De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 13 juli pagina 6

13 juli 1902 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

'k v DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1307 herberg, want gevuld is zijn beurs, hij trakteert elk ende een, over een tafelken gebogen zitten de drinkebroers, met een pijpken in den vuiat «n de matse scheef op den kop, tierend het liedeke van het goede bier. Hij slaapt zijn roes uit, werkt een tijdlang bij een boer en gaat ten slotte in zijn vervallen buis wonen, en bewerkt zijn land. Om zijn broers of zus ters bekommert hij zich niet, die hebben hun deel uit den boedel wel meegenomen. Op zekeren dag bewijst hij Yina een dienst en daar zij zoo dicht bij elkander wonen gaan zij samen geregeld 's Zondags ter kerke. Daar verschijnt opeens mijnheer de pastoor, die hem aanraadt met het wijveken te trouwen, in het dorp gaat het praatje al dat zij bet doen zullen. Jan zijn stoute schoenen aantrekkend vraagt Vina wat zij er van deukt; goed dan, zij zouden dan hun boeltje maar bijeen doen en het maar wagen, zij had een hvasken, een geit en vijf honderd franken. Jan ziet er wel tegen op, denkt er over om maar stil thuis te blijven; als hy thuis is, kan hij niet trouwen peinst hij, doch als 't Faaechen is doet hij de stap, na eerst Sofrenie, de boerin op wier erf hij zoo lang heeft gewerkt, geraadpleegd te hebben. Met wat een hartelijkheid was bij daar ont vangen l 't Huwelijk wordt gevierd door een tocht naar de stad in een ezelkar, aan biertjes geen gebrek! Jan slecht zijn huis en komt bij zijn vrouw inwonen en werkt op hun gemeenschaplijk land den ganschen zomer en 's winters zit hij te weven aan het getouw. Hij heeft heimwee naar de paarden, Zoetjes-aan wordt hun eerste kind geboren, een tweede volgt, een derde, eiken winter een nieuw borelingske, de ouders werken en zwoe gen om al die monden te vullen; eindelijk zijn er zes jongens, 't geld teert in, armoede staat voor de deur. In een razende bui om al die tegenspoed zuipt hij zich haast een ongeluk van zijn laatste geld, slaat zijn armoedje kort en klein, beukt zijn jongens om bun getier te hooreu en stampt zijn wijf om er de nijdige vreugd van te voelen. Bij een boer gaat hij zaad leenen en raakt er langzamerhand geheel ouder,.. zijn land moet hij verkoopen. Het zevende kind wordt geboren, een meisje. Met het gezin gaat het slechter en slechter, ze hebben het land nu in pacht en zijn dus hun vrijheid kwijt. Het stakkertje komt te sterven en Vina overleeft haar kind niet lang. Jan blijft achter met de zes kinderen, buur vrouwen helpen hem een beetje voort, wasschen o.a. zijn goed; hij werkt op het land, keert eerst 's avonds moegewrocht naar huis, bekommert zich om niets, leeft zijn eenzelvig leven maar voort. Dolf de boereuknecht, die altijd gaat met de paarden, wekt zijn nijdig-woeste jaloezie, hij had den vent wel willen vermoorden, om dat altijd met de paarden zijn. Kwam er maar een ongeluk denkt hij, maar 't ongeluk kwam niet. Het is een slecht jaar, bij den boer wordt gestolen, hij gaat met Jan op de loer liggen en deze heeft in den nacht den dief te pakken... herkent Dolf... laat hem na een korte aarzeling los, doch nu is zijn goede leven gedaan, de boer denkt dat hij het houdt met den weggeloopen dief en jaagt den armen stakker 't erf af. Ia een roes zegt hij tot zijn bende kinderen, dat hij moe is en ziek, deze bekeken hem toen zoo wonderlijk en lieten hem zonder spreken te bedde gaan. De pastoor komt met hem praten, die hem aan 't verstand brengt dat zijn knapen groeien en hem dus spoedig geld in huis zullen brengen. Jan schraapt zijn geld bij elkaar en denkt er over naar het kasteel te gaan, eene oude steenen kelder, waar eenmaal een zot woonde, doch die thans leeg staat. Als hij den sleutel van 't kot gaat halen bij den eigenaar ontmoet hij op zijn weg Dolf, den dief, die hem in zijn laatste ongeluk gestort