Historisch Archief 1877-1940
F. 1307
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOBF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p- post f 1.65
Voor Indiëper jaar . mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0-121/»
Kt bind U TerVrijgbamr Kiosk 10 Boulevard des C»pucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 13 Juli.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f O.A)
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V Di
VAK VERBE EN VAN NAEI-J: Verslag van de
Staten van Noord-Hol land. De buitengewone
leden van den centralen gezondheidsraad, door
dr. G. W. B. Een Siaat met den Bfibel, door
3. ?&... Helper Sesbrugger. Mr. v. Hall en de
onderwijzers. Nog een uitgestelde kroning
Signalementen nit den Utrechtschen gemeenteraad,
door Jan van 't Sticht, (met portret.) SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Meerdere beperking van
Kinderarbeid, I, door P. K0NST EN LETTEREN:
Mozitkbeoordeelingen, door Ant. Averkamp.
In ' het Musenm van Kunstnijverheid te Haarlem,
«(oor L. Lacomblé. Een Italiaansch psycholoog,
door W. G. van Nouhuys. Monna Vanna, II, (Slot),
door A. Snnier. Langs de Wegen, door StQn
Strenvels, beoord. door J. Keddinginu Marianne,
door J;. Tersteeg, beoordeeeld door v. H. De
verontreiniging der openbare wateren, door dr. J.
W.: Jenny Wt-yerman, beoordeeld door ds. H. P.
Kapteyn. Tabak en rooken, door dr. v. d.
Plaats. FEUILLETON: De Dolle", V, door 3.
F., de Witt. RECLAMES. VOOB DAMES:
Eigenlijk nog barbaren, door C. de J. van B. en D.
Een Hollandsen vronwen-thnis, door Vronwke.
Kinderspel, door De ongenoemde Allerlei, door
Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OECONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter.
SCHETSJES: Zonnedauw. Eene
Zomergeschiedenis, door' B. Westenberger. Ode aan de
Kalversttaat, door H v. d. Gonde. INGEZONDEN.
ADVEBTENTIEN.
«nmlliiiinmiiiiiiiiiiiil
Verslag van de Staten ran
Xoord-Holland.
Wij laten hier volgen het verslag van
het gesprokene in de zitting der Staten
van Noord-Holland, over de ontelagname
van de heeren Westerwoudt en Roëll,
gelijk dit in het Handelsblad voorkwam.
De heer Da Vries vraagt naar de motie
ven, die tot het bedanken der beide heeren
hebben geleid.
Te meer stelt spr. er prijs op, omdat hij
weritchte te weten of hetgeen in de vorige ver
gadering door spr. is gezegd en gevraagd, met
deze ontalagname in verband staat.
De beer Röell antwoordt: Er is inderdaad
verband tusschen besprekingen in het najaar
en de interpellatie van Mr. De Vries, die geen
slot beeft gehad, en dit ontslag. De vergadering
achtte het toen niet noodig een motie aan te
nemen, en ik van mijn kant heb gemeend dat
er niets gebeurd was dat mij kon nopen om een
meer stellige uitspraak te vragen en dat ik
bovendien de uitnoodigicgen die buiten deze vergade
ring tot mij gericht werden, met stilzwijgen
kon beantwoorden. Ik zou daarop dan ook niet
zijn teruggekomen, indien zich niet een ander
feit had voorgedaan, nl. het bedanken van den
heer Westerwoudt. Welke motieven bij daar
voor ook l ad, en welke woorden hij daartoe be
zigde, het was mijne overtuiging dat uu iet
spelletje opiieuw zou beginnen en dezelfde
uitnoodigmgen nog sterker dan vroeger zouden wor
den herhaal).
Die overtuiging werd niet alleen vervuld maar
zelfs overtriffan. Reeds is gevraagd: daar gaat
numero ei n, waar b'ijft nu nummei 2 ? EQ toen
ik mijn schrijven inzond, voegde men, daarbij :
daar beeft bij 16 dagen voor noodig gehad, dat
is veel te lang, Zonder dat de heer Wetterwoudt
daartoe de minste aanleiding gaf, heeft men uit
zijn bedanken het bewijs geput, dat mijn heen
gaan was het voldoen aan de publieke opinie.
Tegen deze meening wensch ik in verzet te ko
men en aan de vergadering te vragen of er wij
ziging gekomen is in het vertrouwen dat ik altijd
genoten heb. Is het antwoord op die vraag ont
kennend, dan zal ik gaarne deze betrekking ver
der blijven waarnemen. Doch zoo cie*, dan wil
ik niet meer twee jaar bouwen op een vertrou
wen dat ik niet meer heb.
;n heer Moutbaan moet na het gesprokene
door de heeren De Vries en Röell iets van het
hart, dat bij ter voorkoming van misverstand
wenscht te zeggen. In achting en waardeering,
in erkenning van de vtrJiensten des heeren
Röell, doe ik, zegt spreker, voor niemand onder.
Maar het komt mij voor, dat hit hier niet is een
personenquaestie, maar eene van beginselen. En
in die meening ben ik versterkt door hetgeen de
heer Röell hieft gezegd. .Deze heeft gevraagd,
heeft een uitaoodiging gericht aan.de Prov.
S'aten, om a's het ware hun sanctie te geven i p de
vereeniging der functiën van lid der Gedi puteerde
Staten en lid van den Raad vnn Beheer van het
jïoll. Spoor. Die sanctie nu, ook waar het geldt
een uitnemende persoonlijkheid als de heer
Rösll, kan ik nit t geven. Gaarne onderschrijf ik
de woorden van den heer Ferf, dat ons eigen ge
weten, orze eigen overtuiging ons den meter moet
aanleggen. Ja, maar hij die een hooge plaats in
neemt, die met gtzag bekleed is, moet den
scly'n vermijden, moet zorgen dat derden de
overtuiging hebben dat beslissingen worden
getomen en inlichtingen worden verstrekt met
onbe rangen oor Jee', onafhankelijk en zelfstandig.
En waar nu, tot mijn vreugde en niet tot mijn
verdriet, het Hol!. Spoor in deze provincie is het
voornaamste vervoermiddel en dus verschillende
aanrakingen zijn tusschen het Dag. Bestuur en
het Holl- Spoor met de gemeentebesturen, ('aar
kan botsing komer.
De waarneming nu van beide betrekkingen in
n band getft het publiek niet de overtuiging
dat onafhankelijk wordt geoordeeld en uitslui
tend wordt gehandeld in het be.'acg der provin
cie Het gezag mDet met terzijdcstelling van
b:ginstlen worden hoog gehoude", LU de Staten
een uitspraak moeten
doenDe heer Heemskerk herinnert dat hij het niet
altijd met Gedeputeerde S: aten eens is geweest
en daarom stelt bij er prijs op te zegeen dat
hij met zeer groot leedwezen den heer
Westerwcudt ziet vertrekken om zijn uitstekende
diensten aan de provincie bewezen (applaus-) en
dat, mocht ook de heer Röell dit college ver
laten, wij in hem een uitnemend lid zouden
verliezen, dat met groote eerlijkheid de zaken
der provincie heeft behartigd. Daarom wil hij
ook dat vertrouwen aan den beer Röill niet ont
houden. Er is toch in de verhoudingen niets
veranderd. Men moet, zeide de beer Mouthaar,
den schijn vermijden ; maar waar men een uit
spraak moet doen, daar moet men niet rekenen
met den schijn, maar met de werkelijkheid. De
cumulatie van betrekkingen hebben de Statrn
geweten en spr. kent geen lid der S'aten die
niet de etn of andere betrekk-'ng beeft. Dit
moge nu eenige inconveniënten met zich brengen,
het correctief daartegen is een zuiver geweten.
Liat men, zegt spr., daarnaar strevt n. Er is niets
gebeurd waardoor de heer Röell het vertrouwen
heeft verlorer, maar de heer Röell is wel be
schuldigd {teekeu van ontkenning) In de pers
campagne was die beschuldiging hoofdzaak en
spr. betoogt dat die bewering als zouden de
heeren van hun lidmaatschap van Ged. Staten
misbruik hebben gemaakt, zeer onwaar is ge
weest. De Staten mogen nu ook den schijn des
kwaads niet op zich laden, alsof zij aan die
beschuldiging waarde hechten.
De beer Westerwoudt protesteert tegen de
woorden van den beer Mouthaan; de wet geeft
aan de met het iidschap van Ged. Staten
nietvereenigbare betrekkingen; de beer Mouthaan
mag daar nog niet een paar bijvoegen. Spr. ge
looft dat het geheugen den heer Mouthaan
parten speelt; bij herinnert aan verschillende
tpoorwegen, trams, bruggen door hem verdedigd,
terwijl zij niet in het belang van het Holl.
Spoor waren. Nu durft de heer Mouthaan spreken
van den schijn des kwaads. Ik weet niet of de
heer Mouthaan in het verleden heeft gezien.
Bovendien wat gebeurt hier dagelijks F De beer
Boissevain vraagt van de staten een groote sub
sidie voor zijn maatschappij die het ijs uit onze
kanalen haalt [ wanneer men aanneemt dat in
de toekomst geen andere leden zullen mogen
zitten dan die geen andere betrekkingen hebben,
dan doen de Staten een verkeerd werk en zou
men door een kunstmatig opgezette beweging
mannen voor de provincie zien verloren gaan
die men zoo zeer noodig heeft.
De heer Mouthaan zegt van die kunstmatig
opgezette beweging niet te hebben gesproken.
Zijn eerlijke overtuiging doet niets te kort aan
de achting en het respect dat hij voor de heeren
Westerwoudt en Röall koestert. Maar waar
gevraagd wordt of er vereenigbaarheid is van
de functiëu als lid van Gei. Staten en van den
Raad van Beheer van het Holl. Uieren Spoor,
en omdat hij het gezag wil hoog houden, daarom
antwoordt bij ontkennend.
De heer Westerwoudt acht het wel een won
der, dat de heer Mouthaan eerst nu tot die
overtuiging komt, nadat de beer Rösll 25 jaar
lid van Ged. Staten is geweest.
De heer De Vries meent dat de heer
Monthaan de zaak verkeerd stelt.
De heer Mouthaan zegt: de twee betrek
kingen zijn onvereenigbaar, afgescheiden van de
personen. Spr. zegt: er is bezwaar tegen de
vereenigbaarheid, maar Goddank ! leven er in deze
provincie personen, die getoond hebben zoo hoog
te staan dat geen bezwaar is in de vereeniging.
En indien de heer Rö.ll de belangen der pro
vincie wel heeft verwaarloosd, dan verdient hij
niet de achting die de heer Mouthaan zegt hem
toe te dragen (app!au<).
Mr. Van Hamel spreekt ook als zijn meenirg
uit, dat in theorie die funct.ën niet
vereenigbaar zijn. Maar staat men tegenover personen
die gedurende 20 of 30 jaar hun krachten hebben
gegeven voor de provincie, dan wil spreker geen
theoretisch votum maken tot een votum dat
hen persoonlijk trtlL'U zou. Dit standpunt wil
spr. handhaven.
Daarna wordt tot stemming overgegaan.
Het spelletje.
Is het wel noodig, nog een commentaar
op 't bovenstaande te schrijven ?
Den heer Roëll is als gedeputeerde ten
laste gelegd:
lo. dat hij in 1897 met drie H. IJ.
Sp.mannen heeft gestemd vóór een voordracht
ten bate der H. IJ. S. M., die zonder hun
stem verworpen zou zijn;
2o. dat hi;, gedeputeerde, tevens lid van
den Raad van Beheer der H. IJ. S. M., in
deze laatste kwaliteit daadwerkelijk deelnam
aan onderhandelingen met de H.E.S.M., en
over de plannen dier Maatschappij, in zijn
eerstgenoemde kwaliteit, mede beslissingen
heeft genomen;
3o. dat hij de H. E. S. M. die jaren
lang met de Staten van Noord-Holland over
haar plannen heeft gehandeld, eindelijk ge
reed is, en van subsidie voorzien, als
concurrente heeft helpen koopen. Immers,
zijn lidmaatschap van den Raad van Be
heer, tot heden niet geëindigd, doet hem
mede de verantwoordelijkheid dragen voor
deze affaire;
4o. dat hij niet alleen den aankoop dier
concurrente door de H. IJ. S. M. het f t
goedgekeurd, maar ook, blijkens zijn voort
durend lidmaatschap van den Ilaad van
Beheer der H. IJ. S. M., zijn zegel heeft
gehecht aan een dading, in 't geheim, bui
ten het bestuur der H. E. S. M. om, waar
mee hij vroeger had onderhandeld.
Wij laten de qualiücatie dezer daad
aan eiken onpartijdige over, zelfs aati
Mr. Heemskerk en Prof. v. Hamel!
het is ons genoeg het feit op den voor
grond te stellen, dat Mr. Roëll, na in de
duidelijkste bewoordingen deze aanklacht
gelezen te hebben, zich de houding geeft
als behoefde hij zich daarvan niets aan
te trekken, wijl iemand, die hem op dezen
grond ongeschikt verklaart, er eenvoudig
op uit is om een «spelletje" te spelen.
Verbeeld u een man met den naam van
Roëll, oud-wethouder der hoofdstad, ge
deputeerde van Noord-Holland, die zóó
weinig besef heeft van de waarde aan
zuiverheid van zeden in 't publieke leven
te hechten, dat hij zich zelfs niet voor
stellen kan, hoe iemand in allen ernst ten
deze iets hooger durft begeeren dan hij,
Roëll, als gedeputeerde-spoorwegman, in
zijn exempel te bewonderen bood. Welk
een zelfkennis! Welk een waardeering
van andersdenkenden l Is dat nu de ver
dediging van een man van karakter? Een
verdediging, die alle feiten,welke hem treffen,
links laat liggen maar alleen de be
doeling van bestrijders in verdenking
brengt... Nogeens : Gij die zoo handelt,
draagt den achtbaren naam van... Roëll!
Het spelletje dan is gespeeld, en
wat had bet ten gevolge?
Allereerst, dat in de plaats van Wester
woudt iemand gekozen werd, vrij van
spoorweg-relaties, al ontbrak decandidaat
van de spoorwegzijde niet. In de benoe
ming van den heer v. Tienen zien wij
een verbetering van den toestand, daartoe
indirect medegewerkt te hebben strekt
ons tot voldoening.
En de heer Roëll werd gekozen met
twee derde der stemmen. Zes en twintig
leden der Staten speelden, om Roell's
term te bezigen, met ons mé.
Een derde der leden, zei dus: om uw
lidmaatschap van den Raad v. Beheer
der H. IJ. S. M. zouden wij u als gedepu
teerde liever daar niet zien zitten.
En van de 49, die Roëll niet wilden
verwijderen, w «s er een die openlijk uit
sprak : gij behoort daar niet, maar nu gij
er 20 of 30 jaar hebt gezeten, zullen wij
u niet persoonlijk treffen
Hoevele van de 49 werden door die
zelfde gedachte geleid?
Immers was het voor een groot aantal
leden der Staten een zeer moeilijk geval.
Gedurende vele jaren hadden zij er toe
meegeweikt Jhr. Ryëllen den heer Westerwoudt,
nogal samen, tot gedeputeerden te maken,
en door thans hun stem te onthouden,
zouden zij zichzelf moeten bekennen, reeds
herhaaldelijk en tal van jaren hun plicht
te hebben verzuimd. Velen moesten alzoo
het kwaad nu maar goed heeten. Zoo
immers redden zij den schijn. Voorts waren
er die hun eigen positie met die van den
heer Roëll vergelijkende, huiverig moesten
zijn streng recht te oefenen ; afgescheiden
dan nog van het feu, dat de liberalen,
afkeerig van de verkiezing van een anti
revolutionair of katholiek, geen geschikten
tweeden kandidaat wiaten aan te wijzen.
Ook de politiek had iets te zeggen bij
Roëll's redding uit de put.
Natuurlijk, na afloop van de stemming
heeft de heer Roëll dat alles behoorlijk
overwogen, en daar zouden wij hem willen
vragen: Hoe gevoelt ge u nu? Vindt ge
uw toestand nog al frisch, bij het op deze
wijs gebleken vertrouwen ? Zal het niet
wat heel lang duren, dat ge, op uw ge
deputeerden-zetel in de Staten gezeten, de
neuzen van de 26 zoekt en teJt, om
dan de tweede, de derde en de vierde
soort van vertrouwenden uit te vorschen,
van alle welken geen enkele evenmin
als gij zelf u verdedigd heeft tegen de
vier genoemde feiten.
Een Jhr. Roëll in die positie!
Twee Heeren dienen
De heer Heemskerk wilde den heer
Roëll in de Staten en als Gedeputeerde
behouden, wijl deze, naar zijne meening,
met «zeer groote eerlijkheid'' de zaken der
provincie had behartigd. Beschuldigingen
in de pers geuit als zouden de heeren
WesUrwoudt en Roëll DU en dan van
hun positie misbruik hebben gemaakt,
zijn zeer onwaar geweest. Tot de heer
Heemskerk de vier door ons genoemde
punten behoorlijk als van onwaarde heeft
in 't licht gesteld, kunnen wij zijn ver
zekering laten voor hetgeen zij is. Ook
de heer Westerwoudt, als collega van den
heer Roëll, en in Roëll zich zelf ver
dedigende, waagde zich aan eenige verdedi
ging van de geschiedenis van en na 1897
niet. Evenmin de heer De Vries, die zijn
hoorders trachtte te overtuigen door de
verklaring: «Goddank, leven er in deze
provincie personen, die getoond hebben
zóó hoog te staan, dat er geen bezwaar is
tegen de vereeniging" (van Gedeputeerde
schap en het lidmaatschap van den Raad van
Beheer der H. IJ. S. M.) Ongetwijfeld
zijn dergelijke betuigingen zeer aangenaam
om te hooien voor den man, dien zij be
treffen, en daarom kunnen wij ze waar
deeren als dienende tot verzachting van
een ietwat pijnlijk moment, maar in een
zakelijk debat hebben zij geen beteekenis.
Eerlijk, van groote eerlijkheid, hoogstaand,
zijn alle staten-leden, Goddank l! Dit is ons
bij hun verkiezing al verzekerd, en als er
eens een mocht komen, die niet aan die
qualificatie beantwoordt, hopen wij ten
zeerste, dat dit verzwegen zal worden, al
ware het maar om den oppervlakkige
niet te vast te doen gelooven, dat zijn
zegsman kenner der harten is. In zooverre,
ovi r de levende collegas niet minder
dan over de dooden niets dan goeds;
gelijk dit dan ook in de Staten betracht is.
I o tusschen nemen wij gaarne aan dat
Mr. Heemskerk en Mr. de Vries spre
kende over de zeer groote eerlijkheid en
het hoogstaan van de heeren W. en R.,
zich volkomen gerechtigd achtten een
buitengewoon loffelijk getuigenis aangaande
hen af te leggen; en zij hun bescheiden
heid strekt ons daarvoor borg in de vaste
overtuiging stonden het zelf nog niet tot
zulk een hoogte gebracht te hebben, als
waarin de beide gedeputeerden zich mochten
verheugen. En zeker kost het ook ons
geen moeite te onderstellen, dat, de om
standigheden in aanmerking genomen,
WesterwouJt en Roëll zich dapper hebben
gedragen, want men moet niet vergeten
dat in hunne positie, als
gedeputeerdespoorwegman, het onmogelijke van hen
werd gevorderd.
Nietwaar, het is een even oud als
respectabel woord, van een gezag, waaraan
de heer De Vries, goddank! evenmin als
de heer Heemskerk iets te kort zal willen
doen, dat niemand twee heeren dienen kan,
of hij zal den een aanhangen en den ander
verachten. Twee heeren, wel te verstaan,
met, tegenstrijdige eischen, zooals het alge
meen belang niet steeds, maar meermalen,
tegenover dat der H. IJ. S. staat. Best
mogelijk dus, dat Westerwoudt en Roëll
in zulk een dubbelzinnige, van ouds ver
oordeelde, positie geplaatst, als zedelijke
acrobaten, naar het bovenmenschelijke
strevende, in vergelijking met alle overige
leden der Staten bewonderd moeten wor
den, als de krachtigste figuren daar tot
dusver aanschouwd. Tegen hen worden nu
slechts vier punten in het midden gebracht,
en wie weet of zelfs voor Heemskerk of
De Vries het niet zes of acht zouden zijn
geweest, indien zij een gelijk bedrijf hadden
bestaan. Maar al waren dan Westerwoudt
en Roëll betrekkelijkerwijs nog de
allerbesten onder de besten, de vraag blijft:
mocht men hun het dienen van twee hee
ren opdragen,en als gedeputeerdenhsn wagen
aan het volvoeren van halsbrekende toeren
voor het publiek, met het onvermijdelijk
gevolg van een verzwakking der publieke
moraliteit?
Waarlijk een dergelijke taak hoe
ernstig men haar zich ook stelt vervult
men niet zonder schade.
Zij degenereert hem die zich daaraan
waagt.
Wie zou in Nederland niet een zekere
mate van achting gevoelen voor den heer
Westerwoudt, den eerwaardigen grijsaard
met een welbesteed leven achter zich
op zoo velerlei gebied ? Allerminst moge
hij denken, dat wij, die zijn gedeputeerde
schap bestrijden, blind zouden zijn voor
zijn verdiensten, en dat het ons geen leed
zou doen zijn levensavond te moeten ver
ontrusten door een dergelijk debat.
Maar met welk gevoel «iet men hem,
juist omdat hij een man is wiens persoon
lijkheid aan veel goeds herinnert, optreden
in de staten-vergadering ter verdediging
van Roëll,... welke argumenten doen daar
dienst?
De wet geeft de niet vereenigbare be
trekkingen aan, de heer Mouthaan mag
daar nog niet een paar bijvoegen. .. .
De heeren van de H. IJ. S. M. hebben
ook wel eens (in 40 jaar!) gestemd voor
wat hun minder nuttig was.
Behoort de heer Roëll niet in
Gedeputoerde Staten dan kan ook de heer
Boissevain hier niet op zijn plaats zijn
(alsof iemand daaraan twijfelde.)
Men zou zooveel onmisbare kracht voor
de Provincie zien verloren gaan ...!
Roëll zit nu al 25 jaar en 't is dus
een wonder dat Mouthaan nu eerst tegen
zijn herbenoeming is gekant m. a. w.
alle onrecht is verjaard.
Had de heer Westerwoudt iets wil
len doen om tegenstanders te over
tuigen, waarom dan niet gepoogd de
vier bekende opmerkingen van kracht
te berooven? Dat zou mannenwerk zijn
geweest. Dezen door ons bij herhaling als
feiten vastgestelde punten, gingen allen,
ook de heer Westerwoudt, uit den weg.
De anderen maakten zich er van af met
subjectieve waardeeringsfrazen, en Wester
woudt bepaalde zich tot banaliteiten
gelijk hierboven vermeld.
Moest oiU EU een verschijning zijn van
Westerwoudt's nobele figuur... en dat
zi.in taal ?
Ridder, als de oudste in 't strijdperk,
met versleten en gespleten rapier
Vergeten wij dat moment maar spoedig.
Theorie en praktijk.
Indien er iets moeilijk te vergeten zal
zijn, dan zeker de houding van Prof. van
Hamel. Deze hoogleeraar acht in theorie
de beide betrekkingen niet te vereenigen.
De heeren W. en R. hebben echter 20,
30 jaar hun jkrac! ten aan de provincie
gewijd. M. a. w. hebben 20, 30 jaar
niet te vereenigen betrekkingen vervuld.
Daarom wil hij het theoretisch votum niet
maken tot een votum, dat hen persoonlijk
treffen zou....
M. a. w. ze deden 20, 30 jaar wat
het gezond verstand verbood, en dit hun of
n hunner nu te verbieden, zou hem of
hen persoonlijk treffen.
Maar, Prof., zoo zouden wij willen vragen,
indien voor u als staatsman de verdenking
van persoonlijk te willen treffen, zoo af
schrikwekkend was, waarom hebt gij
dan den heer Roëll niet te kennen ge
geven, dat gij nog eenig respect voor de
theorie hebt, en gij hem alleen niet
zoudt stemmen, wijl het uw plicht is voor
zuivere toestanden te ijveren, zonder
aanziens des persoons ?
En als gij nu de door u erkende theorie
niet kondt toepassen, omdat gij den heer
Roëll niet zeer wilde doen, waarom
hebt gij bij een vroegere gelegenheid, toen
er alleen Van de theorie sprake had kunnen
zijn, u niet met alle kracht verzet tegen
het vereenigen van ook volgens u
onvereenigbare betrekkingen ? Wat deedt gij,
hoogleeraar, dan toch in die Staten I
En als het niet onbescheiden is, ver
oorloof ons u nog een vraag te stellen.
Ge neemt de onvereenigbaarheid der
beide betrekkingen aan, doch acht het
niet noodig, als Statenlid naar die over
tuiging te handelen, omdat de personen,
die dit onaangenaam zouden vinden, ge
durende 20 of 30 jaren hun krachten
hebben gegeven voor de provincie... Ge
bedoelt natuurlijk: hun krachten hebben
gegeven ook »voor de provincie. Maar is
het u na ernstig onderzoek gebleken, dat
het geven van die krachten op geenerlei
wijs geleden heeft onder de noodzakelijk
heid van twee heeren te dienen, en dat
er bij het vereenigen van die twee
onvereenigbare posities geen nadeel ontstaan is
voor de waardigheid der regeerings colleges,
en voor hel. vertrouwen, dat de burgerij
onder dezen onverdedigbaren toestand in
hen stelt? Nietwaar, indien deze gevaren
niet tot dus ver geheel afgewend waren, zoudt
gij uw theoretisch votum geenszins zijneisch
hebben mogen ontzeggen... eenvoudig om
den een of ander niet te treffen.
Welnu, wij hebben de eer u de vier
feiten ter overweging aan te bieden, die
naar onze meening de bedoelde
onvereenigbaarheid in 't helderste licht stellen, zoodat
uw theorie geheel en al door de praktijk
bevestigd schijnt. Hebben wij ons echter
vergist, uwe scherpzinnigheid moge niet
in gebreke blijven ons van een «misver
stand" te bevrijden. Wees dus zoo vrien
delijk, het onschuldige dier feiten ons en
onzen lezers aan te toonen. De kolommen,
van het Weekblad staan ter uwer be
schikking.
Nemen wij de zaak iets ernstiger op
dan u-zelf verklaarbaar voorkomt, wrj
schromen niet u te verzekeren, dat juist
uwe houding ons in bijzondere mate be
langstelling inboezemt, wijl gij
hooyleeraar zijt; hoogleeraar in de rechten,
wiens voorbeeld van grooten invloed moet
zijn op een aantal jongelieden, die in
de toekomst voor een goed deel tot de
krengen zullen behooren, waarin de «ver
eeniging van on vereenigbare betrekkingen"
tot velerlei onzuivere toestanden kan leiden.
Als onze juristen zich beroepen mogen op
Van Hamel, die, om Rcëll te sparen, zijn
plicht verzaakte wie weet wat daar het
gevolg van kan zijn?
«Nietwaar", zoo schreven wij vóór gij
uw votum uitbracht, «wanneer een man
als Roëll een dubbelzinnige
regeeringspositie niet beneden zich acht, en zij die zich
tot de elite rekenen, niet schromen zulk
een houding te verdedigen, wie der mindere
Goden zal zich dan nog verder er over
bekommeren of zijn positie wel zuiver zij,
en tot welke verslapping van de tucht
in het regeerderskamp moet dit niet leiden ?"
Welnu, leg ons en anderen die zich over
uw advies verbazen zij zijn velen
het geoorloofde daarvan eens uit.
Het moedig optreden van Mr. Mouthaan,
zal zelfs door zijn tegenstanders verklaar
baar en prijzenswaardig zijn geacht. Maar
uw dubbelzinnig handelen, bij een poging
tot zuivering eener dubbelzinnige positie,
moet ook uw medestanders hebben verbaasd.
Waarlijk, hoogleeraar, eenige opheldering
mag men van u vragen.