Historisch Archief 1877-1940
N'. 1308
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f \.G5
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nammers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/»
Bit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Cspucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 6 Juli.
Advevtentiën van \?ó regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
A-ünouces uit Duitschlaud, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
J V*
Gedeputeerden-Spoorwegmannen
Eindelijk
Wat reeds voor lang had moeten ge
beuren, ia thans een feit geworden. De
heeren Westerwoudt en Roëll hebben ont
slag genomen als leden van de Gedepu
teerde Staten van Noord-Holland. .
De heer Westerwoudt in een schrijven
als volgt:
AMSTERDAM, 9 Juni 1002.
»Aan de Prov. St. v. N.-IIoUand.
Ingevolge Art. 50 van de Provinciale
Wet, heb ik de eer u kennis te geven,
dat ik, met ingang van l Juli e. k., mijn
ontslag neem als lid van Gedeputeerde
Staten van N.-Holland.
Gedurende meer dan veertig jaren door
u aangewezen om deel uit te maken van
het College aan hetwelk het dagelijksch
bestuur van de Provincie is opgedragen,
meen ik dat thans voor mij de tijd is
aangebroken om mijne betrekking neder
te leggen.
De blijken van welwillendheid en ver
trouwen, die ik gedurende dat lange
tijdsverloop uit uwe Vergadering zoo ruim
schoots heb mogen' ontvangen, stemmen
mij, bij het verlaten van den werkkring
die ik als mijn levenstaak heb beschouwd,
tot groote erkentelijkheid. Aan N.-Hollands
bloei blijven mijne beste wenschen ver
zekerd."
De heer Roëll in deze bewoordingen:
25 Juni 1902.
»Bij deze heb ik de eer .H. E.G.
kennis te geven dat ik mij verplicht acht
de plaats door mij ia het College van
Gedeputeerde Staten bekleed, ter beschik
king te stellen van de Provinciale Staten
van dat gewest en mitsdien met 7 Juli e.k.
mijn ontslag neem uit genoemde betrekking.
Metde meest verschuldigde hoogachting."
De heer Westerwoudt drukt zich on
dubbelzinnig uit. Hij gaat heen hij
neemt afscheid. Een brief zooala het
behoort De heer Roëll door de daad van
den heer Westerwoudt gedrongen, heeft
nog zestien dagen noodig gehad om tot
een besluit te komen; hij houdt een slag
om den arm, stelt zijn zetel slechts 'be
schikbaar", spreekt geen enkel woord van
afscheid; als wilde hij zeggen: daar be
staat nog wel een kansje dat men mij- er
weer inzet.
Dat is jammer, want hierdoor gaat de
aardigheid van de ontslagname er voor een
goed deel af, terwijl de positie, ook al
werd zij door een stemming bevestigd, op
den duur niets houdbaarder zou zijn ge
worden. Immers, neem voor een oogenblik
aan dat de invloed van de H. IJ. S. M.
en de met haar verbonden mogendheden
groot genoeg zou zijn, om zelfs nu nog
een herbenoeming door de Staten mogelijk
te maken, het feit, dat buiten zekere
kringetjes het Nederlandsch publiek de
combinatie van ijverig werkzaam lid van
den Raad van Beheer der H. IJ. S. M.
en van Gedeputeerde der provincie
NoordHolland onverdedigbaar acht en dus ver
oordeelt, is op geen enkele manier weg te
nemen. Zijn hernieuwde benoeming tot
en aanvaarding van het Gedeputeerdeschap
zou hem slechts te meer doen dalen in
de waardeering van hen, die meeoen dat
vooral de eerste mannen des lands, die
een naam hebben op te houden en anderen
een voorbeeld te geven, allerminst te kort
mogen schieten in een streven tot ver
hooging der publieke moraliteit, welke
zeer zeker vordert, dat men niet als
regeeringspersoon optreedt, wanneer men
zelf belangen heeft te vertegenwoordigen,
die vaak in strijd kunnen verkeeren met
het algemeen belang.
Nu wij reeds herhaaldelijk onze stem
hebben doen hooren, ter ontbinding van
dit monsterverbond, een verbond van
spoorwegbelanghebbende en gedeputeerde,
en zulk een te samenvoeging van per
soonlijk en van algemeen belang bestreden
hebben in naam der publieke moraliteit,
willen wij nogmaals enkele feiten in her
innering brengen, die daarbij besproken
moesten worden. Niet om personen te
treffen, maar wijl wij ten zeerste er van
overtuigd zijn, dat in een land, waar het
kan voorkomen, dat een provincie in
belangrijke mate geregeerd wordt door
gedelegeerden der machtigste spoorweg
maatschappij, die zelf steeds belangen in
dat geweest heeft te behartigen, het besef
van hetgeen betamelijk is ten opzichte
van het openbare leven reeds zeer ver
zwakt moet zijn; en dat zulk een toestand,
jaren lang geduld, op den duur aanlei
ding moet geven tot politiek bederf ook
in andere kringen, nu in onzen tijd, onder
de zoogenaamd aanzienlijken al evenzeer
als onder de minder bedeelde klassen elk
terrein, waarop buit valt te behalen, met
voorliefde wordt gezocht. Zulke toestanden
blijven niet zonder gevolgen. Nietwaar,
wanneer een man als Roëll een dubbel
zinnige regeeringspositie niet beneden ,zich
acht, zij die zich tot de elite rekenen, niet
schromen zulk een houding te verdedigen,
wie der mindere goeden zal zich dan nog
verder er over bekommeren of zijn positie
wel zuiver zij, en tot welke verslapping
van de tucht in het regeerderskamp moet
dit niet leiden?
Men herinnere zich maar, hoe vroeger de
heeren Schorer, commissaris der Koningin,
Westerwoudt en Roëll gedeputeerden
maar tevens commissaris of lid van den
Raad van Beheer der H. IJ. S. M. de
voordrachten omtrent subsidie-aan vragen
van spoor- of tramlijnen, waarbij ook
de H. IJ. S. M. op de een of andere
wijs belang had, voorbereidden, ja zelfs,
voor zoover mogelijk, daarover stemden, tot
men in 1897 het beleefde, dat een sub
sidie-aanvraag naar den wensch der
H. IJ. S. M. werd goedgekeurd met 35
tegen 32 stemmen, onder deze opmerke
lijke omstandigheid, dat tot de 35 voor
standers behoorden vier H. IJ. S.
M.mannen, de heeren: Westerwoudt, Roëll,
Boissevain en Hartsen; zoodat die voor
dracht verworpen zoude zijn geweest, indien
de H. IJ. S. M. als tweevoudig Staten-lid
en tweevoudig gedeputeerde-lid niet voor
haar eigen belang was opgekomen!
Zelfs in een collegie van boeren of
buitenlui zou men zoo iets niet hebben
aangedurfd, of, indien wel, dadelijk ware
er een oppositie ontstaan, de oorzaak mis
schien van een veete voor vele jaren.
Maar in Haarlem gaat dat uitstekend.
Daar zitten de mannen van naam, n
voor n den kiezers aanbevolen als be
kwaam, trouw, eerlijk, karaktervol enz.
enz. en vier hunner stemmen voor hun
eigen zaak, zonder zich ook maar
eenigszins daarover te verontschuldigen; trou
wens ze werden daartoe niet eens opge
roepen want de heele vergadering
duldde zulk een stemming zonder ook
maar 't geringste woord van protest; zoo
ver was men reeds gekomen. De tucht
over elkaar de tucht over zichzelf had
men verloren . . . zelfs de meest gewone
kieschheid nam men niet meer in acht.
Van dat tijdstip af hebben wij met allen
nadruk er op aangedrongen een eind te
maken aan zulk een vicieusen toestand.
Toch moest eerst de geschiedenis met de
Holl. Elec. S. M. komen, zouden het pu
bliek en de Staten-leden met ernst aan
het onvermijdelijke eener wijziging denken.
Het feit dat de Holl. Elec. S. M. enkele
dagen, nadat haar voor den aanleg der zoo
genaamde Haarlemmermeerlijnen, de sub
sidie van f 500.000 verleend was, in het
bezit der H. IJ. S. M. overging, bracht
de positie van gedeputeerde-lid-van-den
Raad-van-Beheer opnieuw ter sprake.
Het zal onnoodig zijn deze zaak nogeens
hier in onderdeelen uiteen te zetten.
Als hoofdpunten zij herinnerd, dat in
1897 tusschen den heer Sanders met de
H. IJ. S. M. onderhandelingen zijn ge
voerd over samenwerking voor den aanleg
van den lokaal-spoorweg Amsterdam
Haarlem, welke zijn afgesprongen op den
eisch der H. IJ. S. M. dat die spoorweg
zou uitloopen in het bestaand station te
Haarlem; en hoe hierop een strijd van
belangen tusschen Holl. Elec. S. AL en
H. IJ. S. M. is gevolgd, die in 1901
eindigde met den verkoop der Electribche
aan de H. IJ. S. M. Ondanks dezen
belangenstrijd bleven de heeren W. en R.
leden van Gedeputeerde Staten, bleven
in dat college de zoogenaamde commissie
van Waterstaat vormen, bereidden als
zoodanig de voordrachten voor hunne con
currente de H. Elec. S. M. voor, en stem
den eindelijk voor de ? 500.000 subsidie.
Men kent voorts de clandestiene, gerucht
makende wijs, waarop de bankiers der
Holl. en der Zuid Holl. Electr. maat
schappij deze beide ondernemingen aan de
H. IJ. S. M. verkochten, tot welker Raad
van Beheer de beide Gedeputeerden bleven
behooren.
Waarlijk het mag overbodig heeten nog
eens in 't breede te beboogen, dat bij de
uitwerking, bij de beoordeeling, bij de
voorbereiding van spoor- en
tramwegplannen in de provincie Noord-Holland
geen partijdiger menschen zijn aan te
wijzen dan leden van den Raad van
Beheer, of commissarissen der H. IJ. S. M.
Natuurlijk, dit geldt dezen mannen aller
minst tot grief, maar zulke personen
zitting te doen hebben, te doen behouden
in een Bestuurscollege, dat uitsluitend op
het belang van de Provincie heeft te letten,
en dat nogal als leden eener Commissie
van Waterstaat... waarlijk alleen in het
aan coterie-geest zoo rijke Amsterdam
kon men dit uitvinden, en in Haarlem
mocht dit bestaan.
Heeft drang van buiten de beide heeren,
overigens zoo verdienstelijke leden der
maatschappij, er toe gebracht hun ontslag
te vragen, of is althans de heer Wester
woudt door eigen inzicht gekomen tot zijn
besluit? Wij weten het niet, maar waar
schijnlijk heeft de procedure door den heer
Sanders aanhangig gemaakt om den ver
koop der aandeelen Holl. Elec, Sp. Mij.
te doen vernietigen, den heer Westerwoudt
tot de overtuiging gebracht dat de ver
tegenwoordigers eener Maatschappij, die bij
een zoo onverkwikkelijken strijd betrokken
zijn,toch geen gedeputeerden kunnen blijven.
Ons dunkt, reeds van het oogenblik af, dat
de bankiers den zoo algemeen gegispten
verkoop der beide Eleotr. Maatschappijen,
in 't geheim, buiten de besturen dier Maat
schappijen om hadden bewerkstelligd, en
dus de H. IJ. S. M. op die wijs eigenares
harer concurrente was geworden stonden
de heeren Westerwoudt en Roëll, als ge
deputeerden en leden van den Raad van
Beheer der H. IJ. S. M., voor de keus ...
voor een dier beide betrekkingen te be
danken.
Mochten zij al persoonlijk de mede
verantwoordelijkheid van dien koop willen
dragen als leden van den Raad van Beheer
der H. IJ. S. M., het was toch bedenke
lijk in hun gedeputeerdeschap de schaduw
van zulk een affiire mede ia het Provin
ciaal gouvernementsgebouw te dragen
niet waar, daar hoort zij niet thuis.
Hoe dit zij, ons doet het genoegen, dat
de vraag omtrent de gepastheid dezer
cumulatie van gesalarieerde en beloonde
betrekkingen nu eens ernstig aan de orde
is gesteld.
Dat men toch voor goed dit kwaad
uitdrijve. De Gedeputeerde c", de Provinciale
Staten van Noord-Holiand raogen xich tot
hetpeil harer zusteren verheffen. Waarom
zouden juist zij een voorbeeld geven ten
nadeele van de zoo onontbeerlijke zuiver
heid van zeden ten opzichte van Vertegen
woordiging en Bestuur ?
Is het niet al erg genoeg, dat in de
Prov. Staten, ook na het ontslag van
Westerwoudt en R'iöll, vier als Gedepu
teerde bestuursleden de" H. IJ. S. M.
zijn gezeten, omgeven van de noodige
personen uit hun kring; zooals er dan ook
in 1897 vier spoorwegmanneH tegelijk over
een spoorwegsubsidie konden stemmen. Dat
althans het college van gedeputeerden
geheel onttrokken worde aan den
rechtstreekschen invloed van dit machtig lichaam ;
machtig ook, waar haar eigen vertegen
woordigers ontbreken.
Zuivere men dezen toestand. Het is
voor den goeden naam van ons gewestelijk
bestuur en van verschillende personen
meer dan tijd. En hoe zou men dat beter
kunnen doen, dan door het college van
Gedeputeerden thans zóó samen te stellen
dat elke gedachte aan de bevordering van
persoonlijke of coterie belangen daarbij uit
gesloten is. Wij hebben hier in Amsterdam,
men kan zich daaromtrent bij den
tegeawoordigen Commissaris der Koningin, den
vroegeren burgemeester der hoofdstad, den
heer v. Tienhoven, informeereh, zijn vriend,
de toenmalige wethouder Mr. Roëll, zal het
zich almede herinneren een tijd gehad,
waarin de meerderheid onzer vroede mannen
allesbehalve vrij scheen van een zekeren club
geest, onder den invloed van in den Raad
vertegenwoordigde lichamen; het was in
de dagen, dat de quaesties niet van de
lucht waren! Maar .i door een minder
eenzijdige samenstelling van den Raad,
n door een betere bezetting van het
Dagelijksch bestuur, mocht men, helaas,
eerst na het vertrek van Mr. v. Tien
hoven dezen treurigen toestand te boven
komen. Thans zijn een zeker soort van
ergernissen voor goed geëindigd.
Waarom zou men bij onze Staten niet
iets dergelijks kunnen bereiken ?
Gebruike men de gelegenheid thans en
kieze men voor het College van Gedepu
teerden twee leden, die nu eens geheel en
al verstoken zijn van spoorweg-relaties;
geen bestuursleden, geen commissarissen,
geen boezemvrienden, geen geparenteerden
want het bloed kruipt waar het niet
gaan kan! mannen liefst uit kringen,
ver verwijderd van die, welke den
boventoon voeren in spoor- en
tramwegzaken. En wil men het College van
Gedeputeerden nog verder hervormen
tot een bestuurslichaam, dat onpartijdig
en niet eenzijdig de gewestelijke belangen
voorstaat, en toezicht houdt op de hande
lingen der gemeentebesturen welnu
vervangt den heer Westerwoudt door een
katholiek en den heer Roei door een
antirevolutionair; zoo zult ge niet alleen alle
verdenking van cöterie-geest wegnemen,
maar tevens een voorbeeld geven aan
andere provinciën, waar een nieuwe meer
derheidspartij ook den liberalen heeft recht
te doen.
En is het eenmaal zóó ver gekomen, dan,
wij twijfelen er niet aan, of weldra zal een
nieuw schrijven de Pro v. Staten bereiken; een
van de heeren Jan Boissevain, Westerwoudt,
Rjëll, Sanders en misschien nog enkele
anderen,' die kennis geven van hun besluit
om uit de Staten te treden, wijl zij, ge
dachtig aan het woord van den eerst
ondergeteekende, dat de Prov. vertegen
woordiging evenals de vrouw van Caesar,
niet verdacht mag kunnen worden als
direct of indirect verbonden aan het beheer
van een spoorweg- of tramwegmaatschappij,
niet den schijn op zich willen laden van in
j hun eigen belang een plaatsje te begeeren
in den Raad der onpartijdigen.
Wil men echter dezen kant niet uit,
maar den bedorven toestand bestendigen, en
daardoor, gelijk dan steeds het geval is, hem
nog verergeren, men verschuift slechts
het tijdstip der crisis; want hetgeen in
onze Staten voorvalt heeft nu eenmaal
het gezond verstand, het gevoel van kiesch
heid en betamelijkheid te zeer gekwetst, om
niet weidra tot een beweging onder de
kiezers te leiden, die zeker hardhandiger
recht zullen oefenen, zoodat een
zelfexecutie, hoe pijnlijk ook, toch nog ver
kieslijk moet zijn.
De Waalwyksehe subsidie.
De Standaard, alleen het slot onzer be
schouwingen over de Waal wij ksche ge
schiedenis haar lezers voorleggende, laat
daarop volgen:
»Onze lezers, die den schoolstrijd uit ervaring
kennen, zullen zeker bij Let lezen van deze
woorden wel eens denken: Hoe is het mogelijk
dat deze nuchtere redeneering na ook niet door
de Vrijzinnigen al jiren gsleden op onderwijs
gebied werd toegepas,".
We zoulen hieruit moeten opmaken,
dat zij het geheele artikel niet gelezen
heeft, hoe anders zou zij hebben kun
nen vergeten haar lezers tevens mede te
deelen, wat wij even te voren hadden ge
schreven :
«Nietwaar, de groote grief van de
antirevolutionairen is steeds geweest, dat zij
moesten bijdragen voor kerken en onder
wijsinstellingen, welke zij uit den Booze
achtten. Onbillijk heette dat; onbillijk was
het ook naar onze meening, en zoo heb
ben wij van den beginne af met hen
medegestreden om ten opzichte van kerken,
kerkelijk en wereldlijk onderwijs, aan deze
soort van onrecht en dwang, die wat al
te zeer aan gewetensdwang doet denken,
een eind te maken."
Is dat nu wel een geoorloofde manier
om zich van onze beschouwingen af te
maken, of ze haar beteekenis te ontnemen ?
Steeds hebben wij hetzelfde beginsel als
de Standaard voorgestaan en daarom
hadden wij recht Dr. Kuyper te verwijten
dat hij zijn beginsel, ook ons begin3el, heeft
verloochend.
Nu moet men de Standaard hooren in
een ander artikel :
»Het vermakalijkst bij heel deze q laestie is,
dat er heusoh nog organen der pers worden
gevonden, die pijlen afschieten niet op den Ge
meenteraad van Waalwijk, en niet op de Ge
deputeerde Staten van Noord-Brabant, en niet
op de Grondwet en de Gemeentewet, maar
op .... Dr. Kuyper, d. i. op den man die «eer
dan iemand anders tegen deze krenking van het
overtuigingsiecbt geijverd heeft.
Lsat men, om Dr. K. te tuffen, eerst
aantoonen, dat ooit door een liberaal Minister een
besluit gelijk aan dit, vernietigd is, en vernie
tigd op steekhoudende gronden.
jEu laat men, om dat te kunnen doen, be
ginnen met van het Waalwijker-besluit zelf
kennis te nemen en kennis te nemen van wat
vroeger in deze materie verhandeld is.
»Met algemeene phrases vordert men hier
geen stap".
Waarlijk dit heeft iets al te veel
van brutaliteit, zij ze dan ook te veront
schuldigen, wijl ze, zooals zoo menigmaal
bij den zwakken sterfling, voortkomt uit
verlegenheid.
Is het een phrase als men zegt: Dr.
Kuyper heeft zijn antirevolutionair leven
lang dergelijke «ubsidiën voor onbillijk
d. i. uit den booze verklaard, en nu rang
schikt hij die onbillijkheid onder 't alge
meen belang. Dat mocht bij niet doen
tenzij GEDWONGEN, gedwongen door de
wet. Maar wie is in staat zulk een dwang
aan te toonen ? Niemand. De Standaard
zelf heeft nog geen woord geschreven, dat
iets meer dan een phrase was, geen
enkel zakelijk betoog. En wie is daar
toe meer gehouden dan Kuypers vroeger
orgaan ? Kom dan eindelijk eens met wets
artikelen, die dwingend zijn!
L-m* m?n, om Dr. K. te treffji', eerst
aantooner, dat oo!t door een liberaal Minister een
besluit gelijk san dif, vernietigd is, en vernie
tigd op st ekhoudende gronden". ^
Nu zullen de liberalen, die steeds door
de anti-revolutionairen aan de kaak zijn
gesteld als niet met billijkheid de wetten
toepassende het bewijs moeten leveren
dat de liberale onbiltijkheid een
antirevolutionaire billijkheid voor Kuyper was, uit
kraelit der wet.
't Wordt al te belachelijk vraag het
den anti revolutionairen Lohman maar l
De zaak-Havelaar.
Het Handelsblad gaat voort, met mij den
waanzin toe te dichten, dat een landsambt
oavereenigbaar is, met het lidmaatschap
van een der beide Kamers.
Het blad (,29 Juni jl., Ochtendblad,
Ie blad) schrijf c:
«Ware, volgens de ruimere opvatting van
«mr. Levy, elk ambtenaar wiens jaarwedde
«is uitgetrokken in welke afdeeling van
«een begrootingshoofdstuk ook, volgens het
«Kon. besluit van '08 te beschouwen als
«behoorende tot een der departementen vaa
. «algemeen bestuur, dan zou de geachte
«procureur-generaal bij het Gerechtshof
«alhier al sedert het eind van 1891, toen
«hij zitting nam in de Eerste Kamer, zijn
«ambt onwettig verder hebben uitgeoefend.
«Dit heeft mr. Levy tot dusver niet
«beweerd, en toch zou het uit zijn
op«vatting volgen."
De woorden: »tot dusver" zijn onbe
taalbaar!
Is de zaak, die het blad verdedigt, zóó
zwak, dat het behoefte heef t aan dergelijke
enormiteiten ?
Ik zal nu, nog eens, voor hen, die lezen
kunnen,?en willen, het punt in kwestie,
verduidelijken.
De koning stelt ministerieele departe
menten in (Art. 77 Grondwet.;
Een departement is een ideëel onderdeel
der huishouding v"an Staat. Ideëel, want
gewest eu gemeente zijn reëele, plaatselijke
onderdeelen dier huishouding.
Men is landsambtenaar, wanneer men,
als zoodanig aangesteld, in bedoeld onder
deel, werkzaam is.
Men is ambtenaar bij een departement,
wanneer men,
BOVENDIEN,
deel uitmaakt van den staf, dien de
minister, hoofd van het departement, be
hoeft, ten einde in den dagelijkschen dienst
te voorzien.
Heel imposant ziet dit weinig ingewikkeld
betoog er niet uit. Toch zal ik het be
waren, voor het geval de lust rrij eens
bekruipen mocht, aan dit onderwerp, een
kinderboekje te wijden.
Met deze, niet omvangrijke bagage, gaan
wij op reis en vinden:
vooreerst, Art. l van het K. B. van
5 Februari 1868 Stbl. No. 18 luidende.
«Bezoldigde landsambtenaren,
behoo«rende tot de departementen van algemeen
«bestuur, het lidmaatschap van een der
«beide Kamers van de Staten-Generaal
«aannemende, zijn daardoor van rechtswege
»van de waarneming van hun ambt
ont«heven van het oogenbiik af, dat zij, als
«lid der Kamer, zitting hebben genomen
»en tot het oogenblik toe, dat zij ophouden
»lid der Kamer te zijn.
«Hun wordt, zoolang hun lidmaatschap
»der Kamer en hunne bovenbedoelde ambts
betrekking voortduren, een
verloftrakte»ment toegestaan, gelijkstaande met de
«helft van de bezoldiging, die zij laatstelijk
«genoten hebben."
De woorden: «van rechtswege"
beteekenen, dat het ambt niet eindigt, krachtens
nu gegeven koninklijke beschikking, maar,
dat het feit zelf van het zitting nemen,
als lid der Kamer, aan het ambt een
einde maakt.
Wat »verloftractement" beteekent, be
hoef ik niet uiteen te zetten. In Nederland,
rekent men, over het algemeen, vrij goed.
Ieder weet dus, dat, bijaldien het
tractement ? GOOO bedraagt, krachtens
«verloftractement'', daarvoor, ?3000 genoten wordt,
terwijl de wederhelft in de schatkist blijft.
Wij vinden:
in de tweede plaats, den heer Havelaar,
die, tot lid der Eerste Kamer gekozen,
desalniettemin en nochtansevenwel, voort
gaat, zijne functiën, als directeur-generaal
van Posterij en Telegrafie, waar te nemen
comme si de rien n'était. Wien bet lust,
die zal kunnen ontwaren, dat de heer
Havelaar, in laatstgemelde zijne hoedanig
heid, al of niet gehoor verleent, bevelen
geeft, dienstbrieven uitvaardigt, instructies
vaststelt, in n woord, zich gedraagt, als
bestond het organiek K. B. niet.
Ik heb die verhouding: wetsschennis ge
noemd, en beweerd, dat iemand, in de be
grooting van een departement, gequalificeerd