heeft, doch Jan deukt aan geen verwijten. Eenzaam woont hij buiten, leeft met zijn jongens van wat opge schoten koren, doch de oudsten zijn bijkans groot, hij koopt kleeren voor hen waarop zij naar de steenovens vertrekken, belovend voor de jongsten te zorgen, blijde van elders in 't werk en rijker aan den kost te komen. Gaande weg volgen ook de jongsten. De oude man met grijzen baard, half versuft, vermijdt de menseden, daar hij ieder wantrouwt, hij heeft nog altijd een klein deel van 't geld van zijn verkocht land; zijn zinnen zijn verdoofd door 't lange zitten in duisternis en stilte, hij is als levenddood. De pastoor raadt hem aan een ezel te k p open en nadenkend komt hij tot 't besluit dit te doen, peinzend: »Een ezel, dat is bijkans een pee r d." En toen met zijn ezel ging hij door de straten, boodschappen doend over heel bet dorp, haast altijd zwijgend; zijn dier was blind, doch dit vond hij niet erg. Zoo komt bij geregeld bij den molenaar, wiens zakken hij naar den bakker brengt, 't gaat hem nu wat beter, ja, bij stak nu weer eens een pijp op, en zat gemoedelijk te vertellen van zijn vroeger leven en van zijn jongens, die eens zouden weerkeeren en hem geld brengen. Jan wordt half blind en met zijn blinde ezel sukkelt hij langs de wegen. Eu nu komt het ontzettende: De zes zoons, nu allen groote kerels, komen terug en ... zij lachen hun ouden vader uit, trekken htm aan de kleeren, halen allerlei malligheid met hem uit, totdat de stakker komt te kruipen als een hond door 't straatvuil, verwenschend de kerels zonder hart, die daarop zijn ezel ver zuipen, 's Nachts kan bij niet in zijn huis ge raken, smeekt zijn zoons om hulp voor de gesloten deur... en hij gaat heen zonder geld, loopt al verder en verder tot hij komt na een wanhopigen tocht noordwaarts op 't erf van den boer waar hij dertig jaar met de paarden gewrocht heeft, en ach, daar kent men den landlooper niet meer, ja toch: /t Is een peerdenknecht uit vader's tijd" wordt er gezegd. De boerinne bleef aan den haard bij beur werk ... de oude Jan wordt geleid naar de schuur, waar hij slapen gaat, 4fWarm in 't stroo van de goede, veilige omheining van schuur en stallen te midden de groote, oude hofstede." Dit is in 't kort de loop van het verbaal. 't Meest trof mij het wreede van die jonge kerels. Heeft Stijn Streuvels zoo iets in zijn omgeving zien gebeuren en is 't bizondere van 't geval hem te sterk geweest, zoodat hij verzuimd heeft het door zijn scheppende aanraking tot iets typisch, tot kunst te maken P Hij ziet te veel het leelijke van zijn volk, »not oce redeerning feature", 't is of de schrijver zich schaamt over de Vlamingen, deed hij 't maar genoeg! Als hij wist te vereenigen de fijnheid van Tony, den schrijver van Ernest Staas en de satyriek van ^den veel te weinig bekenden Charles de Coster, " den schrijver van Uilenspiegel en Lamme Qoedzak, dan zou 't hem gegeven zijn zijn arm volk de liefderijk-harde heelmeester te zijn waaraan het zoozeer behoefte heeft. Doch hij dient dan tot besef te komen, dat alleen de kunstenaar, die in zijn vlucht den adelaar nastreeft, die een Homerus, een Wolfgang von Goethe voor zich ziet, een zoo machtige taak met hoop op succes, zij 't ook niet bij zijn leven, vemag te aan vaarden. Hoeveel edeler (om bij den ouden Griekschen dichter te blijven) is de plastiek in de Odyssee, vergeleken met de faits et gestes van. de als uit blanc-manger-puddmg-massa ge beeldhouwde reuzenkerels (lees in hun zelfbeheersching 't diepst aangetaste moderne mensch van het land). Mocht Stijn Streuvels nog bij tijds inzien, dat er nog iets scbooners is dan 't hoofd te zijn of te heeten van een uieuwe school. Zou het champignou-achtig opgeblazene, waar van wij de kiem reeds in vroeger werk meenden te bespeuren den schrijver niet wel eens zelf zijn opgevallen P Talrijk zijn immers reeds de navolgers van Streuvels, zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland P Heeft ooit iemand in ernst gepoogd onzen Jacq van Looy na te streven, die dit toch zooveel eerder verdient, indien er nagestreefd moét worden P Neen, want deze Groote is te groot voor de zwakke nakomers. Dat Stijn Streuvels zich voor den geest hale de werkelijk groote figuren van alle eeuwen en moge zijn hand dan den moed en de gelegen heid vinden de daden te doen, die wij van hem meeuen te mogen verwachten. Ten slotte eenige aanteekeningen: Regels, die wat raar aan doen: «De kerk torens schoten hier slanker op'7. »De achter middag leed lang en tegen den avond kwam de kranke maan als een omgekrulde koehooru in den hemel bijten". Zinnen van bizondere schoon heid : «De menschen in hun binnenste deelden mede in de blijheid; ze zongen en liepen om 't spetterende van den nieuwen dagendans en hun eigen innige leute lucht te geven en mee te doen in de groote zottebolliug die leidde naar 't ernstiger branden van den zomer". «Overal waar hij keek was het ommelands den boom gaard in bloei te meitijde als 't zonnezomert en in zijn gedachten woonde de gelukkige rust". Plaats waar de geest van den grooten Uilen spiegel zich ia ben openbaart: «Maar met dien zelfden slag was de droogte gebroken en binst den nacht viel de regen overvloedig als een verhemelde lavenis, als een zegening, een on verhoopt wonder en de menschen kwamen uit hun bedden en lieten zich doornat gieten om de vreugde zelve te voelen, die ze voor hun vruchten gevraagd hadden". Voorwaar, voorwaar, dit is de goddelijke humor waaraan wij allen zoozeer behoefte hebben ! J. REDDINGIUS. Hilversum, 18 Juni '02. Marianne, door J. TEKSTEEG. Amsterdam, H. W. Becht. 1900. De schryver drukt zich gemakkelijk uit. Hy kan vlot en vaardig vertellen van een paar fietsende meisjes, van een buitenpartytje en een paartje, stoeit of minnekoost. Hy' kan ook wel een beetje deftig zijn bijv. als hy Edith op een liefdesverklaring laat antwoorden: »ik schaam my' niet te zeggen, dat naar my'n overtuiging een huwelijk de hoogste volmaking is voor een mensch. Ik geloof en hoop ook, dat ik die volmaking eens zal vinden, maar niet nu niet nu... Je moet wat toegevend voor my' zyn, Harry, ik heb zooveel verdriet gehad... Een tweede maal heeft men niet met die zelfde spontane onstuimigheid lief. Het komt langzamer, wel even innig, maar langzamer, schuwer." Een geëmancipeerde jonge dame kan niet op plechtiger wijze een jongmensch op zy'n eigen kamer een blauwtje laten, loopen en ... tevens aan den praat houden. Maar in den regel stelt onze auteur natuur lijk en, of 't hem geen moeite kost. Het meest heeft hy te tobben gehad, denk ik, met den titel van zy'n boek. Eindelyk heeft hy er maar boven geschreven: Marianne. Het had evergoed Edith, of Harry, Henk van Hiel, Lotte of Flore kunnen zy'n. 't Is waar: »Marianne" vereenigt Edith en Harry, maar Henk, Lotte en Flore hebben met «Marianne" niets te maken, niets hoegenaamd. Misschien was. voor de hoogere eenheid, Fiasco een betere titel geweest, want Henk maakte in zyn vryery met Flore fiasco, en Harry met zy'n tooneeldicht «Marianne." En toch ook met dezen titel zou de eenheid van het boek niet gered zyn, want het enga gement van Flore met Henk wordt verbroken, omdat zij onbeduidend en bij bovendien licht zinnig is; Harry en zy'n gevallen tooneelstuk hebben er geen schuld aan. De hoofdstukken bevatten ongeveer om beurten een deel uit den roman Henk?Flore, en een stuk uit den roman Harry?Edith Marianne. Daar nu het boek met Henk?Flore begint, is deze roman het eerst uit. Lotte die het meest een nadere kennis making waard geweest zou zijn, blyft op den achtergrond. Dat gebeurt meer in de wereld helaas! Maar misschien is een karakter nergens veiliger dan op den achtergrond. Van Edith kan met der ty'd nog wel iets terecht komen, nadat de ondervinding haar geleerd heeft, dat 't minstens gevaarlijk is jonge en zeer middelmatige schrijvers op hun kamer te gaan suggereeren, dat zy geniaal zy'n. De andere hoofdpersonen zal wel niemand gaarne weer ontmoeten; zij zy'n te weinig belangwekkend. v. H. De verontreiniging der openbare wateren. Eene studie over zelfreiniging en bio logische zuivering, door dr. J. W. JENNY WEYERMAN. De schryver behandelt in deze studie een onderwerp, dat van zeer groot actueel belang moet worden geacht. De wijze waarop de schrijver het behandelt, getuigt van groote belezenheid en toont tevens aan dat hy door vele proefnemingen zich om trent een aantal bizondere punten een eigen oordeel heeft gevormd. Wy' moeten hem dank weten, dat hy zoovele berichten, mededeelingen en inzichten, die thans nog in tal van tijdschriften, rapporten enz. verspreid zy'n, in verkorten vorm in n bundel heeft bijeengebracht. Daardoor is toch eene studie van het geheele onderwerp veel gemakkelyker gemaakt. In het eerste deel der studie bespreekt Schr. de zelfreiniging van water, terwy'l de zelfreiniging van den bodem slechts zeer ter loops wordt behandeld. Achtereenvolgens worden besproken de ver schillende meeningen, die men zich omtrent de oorzaken dier zelfreiniging had gevormd, namelyk: A. verdunning; B sedimentatie (bezinking) ; C. het verdwijnen der aanwezige bacteriën; D. ontleding en oxydatie der doode organische en ten deele der anorganische stoffen. Alle deze meeningen, behalve de laatstge noemde, worden door den schryver onvoldoende geacht, om de verschynselen, die men by zelf reiniging waarneemt, te verklaren. In de volgende hoofdstukken van dit eerste deel gaat de schryver nauwkeurig na, wat bij die zelfreiniging plaats heeft en komt hy tot het besluit, dat door de inwerking van bacteriën dejorganische en gedeeltelijk ook de anorganische stoffen gesplitst, gehydrateerd en geoxydeerd worden, terwy'l by de opeenvolging van deze werkingen de aan- of afwezigheid van zuurstof eene groote rol speelt. In het tweede deel bespreekt Schr. de biolo gische zuivering van rioolwater door middel van rotkelder en oxydatiebedden. Op verdienstelyke wy'ze toont hy aan, dat by de biologische zuivering in rotkelders en oxydatiebedden dezelfde werkingen plaats heb ben als by de zelfreiniging van rivieren en andere oppervlakte wateren, doch versneld en versterkt. Met waardeering wordt hierby' door den schr. gebruik gemaakt van het Rapport van de Staatscommissie (prof. Aronstein en Spronck en de heer Wortmann) over de zelfreiniging en hy vereenigt zich volkomen met de besluiten waartoe die heeren gekomen zy'n, als gevolg van langdurige en herhaalde onderzoekingen. Daarby' wordt bewezen, dat het aantal bacte riën gedurende de zuivering, zoowel in rivieren als in rotkelders aanmerkelyk toeneemt, en daarentegen zoodra de zuivering voltooid is buitengemeen sterk daalt. In verband hiermede wordt verder het teère punt behandeld, in hoeverre by deze biologi sche reiniging de pathogene bacteriën (ziekte kiemen) vernietigd of verzwakt worden. En op dit punt gaat de schryver m. i. wel wat ver. Hij moge overtuigd zijn, dat het afloopende vocht uit de oxydatie bedden vol komen onschadelijk is, maar bet klemmende bewys daarvoor kan als nog niet geleverd worden. Onderzoekingen van anderen hebben toch aangetoond, dat enkele darmbacteriea en zelfs bepaald pathogene bacteriën (ziekte kiemen) nu en dan in het uitstroomende vocht konden aangetoond worden. Of deze daarna nog levenskracht genoeg bezitten om by' den mensch ziekten te ver wekken is nog niet aangetoond. Hier ligt nog een ruim veld ter bearbeiding voor y'verige onderzoekers. Zeer ter snede merkt de Schr. op, dat de bedoeling van de invoering van biologische reiniging niet is, om drinkwater te verschaffen, en dat dus die enkele ziektekiem niet veel gevaar zal veroorzaken. Maar hy' dient daarby te bedenken, dat de verleiding voor schippers en plattelandbewoners om rivierwater als drinkwater te gebrui ken te grooter wordt, naarmate dit water zuiverder is of zuiverder schynt. In het derde en laatste deel geeft schr. een overzicht van de resultaten van tal van onderzoeki"gen omtrent zelfreiniging van rivieren gedaan zoowel in het buitenland, Oder, Isar, Elbe, Rhy'n by Keulen, Lahn, Seine, als in ons land door de Staatscommissie Rhy'n by Arnhem, Ley by Tilburg, Overwaard en Winschoterdiep. In het algemeen ben ik van oordeel dat de schryver met deze studie een nuttig werk heeft geleverd. Aangezien hy' echter waarschynlyk niet alleen voor vakgenooten heeft geschreven, zou ik hem in overweging willen geven in eene volgende uitgave een aantal vreemde woorden, door goede Nederduitsche te vervangen, zooals inoffensief, sedimentatie, gesuspendeerde, trilogie, stadium, elimineeren, concludeeren, retrograde enz. enz. Ook aan de correctie s. v. v. (verbetering) der drukproeven kon meer zorg zy'n besteed. Abcoude. Dr. H. P. KAPTETO. De schoonheid der vrouw by verschillende rassen, door dr. C. H. SIEATZ. Met 230 afbeeldingen in den tekst benevens l kaart in kleurendruk. ? Amsterdam, Scheltema & Holkema's Boekhandel. De werken van dr. Stratz kunnen met een enkel woord ter aankondiging volstaan. Zy spreken voor zich zelf, al blijft de wetenschappely'ke waarde voor vele koopers niet alty'd de hoofdzaak. Dat over »de vrouwen op Java" is uitverkocht, »de kleeding der vrouw" werd herdrukt, evenals »de schoonheid van de vrouw". De hierboven genoemde studie sluit zich by laatstgenoemd werk aan, en zoo komen dan ook verschillende afbeeldingen in beide boe ken voor. De kaart geeft een duidelijk overzicht van de verspreiding der menschenrassen over de aarde in 1902. De Vereeniging Ons Belang," bestaande uit actief dienende onderofficieren en militaire geëmployeerdea in den graad van onderofficier, behoorende tot de Nederlandsche Landmacht, besloot ook dit jaar een jaarboekje uit te geven. Het doel, hiermede beoogd, is den onderofficier in het algemeen en ieder lid der vereeniging in 't bgzonder in kennis te stellen met de vereeniging, haar doel en streven en de wyze, waarop zij haar doel tracht te bereiken; een en ander in meer uitgebreider). zin dan dit in hare statuten is uitgedrukt. Terecht merkt de commissie van redactie in haar «woord vooraf" er op hoe het gewenscht is, dat het hier bedoelde boekje niet alleen komt in handen van ieder lid, doch dat elk onderofficier, ja ieder, die belang stelt in het leven van den onderofficier, zoowel in als buiten het leger, er kennis mede maakt. In dit boekje toch zal men ontwaren, dat het ook den onderofficier meer en meer duidelyk wordt, dat hy zich aan het openbare leven kan noch mag onttrekken. Meent nu die commissie met genoegen voor uitgang in dit opzicht kunnen constateeren, toch moet zij het betreuren, dat nog zoo velen van verre blyven staan, opdat »0ns Belang" worde de vereeniging van actief dienende onder officieren en militaire geëmployeerden in dien Een opwekkend woord aan allen die in onze onderofficieren belang stellen, moge medewer ken om het jaarboekje in veler handen te doen brengen. Enkele aardige schetsjes geven aan den inhoud een gepaste afwisseling. F. IIIIHUIHIItlUi iiiiiitititiiiiimiiiii Tabaïen rooKen, Het gebruik van het Nicotiaansch kruid, anders gezegd de tabak, is tegenwoordig zoo enorm, en is vooral ook voor Nederland een zoo belangryk artikel, dat het zeker wel de moeite waard is, hierover in dit weekblad een en ander medetedeelen. Ten bewy'ze van het enorme gebruik kan strekken, dat voor circa 10 jaar Crawford het gebruik van tabak op 4480 millioen pond berekende, en zoo dit toen ter ty'de juist was, mag men gerust aannemen, dat het nu wel tot 5000 millioen of meer ge stegen is. De tegenwoordig in verschillende werelddeelen gekweekte tabaksplant ia oorspronkelijk uit Amerika afkomstig, en is vandaar na de ont dekking van dat werelddeel door Columbus naar Spanje overgebracht. Jean Nicot, gezant van Frankrijk aan het Portugeesche hof leerde te Lissabon de tabaks plant kennen : hy bracht deze in het jaar 1660 naar Frankrijk over, en naar hem werd aan de plant de naam herba nicotiana" gegeven. Ook de naam «nicotine" een in de tabak aan wezige vergiftige stof, is van de naam nicot" afgeleid. In den laatsteu ty'd zy'n in de tabak door de heeren Pictet en Kotschy een drietal tot dusver onbekende stoffen gevonden die zy' de namen nicotein, nicotellio. en nicotiain hebben gegeven, doch waarvan de hoeveelheid kleiner is, dan die der nicotine. De hoeveelheid, die van deze laatste stof in de tabak aanwezig is loopt nog al uiteen. Terwy'l Havanna-tabak 0.5?2 procent nicotine bevat, kan er in de gewone rooktabak wel 4 en meer pet. voorkomen. Ook is het gebleken, dat de geurigheid, het aroma der tabak, geen maatstaf is voor de daarin aan wezige hoeveelheid nicotine; zoo kunnen b.v. zoogenaamde ligte, weinig aromatische sigaren soms betrekkelijk veel, en de .zwaardere meer aromatische soorten weinig nicotine bevatten. Hieruit is dus op te maken, dat het gehalte van deze stof in tabak of sigaren voor de geurigheid daarvan eigenlyk van geene beteekenis is. Van meer beteekenis is deze stof echter met betrekking tot de gezondheid van den rooker, hoewel die nadeelige invloed niet zoo groot is, als wel door velen vermoed wordt, en het schaap in dit opzicht niet zoo zwart is, als waarvan het de naam heeft. Teneinde dit duidelyk te maken, verzoek ik de lezers van dit stukje met my' een klein uitstapje te maken op het gebied der scheikunde. Het rooken is namelyk eene langzame, onvolkomene verbranding der tabak, en waar een zoodanig proces plaats heeft, worden om zettingsproducten gevormd, zooals dit in de scheikunde dikwyls het geval is. De eigenlijke verbranding der tabak kan natuurlijk alleen aan de voorzijde van.de sigaar of de pyp tabak, en waar zich het vuur bevindt, plaats hebben. Hoe drooger nu de tabak ia, hoe beter en volle diger deze verbrandt, terwy'l dit laatste mede afhangt van het meer of minder goed door laten van lucht. By een volkomen verbranding van diverse stoffen worden koolzuur en water gevormd; is die verbranding echter onvolkomen, zooals by het rooken, dan vormt zica in den regel kooloxyde-gas. Het is dan ook ten deele aan de vorming van deze gassoort, dat de scha delijke werking, die het rooken op het lichaam van eeu mensch kan hebben, wordt toegeschre ven. Wordt de rook uitgeblazen, dan gaat natuurlyk het daarin mogelyk voorkomende kooloxyde-gas mede de lucht in; wordt de tabaks rook echter ingeademd, zooals sommige rookers wel eens met opzet doen, dan moet dit als bepaald nadeelig voor de gezondheid worden aangemerkt. Of in de tabaksrook nog nicotine aan wezig is, wordt door sommigen ontkend door anderen bevestigd, doch men mag in ieder ge val wel aannemen, dat deze in zeer geringe hoeveelheid aanwezig is. By het rooken toch wordt door de hitte de nicotine in iets anders, vooral in zoogenaamde Pyridine-bases omgezet, en gaat daardoor in een niet vergiftige stof over. Onder Pyridine-bases verstaat men in het al gemeen die stoffen, die zich vormen by de drooge destillatie van organische stikstothoudende stoffen, en het bly'kt dus, dat by het rooken ook een soortgelijk proces plaats vindt. Zoodanig droog destillatie-proces wordt b.v. by de gasfabricatie waar zich dan tevens de teer vormt, toegepast, en in het klein vindt dit ook by het rooken plaats. Er vormt zich zooalsieder rooker weet, bij het rooken een teerachtige stof, en vooral ook in deze stof, een product van drooge destillatie, dat omniddelyk achter het vuur van de sigaar of de tabak tot stand komt, zy'n vergiftige en scherp prikkelende stoffen aan wezig. De onderzoekingen van Püschkin en anderen hebben geleerd dat, behalve aan het mogelyk aanwezig kooloxyde-gas, de schadelyke werking bij het tabakrooken vooral aan de teerachtige stoffen moet worden toegeschreven. Deze hebben vooral een scherp prikkelende werking, en zoo een sigaar zonder pypje gerookt of zooals sommigen wel de gewoonte hebben half gekauwd wordt, komen die scherpe stoffen in onmiddelijke aanraking met het slijmvlies van de mond. En hoe meer zich dit teerachtig vocht vormt, wat vooral by vochtige tabak het geval is, hoe meer ook de tabaksrook, die ia de mond komt, prikkelend en min of meer scherp wordt. Behalve het bovengenoemde is er door Reiscbauer nog een zwaar vergift in de tabaksrook gevonden, n.l. het blauwzuur. Dit komt er echter in zoo geringe hoeveelheid in voor, dat het betwijfeld mag worden of het schade doet, daar toch in den regel slechts een geringe hoeveelheid tabaksrook mede wordt ingeademd. Het is na kennisneming met boven staande dan ook zeer verklaarbaar, dat een jongen die voor het eerst rookt daarvan de bekende onaangename gevolgen, misselijkheid, braking en hoofdpyn ondervindt; het menschelyk lichaam schynt aan de tabaksrook echter spoedig te gewennen, zoodat dan ook de genoemde onaangename verschijnselen zich in den regel vry spoedig niet meer vertoonen. Wordt echter overmatig gerookt, dan kan dat weer tot ziekteverschy'nselen aanleiding geven ; in de eerste plaats katarrh van de slijmvliezen van de keel door prikkeling der scherpe tabaksrook en voorts algemeene ziekteverschijnselen, duizeligheid, slapeloosheid, verzwakking van het geheugen, zoomede ook een zwakke hartwerking. Dit laatste schijnt o. a. bij Mac Kinley, die dagely'ks 18 a 20 sigaren rookte, het geval te zijn geweest, en heeft vermoedelyk veel tot den ongelukkigen afloop der hem toegebrachte ver wonding en de daarop gevolgde operatie bygedragen. Dat het intusschen niet de nicotine is, die de schadelyke uitwerkingen, die uit het rooken of eigenlyk uit het te veel rooken kunren voortkomen, wordt zeker wel het best door de dagelijksche ervaring bewezen. De nicotine toch is een zwaar vergif, en niettegenstaande hier te lande tamelijk algemeen, en door sommige mannen sterk gerookt wordt, komen toch zelden vergiftigingsverschijnselen door het tabak rooken voor. Al is het nu wel waar dat een mensch aaneen of ander vergift kan gewen nen b.v. aan alcohol en ook aan rattenkruid zoo dient hierby niet uit het oog te worden verloren, dat vele menschen by matig rooken tot op hoogen leeftyd een ongestoorde gezond heid behouden. Te veel rooken is schadelyk, ook voor overigens geheel gezonde menschen, daarvan is men wel vry' algemeen overtuigd, doch waar dit te veel begint, is moeilijk te bepalen en hangt mede af van de soort van tabak, of men sigaren en sigaretten al of niet uit een pypje rookt, van de vochtigheid en het meer of minder goed branden van sigaren of tabak. Ook zal allicht de constitutie en ook de leefwyze van een mensch hierby' een zekere rol spelen. Rooken is een genotmiddel, en wordt het meer of minder genotrijke van het rooken ten deele bepaald door de aromatiesche bestanddeelen, die in de tabak aanwezig zy'n. Het is intusschen een genotmiddel, dat voor arm en rijk bereikbaar is, waarby men zy'n verstand behoudt, en dat dikwyls by onaangename toe standen, tegenspoed enz. een heilzame afleiding kan geven. Het rooken heeft dus ongetwijfeld zy'n nuttige zy'de, en ook met het oog hierop is men er op bedacht geweest de schadelyke gevolgen, die uit het rooken kunnen voortkomen, wegtenemen. Het fabriceeren van nicotine-vry'e sigaren heeft hieraan zy'n oorsprong te danken, wat echter, zooals uit het bovenstaande bly'kt, weinig zin heeft, . of alleen doelmatig is, wanneer een sigaar eu sigarette zonder pypje gerookt en gedeeltely'k geksauwd wordt. Want waar dit laatste plaats heeft, kan allicht een weinig nicotine met het speeksel ingeslikt en in het bloed opgenomen worden, en ofschoon een mensch, evenals dit voor sommige andere ver giften van toepassing is, ook voor den invloed van nicotine blykbaar tamelyk ongevoelig kan worden, is toch de opname van een zoo zwaar vergift, vooral wanneer dit herhaaldelyk ge schiedt, als bepaald nadeelig voor de gezond heid aan te merken. Wie het bovenstaande met eenige aandacht gelezen heeft zal hieruit vry gemakkelyk kun nen opmaken, wat men ongeveer te doen ofte laten heeft, om het rooken zoo weinig mogelyk of in het geheel niet schadelyk voor de gezond heid te doen zy'n. Enkele opmerkingen dien aangaande dienen hieraan echter nog toegevoegd te worden, en volgen dan ook eenige hoofd regelen. 1. Is het rooken op zeer jeugdigen leeftyd bepaald af te keuren, en zou het aan te bevelen zy'n, het rooken beneden 18 jarigen leeftyd, desnoods by wettelyk voorschrift, geheel te verbieden. 2. Rook nimmer zeer zware tabak of sigaren en wees bovenal matig in het rooken. 3. Rook een sigaar of sigarette steeds uit een pypje en werp het laatste stukje, b.v. het ';?, gedeelte weg, daar hier-in vooral het vergift aanwezig is. 4. Zorg dat de tabak-sigaren-of sigarettenpijp dikwyls gereinigd, en de na het rooken hierin achterblijvende scherpe stoffen zorgvuldig verwyderd worden. 5. Rook nooit vóór het ontby't, of in 't algemeen met een leege maag, daar dit voor de spysverteering nadeelig is. Rook ook nooit by eenige sterke lichaamsinspanning, zooals bij wielryden, roeien, enz., en haal ook nooit de rook door de neus. 6. Menschen, die lijden aan ontsteking der keel of strottenhoofd, en ook zenuwlyders moeten in het geheel niet rooken. Het is een vry algemeen volksgeloof, dat de tabaksrook zekere besmettingwerende eigen schappen heeft, en men zich, zoo men in een huis komt, waar een besmettelyke ziekte heerscbt, door het rooken van een sigaar of pyp tabak tegen het krijgen van die ziekte in meer of mindere mate kan voorbehoeden. Ook in Engeland blykt dit geloof te bestaan, en zy'n er, teneinde over dit punt zekerheid te erlangen, daar te lande proeven genomen, waarvan de uitslag in het Engelsen geneeskundig blad the Lancet van 3 Mei dezes jaars wordt mede gedeeld. Deze proeven hebben aangetoond, dat dichte wolken'tabaksrook gedurende 100 tot 150 uren op millioenen cholera- en typhuskiemen inwerkende, alleen de ontwikkeling daarvan belemmeren. Voor de practy'k is dus de tabaksrook als ontsmettingsmiddel zonder waaide, daar geen mensch het zoo lang in een dichte tabaksrook inhoudt. Dat men niet alleen tegenwoordig maar ook in vorige eeuwen aan de besmettingwerende kracht der tabaksrook geloofde, bly'kt hieruit, dat tjjdens eene groote pestepidemie te Londen zelfs kinderen moeten gerookt hebben, evenals ook de doodgravers en andere aan gevaar blootgestelde personen dit deden. Een schryver van het jaar 1783 beweert, dat de groote pestilenties uit Europa geweken zy'n, sedert men is gaan rooken, en dat de tabak handelaars van de pest bevry'd blyven, Parentduchatelet en d'Arcet deelden in het jaar 1829 aan de Fransche regeering mede, dat onder de Fransche tabakearbeiders een gunstige ge zondheidstoestand heerschte. Het blijkt dus dat men ook in Frankryk aan de goede werking der tabaksrook als besmettingwerend middel geloofde. Amst, Juni 1902. Dr. V. v. D PLAATS. ItHIIIIIIHIIIIIIIIIIlHIN 40 cents per regel. itttiiittttmnniiiiniinMi>iiuHiimmiitHiniittiiiim>Hniin«i*8 K A M S TRA's Matrassen-, Bedden- n Slaapkamer-Meubelfabriek, Sneek. BED DER TOEKOMST met lOjaargara»tie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant grati»* Honderden bewijzen van tevredenheid, Specialiteit in ENGELSCHE LEDIKANTEK. Hoofd-Depót VAN Dr. JAEGER'S ORIG. E. F. DBUSCHLE-BBNQBK, Amsterdam, Kalveritr. 157. Eenig specialiteit in des* artikelen in geheel NederL GRAND MARNIER. Cordon Jauue & Rouge. IIQUEUR ROYALE. Agents-GenerauxB.A.RIPflNG&Co.,Amsterd. Piano-, Orpl- en Mnzietaiel ME1KOO* «fc KALSHOTE1T, Arnhem, Eoningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huw. Repareeren Stemmen Builen. .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl