappij, hem van te voren afstompt tegen deii invloed van elk boek, vooral van het goede. En die toestand is de bestaande. In onze maatschappij betaalt men zich zelf en elkander vooral met woorden, maakt men dag aan dag en uur aan uur het woord van. j Goethe waar; Und ebea wo Gedanken fehlen, i da stellt ein Wort zur rechten Zeit zich eiii." j Er bestaat iu het leven zoowel als iu de letter kunde, een kuust die de: Franschen noemen: i parier pour ne rien dire. Oas onderwijs, met veelal het examen als c lig doelwit? Het is voor 99 vau de 100 kmdrrsn een «leeren om ! ten spoedigste weder te vergoten." Is het wonder j dat op zulkcn bodem wdig tiert een andere kunst, die van Blezen om niets te leeren"? Leeren, zal men zeggen dat heeft niets aangenaams voor een kind, en daarvoor neemt het geen boek ter hand. Neen. Het dorre in de school heeft aan het woord »leeren" een benauwenden klank gegeven. Een klank als van doodkistentiiïimeren. Wie geeft zich de moeite om aan het kind duidelijk te maken dat leeren is: innerlijk groeien, zielswieken uitslaan, op stijgen tot zonaehoogten, afdalen in geestesdiepten, reine, klare! zich ontwikkelen tot een «goede kracht" altoos, tot een «kracht ten goede" waar groote gaven aanwezig zijn.... Op z.ülk leeren zijn de minste kinderboeken ingericht. De meeste worden geschreven door menschen die spreken om niets te zeggen, voor kinderen die geleerd hebben te lezen om niets te leeren. En dat is niet de bestemming van het boek! De bestemming van het boek is dezelfde als die der kunst, als die van al onzen ingeboren drang tot weten, kennen en streven: de Godsvonk in ons te brengen aan het licht, te brengen tot haar recht, te maken tot de Leid-star van ons leven. Och, ik kan begrijpen dat een kind en ook eea mensch, nu en dan grijpt naar een boek om tijdelijk ontrukt te worden aan de dorre werke lijkheid ; zooals ik mij óók begrijpen kan dat de werkman, om zijn slavenleven iu de fabriek te vergeten, borrels gaat drinken in de lichte warme herberg. Maar dat zijn geen gezonde, natuurlijke tegenstellingen : slavenleven in de fabriek en borrels drinken in de herberg; dorre werkelijk heid en dolle fantasie of sentimenteel gedroom ! De werkelijkheid is niet dor, behoeft het althans niet te zijn, en zou minder dor zijn als wij haar niet altoos en altoos stelden in de zwarte schaduw die het valsche licht van zieke lijk droomen en dol fantaseeren afwerpt. De werkelijkheid, met liefde geleefd, is schoon; de werkelijkheid, niet open, eerlijke oogen be schouwd, is rijk. En zelfs waar zij leelijk is en arm, daar komt de bevrediging niet van het boek dat er ons tijdelijk aan ontrukt, maar van de daadkracht, soms door een boek gewekt, die ons gebiedt aan den arbeid te gaan en de werkelijkheid te vermooien, te verreinen, te verrijken. En dat zal altoos het beste boek zijn, dat aan de werkelijkheid ontstijgt als geur aan de bloemen; neen laat ik liever zeggen, aan de werkelijkheid ontvloeit als warmte aan den zounebol, en vrucht doet rijpen tot werkelijkhe:d bij hem die het lesst. Uw ongenoemde beschouwt de zaak meer in het negatieve. Ik, en honderden met mij in Nederland en in alle cultuurlanden, wij achten dat standpunt dood en doodend. Wij richten bet oog op het positieve : positief gevaar en positieve winst. En wij trachten voor'het kind een literatuur te scheppen die tegelijkertijd is vroo lijke zou en sterkende geur en voedende room. Idealisten zijn wij om en dbór onze rechte liefde voor de werkelijkheid; arme idealisten, geboren om te strijden tegen heirscharen van vooroordeel, en lichtzinnige opvatting en opper vlakkig oordeel. Wij zullen nooit bereiken wat wij, al werkend, ons vdórdroomen, want deze aarde is een vagevuur, altoos geweest, en zal het altoos blijren. Nooit zullen wij haar om scheppen in een paradijs. Maar als wij niet trachten het, vagevuur te maken tot een paradijs, dan verandert net m een oei. JJaaroui gaan wij voort te werken en te droomen, vol hoop tegen alle hoop in. Nooit, zal een geheel kinderdom, erfgenaam van een overheerschend goeden inborst, in vol maakt goede gezinnen, worden gevoed met lectuur die tegelijkertijd is vroolijke zon en sterkende geur en voedende room. Altoos zal dat blijven bestaan wat aan «.ongenoemde's" van nu en later, een schijn van recht geeft te be weren wat zij beweren. Maar zoovelen wij, positieve idealisten, kunnen winnen voor ons geloof, zoovelen zullen, óók door den machtigen factor van het boek, hun kinderen opvoeden tot zont der aarde. Tot menschen met paradijsberinneringen, paradijs-strevingen, paradijs idealen; wier wezen het vagevuur belet uit te laaien tot hel; wier denken en spreken en doen het wijwater is, dat de schrijnende wonden vau het vagevuur belet te verkankeren tot onge neeslijke hellepijn. NELL.IE. Prinsenhage, 21 Juni 1902. Vacantie-tüu. Een vriendely'k doch dringend beroep willen wy wederom doen op de welwillende mede werking onzer stadgenooten. De vacantie-ty'd breekt aan, en weldra zul len honderden inwoners van Amsterdam dien tijd geheel of ten deele elders gaan door brengen, om na maandenlangen ingespannen arbeid, eenige rust te genieten. Is voor dezen allen die vacantie-ty'd een genoegen, er zy'n anderen, die daardoor medevacantie kry'gen, zonder dit te verlan gen. Het zijn uwe schoonmaaksters, naai sters enz. enz., wier diensten gy' in uwe vacantie niet noodig hebt, die dan veelal op non-activiteit gesteld worden, om na uw terug komst weer in dienst te treden. Mogen wy' u nu even in herinnering bren gen, dat die menschen gedurende uwe afwezig heid ook moeten leven; dat zy' huur moeten betalen en voor het onderhoud van hunne gezinnen moeten zorgen? Het loon, dat zy van u genieten is daarvoor onmisbaar; indien zij dit gedurende uwe af wezigheid niet kry'gen, ly'den zij gebrek. Daarom doen wy u het vriendely'b verzoek: «Vergeet deze trouwe helpers in uwe huis houding niet; laat hen ook gedurende uwe afwezigheid hun loon behouden." Bestuurderen yan het Genootschap: Liefdadiiheid Naar Vermogen, J. F. L. BLANKENBEBO, Voorzitter. TH. J. B HlLTEBMAKK, Loi, S.BOAB. . . '.l Amsterdam, 21 Juni 1902. Gezondheids-buitenverblijf voor] zwakke kinderen. Mevrouw Geraets-Gottmann heeft te Hilver sum een pension geopend voor zwakke kinderen van 5?14 jaar, die daar onder toezicht van den arts A. Ekker verpleegd zullen worden. Het kan mogelyk zyn nut hebben te wyzen i op deze inrichting, die onder zoo goede leiding l staat. Het zijn immers niet slechts de kinderen j der mingegoeden. die aan zulk een opkwikking en versterking behoefte hebben.' ALLERLEI. La belle Nivernaise?Lady Troubridge. Edith tokoe. Kroning van Brtigche Soevereinen. Ilugnes Ie Roux, Fransch journalist, novellist en conférencier, heeft gisting teweeg gebracht in Frankrijk's letterkundige kringen en in Amerika, waar hy onlangs lezingen hield, door de mededeeling dat niet Alphonse Dandet, de auteur is van «La belle Nivernaise" maar hy, Hugues Ie Ronx. Toen ik Daudet's secretaris was, vertelt Ie Roux, maakte ik een studie van zy'n stijl, dien ik mij zooveel doenly'k eigen maakte. Op een goeien dag zegt mjjn «meester": »A propos, Ie Boux, ik kryg daar juist van een Amerikaansch tijdschrift een verzoek, een geschiedenisje met zedelijke strekking, voor jonge lieden te schrijven. De personen moeten zus-en-zoo zy'n, allemaal achtenswaardige karakters. Heb jy soms zulke verdienstelijke figuren in je hoofd of in je omgeving? Zet jy dan maar een dingetje in elkaar." Ik schreef naar aanleiding van die mededeeling : »La belle Nivernaise" die met Daudet's naam onderteekend, naar de nieuwe wereld verhuisde. Men neemt Hugues Ie Roux de bekendma king van dit ware of onware feit zeer kwalijk. Le Roux beweert, dat hij Alphonse Daudet, zy'n model en meester innig lief heeft. Daudet's vrienden achten deze uit-de-school-klappery' gemis aan piëteit jegens de nagedachtenis van een groot Fransch letterkundige; nu de mond van hem, die het bericht misschien zou kun nen tegenspreken, voor altijd gesloten is, had hy' met dit feit niet te berde moeten komen. Had Ie Roux het ijdelheids-duiveltje, dat hem bracht tot schending van een geheim, maar kunnen uitwerpen l Wat ons betreft, wij kunnen Ie Ronx' ver haal omtrent het ontstaan van »La belle Niver naise" wel aannemen, omdat Alpbonse Daudet ons vrükort voor zy'n dood, persoonlijk mee deelde : »Ik kan niets, hoegenaamd niets ver zinnen. Alles wat ik schrgf is doorleefd, óf wordt my' zóó nauwkeurig en uit zóó vertrouw bare bron medegedeeld, dat ik my' geheel in de toestanden kan verplaatsen." Toen Daudet de opdracht uit Amerika ontving, is het zeer goed mogelijk, dat hy' de vereischte figuren, niet zoo dadelijk bij de hand had. Maar, ook dit blijft slechts een conjectuur. * * * Lady Troubridge schrijft een tooneelstuk, voor de beroemde Engelsche actrice, mevr. Langtry. Vóór haar huwelijk met Lord Troubridge, schreef Laura Gurney kleine stukjes en novellen in verschillende tijdschriften. Wat men in haar werk het meest roemt, is het pittige van den dialoog. Haar intieme vriendinnen zijn Lady Heary Somerset en Aline, hertogin van Bedford. Mevrouw Langtry is voor jeugdige drama turgen de beminnelijkheid zelve. Met raad en daad steunt zy' de halsbrekende evoluties op het terrein der dramaturgie. *."? Edith Stokoe, heeft het Fransche werk «Napoléon Prisonnier" dat 'P 't voorjaar v0'-schenen ia, in bet Engelsen vertaald, onder dei. titel »Met Napoleon op St. Helena." Edith Stokoe is een achter-achternicht van John Stokoe, een der geneesheeren, die met Napoleon op St. Helena waren. Het boek zal facsimilé* van hoogst merkwaardige brieven bevatten en een uiteenzetting van het door Sir Hudson Lowe gevolgde stelsel, dat in het onlangs verschenen werk van Lord Rosebery scherp is veroordeeld. **' Bij de beraamde kroning van Eduard VII zal de kroon dienst doen, die zy'n moeder Victoria voor haar troonsbestijging deed vervaardigen. Deze kroon is een wonder van maaksel en van kostbaarheid. De waaide wordt geschat op vier en een half millioen gulden. Tot de kroonjuweelen behooren een robijn van ongeëvenaarde grootte, die in 1367 door Peter den Wreede aan den Zwarten Prins werd geboden en een superbe safier, herkomstig uit den ring van Eduard den Belijder. De overige kroonversierselen bestaan uit zestien kleine safleren, elf sma ragden, vier robijnen, dertien honderd drie en zestig brillanten, veertien honderd en twintig diamanten en twee honderd zeven en zeventig paarlen. Uit de kroonjuweelen, onder een glazen vitrine in den Tower bewaard, heeft Eduard VII den wereldberoemden kohinoor doen lichten, om tijdelijk te plaatsen in de kroon, die zyn gemalin Alexandra op den plechtigen dag zal dragen. De kroning der Engelsche souvereioen heeft zich steeds door een streng-godsdienstig karakter ge kenmerkt. In stille afzondering moeten vorst en vorstin het Heilig Avondmaal nemen, vóór zij openly'k gehuldigd worden. Tijdens hetkroonceremonieel moeten zij knielend hun gebeden doen opstijgen en zich verootmoedigen voor den Schepper van hemel en aarde. Voortdurend wordt hun herhaald, dat de groote waardigheid waartoe zügeroepen zy'n en die hen verheft boven al hun onderdanen, slechts beschouwd mag worden als een uiterlijk teeken van «.Gods genade". De ry'kszwaarden aan de voeten van den vorst gelegd, neemt hy' beurtelings ter hand en zweert die te zullen stellen in dienst van de goddelyke gerechtigheid. De wereldbol, waarop de aouverein de handen uitbreidt, moet de heugenis in hem wekken van de onderworpenheid der wereld aan de oppermaohtigheid van onzen Verlosser Jezus Christus. Wanneer hij ten slotte de kroon ont vangt, uit de handen van den aartsbisschop van Canterbury, is hy' gezeten in den gothischen, door vier leeuwen geschraagden armzetel, opgesteld onder purperen troonhemel in de abdy van Westminster. Voor hy' den indrukwekkenden, acht eeuwen heugenden stoel bestygt, is hy' langzaam voort geschreden over de Jange reeks graven zijner voorgangers. Een ernstige plechtigheid, in zich sluitend een verheven waarschuwing t CAPRICE. * * * Gestoofde paling. Bsnoodigdheden: 1J4 kilo paling. 2 citroenen, 60 gram boter, l ei, beschuit. Bereiding: Neem voor G & 7 personen 5 palingen van. % kilo per stuk. Sny'd ze aaii rechte moten van 6 cM. lengte. Laat ze 15 minuten in water uittrekken. Schik de stukken naast elkaar in een stoof pan, doe er zout op, een beetje peper, 't sap van twee citroener, 60 gram boter, een paar fijn gestampte be schuiten en % liter water. Stoof de paling in den oven gaar (ongeveer 30 minuten). Bind de saus met een weinig sago en een eidooier.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl