De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 13 juli pagina 5

13 juli 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1307 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD .VOOR NEDERLAND. te maken. Een verheugend verschijnsel mag het genoemd worden, dat velen dezer kunste naars zich toeleggen op de verzorging van het boek, of liever van het gedrukte, die verspreider zoowel van goede als van verkeerde denkbeel den onder het volk. Da boekbinderakuost, de houtsneekunst, die twee mooie kunstambachten, bleken in den Kring nijvere beoefenaars te hebben, die daardoor de tradities op dat gebied .aan hun stad verbonden, in eere hielden. Er behoort zeker moed toe, in dezen ty'd nu de fotografische reproductie zulk eene belang rijke rol «peelt bij de boekversiering, dat er kunstenaars gevonden worden, die het zoo mooie ambacht, de houtsneêkunst, weer hebben op gevat, en die trachten op dat gebied iets moois te geven. De houtsneêkunst dwingt door haar techniek, om veel te zeggen met weinig woor den ; dat maakt hare producten zoo aantrek kelijk. Hare groote hoedanigheden zy'n : sober heid, breedheid, duidelijkheid, die te samen vereenigd tevens een grooten ry'kdom van vormen en gedachten kunnen vertolken. O, zeker, er waren tal van boekwerken, boekversieringen en verluchtingen, die getuigden van goeden smaak en liefde voor het ambacht; ofschoon toch dat Vlaamsch karakter voor my min of meer een gesloten boek is gebleven, dat misschien ook wel te wijten was aan het feit, dat de boeken, achter slot bewaard, nadere kennisma king niet gedoogden. Ook de vjiersmeedkunst bleek ernstige beoe fenaars te hebben, die deze kunst dienstbaar maken, zooveel voor de versiering binnenshuis als buitenshuis. Meer en meer vindt het gesmeed ijzer zj|n toepasing in de woningenIn 1'haWtation moderne" van G Serrurier & Co. in den Haag, zag ik bijna in alle kamers, in jjzer gesmeede kronen en lampenhangers toegepast, en dikwerf met zeer gelukkig resultaat, en deze toepassing van het ijzer schijnt in Belgiëreeds veelvuldig aangewend te worden. Wel dient er rekening gehouden te worden met den aard van het vertrek waar y'zer toe gepast wordt, zoodat het in harmonie blijft met het ameublement; want niet overal past zich het donkergekleurde y'zer met zijn uiter aard stugge vormen aan, bij eene lichtere en teerder gekleurde omgeving. Van de gelegenheid dat ik in het museum van kunstnijverheid vertoefde, maakte ik ook gebruik de collecties in oogenschouw te nemen, en zag ik tot mijn genoegen, dat er overal een streven zichtbaar was, om goede voorbeelden uit alle tijden bijeen te brengen, die by het onderwijs moeten dienen tot opwekking, tot prikkel, en tevens ook als middel om te leeren zien, en dit door het laten zien van goede dingen. Het valt ook hier weer te constateeren, evenals bij al de gebouwen in ons land die voor tentoonstelling of liever ter bewaring dienen van kunstverzamelingen, dat er met de plaatsruimte gewoekerd moet worden, dat men het in de hoogte moet zoeken, waar breedte en lengte bare grenzen bepaald hebben. Ja zelfs die plaats, die in een huis de meest on ontbeerlijke is, en toch o zoo zelden geriefelyk genoemd mag worden, en wier situatie in een huis, men onder de meest mogelyk bedekte termen tracht uit te vorschen, is waarlijk in dit kunstmuseum herschapen in een kast, waar eerlang versierde kleedingstukken zullen komen te hangen, als vis a vis van de collectie schoenen, die weleer behoorde aan den heer Zilcken. Het museum is een mooi gebouw, in zui ver empirestijl opgetrokken, waar de talrijke kunstvoorwerpen In heerlijke ruime zalen zijn tentoongesteld, die mooi van verhouding zyn, en deftig van versiering. Overal straalt u eene lichte blankheid tegen, en verruimend is de aanblik van den breeden, witmarmeren trap, die u naar de sousterrains voert, waar eene heerlijke koelte u in deze heete dagen verkwikkend aandoet. De plaats, die vioeger als keuken werd gebruikt, heeft wel is waar haar aspect behouden, doch er wordt niet meer gebraden en gekookt; nu zyn er tal van kunstvoorwerpen in geplaatst die met de keuken in betrekking staan. Daar, een kast met houten voorwerpen met kerfsnede ornament, afkomstig uit Noorwegen, Zweden en ons land, ginds een keukenkast waarin tal van prachtige tinnen borden, kannen en schalen, en prachtig koper werk, die in den jongen beoefenaar van het kunstambacht verlangens moeten doen groeien om dat werk later te evenaren. Met zorg en met veel kennis van zaken zyn da voorwerpen gekozen; men heeft hier vooral gelet op de qualiteit, niet zoozeer op de quantiteit; dat geeit vertrouwen. Men voelt in alles dat een harmonisch begrip de leiding had en dat liefde voor het schoone den drijfveer was, en men bemerkt, dat eene intelligente bedoe ling in de keuze der voorwerpen opgesloten ligt. De afdeeling keramiek is nu ook op orde en heeft een zaaltje gekregen in de nabijheid van de keuken. Eene keurige collectie, waardoor wij door mooie typen een denkbeeld kragen van hetgeen tegenwoordig op dat gebied ver vaardigd wordt, en van hetgeen vroeger ver vaardigd werd. Interessant was de collectie van vaatwerk van de Kabylen, en Fan andere stam men uit Afrika, en ofschoon de reflet metallique der oude spaansch-moorsche farences missende, overigens als aspect veel overeen komst daarmede vertoonde. Zoo zagen wij nog porcelein van Eirstrand, Gustafsberg uit Zweden, verder van Kopenhagen, Jacobagoed van Delft, echte en nagemaakte Colenbranders, modern Rozenburg, Sêvres, Chineesch, Japansch, Persische verglaasde tegels en kruikjes, kortom een zeer aardige collectie, tevens leerzaam ter ver gelijking. Nog was ik in de gelegenheid het werk in oogenschouw te nemen van de leerlingen van de school van kunstnijverheid. Ik was er te ? kort om mij geheel te kunnen verdiepen in den gang van het onderwijs, In de onderdeelen er van, om mij daarover een oordeel te kunnen vormen. Wel heb ik aandachtig de afdeeling der metaalbewerkers bekeken, en was ik ver wonderd over de resultaten, die in die afdeeling verkregen werden door leerlingen, die nog maar zoo kort het handwerk beoefenden; dat was werkelijk een verblijdend resultaat. Maar zoo dacht ik, zullen nu die jongelieden, bij wie het gevoel voor het schoone wordt ontwikkeld, die ontvankelijk worden gemaakt voor de schoonheid in de natuur, die leeren de stof te bewerken om daaraan uitdrukking te geven van leven, om daarop hunne individueele opvatting over te brengen, die in n woord goed onderlegd worden om zich tot degelijke werklieden te kunnen ontwikkelen, die het kunstambacht weder in eere zullen herstellen, zullen zy in de maatschappij werkelijk vry- en onbelemmerd verder kunnen arbeiden ? Of zullen zy als voedsel geworpen worden in den muil van dat alles verslindende dier: de fabriek, die slokop, die het goede zoowel als het kwade met dezelfde gulzige graagte verslindt en verteert? En wan neer nu eenmaal de fabriek nog noodzakelijk blijkt, omdat groepen van menschen sterker zyn^ dan eenlingen in de geweldige wereldwor steling, en kracht noodig is om den strijd vol te houden; is het dan niet mogelijk dat toch het individu gerespecteerd wordt, dat de kun stenaar-werkman, niet behandeld wordt als eene machine, die automatisch eene bepaalde hoe veelheid werk verricht? Is het niet denkbaar dat hij behandeld wordt als een denkend mensen, als een mensen die gevoelt, die het geluk vindt in een mooi resultaat van zijn arbeid waarop hy met trots kan wijzen, omdat hij daarin ge legd heeft het beste wat hy had: zijn gevoel, zijn smaak, zijne ontwikkeling, omdat hem tgd werd gegeven oin over zijn werk na te denken, en hij niet voortgejakkerd werd om het werk maar spoedig te kunnen afleveren, omdat tijd geld is? Wat baat het, wanneer aan den eenen kant wordt vernietigd wat aan den anderen kant werd opgebouwd ? Het eenige middel, om te beletten, dat de goede pogingen geene vruchten zouden dragen in de toekomst, is wel om die pogingen te verdubbelen, te vertiendubbelen, om er meer en meer naar te streven kennis te verspreiden onder het volk, het te ontwik kelen, het de oogen te openen, het vatbaar te maken voor ontwikkeling. Hy, die de arbeid uitvoert, moet ook den schepper er van zyn, ten minste dan, wanneer n man het werk verrichten kan ; daar moet het heen ; maar het ian nog lang duren, voor wij zoover zijn; onderwys kost geld. Er heerscht op het gebied van onderwijs verdeeldheid, omdat er helaas geestelijke ver deeldheid heerscht door verschil van meeningen omtrent de vereering van eenzelfde Godheid, maar daar kan toch het kunstnyverheidonderwijs buiten blyven. De ontwikkeling van den mensch, is zeker meer ter eere Gods dan het politiek geknïp van verschillende partijen, dat op zichzelf veel intellect kan eisenen. Het kan dan ook niet uitblijven of de uitbreiding van het kunstambachtonderwijs, zal alle par tijen ter harte gaan; allen zullen eenstemmig het belang er van inzien, beseffen dat de politiek er niet door geschaad wordt; integendeel, zy zal er wel by varen, zij zal misschien ten lange leste genezen van haar chronische kwaal, namen lijk die der heerschzucht, die heel wat hooge borsten heeft doen veranderen in kromme ruggen. L. LACOMBLÉ. mtiiiiiiiimiiiiiiiiii i minimi Een italianb csyctioloog. E. A. Marescotti. Arturo Dalgas, 5* Edizione, Milano 1899. Clara Albiati, Milano 1899. I. Menclossi, Milano 1901. L'Attrattiv», Milano 1901. 't Klinkt ons haast pleonastiach t een roman schrijver tevens psycholoog te noemen. En toch by het overzien van wat er ook nu nog in verschillende landen als roman" wordt ge publiceerd, bly'kt de toevoeging verre van over bodig. Want de roman als voortzetting van het epos in proza is nog maar al te veel ge bleven een relaas van, soms zeer avontuurlijke, uiterlijke gebeurtenissen, door den vervaardiger met min of meer talent of met behulp van deugdzaam gebleken trucs tot een den lezer boeiend of aangenaam bezighoudend geheel verwerkt, waarin de personen, met de gewone gangbare karakters als geëtiquetteerd, veilig door alle wederwaardigheden heen op een veelal bevredigend slot konden rekenen. Natuurlijk was in de vorige eeuw ook in Italiëdeze soort literatuur rijkelijk vertegen woordigd, en eerst onder den invloed der Fransche naturalisten en psychologen is er in de laatste vijfentwintig jaar een andere litera tuur ontstaan. Groot blykt vooral de invloed geweest te «ijn van Zola en Bourget. Het naturalisme, realisme, door de aanhangers liefst verismo" genoemd, bij zijn overplanting noodwendig zich vervormend, vond aanhang bij Verga, Capuana, Serao e. a. die vry streng de methode van subjectieve waarneming en weergeving bleven volgen. Maar het exact ge documenteerde als zoodanig eischte een sober heid en zelibeheersching, waarin Jde zuider zonen nu eenmaal niet uitmunten, die strijdt tegen hun expansieve naturen, en we vinden zoowel in den roman als in het drama, onder de nieuwe formule ontstaan, telkens weer een neiging tot hevige hartstochtelijkheid en melo dramatische conflicten, waarby' het den schryvers te veel moeite blijkt gekost te hebben hun persoonlijke neiging tot het romantische en hun persoonlijke voelingen geheel weg te houden. Maar er was een groote vooruitgang: het wille keurige verdween. De werken getuigden meer en meer van eerbied voor leven en realiteit. Was eenmaal het gegeven dddr, dan trachtten de auteurs door zielkundige studie hun per sonen tot mènschen te maken, in wier gevoelens en daaruit rezulteerende handelingen ze maar niet willekeurig mochten ingrypen, tot meerder spanning of vermaak of stichting van de lezers. Hoogstens uitte hy eigen meegevoel voor de lijdenden onder zyn schepselen door een be klagend adjectief, als laatste verschijnsel van een nog niet geheel overwonnen zwakte. Zoo ontstond dan ook in Italiëde psycholo gische roman: de roman van streng doorge voerde ziels ontleding. Een veelgehoorde grief tegen deze literatuur van ziels-analyse is haar weinige opgewektheid. Er is geen levens-vreugde in. De zielen waar mee de schrijvers zich bezighouden, zijn in den regel zoo ziekelijk, zoo afwijkend van wat men" nu eenmaal als norm van de mensehely'ke ziel heeft aangenomen. De normale ziel is nu eenmaal iets waarvan men, evenals van een gezond lichaamsdeel, maar zoo min mogelyk moet merken, 't Is misschien waar het een en het ander maar 't is stellig even waar, dat de romanschrijvers zich onweer staanbaar voelen aangetrokken tot juist het opmerken van die ziel, tot het ontleden van haar we? kingen, tot het naspeuren van haar subtielste bewegingen. En daarby bly'kt hun, ook door de voorlichting van de mannen der wetenschap, die het intuïtief door den kunste naar gevoelde aanvult met het empirisch door hen waargenomene, dat er een complex is van zieletoestanden, zoo belangwekkend als ooit een complex van avontuurlijk uiterlyk leven zyn kon. Komt de romanschrijver bij het dieper door dringen in het psychische leven tot het waar nemen van zielewerkingen, waarvan de verknnsting leidt tot zoogenaamde ziekelijke" literatuur, dan wordt hem dit niet zelden aangerekend. Bourget heeft er zich op willen verdedigen, schrijvende over Alex Dumas fils: Littérature malsaine, disent les naifs ou les hypocrites, ou simplement les croyants. Ah l ce n'est pas cette litérature qui est malsaine ! Hélas! c'est notre société, c'est toute sociét peut-ètre, c'est la nature elle-même, au coeur de laquelle se cache un principe inguérissable de pêche, de douleur, et de mort l" Is de verdediging nog noodig V En is de ziekte van nEen tijd ? Hoe voelde Shakspere een Hamlet, een Othello? Racine een Phèdre, Byron een Manfred? Kranke zielen.... Laat ik even bij Othello blijven. We zien hem de angstige Desdemona dooden, ondanks haar smeeken. 't Geschiedt uit jaloezie we weten het. Maar is dat een verklaring ? Dat hij in drift haar had doorstoken, in een vlaag van rood- ziende woede 't zou, eenmaal gegeven de natuur van den Zuiderling, begrypelyk zyn. Maar zóó ? Na haar gewekt te hebben, toegesproken, den dood aangezegd?... En dan de daad te volbrengen met vaste hand als onder de beheersching van een idee fixe I... Te dooden het liefst wat hy heeft, de woorden der smeekende met haar leven te versmoren ?... 't Ge schiedt uit jaloezie nog eens, we weten het. Deze is de eerste aanleiding. Maar heeft zy Othello's ziel niet dermate krank gemaakt, dat die krankheid ten slotte hem zoo barbaarsch wreed doet handelen als onder de beheersching van die idee fixe?.,. Zoo j a?dan komt er een andere factor bij, dan hebben we niet genoeg meer aan de oppervlakkige verklaring. En het is een blijk te meer voor Shakspere's genie, ons in dezen kunstvorm dit ziekte-beeld der men schelyke ziel te hebben gegeven. De lust om te dooden ... ontwaakt onder een of anderen invloed, in een. ziel die haar zelf-beheersching verliest. We weten hoe Zola in La Béte humaine de voortschrijding van die ziekte minutieus heeft nagegaan van stadium in stadium, en ook de jonge Italiaan wiens naam men boven dit artikel vindt, heeft zich tot de behandeling van het zelfde thema aangetrokken gevoeld, blijkens zijn roman Arturo Dalgas, waarmee hij zijn naam als romanschrijver vestigde. De hoofdpersoon is een jong kunstenaar te Genua, die een poos zijn hoogst geluk vindt in de liefde van en voor een mooi jong meisje. Hy is arm haar vader een man van hooge pozitie, en, als om den afstand tusschen hen nog te vergrooten, wordt deze tot het bekleeden van een gewichtige waardigheid te Rome geroepen. De gelieven blyven elkaar trouw, maar vooruitzichten op een vereeniging zyn er niet en, door haar vader meer en meer gedwongen tot een schitterend huwelijk, pleegt het meisje in haar wanhoop zelfmoord. Als een vergif valt het bericht van deze daad in de ziel van Dalgas, een vergif, dat langzaam maar onfeilbaar zeker zal werken. Oogenschynlyk vindt hy na eenigen ty'd troost. En in zyn werk, fea in de liefde van een zangeres, wier uiterlyk hem bekoort door de treffende gely'kenis met zijn verloren liefste, maar wier vulgaire ziel, juist door dit py'nlyke contrast, door deze ruïne van zyn ideaal, hem op den duur walgt. Dan komt hij te Milaan weer in aanraking met een gehuwde vrouw, door wie hy vroeger de liefste heeft leeren kennen. Zy, door een ongelukkig huwely'k vereenzaamd, wil vertroosten den eenzame, en een steeds grooter wordende sympathie, eerst een geestelijken band tusschen vormend, groeit allengs tot liefde. Maar ook deze vermag niet hem te redden. Het nieuwe geluk vermag niet de melancholie te verdrijven, die voortwoekert in zyn ziel. Ik zal niet trachten na te vertellen het verhaal vol fijne ziels-ontleding dat de schrijver in dit boek geeft. Marescotti is een dichter, en dit boek is een aaneenschakeling van stemmingen, met veel kunstvaardigheid tot een zeer bizonder geheel gecompozeerd. Als een geest driftig bewonderaar van het land, waar de blauwe Alpentoppen ket Noorden afsluiten, besteedt hy fraai gestijlde bladzijden aan milieuschildering. Maar zijn hoofdpersoon is ook artiest, en hem geeft hy gelegenheid in dagboek en gesprek Ideeën te uiten over hedendaagsche kunst, klachten over het Italiaansche tooneel, dat maar niet bevrijd kan worden van de conventie en deze bladzijden behooren stellig tot de zeer interessante in dit werk. Toch blijft hoofdzaak: het langzaam voortschrijden der ziekte-geschiedenis naar ;de catastrofe. Haar verloop krijgen we in n reeks stemmingsbeelden, waarvan begin en einde zijn een dag en nacht in den omtrek van Milaan doorge bracht, de eerste maal in de zachte bekoring van een April-ontwaking, de laatste in de groote melancholie van October-versterving. Het aan grijpendste hoofdstuk is getiteld: l'Altro-de Andere." Arture Dalgas komt daarin meer en meer onder den invloed van fantazieën en hallucinaties, die aan Poe, Baudelaire of Redon herinneren. Hij voelt den Ander de baas worden over zyn ziel. Hy schrijft en als hy iets later herleest en zyn onderteekening ziet, is 't hem onbegrypelyk dat hy zelf dit schreef. Hy hoort stemmen, ziet vizioenen, leeft in een verschrik king van onwerkelijkheid. De zelf-analyze wordt hem een martelaarschap, waaraan hij zich niet onttrekken kan. Tot hy zijn geheele zelf-contröle kwyt raakt, geen meester meer is over het ander-ik, waarvan hij de tot dooden-aandryvende stem steeds hoort als een geroep om wraak. En zóó gebeurt het vreeselyke, in een storinachtigen October-nacht. Het zeer merkwaardige in dit boek is de veelheid van afwisseling, de verbazingwekkende overgangen van het wildst fantastische tot het vlak-reëele, en het samenvoegen van alles in een harmonisch verband. Zoo krygt men een verbazingwekkende fantazie over een mogelyken laatsten Zondvloed, als de zon uitgebrand zal zyn en ook... de gewoonste geschiedenis vaneen oud cavallerist. Maar juist het geëxalteerde van den hoofdpersoon stemt wonderwel overeen met deze plotselinge overgangen. Ik heb bij dit boek zoo lang getoefd, omdat het den schry'verin Italiëzyn naam gemaakt heeft. In Clara Albiati geeft hy ons de verwording van een hyper-aesthetische vrouw, in wie, trots haar huwlijk en moederschap, de liefde niet tot haar recht komt; die, in een ledig leven vol fantastisch gemijmer meer en meer tot het perverse neigt, en krankzinnig eindigt. Hier tegenover het krachtig sensueel leven van een gezonde vrouw met den man, door Clara Albiati begeerd, en wiens liefde de liefde van een zwakke artistieke natuur zich blykt te hechten aan een eenvoudig kind dat hem tot model diende. Als milieu voor deze handeling ten deele een oproer te Milaan, dat den schryver gelegenheid geeft zijn talent van realist te doen blyken. In I Menclossi behandelt hij weer een heel ander onderwerp, 't Is de geschiedenis van een gezin, dat door de schuld der moeder te gronde gaat. 't Is streng logisch uitgewerkt, alleen het samenbrengen der verschillende leden van dat uiteengespatte gezin in verschillende, wel wat toevallige ontmoetingen te Genua, herinnert aan het uiterlijke der oude romantiek. Aan het uiterlyk gebeurende zet het verhaal van een aardbeving met vloedgolf niet weinig levendig heid bij. Het vierde werk, L'Attrattiva, is veel kleiner van omvang, en als een sprookje. Een herders knaap ziet in een droom een heerlijk-mooie vrouw, en heeft sedert geen rust meer. Hij leeft sinds dien droom-nacht als onder een betpovering, en by zijn zwerftochten in het schilderachtige land tusschen Alpen en Apen nijnen is haar beeld als een stage verlokking voor hem. Al de poëtische kracht waarover Marescotti beschikt, heeft hy besteed aan de schildering van het natuurschoon, dat tot milieu dient voor deze geschiedenis, droef eindigend met den dood van den knaap, die vergeefs overal zoekt en zoekt en de verlangende armen uitstrekt naar het beeld van volmaakte Lieide-en- Schoon heid, door hem alleen in den droom aanschouwd. De taal van Marescotti is geheel en al zui delijk, weelderig, hartstochtelijk, wat overladen, maar bizonder welluidend. Het verwondert geen oogenblik, ook muzikale compozities van hem vermeld te zien, en in zijn studies over beel dende kunst, als La scultura al Monumentale doet hy zich, gely'k trouwens ook in Artura Dalgas, als een zeer veelzijdig ontwikkeld aestheticus kennen. De invloed van D'Annunzio is hier en daar te merken, maar over 't geheel weet hy zich vrij te houden van de matelooze zucht tot opsiering, die vaak het werk van dit universeel genie (?) ongenietbaar maakt. Om misverstand te voorkomen, is wellicht de bijvoeging niet misplaatst, dat zijn boeken geen lectuur zyn voor de Hollandsche huiskamer. W. G. VAN NOUHUYS. (In tegenstelling met dr. J. Schrijver.) II. (Slot), De arme, beklagenswaardige Guido strijdt voor den dood, en daarom ontvalt hem alles, keert alles zich tegen hem. Zeker, wat b.y zegt, wil doen, eischt, krijscht, brult, verkondigt, galmt, dat alles is zeer menschelyk, heel gewoon menschelyk. Hy is eene monsterachtige ikheid, voortgesproten uit aloude, verkeerd ingegeven en nog slechter gevatte begrippen, die zijne ziel met verblinding geslagen hebben. En, smar telijk moeten wy het ons afvragen, hoeveel zyn er onder ons, die anders zouden handelen, die niet zouden billijk vinden, dat duizenden stier ven liever dan allén een groote smart te dragen. Guido bemint Vanna met al de liefde, die in hem kan zyn; hy aanbidt haar, nadert haar met gevoelens van vereering, gely'k aan die van den fanaticus, die zijne heilige ziet; maar het is in hem meer zinnelijke liefde. En daarom doorstaat hy de proef niet, ziet hy niet het geluk, het leven, dat hem toelacht en strekt hy liever zyne armen uit naar den afgrijselyken dood, die, wachtend, hem toegrynst. Vanna waarschuwt hem goed te luisteren, goed te zinnen, want zy' gaat uitspreken la vérit profonde, celle qu'on ne dit qu'une fois etquitue ou fait vivre." Daarop volgen de drie zinnen die alles beslissen: Je sors de sa tente comme je serais sortie de la maison d'un frère. Pourquoi? Farce qu'il m'aime." Als Guido op dat oogenblik, zijne oogen op die van zyne vrouw gevestigd, doordringend tot het uiterste hoekje van haar ziel, had ge antwoord : ik geloof je, Vanna!" zou %'haar uitverkorene geweest zyn. Zy had het gehoopt, want toen Prinzivalle haar gevraagd had of haar man het gebeurde zou kunnen gelooven had zij zonder aarzelen geantwoord: Oui. S'il ne me croyait pas... Mais ce n'est pas possible ! ..." Hy gelooft haar niet en tracht aan haar ge drag" eene beteekenis, eene bedoeling toe te kennen, zoo laag, zoo leugenachtig en valsch, dat elke vrouw zich zou beleedigd gevoelen, tot zooveel gemeenheid in staat geacht te wor den. Het is of die ongelukkige de kloof tnsschen Vanna en hem nooit genoeg kan verbreeden. Het geluk lacht hem toe, maar liever wil hy' en zal hy den dood doen zegevieren, en daarom zuilen nu de drie verdedigers van het leven zich tegen hem vereenigen. Vanna keert zich onherroepelijk van Guido af, zy duwt hem met afschuw uit haar leven: Tant pis pour ta douleur, puieque tu l'as voulu l" En nu volgen al die woorden met dubbele beteekenis, die als een doodsklok boven het hoofd van Guido lui den ; maar hij hoort ze aan als eene belofte van leven en geluk. Hij verdient dat Vanna hem toeroept: Oh l les hommes sont fous !... il est juste qu'on les trompe l ils adorent Ie mensonge I quand on montre la vie, ils croient que c'est la mort! Quand on leur tend la mort, U la prennent pour la vie l" Met Guido is het de dood! by Prinzivalle het leven ! Naast dtzen zal zy voortaan staan. Daarom fluistert zij hem toe -. Tais-toi, il nous unit! ... Je t'appartiens, je t'aime ! Je te d livrerai!... Je serai ta gardienne !... Nous fuirons." Marco zal met haar liegen: reviens a toi, Vanna. Il faut mentir encore puisqu'on ne nous croit pas." En als Guido grijnst: Et tout va s'oublier dans la bonne vengeance ... c'était un mauvais rêve...," Vanna neemt voor goed afscheid van dien man, haar nu zoo vreemd alsof ze hem nooit gekend had, met zijne eigene woorden: c'était un mauvais rève !... en begroet zij het nieuw leven, dat haar wacht met den man wiens ziel naat de hare staat, met de vreugde volle uitroep: Ie beau va commencer... Ie beau va commencer ... Dit drama is eenvoudig: la vie terrassant la mort. In Aglavaine et Sélysette had de dood, on danks den dichter, toch boven het leven geze gevierd, want het sterven van Sélysette brengt geen leven. Zy heeft het hare willen geven om het geluk van Méléandre en Aglavaine te ver zekeren, maar hen toch niets dan dood en on geluk geschonken. Aglavaine zelf geeft ons de grondgedachte aan, waardoor Maeterlinck zyn drama beoor deeld wil zien: je crache sur la vie qui n'entend pas la vie;" en verder: c'est moi qui fais mourir" ... et je n'ai pas trouvé, alors que Ie mot Ie plus simple que l'être Ie plus simple eüt pu dire, aurait sauvéune vie qui ne demandait qu'a revivre ... j'entendaüjour et nuit que tu cherchais ta mort." En Aglavaine voelt, weet, ondanks alles wat Sélysette zegt, dat zy den dood heeft gezocht. Dat was de groote sleutel" om uit de ellende van het leven te geraken. Wat dit drama in zyne menschelijke strek king, het eenige waarover wy het hebben, beneden Monna Vanna brengt, is het feit, dat eene schoone, verheven ziel zich onnuttig voor twee andere, minder edel, heeft opgeofferd. Uit den dood van Sélysette zal geen leven groeien; voor Méléandre en Aglavaine is het ook de dood. In Ie Temple enscveli wordt het leven, die alles vermogende kracht, boven alles verheven in het vierde hoofdstuk Le Passé". Wij staan dus noch voor een nieuwen, noch voor een verminderden Maeterlinck, maar voor een hoogeren trap in zijne normale evolutie. Na uiteen gezet te hebben hoe alles tegenstrydig is in ons leven, hoe wy vaak wanhopend rondtasten, omdat wy geen vasten leiddraad hebben, hoe wij steeds meer ellende, ongeluk en dood aanbrengen, tengevolge van onze ver blinding, onze ongerijmde toepassing van zeer verkeerde begrippen ontleend aan zeer hooge en ware beginselen, roept Maeterlinck ons toe : verdedigt het leven t altijd! overal! bovenal! maar doe het zonder een ander leven willens en wetens, moedwillig te vernietigen ! doet ge dat echter, dan zult gij de schuldige zyn, dien het leven als slachtoffer zal kiezen. Guido heeft niet naar het leven willen hooren, hy heeft den dood geroepen, en daarom heeft het leven hem den rug toegekeerd, daarom bly'ft hy alleen, aan zyn lot overgelaten. O eer Monna Vanna als tooneelwerk zal ik geen woord reppen. Waartoe ! dat is steeds zoo'n luttele byzaak in Maeterlinck's dramatische kunst, beoordeelt naar de wetten en voorschrif ten van het hedendaagsch tooneel. Het menschelyke vraagstuk is opgelost, vol gens Maeterlinck's opvattingen; het tooneelstuk is in elkaar gezet volgens zyne tooneelinzichten; dat was zyn absoluut recht als kustenaar. De eene zal het mooi vinden, de andere niet; maar het zal alleen bewijzen, dat, altijd, overal en omtrent alles, wij menschen het nooit eens zijn. En dat is niet eens het bedroevendste van het geval, maar wel het feit, dat eikén redeneerenderwijze te werk gaande, van zyn per soonlijk standpunt uit, gely'k kan hebben. Pascal heeft gely'k: Ni la contradiction n'est marque de fausseté, ni l'incontradiction n'est marque de vérité." Den Haag. A. SUNIER. Langs de Wegen, door STIJJT STBBÜVBIS. Uitgegeven door L. J. Veen, te Am sterdam. Stijn Streuvels is voor ons Hollanders geen onbekende, wij denken met genot aan den tijd waariu wij voor 't eerst van hem lazen in dat gezellig uitgegeven boek der Duimpjes-uitgave (Maart 1899, No. 12), dat tot titel droeg: Lenteleven; sedert volgden snel na elkander: Zonnetij, Zomerland, oodendans, om tot heden te besluiten met bovenstaaud werk. Ik deed mij de vraag: wat vindt je mooier en grootscher, henteleeen of Langs de wiegen ... ? toen heb ik een poos door mijii kamer geloopen en mij ingedacht in beide boeken, meelevend het leven der figuren, welke de schrijver ten tooneele voert en ben geëindigd met mijn hand te strekken naar het kleinste boek, om het op. nieuw te doorbladeren en telkens hield ik meer vau Streuvels' eerste stukken. Eenige dagen later heb ik Langs de Wegen opnieuw ter hand genomen en al lezend, werd ik hoe langer hoe meer ontstemd, wel genoot ik van de fraaie natuurbeschrijvingen en volgde in spanning de lotgevallen van den Vlaamschea boer, die lang zaam te gronde gaat, ondanks zijn harde werken, maar mijn ontstemming bleef duren en ten slot te legde ik het boek opzij. Het komt mij voor, dat de schrijver, brekend als denk-mensch uit de schaal van zijn milieu, zijn, ziel heeft voelen schrijnen toen zij in aanraking kwam, zoowel met hen aan wie hij zich als artiest ontworstelt, als ook met hen tot wie hij nog niet als ebenbürtig toegang kreeg en dit heeft een nadeeligen invloed gehad op zijn kunst, hij schrijft hierdoor niet enkel uit liefde, liefde zooals den grooten kunstenaar pleegt te bezielen, maar ook uit wrevel en die wrevel glijdt langzAm iu de stemming van den hem welgezindeu lezer, die opgetogen over de gedragenheid van den arbeid van den schrij ver, die met doorzettende kracht, sterk van natuur, een boek wist te schrijven als met n stoeren haal gezet op het papier telkens ea telkens even moet ophouden om te zien hoeveel tientallen van bladzijden nog doorlezen moeten worden tot er hem eindelijk een oogenblik van verademing aanbreekt. De schrijver is gestegen op de maatschappelijke ladder door eigen ziels kracht en heeft een schoone toekomst voor zich. Wij gelooven vast aan de mogelijkheid voor ieder moedig werker om de voor vader te worden van een nieuw geslacht, maar hij onderschatte de gevaren niet, die daaraan onafscheidelijk verbonden zijn. Juist dit zich uit zijn milieu opheffen deed Streuvels staan tegenover hem vijandige menschen en dingen, zoodat hij telkens onafwendbaar zijn innigste zelf moest kwetsen op pijnlijke wijze, dit is zoo ^oed te begrijpen, want in dezen tijd wordt niet naar innerlijke voornaamheid dus zielsgrootheid gevraagd, maar wel naar de hoeveelheid dubbeltjes en naar 't aan den persoon verbonden baantje, treurig maar waar! Die wrevel nu, welke wij vermoeden, dat Streuvels bij tijden be,heerscht, geeft aan zijn werk wat benauwends, hoe het ook boeit, want de daden en daadjes der personen zijn zorg vuldig, gewetensvol, beschreven, doch nergens is te vinden de groote figuur, die zelfs bij de verpletterendste rampen staat als een eikeboom in den storm, die wel ontworteld, maar niet gebogen wordt. De menscheD, die in Langs de Wegen handelen en doen zijn rampzalige tobbers, die hun leven verslijten, dag na dag, jaar na jaar, zonder vreugd, als voortgedreven van ramp tot ramp. Wat heeft dit boek een fraai en hoopvol be gin, wat is het einde stroef en ontzettend! Aandoenlijk-bekoorlijk is het Jan te zien leven onder zijn paarden, zijn verdriet te voelen over het weggaan van Djole, het paard door den boer verkocht twintig jaar had hij het dier verzorgd van zijn goedigheid te hooren waarmee hij Bruin, het nieuwe paard, behan delt; wat wordt Seva, de makker van het ver kochte paard door hem vertroeteld bij 't wrijven, omdat zij zoo oud is en gewillig en daarenboven Djole's kameraad. Dan volgt dat sterk geschreven tafereel :Jau met de paarden aan 't ploegen, te morgen, te middag, tot in den avond wij zien hem gaan achter zijn span door den dichten mist, zoodat hij enkel maar zag de zwartigheid waarover zijn voeten liepen en de twee boukige achter lijven van zijn peerden. Jan leeft tevree, doch nu komt een brief zijn geluk verstoren, Jan's vader is doodziek wordt hem gemeld door eea buurvrouw. Hij peinst en doet en besluit op weg te gaan naar 't erf zijns vaders om na diens dood, welken hij voorvoelt zijn land te bewerken; dit gebeurt. De arbeider verlaat de plaats waar hij geleefd heeft en gewerkt jaar na jaar, als n geworden met het gezin van den boer. Hoe het verder met hem gaat wordt in de volgende bladzijden nauwkeurig verhaald. Hij vindt zijn vader reeds begraven, 't land in wil dernis, 't huis vervallen; de buurvrouw, welke hem dien brief had geschreven ziet hij terug als een «lang, mager vrouwmensch, gebogen onder den last van een armrol geitenvoeder, Vina, altijd dezelfde Vina nog, maar danig ver ouderd, vermagerd, gesmald, gebogen, maar 'tzelfde wezen en uitzicht." Jan is ganschelijk verslagen en gaat drinken in herberg na

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl