De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 13 juli pagina 1

13 juli 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1307 DE AMSTERDAMMER A°. 1902. WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOBF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p- post f 1.65 Voor Indiëper jaar . mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0-121/» Kt bind U TerVrijgbamr Kiosk 10 Boulevard des C»pucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 13 Juli. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f O.A) Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V Di VAK VERBE EN VAN NAEI-J: Verslag van de Staten van Noord-Hol land. De buitengewone leden van den centralen gezondheidsraad, door dr. G. W. B. Een Siaat met den Bfibel, door 3. ?&... Helper Sesbrugger. Mr. v. Hall en de onderwijzers. Nog een uitgestelde kroning Signalementen nit den Utrechtschen gemeenteraad, door Jan van 't Sticht, (met portret.) SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Meerdere beperking van Kinderarbeid, I, door P. K0NST EN LETTEREN: Mozitkbeoordeelingen, door Ant. Averkamp. In ' het Musenm van Kunstnijverheid te Haarlem, «(oor L. Lacomblé. Een Italiaansch psycholoog, door W. G. van Nouhuys. Monna Vanna, II, (Slot), door A. Snnier. Langs de Wegen, door StQn Strenvels, beoord. door J. Keddinginu Marianne, door J;. Tersteeg, beoordeeeld door v. H. De verontreiniging der openbare wateren, door dr. J. W.: Jenny Wt-yerman, beoordeeld door ds. H. P. Kapteyn. Tabak en rooken, door dr. v. d. Plaats. FEUILLETON: De Dolle", V, door 3. F., de Witt. RECLAMES. VOOB DAMES: Eigenlijk nog barbaren, door C. de J. van B. en D. Een Hollandsen vronwen-thnis, door Vronwke. Kinderspel, door De ongenoemde Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJES: Zonnedauw. Eene Zomergeschiedenis, door' B. Westenberger. Ode aan de Kalversttaat, door H v. d. Gonde. INGEZONDEN. ADVEBTENTIEN. «nmlliiiinmiiiiiiiiiiiil Verslag van de Staten ran Xoord-Holland. Wij laten hier volgen het verslag van het gesprokene in de zitting der Staten van Noord-Holland, over de ontelagname van de heeren Westerwoudt en Roëll, gelijk dit in het Handelsblad voorkwam. De heer Da Vries vraagt naar de motie ven, die tot het bedanken der beide heeren hebben geleid. Te meer stelt spr. er prijs op, omdat hij weritchte te weten of hetgeen in de vorige ver gadering door spr. is gezegd en gevraagd, met deze ontalagname in verband staat. De beer Röell antwoordt: Er is inderdaad verband tusschen besprekingen in het najaar en de interpellatie van Mr. De Vries, die geen slot beeft gehad, en dit ontslag. De vergadering achtte het toen niet noodig een motie aan te nemen, en ik van mijn kant heb gemeend dat er niets gebeurd was dat mij kon nopen om een meer stellige uitspraak te vragen en dat ik bovendien de uitnoodigicgen die buiten deze vergade ring tot mij gericht werden, met stilzwijgen kon beantwoorden. Ik zou daarop dan ook niet zijn teruggekomen, indien zich niet een ander feit had voorgedaan, nl. het bedanken van den heer Westerwoudt. Welke motieven bij daar voor ook l ad, en welke woorden hij daartoe be zigde, het was mijne overtuiging dat uu iet spelletje opiieuw zou beginnen en dezelfde uitnoodigmgen nog sterker dan vroeger zouden wor den herhaal). Die overtuiging werd niet alleen vervuld maar zelfs overtriffan. Reeds is gevraagd: daar gaat numero ei n, waar b'ijft nu nummei 2 ? EQ toen ik mijn schrijven inzond, voegde men, daarbij : daar beeft bij 16 dagen voor noodig gehad, dat is veel te lang, Zonder dat de heer Wetterwoudt daartoe de minste aanleiding gaf, heeft men uit zijn bedanken het bewijs geput, dat mijn heen gaan was het voldoen aan de publieke opinie. Tegen deze meening wensch ik in verzet te ko men en aan de vergadering te vragen of er wij ziging gekomen is in het vertrouwen dat ik altijd genoten heb. Is het antwoord op die vraag ont kennend, dan zal ik gaarne deze betrekking ver der blijven waarnemen. Doch zoo cie*, dan wil ik niet meer twee jaar bouwen op een vertrou wen dat ik niet meer heb. ;n heer Moutbaan moet na het gesprokene door de heeren De Vries en Röell iets van het hart, dat bij ter voorkoming van misverstand wenscht te zeggen. In achting en waardeering, in erkenning van de vtrJiensten des heeren Röell, doe ik, zegt spreker, voor niemand onder. Maar het komt mij voor, dat hit hier niet is een personenquaestie, maar eene van beginselen. En in die meening ben ik versterkt door hetgeen de heer Röell hieft gezegd. .Deze heeft gevraagd, heeft een uitaoodiging gericht aan.de Prov. S'aten, om a's het ware hun sanctie te geven i p de vereeniging der functiën van lid der Gedi puteerde Staten en lid van den Raad vnn Beheer van het jïoll. Spoor. Die sanctie nu, ook waar het geldt een uitnemende persoonlijkheid als de heer Rösll, kan ik nit t geven. Gaarne onderschrijf ik de woorden van den heer Ferf, dat ons eigen ge weten, orze eigen overtuiging ons den meter moet aanleggen. Ja, maar hij die een hooge plaats in neemt, die met gtzag bekleed is, moet den scly'n vermijden, moet zorgen dat derden de overtuiging hebben dat beslissingen worden getomen en inlichtingen worden verstrekt met onbe rangen oor Jee', onafhankelijk en zelfstandig. En waar nu, tot mijn vreugde en niet tot mijn verdriet, het Hol!. Spoor in deze provincie is het voornaamste vervoermiddel en dus verschillende aanrakingen zijn tusschen het Dag. Bestuur en het Holl- Spoor met de gemeentebesturen, ('aar kan botsing komer. De waarneming nu van beide betrekkingen in n band getft het publiek niet de overtuiging dat onafhankelijk wordt geoordeeld en uitslui tend wordt gehandeld in het be.'acg der provin cie Het gezag mDet met terzijdcstelling van b:ginstlen worden hoog gehoude", LU de Staten een uitspraak moeten doenDe heer Heemskerk herinnert dat hij het niet altijd met Gedeputeerde S: aten eens is geweest en daarom stelt bij er prijs op te zegeen dat hij met zeer groot leedwezen den heer Westerwcudt ziet vertrekken om zijn uitstekende diensten aan de provincie bewezen (applaus-) en dat, mocht ook de heer Röell dit college ver laten, wij in hem een uitnemend lid zouden verliezen, dat met groote eerlijkheid de zaken der provincie heeft behartigd. Daarom wil hij ook dat vertrouwen aan den beer Röill niet ont houden. Er is toch in de verhoudingen niets veranderd. Men moet, zeide de beer Mouthaar, den schijn vermijden ; maar waar men een uit spraak moet doen, daar moet men niet rekenen met den schijn, maar met de werkelijkheid. De cumulatie van betrekkingen hebben de Statrn geweten en spr. kent geen lid der S'aten die niet de etn of andere betrekk-'ng beeft. Dit moge nu eenige inconveniënten met zich brengen, het correctief daartegen is een zuiver geweten. Liat men, zegt spr., daarnaar strevt n. Er is niets gebeurd waardoor de heer Röell het vertrouwen heeft verlorer, maar de heer Röell is wel be schuldigd {teekeu van ontkenning) In de pers campagne was die beschuldiging hoofdzaak en spr. betoogt dat die bewering als zouden de heeren van hun lidmaatschap van Ged. Staten misbruik hebben gemaakt, zeer onwaar is ge weest. De Staten mogen nu ook den schijn des kwaads niet op zich laden, alsof zij aan die beschuldiging waarde hechten. De beer Westerwoudt protesteert tegen de woorden van den beer Mouthaan; de wet geeft aan de met het iidschap van Ged. Staten nietvereenigbare betrekkingen; de beer Mouthaan mag daar nog niet een paar bijvoegen. Spr. ge looft dat het geheugen den heer Mouthaan parten speelt; bij herinnert aan verschillende tpoorwegen, trams, bruggen door hem verdedigd, terwijl zij niet in het belang van het Holl. Spoor waren. Nu durft de heer Mouthaan spreken van den schijn des kwaads. Ik weet niet of de heer Mouthaan in het verleden heeft gezien. Bovendien wat gebeurt hier dagelijks F De beer Boissevain vraagt van de staten een groote sub sidie voor zijn maatschappij die het ijs uit onze kanalen haalt [ wanneer men aanneemt dat in de toekomst geen andere leden zullen mogen zitten dan die geen andere betrekkingen hebben, dan doen de Staten een verkeerd werk en zou men door een kunstmatig opgezette beweging mannen voor de provincie zien verloren gaan die men zoo zeer noodig heeft. De heer Mouthaan zegt van die kunstmatig opgezette beweging niet te hebben gesproken. Zijn eerlijke overtuiging doet niets te kort aan de achting en het respect dat hij voor de heeren Westerwoudt en Röall koestert. Maar waar gevraagd wordt of er vereenigbaarheid is van de functiëu als lid van Gei. Staten en van den Raad van Beheer van het Holl. Uieren Spoor, en omdat hij het gezag wil hoog houden, daarom antwoordt bij ontkennend. De heer Westerwoudt acht het wel een won der, dat de heer Mouthaan eerst nu tot die overtuiging komt, nadat de beer Rösll 25 jaar lid van Ged. Staten is geweest. De heer De Vries meent dat de heer Monthaan de zaak verkeerd stelt. De heer Mouthaan zegt: de twee betrek kingen zijn onvereenigbaar, afgescheiden van de personen. Spr. zegt: er is bezwaar tegen de vereenigbaarheid, maar Goddank ! leven er in deze provincie personen, die getoond hebben zoo hoog te staan dat geen bezwaar is in de vereeniging. En indien de heer Rö.ll de belangen der pro vincie wel heeft verwaarloosd, dan verdient hij niet de achting die de heer Mouthaan zegt hem toe te dragen (app!au<). Mr. Van Hamel spreekt ook als zijn meenirg uit, dat in theorie die funct.ën niet vereenigbaar zijn. Maar staat men tegenover personen die gedurende 20 of 30 jaar hun krachten hebben gegeven voor de provincie, dan wil spreker geen theoretisch votum maken tot een votum dat hen persoonlijk trtlL'U zou. Dit standpunt wil spr. handhaven. Daarna wordt tot stemming overgegaan. Het spelletje. Is het wel noodig, nog een commentaar op 't bovenstaande te schrijven ? Den heer Roëll is als gedeputeerde ten laste gelegd: lo. dat hij in 1897 met drie H. IJ. Sp.mannen heeft gestemd vóór een voordracht ten bate der H. IJ. S. M., die zonder hun stem verworpen zou zijn; 2o. dat hi;, gedeputeerde, tevens lid van den Raad van Beheer der H. IJ. S. M., in deze laatste kwaliteit daadwerkelijk deelnam aan onderhandelingen met de H.E.S.M., en over de plannen dier Maatschappij, in zijn eerstgenoemde kwaliteit, mede beslissingen heeft genomen; 3o. dat hij de H. E. S. M. die jaren lang met de Staten van Noord-Holland over haar plannen heeft gehandeld, eindelijk ge reed is, en van subsidie voorzien, als concurrente heeft helpen koopen. Immers, zijn lidmaatschap van den Raad van Be heer, tot heden niet geëindigd, doet hem mede de verantwoordelijkheid dragen voor deze affaire; 4o. dat hij niet alleen den aankoop dier concurrente door de H. IJ. S. M. het f t goedgekeurd, maar ook, blijkens zijn voort durend lidmaatschap van den Ilaad van Beheer der H. IJ. S. M., zijn zegel heeft gehecht aan een dading, in 't geheim, bui ten het bestuur der H. E. S. M. om, waar mee hij vroeger had onderhandeld. Wij laten de qualiücatie dezer daad aan eiken onpartijdige over, zelfs aati Mr. Heemskerk en Prof. v. Hamel! het is ons genoeg het feit op den voor grond te stellen, dat Mr. Roëll, na in de duidelijkste bewoordingen deze aanklacht gelezen te hebben, zich de houding geeft als behoefde hij zich daarvan niets aan te trekken, wijl iemand, die hem op dezen grond ongeschikt verklaart, er eenvoudig op uit is om een «spelletje" te spelen. Verbeeld u een man met den naam van Roëll, oud-wethouder der hoofdstad, ge deputeerde van Noord-Holland, die zóó weinig besef heeft van de waarde aan zuiverheid van zeden in 't publieke leven te hechten, dat hij zich zelfs niet voor stellen kan, hoe iemand in allen ernst ten deze iets hooger durft begeeren dan hij, Roëll, als gedeputeerde-spoorwegman, in zijn exempel te bewonderen bood. Welk een zelfkennis! Welk een waardeering van andersdenkenden l Is dat nu de ver dediging van een man van karakter? Een verdediging, die alle feiten,welke hem treffen, links laat liggen maar alleen de be doeling van bestrijders in verdenking brengt... Nogeens : Gij die zoo handelt, draagt den achtbaren naam van... Roëll! Het spelletje dan is gespeeld, en wat had bet ten gevolge? Allereerst, dat in de plaats van Wester woudt iemand gekozen werd, vrij van spoorweg-relaties, al ontbrak decandidaat van de spoorwegzijde niet. In de benoe ming van den heer v. Tienen zien wij een verbetering van den toestand, daartoe indirect medegewerkt te hebben strekt ons tot voldoening. En de heer Roëll werd gekozen met twee derde der stemmen. Zes en twintig leden der Staten speelden, om Roell's term te bezigen, met ons mé. Een derde der leden, zei dus: om uw lidmaatschap van den Raad v. Beheer der H. IJ. S. M. zouden wij u als gedepu teerde liever daar niet zien zitten. En van de 49, die Roëll niet wilden verwijderen, w «s er een die openlijk uit sprak : gij behoort daar niet, maar nu gij er 20 of 30 jaar hebt gezeten, zullen wij u niet persoonlijk treffen Hoevele van de 49 werden door die zelfde gedachte geleid? Immers was het voor een groot aantal leden der Staten een zeer moeilijk geval. Gedurende vele jaren hadden zij er toe meegeweikt Jhr. Ryëllen den heer Westerwoudt, nogal samen, tot gedeputeerden te maken, en door thans hun stem te onthouden, zouden zij zichzelf moeten bekennen, reeds herhaaldelijk en tal van jaren hun plicht te hebben verzuimd. Velen moesten alzoo het kwaad nu maar goed heeten. Zoo immers redden zij den schijn. Voorts waren er die hun eigen positie met die van den heer Roëll vergelijkende, huiverig moesten zijn streng recht te oefenen ; afgescheiden dan nog van het feu, dat de liberalen, afkeerig van de verkiezing van een anti revolutionair of katholiek, geen geschikten tweeden kandidaat wiaten aan te wijzen. Ook de politiek had iets te zeggen bij Roëll's redding uit de put. Natuurlijk, na afloop van de stemming heeft de heer Roëll dat alles behoorlijk overwogen, en daar zouden wij hem willen vragen: Hoe gevoelt ge u nu? Vindt ge uw toestand nog al frisch, bij het op deze wijs gebleken vertrouwen ? Zal het niet wat heel lang duren, dat ge, op uw ge deputeerden-zetel in de Staten gezeten, de neuzen van de 26 zoekt en teJt, om dan de tweede, de derde en de vierde soort van vertrouwenden uit te vorschen, van alle welken geen enkele evenmin als gij zelf u verdedigd heeft tegen de vier genoemde feiten. Een Jhr. Roëll in die positie! Twee Heeren dienen De heer Heemskerk wilde den heer Roëll in de Staten en als Gedeputeerde behouden, wijl deze, naar zijne meening, met «zeer groote eerlijkheid'' de zaken der provincie had behartigd. Beschuldigingen in de pers geuit als zouden de heeren WesUrwoudt en Roëll DU en dan van hun positie misbruik hebben gemaakt, zijn zeer onwaar geweest. Tot de heer Heemskerk de vier door ons genoemde punten behoorlijk als van onwaarde heeft in 't licht gesteld, kunnen wij zijn ver zekering laten voor hetgeen zij is. Ook de heer Westerwoudt, als collega van den heer Roëll, en in Roëll zich zelf ver dedigende, waagde zich aan eenige verdedi ging van de geschiedenis van en na 1897 niet. Evenmin de heer De Vries, die zijn hoorders trachtte te overtuigen door de verklaring: «Goddank, leven er in deze provincie personen, die getoond hebben zóó hoog te staan, dat er geen bezwaar is tegen de vereeniging" (van Gedeputeerde schap en het lidmaatschap van den Raad van Beheer der H. IJ. S. M.) Ongetwijfeld zijn dergelijke betuigingen zeer aangenaam om te hooien voor den man, dien zij be treffen, en daarom kunnen wij ze waar deeren als dienende tot verzachting van een ietwat pijnlijk moment, maar in een zakelijk debat hebben zij geen beteekenis. Eerlijk, van groote eerlijkheid, hoogstaand, zijn alle staten-leden, Goddank l! Dit is ons bij hun verkiezing al verzekerd, en als er eens een mocht komen, die niet aan die qualificatie beantwoordt, hopen wij ten zeerste, dat dit verzwegen zal worden, al ware het maar om den oppervlakkige niet te vast te doen gelooven, dat zijn zegsman kenner der harten is. In zooverre, ovi r de levende collegas niet minder dan over de dooden niets dan goeds; gelijk dit dan ook in de Staten betracht is. I o tusschen nemen wij gaarne aan dat Mr. Heemskerk en Mr. de Vries spre kende over de zeer groote eerlijkheid en het hoogstaan van de heeren W. en R., zich volkomen gerechtigd achtten een buitengewoon loffelijk getuigenis aangaande hen af te leggen; en zij hun bescheiden heid strekt ons daarvoor borg in de vaste overtuiging stonden het zelf nog niet tot zulk een hoogte gebracht te hebben, als waarin de beide gedeputeerden zich mochten verheugen. En zeker kost het ook ons geen moeite te onderstellen, dat, de om standigheden in aanmerking genomen, WesterwouJt en Roëll zich dapper hebben gedragen, want men moet niet vergeten dat in hunne positie, als gedeputeerdespoorwegman, het onmogelijke van hen werd gevorderd. Nietwaar, het is een even oud als respectabel woord, van een gezag, waaraan de heer De Vries, goddank! evenmin als de heer Heemskerk iets te kort zal willen doen, dat niemand twee heeren dienen kan, of hij zal den een aanhangen en den ander verachten. Twee heeren, wel te verstaan, met, tegenstrijdige eischen, zooals het alge meen belang niet steeds, maar meermalen, tegenover dat der H. IJ. S. staat. Best mogelijk dus, dat Westerwoudt en Roëll in zulk een dubbelzinnige, van ouds ver oordeelde, positie geplaatst, als zedelijke acrobaten, naar het bovenmenschelijke strevende, in vergelijking met alle overige leden der Staten bewonderd moeten wor den, als de krachtigste figuren daar tot dusver aanschouwd. Tegen hen worden nu slechts vier punten in het midden gebracht, en wie weet of zelfs voor Heemskerk of De Vries het niet zes of acht zouden zijn geweest, indien zij een gelijk bedrijf hadden bestaan. Maar al waren dan Westerwoudt en Roëll betrekkelijkerwijs nog de allerbesten onder de besten, de vraag blijft: mocht men hun het dienen van twee hee ren opdragen,en als gedeputeerdenhsn wagen aan het volvoeren van halsbrekende toeren voor het publiek, met het onvermijdelijk gevolg van een verzwakking der publieke moraliteit? Waarlijk een dergelijke taak hoe ernstig men haar zich ook stelt vervult men niet zonder schade. Zij degenereert hem die zich daaraan waagt. Wie zou in Nederland niet een zekere mate van achting gevoelen voor den heer Westerwoudt, den eerwaardigen grijsaard met een welbesteed leven achter zich op zoo velerlei gebied ? Allerminst moge hij denken, dat wij, die zijn gedeputeerde schap bestrijden, blind zouden zijn voor zijn verdiensten, en dat het ons geen leed zou doen zijn levensavond te moeten ver ontrusten door een dergelijk debat. Maar met welk gevoel «iet men hem, juist omdat hij een man is wiens persoon lijkheid aan veel goeds herinnert, optreden in de staten-vergadering ter verdediging van Roëll,... welke argumenten doen daar dienst? De wet geeft de niet vereenigbare be trekkingen aan, de heer Mouthaan mag daar nog niet een paar bijvoegen. .. . De heeren van de H. IJ. S. M. hebben ook wel eens (in 40 jaar!) gestemd voor wat hun minder nuttig was. Behoort de heer Roëll niet in Gedeputoerde Staten dan kan ook de heer Boissevain hier niet op zijn plaats zijn (alsof iemand daaraan twijfelde.) Men zou zooveel onmisbare kracht voor de Provincie zien verloren gaan ...! Roëll zit nu al 25 jaar en 't is dus een wonder dat Mouthaan nu eerst tegen zijn herbenoeming is gekant m. a. w. alle onrecht is verjaard. Had de heer Westerwoudt iets wil len doen om tegenstanders te over tuigen, waarom dan niet gepoogd de vier bekende opmerkingen van kracht te berooven? Dat zou mannenwerk zijn geweest. Dezen door ons bij herhaling als feiten vastgestelde punten, gingen allen, ook de heer Westerwoudt, uit den weg. De anderen maakten zich er van af met subjectieve waardeeringsfrazen, en Wester woudt bepaalde zich tot banaliteiten gelijk hierboven vermeld. Moest oiU EU een verschijning zijn van Westerwoudt's nobele figuur... en dat zi.in taal ? Ridder, als de oudste in 't strijdperk, met versleten en gespleten rapier Vergeten wij dat moment maar spoedig. Theorie en praktijk. Indien er iets moeilijk te vergeten zal zijn, dan zeker de houding van Prof. van Hamel. Deze hoogleeraar acht in theorie de beide betrekkingen niet te vereenigen. De heeren W. en R. hebben echter 20, 30 jaar hun jkrac! ten aan de provincie gewijd. M. a. w. hebben 20, 30 jaar niet te vereenigen betrekkingen vervuld. Daarom wil hij het theoretisch votum niet maken tot een votum, dat hen persoonlijk treffen zou.... M. a. w. ze deden 20, 30 jaar wat het gezond verstand verbood, en dit hun of n hunner nu te verbieden, zou hem of hen persoonlijk treffen. Maar, Prof., zoo zouden wij willen vragen, indien voor u als staatsman de verdenking van persoonlijk te willen treffen, zoo af schrikwekkend was, waarom hebt gij dan den heer Roëll niet te kennen ge geven, dat gij nog eenig respect voor de theorie hebt, en gij hem alleen niet zoudt stemmen, wijl het uw plicht is voor zuivere toestanden te ijveren, zonder aanziens des persoons ? En als gij nu de door u erkende theorie niet kondt toepassen, omdat gij den heer Roëll niet zeer wilde doen, waarom hebt gij bij een vroegere gelegenheid, toen er alleen Van de theorie sprake had kunnen zijn, u niet met alle kracht verzet tegen het vereenigen van ook volgens u onvereenigbare betrekkingen ? Wat deedt gij, hoogleeraar, dan toch in die Staten I En als het niet onbescheiden is, ver oorloof ons u nog een vraag te stellen. Ge neemt de onvereenigbaarheid der beide betrekkingen aan, doch acht het niet noodig, als Statenlid naar die over tuiging te handelen, omdat de personen, die dit onaangenaam zouden vinden, ge durende 20 of 30 jaren hun krachten hebben gegeven voor de provincie... Ge bedoelt natuurlijk: hun krachten hebben gegeven ook »voor de provincie. Maar is het u na ernstig onderzoek gebleken, dat het geven van die krachten op geenerlei wijs geleden heeft onder de noodzakelijk heid van twee heeren te dienen, en dat er bij het vereenigen van die twee onvereenigbare posities geen nadeel ontstaan is voor de waardigheid der regeerings colleges, en voor hel. vertrouwen, dat de burgerij onder dezen onverdedigbaren toestand in hen stelt? Nietwaar, indien deze gevaren niet tot dus ver geheel afgewend waren, zoudt gij uw theoretisch votum geenszins zijneisch hebben mogen ontzeggen... eenvoudig om den een of ander niet te treffen. Welnu, wij hebben de eer u de vier feiten ter overweging aan te bieden, die naar onze meening de bedoelde onvereenigbaarheid in 't helderste licht stellen, zoodat uw theorie geheel en al door de praktijk bevestigd schijnt. Hebben wij ons echter vergist, uwe scherpzinnigheid moge niet in gebreke blijven ons van een «misver stand" te bevrijden. Wees dus zoo vrien delijk, het onschuldige dier feiten ons en onzen lezers aan te toonen. De kolommen, van het Weekblad staan ter uwer be schikking. Nemen wij de zaak iets ernstiger op dan u-zelf verklaarbaar voorkomt, wrj schromen niet u te verzekeren, dat juist uwe houding ons in bijzondere mate be langstelling inboezemt, wijl gij hooyleeraar zijt; hoogleeraar in de rechten, wiens voorbeeld van grooten invloed moet zijn op een aantal jongelieden, die in de toekomst voor een goed deel tot de krengen zullen behooren, waarin de «ver eeniging van on vereenigbare betrekkingen" tot velerlei onzuivere toestanden kan leiden. Als onze juristen zich beroepen mogen op Van Hamel, die, om Rcëll te sparen, zijn plicht verzaakte wie weet wat daar het gevolg van kan zijn? «Nietwaar", zoo schreven wij vóór gij uw votum uitbracht, «wanneer een man als Roëll een dubbelzinnige regeeringspositie niet beneden zich acht, en zij die zich tot de elite rekenen, niet schromen zulk een houding te verdedigen, wie der mindere Goden zal zich dan nog verder er over bekommeren of zijn positie wel zuiver zij, en tot welke verslapping van de tucht in het regeerderskamp moet dit niet leiden ?" Welnu, leg ons en anderen die zich over uw advies verbazen zij zijn velen het geoorloofde daarvan eens uit. Het moedig optreden van Mr. Mouthaan, zal zelfs door zijn tegenstanders verklaar baar en prijzenswaardig zijn geacht. Maar uw dubbelzinnig handelen, bij een poging tot zuivering eener dubbelzinnige positie, moet ook uw medestanders hebben verbaasd. Waarlijk, hoogleeraar, eenige opheldering mag men van u vragen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl