Historisch Archief 1877-1940
No. 1307
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD .VOOR NEDERLAND.
te maken. Een verheugend verschijnsel mag
het genoemd worden, dat velen dezer kunste
naars zich toeleggen op de verzorging van het
boek, of liever van het gedrukte, die verspreider
zoowel van goede als van verkeerde denkbeel
den onder het volk. Da boekbinderakuost, de
houtsneekunst, die twee mooie kunstambachten,
bleken in den Kring nijvere beoefenaars te
hebben, die daardoor de tradities op dat gebied
.aan hun stad verbonden, in eere hielden. Er
behoort zeker moed toe, in dezen ty'd nu
de fotografische reproductie zulk eene belang
rijke rol «peelt bij de boekversiering, dat er
kunstenaars gevonden worden, die het zoo mooie
ambacht, de houtsneêkunst, weer hebben op
gevat, en die trachten op dat gebied iets moois
te geven. De houtsneêkunst dwingt door haar
techniek, om veel te zeggen met weinig woor
den ; dat maakt hare producten zoo aantrek
kelijk. Hare groote hoedanigheden zy'n : sober
heid, breedheid, duidelijkheid, die te samen
vereenigd tevens een grooten ry'kdom van vormen
en gedachten kunnen vertolken. O, zeker, er
waren tal van boekwerken, boekversieringen
en verluchtingen, die getuigden van goeden
smaak en liefde voor het ambacht; ofschoon
toch dat Vlaamsch karakter voor my min of
meer een gesloten boek is gebleven, dat misschien
ook wel te wijten was aan het feit, dat de
boeken, achter slot bewaard, nadere kennisma
king niet gedoogden.
Ook de vjiersmeedkunst bleek ernstige beoe
fenaars te hebben, die deze kunst dienstbaar
maken, zooveel voor de versiering binnenshuis
als buitenshuis. Meer en meer vindt het gesmeed
ijzer zj|n toepasing in de
woningenIn 1'haWtation moderne" van G Serrurier
& Co. in den Haag, zag ik bijna in alle kamers,
in jjzer gesmeede kronen en lampenhangers
toegepast, en dikwerf met zeer gelukkig resultaat,
en deze toepassing van het ijzer schijnt in
Belgiëreeds veelvuldig aangewend te worden.
Wel dient er rekening gehouden te worden
met den aard van het vertrek waar y'zer toe
gepast wordt, zoodat het in harmonie blijft
met het ameublement; want niet overal past
zich het donkergekleurde y'zer met zijn uiter
aard stugge vormen aan, bij eene lichtere en
teerder gekleurde omgeving.
Van de gelegenheid dat ik in het museum
van kunstnijverheid vertoefde, maakte ik ook
gebruik de collecties in oogenschouw te nemen,
en zag ik tot mijn genoegen, dat er overal
een streven zichtbaar was, om goede voorbeelden
uit alle tijden bijeen te brengen, die by het
onderwijs moeten dienen tot opwekking, tot
prikkel, en tevens ook als middel om te leeren
zien, en dit door het laten zien van goede
dingen. Het valt ook hier weer te constateeren,
evenals bij al de gebouwen in ons land die
voor tentoonstelling of liever ter bewaring
dienen van kunstverzamelingen, dat er met de
plaatsruimte gewoekerd moet worden, dat men
het in de hoogte moet zoeken, waar breedte
en lengte bare grenzen bepaald hebben. Ja
zelfs die plaats, die in een huis de meest on
ontbeerlijke is, en toch o zoo zelden geriefelyk
genoemd mag worden, en wier situatie in een
huis, men onder de meest mogelyk bedekte
termen tracht uit te vorschen, is waarlijk in
dit kunstmuseum herschapen in een kast, waar
eerlang versierde kleedingstukken zullen komen
te hangen, als vis a vis van de collectie schoenen,
die weleer behoorde aan den heer Zilcken.
Het museum is een mooi gebouw, in zui
ver empirestijl opgetrokken, waar de talrijke
kunstvoorwerpen In heerlijke ruime zalen zijn
tentoongesteld, die mooi van verhouding zyn,
en deftig van versiering. Overal straalt u eene
lichte blankheid tegen, en verruimend is de
aanblik van den breeden, witmarmeren trap,
die u naar de sousterrains voert, waar eene
heerlijke koelte u in deze heete dagen
verkwikkend aandoet. De plaats, die vioeger
als keuken werd gebruikt, heeft wel is waar
haar aspect behouden, doch er wordt niet
meer gebraden en gekookt; nu zyn er tal
van kunstvoorwerpen in geplaatst die met de
keuken in betrekking staan. Daar, een kast met
houten voorwerpen met kerfsnede ornament,
afkomstig uit Noorwegen, Zweden en ons land,
ginds een keukenkast waarin tal van prachtige
tinnen borden, kannen en schalen, en prachtig
koper werk, die in den jongen beoefenaar van
het kunstambacht verlangens moeten doen
groeien om dat werk later te evenaren. Met
zorg en met veel kennis van zaken zyn da
voorwerpen gekozen; men heeft hier vooral
gelet op de qualiteit, niet zoozeer op de
quantiteit; dat geeit vertrouwen. Men voelt in alles
dat een harmonisch begrip de leiding had en
dat liefde voor het schoone den drijfveer was,
en men bemerkt, dat eene intelligente bedoe
ling in de keuze der voorwerpen opgesloten ligt.
De afdeeling keramiek is nu ook op orde en
heeft een zaaltje gekregen in de nabijheid van
de keuken. Eene keurige collectie, waardoor
wij door mooie typen een denkbeeld kragen
van hetgeen tegenwoordig op dat gebied ver
vaardigd wordt, en van hetgeen vroeger ver
vaardigd werd. Interessant was de collectie van
vaatwerk van de Kabylen, en Fan andere stam
men uit Afrika, en ofschoon de reflet
metallique der oude spaansch-moorsche farences
missende, overigens als aspect veel overeen
komst daarmede vertoonde. Zoo zagen wij nog
porcelein van Eirstrand, Gustafsberg uit Zweden,
verder van Kopenhagen, Jacobagoed van Delft,
echte en nagemaakte Colenbranders, modern
Rozenburg, Sêvres, Chineesch, Japansch,
Persische verglaasde tegels en kruikjes, kortom een
zeer aardige collectie, tevens leerzaam ter ver
gelijking.
Nog was ik in de gelegenheid het werk in
oogenschouw te nemen van de leerlingen van
de school van kunstnijverheid. Ik was er te
? kort om mij geheel te kunnen verdiepen in den
gang van het onderwijs, In de onderdeelen er
van, om mij daarover een oordeel te kunnen
vormen. Wel heb ik aandachtig de afdeeling
der metaalbewerkers bekeken, en was ik ver
wonderd over de resultaten, die in die afdeeling
verkregen werden door leerlingen, die nog maar
zoo kort het handwerk beoefenden; dat was
werkelijk een verblijdend resultaat. Maar zoo
dacht ik, zullen nu die jongelieden, bij wie het
gevoel voor het schoone wordt ontwikkeld, die
ontvankelijk worden gemaakt voor de schoonheid
in de natuur, die leeren de stof te bewerken
om daaraan uitdrukking te geven van leven,
om daarop hunne individueele opvatting over
te brengen, die in n woord goed onderlegd
worden om zich tot degelijke werklieden te
kunnen ontwikkelen, die het kunstambacht
weder in eere zullen herstellen, zullen zy in
de maatschappij werkelijk vry- en onbelemmerd
verder kunnen arbeiden ? Of zullen zy als
voedsel geworpen worden in den muil van dat
alles verslindende dier: de fabriek, die slokop,
die het goede zoowel als het kwade met dezelfde
gulzige graagte verslindt en verteert? En wan
neer nu eenmaal de fabriek nog noodzakelijk
blijkt, omdat groepen van menschen sterker
zyn^ dan eenlingen in de geweldige wereldwor
steling, en kracht noodig is om den strijd vol
te houden; is het dan niet mogelijk dat toch
het individu gerespecteerd wordt, dat de kun
stenaar-werkman, niet behandeld wordt als eene
machine, die automatisch eene bepaalde hoe
veelheid werk verricht? Is het niet denkbaar
dat hij behandeld wordt als een denkend mensen,
als een mensen die gevoelt, die het geluk vindt
in een mooi resultaat van zijn arbeid waarop
hy met trots kan wijzen, omdat hij daarin ge
legd heeft het beste wat hy had: zijn gevoel,
zijn smaak, zijne ontwikkeling, omdat hem
tgd werd gegeven oin over zijn werk na te
denken, en hij niet voortgejakkerd werd om
het werk maar spoedig te kunnen afleveren,
omdat tijd geld is?
Wat baat het, wanneer aan den eenen kant
wordt vernietigd wat aan den anderen kant
werd opgebouwd ? Het eenige middel, om te
beletten, dat de goede pogingen geene vruchten
zouden dragen in de toekomst, is wel om die
pogingen te verdubbelen, te vertiendubbelen,
om er meer en meer naar te streven kennis
te verspreiden onder het volk, het te ontwik
kelen, het de oogen te openen, het vatbaar te
maken voor ontwikkeling. Hy, die de arbeid
uitvoert, moet ook den schepper er van zyn,
ten minste dan, wanneer n man het werk
verrichten kan ; daar moet het heen ; maar het
ian nog lang duren, voor wij zoover zijn;
onderwys kost geld.
Er heerscht op het gebied van onderwijs
verdeeldheid, omdat er helaas geestelijke ver
deeldheid heerscht door verschil van meeningen
omtrent de vereering van eenzelfde Godheid,
maar daar kan toch het
kunstnyverheidonderwijs buiten blyven. De ontwikkeling van den
mensch, is zeker meer ter eere Gods dan het
politiek geknïp van verschillende partijen, dat
op zichzelf veel intellect kan eisenen. Het
kan dan ook niet uitblijven of de uitbreiding
van het kunstambachtonderwijs, zal alle par
tijen ter harte gaan; allen zullen eenstemmig
het belang er van inzien, beseffen dat de politiek
er niet door geschaad wordt; integendeel, zy
zal er wel by varen, zij zal misschien ten lange
leste genezen van haar chronische kwaal, namen
lijk die der heerschzucht, die heel wat hooge
borsten heeft doen veranderen in kromme
ruggen.
L. LACOMBLÉ.
mtiiiiiiiimiiiiiiiiii
i minimi
Een italianb csyctioloog.
E. A. Marescotti. Arturo Dalgas, 5*
Edizione, Milano 1899. Clara Albiati,
Milano 1899. I. Menclossi, Milano 1901.
L'Attrattiv», Milano 1901.
't Klinkt ons haast pleonastiach t een roman
schrijver tevens psycholoog te noemen. En toch
by het overzien van wat er ook nu nog in
verschillende landen als roman" wordt ge
publiceerd, bly'kt de toevoeging verre van over
bodig. Want de roman als voortzetting van
het epos in proza is nog maar al te veel ge
bleven een relaas van, soms zeer avontuurlijke,
uiterlijke gebeurtenissen, door den vervaardiger
met min of meer talent of met behulp van
deugdzaam gebleken trucs tot een den lezer
boeiend of aangenaam bezighoudend geheel
verwerkt, waarin de personen, met de gewone
gangbare karakters als geëtiquetteerd, veilig
door alle wederwaardigheden heen op een veelal
bevredigend slot konden rekenen.
Natuurlijk was in de vorige eeuw ook in
Italiëdeze soort literatuur rijkelijk vertegen
woordigd, en eerst onder den invloed der
Fransche naturalisten en psychologen is er in
de laatste vijfentwintig jaar een andere litera
tuur ontstaan. Groot blykt vooral de invloed
geweest te «ijn van Zola en Bourget. Het
naturalisme, realisme, door de aanhangers
liefst verismo" genoemd, bij zijn overplanting
noodwendig zich vervormend, vond aanhang
bij Verga, Capuana, Serao e. a. die vry streng
de methode van subjectieve waarneming en
weergeving bleven volgen. Maar het exact ge
documenteerde als zoodanig eischte een sober
heid en zelibeheersching, waarin Jde zuider
zonen nu eenmaal niet uitmunten, die strijdt
tegen hun expansieve naturen, en we vinden
zoowel in den roman als in het drama, onder
de nieuwe formule ontstaan, telkens weer een
neiging tot hevige hartstochtelijkheid en melo
dramatische conflicten, waarby' het den schryvers
te veel moeite blijkt gekost te hebben hun
persoonlijke neiging tot het romantische en
hun persoonlijke voelingen geheel weg te houden.
Maar er was een groote vooruitgang: het wille
keurige verdween. De werken getuigden meer
en meer van eerbied voor leven en realiteit.
Was eenmaal het gegeven dddr, dan trachtten
de auteurs door zielkundige studie hun per
sonen tot mènschen te maken, in wier gevoelens
en daaruit rezulteerende handelingen ze maar
niet willekeurig mochten ingrypen, tot meerder
spanning of vermaak of stichting van de lezers.
Hoogstens uitte hy eigen meegevoel voor de
lijdenden onder zyn schepselen door een be
klagend adjectief, als laatste verschijnsel van
een nog niet geheel overwonnen zwakte.
Zoo ontstond dan ook in Italiëde psycholo
gische roman: de roman van streng doorge
voerde ziels ontleding.
Een veelgehoorde grief tegen deze literatuur
van ziels-analyse is haar weinige opgewektheid.
Er is geen levens-vreugde in. De zielen waar
mee de schrijvers zich bezighouden, zijn in den
regel zoo ziekelijk, zoo afwijkend van wat men"
nu eenmaal als norm van de mensehely'ke ziel
heeft aangenomen. De normale ziel is nu
eenmaal iets waarvan men, evenals van een
gezond lichaamsdeel, maar zoo min mogelyk
moet merken, 't Is misschien waar het
een en het ander maar 't is stellig even
waar, dat de romanschrijvers zich onweer
staanbaar voelen aangetrokken tot juist het
opmerken van die ziel, tot het ontleden van
haar we? kingen, tot het naspeuren van haar
subtielste bewegingen. En daarby bly'kt hun,
ook door de voorlichting van de mannen der
wetenschap, die het intuïtief door den kunste
naar gevoelde aanvult met het empirisch door
hen waargenomene, dat er een complex is van
zieletoestanden, zoo belangwekkend als ooit een
complex van avontuurlijk uiterlyk leven zyn
kon.
Komt de romanschrijver bij het dieper door
dringen in het psychische leven tot het waar
nemen van zielewerkingen, waarvan de
verknnsting leidt tot zoogenaamde ziekelijke"
literatuur, dan wordt hem dit niet zelden
aangerekend. Bourget heeft er zich op willen
verdedigen, schrijvende over Alex Dumas fils:
Littérature malsaine, disent les naifs ou les
hypocrites, ou simplement les croyants. Ah l
ce n'est pas cette litérature qui est malsaine !
Hélas! c'est notre société, c'est toute sociét
peut-ètre, c'est la nature elle-même, au coeur
de laquelle se cache un principe inguérissable
de pêche, de douleur, et de mort l"
Is de verdediging nog noodig V En is de ziekte
van nEen tijd ?
Hoe voelde Shakspere een Hamlet, een
Othello? Racine een Phèdre, Byron een
Manfred?
Kranke zielen....
Laat ik even bij Othello blijven. We zien
hem de angstige Desdemona dooden, ondanks
haar smeeken. 't Geschiedt uit jaloezie we
weten het. Maar is dat een verklaring ?
Dat hij in drift haar had doorstoken, in een
vlaag van rood- ziende woede 't zou, eenmaal
gegeven de natuur van den Zuiderling,
begrypelyk zyn. Maar zóó ? Na haar gewekt te hebben,
toegesproken, den dood aangezegd?... En
dan de daad te volbrengen met vaste hand als
onder de beheersching van een idee fixe I... Te
dooden het liefst wat hy heeft, de woorden der
smeekende met haar leven te versmoren ?... 't Ge
schiedt uit jaloezie nog eens, we weten het.
Deze is de eerste aanleiding. Maar heeft zy
Othello's ziel niet dermate krank gemaakt, dat
die krankheid ten slotte hem zoo barbaarsch
wreed doet handelen als onder de beheersching
van die idee fixe?.,. Zoo j a?dan komt er een
andere factor bij, dan hebben we niet genoeg
meer aan de oppervlakkige verklaring. En het
is een blijk te meer voor Shakspere's genie, ons
in dezen kunstvorm dit ziekte-beeld der men
schelyke ziel te hebben gegeven.
De lust om te dooden ... ontwaakt onder
een of anderen invloed, in een. ziel die haar
zelf-beheersching verliest.
We weten hoe Zola in La Béte humaine de
voortschrijding van die ziekte minutieus heeft
nagegaan van stadium in stadium, en ook de
jonge Italiaan wiens naam men boven dit artikel
vindt, heeft zich tot de behandeling van het
zelfde thema aangetrokken gevoeld, blijkens zijn
roman Arturo Dalgas, waarmee hij zijn naam
als romanschrijver vestigde. De hoofdpersoon
is een jong kunstenaar te Genua, die een poos
zijn hoogst geluk vindt in de liefde van en voor
een mooi jong meisje. Hy is arm haar
vader een man van hooge pozitie, en, als om
den afstand tusschen hen nog te vergrooten,
wordt deze tot het bekleeden van een gewichtige
waardigheid te Rome geroepen. De gelieven
blyven elkaar trouw, maar vooruitzichten op
een vereeniging zyn er niet en, door haar vader
meer en meer gedwongen tot een schitterend
huwelijk, pleegt het meisje in haar wanhoop
zelfmoord. Als een vergif valt het bericht van
deze daad in de ziel van Dalgas, een vergif,
dat langzaam maar onfeilbaar zeker zal werken.
Oogenschynlyk vindt hy na eenigen ty'd troost.
En in zyn werk, fea in de liefde van een zangeres,
wier uiterlyk hem bekoort door de treffende
gely'kenis met zijn verloren liefste, maar wier
vulgaire ziel, juist door dit py'nlyke contrast,
door deze ruïne van zyn ideaal, hem op den
duur walgt.
Dan komt hij te Milaan weer in aanraking
met een gehuwde vrouw, door wie hy vroeger
de liefste heeft leeren kennen. Zy, door een
ongelukkig huwely'k vereenzaamd, wil vertroosten
den eenzame, en een steeds grooter wordende
sympathie, eerst een geestelijken band tusschen
vormend, groeit allengs tot liefde. Maar ook
deze vermag niet hem te redden. Het nieuwe
geluk vermag niet de melancholie te verdrijven,
die voortwoekert in zyn ziel.
Ik zal niet trachten na te vertellen het verhaal
vol fijne ziels-ontleding dat de schrijver in dit
boek geeft. Marescotti is een dichter, en dit
boek is een aaneenschakeling van stemmingen,
met veel kunstvaardigheid tot een zeer
bizonder geheel gecompozeerd. Als een geest
driftig bewonderaar van het land, waar de
blauwe Alpentoppen ket Noorden afsluiten,
besteedt hy fraai gestijlde bladzijden aan
milieuschildering. Maar zijn hoofdpersoon is ook
artiest, en hem geeft hy gelegenheid in dagboek
en gesprek Ideeën te uiten over hedendaagsche
kunst, klachten over het Italiaansche tooneel,
dat maar niet bevrijd kan worden van de
conventie en deze bladzijden behooren stellig
tot de zeer interessante in dit werk. Toch blijft
hoofdzaak: het langzaam voortschrijden der
ziekte-geschiedenis naar ;de catastrofe. Haar
verloop krijgen we in n reeks
stemmingsbeelden, waarvan begin en einde zijn een dag
en nacht in den omtrek van Milaan doorge
bracht, de eerste maal in de zachte bekoring
van een April-ontwaking, de laatste in de groote
melancholie van October-versterving. Het aan
grijpendste hoofdstuk is getiteld: l'Altro-de
Andere." Arture Dalgas komt daarin meer en
meer onder den invloed van fantazieën en
hallucinaties, die aan Poe, Baudelaire of Redon
herinneren. Hij voelt den Ander de baas worden
over zyn ziel. Hy schrijft en als hy iets later
herleest en zyn onderteekening ziet, is 't hem
onbegrypelyk dat hy zelf dit schreef. Hy hoort
stemmen, ziet vizioenen, leeft in een verschrik
king van onwerkelijkheid. De zelf-analyze wordt
hem een martelaarschap, waaraan hij zich niet
onttrekken kan. Tot hy zijn geheele zelf-contröle
kwyt raakt, geen meester meer is over het
ander-ik, waarvan hij de tot dooden-aandryvende
stem steeds hoort als een geroep om wraak.
En zóó gebeurt het vreeselyke, in een
storinachtigen October-nacht.
Het zeer merkwaardige in dit boek is de
veelheid van afwisseling, de verbazingwekkende
overgangen van het wildst fantastische tot het
vlak-reëele, en het samenvoegen van alles in
een harmonisch verband. Zoo krygt men een
verbazingwekkende fantazie over een mogelyken
laatsten Zondvloed, als de zon uitgebrand zal
zyn en ook... de gewoonste geschiedenis vaneen
oud cavallerist. Maar juist het geëxalteerde
van den hoofdpersoon stemt wonderwel overeen
met deze plotselinge overgangen.
Ik heb bij dit boek zoo lang getoefd, omdat
het den schry'verin Italiëzyn naam gemaakt
heeft.
In Clara Albiati geeft hy ons de verwording
van een hyper-aesthetische vrouw, in wie, trots
haar huwlijk en moederschap, de liefde niet tot
haar recht komt; die, in een ledig leven vol
fantastisch gemijmer meer en meer tot het
perverse neigt, en krankzinnig eindigt. Hier
tegenover het krachtig sensueel leven van een
gezonde vrouw met den man, door Clara Albiati
begeerd, en wiens liefde de liefde van een
zwakke artistieke natuur zich blykt te
hechten aan een eenvoudig kind dat hem tot
model diende. Als milieu voor deze handeling
ten deele een oproer te Milaan, dat den
schryver gelegenheid geeft zijn talent van realist te
doen blyken.
In I Menclossi behandelt hij weer een heel
ander onderwerp, 't Is de geschiedenis van een
gezin, dat door de schuld der moeder te gronde
gaat. 't Is streng logisch uitgewerkt, alleen het
samenbrengen der verschillende leden van dat
uiteengespatte gezin in verschillende, wel wat
toevallige ontmoetingen te Genua, herinnert
aan het uiterlijke der oude romantiek. Aan het
uiterlyk gebeurende zet het verhaal van een
aardbeving met vloedgolf niet weinig levendig
heid bij.
Het vierde werk, L'Attrattiva, is veel kleiner
van omvang, en als een sprookje. Een herders
knaap ziet in een droom een heerlijk-mooie
vrouw, en heeft sedert geen rust meer. Hij
leeft sinds dien droom-nacht als onder een
betpovering, en by zijn zwerftochten in het
schilderachtige land tusschen Alpen en Apen
nijnen is haar beeld als een stage verlokking
voor hem. Al de poëtische kracht waarover
Marescotti beschikt, heeft hy besteed aan de
schildering van het natuurschoon, dat tot milieu
dient voor deze geschiedenis, droef eindigend met
den dood van den knaap, die vergeefs overal zoekt
en zoekt en de verlangende armen uitstrekt
naar het beeld van volmaakte Lieide-en- Schoon
heid, door hem alleen in den droom aanschouwd.
De taal van Marescotti is geheel en al zui
delijk, weelderig, hartstochtelijk, wat overladen,
maar bizonder welluidend. Het verwondert geen
oogenblik, ook muzikale compozities van hem
vermeld te zien, en in zijn studies over beel
dende kunst, als La scultura al Monumentale
doet hy zich, gely'k trouwens ook in Artura
Dalgas, als een zeer veelzijdig ontwikkeld
aestheticus kennen. De invloed van D'Annunzio is
hier en daar te merken, maar over 't geheel
weet hy zich vrij te houden van de matelooze
zucht tot opsiering, die vaak het werk van dit
universeel genie (?) ongenietbaar maakt.
Om misverstand te voorkomen, is wellicht de
bijvoeging niet misplaatst, dat zijn boeken geen
lectuur zyn voor de Hollandsche huiskamer.
W. G. VAN NOUHUYS.
(In tegenstelling met dr. J. Schrijver.)
II. (Slot),
De arme, beklagenswaardige Guido strijdt
voor den dood, en daarom ontvalt hem alles,
keert alles zich tegen hem. Zeker, wat b.y zegt,
wil doen, eischt, krijscht, brult, verkondigt,
galmt, dat alles is zeer menschelyk, heel gewoon
menschelyk. Hy is eene monsterachtige ikheid,
voortgesproten uit aloude, verkeerd ingegeven
en nog slechter gevatte begrippen, die zijne
ziel met verblinding geslagen hebben. En, smar
telijk moeten wy het ons afvragen, hoeveel zyn
er onder ons, die anders zouden handelen, die
niet zouden billijk vinden, dat duizenden stier
ven liever dan allén een groote smart te
dragen. Guido bemint Vanna met al de liefde,
die in hem kan zyn; hy aanbidt haar, nadert
haar met gevoelens van vereering, gely'k aan
die van den fanaticus, die zijne heilige ziet;
maar het is in hem meer zinnelijke liefde. En
daarom doorstaat hy de proef niet, ziet hy
niet het geluk, het leven, dat hem toelacht en
strekt hy liever zyne armen uit naar den
afgrijselyken dood, die, wachtend, hem toegrynst.
Vanna waarschuwt hem goed te luisteren, goed te
zinnen, want zy' gaat uitspreken la vérit
profonde, celle qu'on ne dit qu'une fois etquitue
ou fait vivre." Daarop volgen de drie zinnen
die alles beslissen: Je sors de sa tente comme
je serais sortie de la maison d'un frère.
Pourquoi? Farce qu'il m'aime."
Als Guido op dat oogenblik, zijne oogen op
die van zyne vrouw gevestigd, doordringend
tot het uiterste hoekje van haar ziel, had ge
antwoord : ik geloof je, Vanna!" zou %'haar
uitverkorene geweest zyn.
Zy had het gehoopt, want toen Prinzivalle
haar gevraagd had of haar man het gebeurde
zou kunnen gelooven had zij zonder aarzelen
geantwoord: Oui. S'il ne me croyait pas...
Mais ce n'est pas possible ! ..."
Hy gelooft haar niet en tracht aan haar ge
drag" eene beteekenis, eene bedoeling toe te
kennen, zoo laag, zoo leugenachtig en valsch,
dat elke vrouw zich zou beleedigd gevoelen,
tot zooveel gemeenheid in staat geacht te wor
den. Het is of die ongelukkige de kloof tnsschen
Vanna en hem nooit genoeg kan verbreeden.
Het geluk lacht hem toe, maar liever wil hy'
en zal hy den dood doen zegevieren, en daarom
zuilen nu de drie verdedigers van het leven
zich tegen hem vereenigen. Vanna keert zich
onherroepelijk van Guido af, zy duwt hem met
afschuw uit haar leven: Tant pis pour ta
douleur, puieque tu l'as voulu l" En nu volgen
al die woorden met dubbele beteekenis, die als
een doodsklok boven het hoofd van Guido lui
den ; maar hij hoort ze aan als eene belofte
van leven en geluk. Hij verdient dat Vanna
hem toeroept: Oh l les hommes sont fous !...
il est juste qu'on les trompe l ils adorent Ie
mensonge I quand on montre la vie, ils croient
que c'est la mort! Quand on leur tend la mort,
U la prennent pour la vie l"
Met Guido is het de dood! by Prinzivalle
het leven ! Naast dtzen zal zy voortaan staan.
Daarom fluistert zij hem toe -. Tais-toi, il nous
unit! ... Je t'appartiens, je t'aime ! Je te d
livrerai!... Je serai ta gardienne !... Nous
fuirons."
Marco zal met haar liegen: reviens a toi,
Vanna. Il faut mentir encore puisqu'on ne nous
croit pas."
En als Guido grijnst: Et tout va s'oublier
dans la bonne vengeance ... c'était un mauvais
rêve...," Vanna neemt voor goed afscheid van
dien man, haar nu zoo vreemd alsof ze hem
nooit gekend had, met zijne eigene woorden:
c'était un mauvais rève !... en begroet zij het
nieuw leven, dat haar wacht met den man
wiens ziel naat de hare staat, met de vreugde
volle uitroep: Ie beau va commencer... Ie
beau va commencer ...
Dit drama is eenvoudig: la vie terrassant
la mort.
In Aglavaine et Sélysette had de dood, on
danks den dichter, toch boven het leven geze
gevierd, want het sterven van Sélysette brengt
geen leven. Zy heeft het hare willen geven om
het geluk van Méléandre en Aglavaine te ver
zekeren, maar hen toch niets dan dood en on
geluk geschonken.
Aglavaine zelf geeft ons de grondgedachte
aan, waardoor Maeterlinck zyn drama beoor
deeld wil zien: je crache sur la vie qui
n'entend pas la vie;" en verder: c'est moi
qui fais mourir" ... et je n'ai pas trouvé, alors
que Ie mot Ie plus simple que l'être Ie plus
simple eüt pu dire, aurait sauvéune vie qui ne
demandait qu'a revivre ... j'entendaüjour et
nuit que tu cherchais ta mort."
En Aglavaine voelt, weet, ondanks alles wat
Sélysette zegt, dat zy den dood heeft gezocht.
Dat was de groote sleutel" om uit de ellende
van het leven te geraken.
Wat dit drama in zyne menschelijke strek
king, het eenige waarover wy het hebben,
beneden Monna Vanna brengt, is het feit, dat
eene schoone, verheven ziel zich onnuttig voor
twee andere, minder edel, heeft opgeofferd. Uit
den dood van Sélysette zal geen leven groeien;
voor Méléandre en Aglavaine is het ook de dood.
In Ie Temple enscveli wordt het leven, die
alles vermogende kracht, boven alles verheven
in het vierde hoofdstuk Le Passé".
Wij staan dus noch voor een nieuwen, noch
voor een verminderden Maeterlinck, maar voor
een hoogeren trap in zijne normale evolutie.
Na uiteen gezet te hebben hoe alles
tegenstrydig is in ons leven, hoe wy vaak wanhopend
rondtasten, omdat wy geen vasten leiddraad
hebben, hoe wij steeds meer ellende, ongeluk
en dood aanbrengen, tengevolge van onze ver
blinding, onze ongerijmde toepassing van zeer
verkeerde begrippen ontleend aan zeer hooge
en ware beginselen, roept Maeterlinck ons toe :
verdedigt het leven t altijd! overal! bovenal!
maar doe het zonder een ander leven willens
en wetens, moedwillig te vernietigen ! doet ge
dat echter, dan zult gij de schuldige zyn, dien
het leven als slachtoffer zal kiezen.
Guido heeft niet naar het leven willen hooren,
hy heeft den dood geroepen, en daarom heeft
het leven hem den rug toegekeerd, daarom bly'ft
hy alleen, aan zyn lot overgelaten.
O eer Monna Vanna als tooneelwerk zal ik
geen woord reppen. Waartoe ! dat is steeds zoo'n
luttele byzaak in Maeterlinck's dramatische
kunst, beoordeelt naar de wetten en voorschrif
ten van het hedendaagsch tooneel.
Het menschelyke vraagstuk is opgelost, vol
gens Maeterlinck's opvattingen; het tooneelstuk
is in elkaar gezet volgens zyne
tooneelinzichten; dat was zyn absoluut recht als kustenaar.
De eene zal het mooi vinden, de andere niet;
maar het zal alleen bewijzen, dat, altijd, overal
en omtrent alles, wij menschen het nooit eens
zijn.
En dat is niet eens het bedroevendste van
het geval, maar wel het feit, dat eikén
redeneerenderwijze te werk gaande, van zyn per
soonlijk standpunt uit, gely'k kan hebben.
Pascal heeft gely'k: Ni la contradiction
n'est marque de fausseté, ni l'incontradiction
n'est marque de vérité."
Den Haag. A. SUNIER.
Langs de Wegen, door STIJJT STBBÜVBIS.
Uitgegeven door L. J. Veen, te Am
sterdam.
Stijn Streuvels is voor ons Hollanders geen
onbekende, wij denken met genot aan den tijd
waariu wij voor 't eerst van hem lazen in dat
gezellig uitgegeven boek der Duimpjes-uitgave
(Maart 1899, No. 12), dat tot titel droeg:
Lenteleven; sedert volgden snel na elkander: Zonnetij,
Zomerland, oodendans, om tot heden te besluiten
met bovenstaaud werk.
Ik deed mij de vraag: wat vindt je mooier
en grootscher, henteleeen of Langs de wiegen ... ?
toen heb ik een poos door mijii kamer geloopen
en mij ingedacht in beide boeken, meelevend
het leven der figuren, welke de schrijver ten
tooneele voert en ben geëindigd met mijn hand
te strekken naar het kleinste boek, om het op.
nieuw te doorbladeren en telkens hield ik meer
vau Streuvels' eerste stukken. Eenige dagen
later heb ik Langs de Wegen opnieuw ter hand
genomen en al lezend, werd ik hoe langer hoe
meer ontstemd, wel genoot ik van de fraaie
natuurbeschrijvingen en volgde in spanning de
lotgevallen van den Vlaamschea boer, die lang
zaam te gronde gaat, ondanks zijn harde werken,
maar mijn ontstemming bleef duren en ten slot te
legde ik het boek opzij.
Het komt mij voor, dat de schrijver, brekend
als denk-mensch uit de schaal van zijn milieu,
zijn, ziel heeft voelen schrijnen toen zij in
aanraking kwam, zoowel met hen aan wie hij
zich als artiest ontworstelt, als ook met hen
tot wie hij nog niet als ebenbürtig toegang
kreeg en dit heeft een nadeeligen invloed gehad
op zijn kunst, hij schrijft hierdoor niet enkel
uit liefde, liefde zooals den grooten kunstenaar
pleegt te bezielen, maar ook uit wrevel en die
wrevel glijdt langzAm iu de stemming van den
hem welgezindeu lezer, die opgetogen over
de gedragenheid van den arbeid van den schrij
ver, die met doorzettende kracht, sterk van
natuur, een boek wist te schrijven als met n
stoeren haal gezet op het papier telkens ea
telkens even moet ophouden om te zien hoeveel
tientallen van bladzijden nog doorlezen moeten
worden tot er hem eindelijk een oogenblik van
verademing aanbreekt. De schrijver is gestegen
op de maatschappelijke ladder door eigen ziels
kracht en heeft een schoone toekomst voor zich.
Wij gelooven vast aan de mogelijkheid voor
ieder moedig werker om de voor vader te worden
van een nieuw geslacht, maar hij onderschatte
de gevaren niet, die daaraan onafscheidelijk
verbonden zijn. Juist dit zich uit zijn milieu
opheffen deed Streuvels staan tegenover hem
vijandige menschen en dingen, zoodat hij telkens
onafwendbaar zijn innigste zelf moest kwetsen
op pijnlijke wijze, dit is zoo ^oed te begrijpen,
want in dezen tijd wordt niet naar innerlijke
voornaamheid dus zielsgrootheid gevraagd, maar
wel naar de hoeveelheid dubbeltjes en naar 't
aan den persoon verbonden baantje, treurig maar
waar! Die wrevel nu, welke wij vermoeden, dat
Streuvels bij tijden be,heerscht, geeft aan zijn
werk wat benauwends, hoe het ook boeit, want
de daden en daadjes der personen zijn zorg
vuldig, gewetensvol, beschreven, doch nergens
is te vinden de groote figuur, die zelfs bij de
verpletterendste rampen staat als een eikeboom
in den storm, die wel ontworteld, maar niet
gebogen wordt. De menscheD, die in Langs de
Wegen handelen en doen zijn rampzalige tobbers,
die hun leven verslijten, dag na dag, jaar na
jaar, zonder vreugd, als voortgedreven van ramp
tot ramp.
Wat heeft dit boek een fraai en hoopvol be
gin, wat is het einde stroef en ontzettend!
Aandoenlijk-bekoorlijk is het Jan te zien
leven onder zijn paarden, zijn verdriet te voelen
over het weggaan van Djole, het paard door
den boer verkocht twintig jaar had hij het
dier verzorgd van zijn goedigheid te hooren
waarmee hij Bruin, het nieuwe paard, behan
delt; wat wordt Seva, de makker van het ver
kochte paard door hem vertroeteld bij 't wrijven,
omdat zij zoo oud is en gewillig en daarenboven
Djole's kameraad.
Dan volgt dat sterk geschreven tafereel :Jau
met de paarden aan 't ploegen, te morgen, te
middag, tot in den avond wij zien hem gaan
achter zijn span door den dichten mist, zoodat
hij enkel maar zag de zwartigheid waarover
zijn voeten liepen en de twee boukige achter
lijven van zijn peerden. Jan leeft tevree, doch
nu komt een brief zijn geluk verstoren, Jan's
vader is doodziek wordt hem gemeld door eea
buurvrouw. Hij peinst en doet en besluit op
weg te gaan naar 't erf zijns vaders om na
diens dood, welken hij voorvoelt zijn land te
bewerken; dit gebeurt. De arbeider verlaat de
plaats waar hij geleefd heeft en gewerkt jaar
na jaar, als n geworden met het gezin van
den boer.
Hoe het verder met hem gaat wordt in de
volgende bladzijden nauwkeurig verhaald. Hij
vindt zijn vader reeds begraven, 't land in wil
dernis, 't huis vervallen; de buurvrouw, welke
hem dien brief had geschreven ziet hij terug
als een «lang, mager vrouwmensch, gebogen
onder den last van een armrol geitenvoeder,
Vina, altijd dezelfde Vina nog, maar danig ver
ouderd, vermagerd, gesmald, gebogen, maar
'tzelfde wezen en uitzicht." Jan is ganschelijk
verslagen en gaat drinken in herberg na