Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1308
Waterland.
De beer O. van Zaggelaar, hoofd eener
bg?ondere school te Rtnsdorp, heeft onlanga
onder den titel: «Blikken in het verleden van
Waterland" een werk doen verschijnen, dat
in meer dan een opzicht de aandacht verdient.
Vond, in de 17e en 18 a eeuw, iedere stad,
iedere landstreek haar historieschrijver, warden
hunne boekea niet slechts veel gekocht maar ook
veel gelezen, in den tegenwoordigen tjjd wor
den dergelijke werken maar uiterst zelden uit
gegeven. Dat er ondertnsschen voor zulk een
uitgaaf wel belangstelling is te vinden, dit
is door den heer Van Zaggelaar bewezen, daar
hij, de zaak voor eigen rekening ondernemend,
een voldoend aantal inteekenaren wist te ver
werven, om haar tot stand te kunnen brengen.
De grenzen van Waterland worden verschil
lend getrokken. Da heer Van Zaggelaar gaat
niet verder dan het eigenlijke Waterland, dat
Ruudorp, Zniderwonde, Zanderdorp, Schel
lingwonde, Broek en Landsmeer omvat.
Het eerste hoofdstuk verklaart de afleiding
der Waterlandsche eigennamen, waarbij menig
lezer heel wat zal vernemen, wat h\j nog niet
wist. De zwaan, die in de wapens van alle
Waterlandsche dorpen voorkomt, wordt in het
tweede hoo'fdstnk besproken, waarbjj de schrij
ver gelegenheid vindt, eenige zeer fraaie verzen
nit vondels «Ondergang der eerste Waerelt"
in te lasachen.
De volgende hoofdstukken geven de ge
schiedenis van Waterland, beginnend met de
13e eeuw tot de 16a eeuw toe. In het achtste
hoofdstuk wordt de zoo belangrijke toren van
Runsdorp behandeld, van welk gedenkteeken
verscheidene meerendeels goedgeslaagde afbeel
dingen worden gegeven.
Het karakter der Waterlanders vormt het
onderwerp van het negende hoofdstuk, waaraan
zich beschouwingen over handel en zeevaart,
in de 16 3 eeuw een bron van welvaart voor
de streek, aansluiten.
Zeer uitvoerig is de schrijver over den
worstelstryd tegen Spanje, waaraan de Water
landers zoo roemrijk deelgenomen hebben.
Het twintigste hoofdstuk is gewijd aan de
kerk te Broek, die in den Spaanschen tijd
verwoest, later prachtig werd herbouwd. Hier
aan knoopt de schrijver vast eenige
mededeelingen omtrent Waterland's lotgevallen
tnsschen 1579 en 1643, den regeeringsvorm
in dien tijd, en de wijze, waarop de
regeeringspersonen gekozen werden.
De tweede helft der 17e eeuw en de eerste
der 183 waren voor Waterland tg den van
voorspoed, waarvan vooral Broek nog lang de
bewijzen kon toonen.
De kerken en torens in Waterland worden
in het zes en twintigste hoofdstuk behandeld,
waarna de schrijver overgaat tot het bespreken
van wat in 1672 voorviel, toen de streek door
de Franschen werd bedreigd.
De studie der archieven heeft in het by zonder
wat de 18a eeuw betreft, een ry'ke oogst ge
leverd. En zoo geven dan de laatste hoofd
stukken ons een zeer duidelijk beeld van
Waterland in die eeuw en gedurende den
Franschen ty'd. Met den watersnood van 1825
wordt het werk besloten.
Uit deze opgaaf van den inhoud blijkt, dat
het werk veel belangwekkends bevat. De wijze,
waarop de heer Van Zaggelaar zy'n stof be
handeld heeft mag populair in den goeden
zin des woords genoemd worden. HU heeft
den rechten toon aangeslagen, en, ofschoon hij
van zijn geloofsovertuiging nergens een geheim
maakt, toch alles weten te vermijden, wat
andersdenkenden zou kunnen kwetsen.
Het onderzoek der archieven heeft ook
materiaal opgeleverd, dat voor den beoefenaar
der oudheidkundige wetenschap van waarde is.
Ik hoop, dat deze regelen er iets toe mogen
bijdragen, om ook buiten Waterland de aan
dacht pp dit werk te vestigen. Ea niet minder
hoop ik, dat het voorbeeld door den heer
Van Zeggelaar gegeven, tot navolging moge
opwekken.
De schrijver is Galderschman van geboorte,
en woont nog slechts een jaar of v\jf te Rans
el orp. Hq levert dus het bewijs, dat men niet
in een streek van ouder tot ouder te huia
behoeft te zijn, om voor haar verleden liefde
en belangstelling te gevoelen.
A. W. WEISSMAN.
Het Z.-A. Müsenm.
De verzameling is nog niet groot, wij missen
er nog zooveel, vooral zaken van den Oranje
Vry'sta»t; maar de kern voor een Z.-A. Museum
is toch reeds aanwezig en die kern is al uiterst
belangrijk.
Diegenen die de Parysche tentoonstelling in
1900 bezocht hebben, zullen er bijna de
geheele Transvaalsche inzending terugvinden.
Die inzending is het allereerste begin en eigen
lijk de aanleiding tot dit museum geweest.
De geschiedenis is bekend. Men was bevreesd
dat deze kostbare verzameling zou verloren
g «in. Er waren liefhebbers in overvloed. Hooge
prijzen werden er voor verschillende voorwerpen
geboden. Maar de vertegenwoordigers der
Tranvaalsche regeering zouden noode gezien
hebben dat de verzameling hier en daar verstoof.
Ten slotte geraakte de geheele inzending in
handen van den heer Hidde Nylani, die zich
verbond, indien eenmaal de oorlog voorbij zou
zyn en de beide republieken vry waren, alles
ter beschikking te stellen van de Transvaalsche
regeering. Dit begin van een verzameling werd
langzamerhand aangevuld: o. m. met verschil
lende portretten, zooals die van pres. Eruger
en de leden van het buitengewoon gezantschap
der Z.-A.-R. en van de O. Y.-S.; met geschenken
aan de voormannen der Boeren, waarvoor in
Europeesche landen geld bijeen was gebracht,
zoo b. v. de veel besproken en veel geroemde
bratina" een geschenk voor generaal Cronj
waarvoor 70.000 Russen hun penning hebben
geofferd; het eerezwaard voor gen. Ckristiaan
de Wet, een hulde der Franschen enz. enz.;
met kaffercuriositeiten en voorwerpen door de
krijgsgevangenen vervaardigd; met boeken,
plaatwerken, dag- en w eekbladenen historische
dokumenten aan het Museum in bruikleen afge
staan of gegeven of wel door den heer Hidde
Nyland aangekocht. Kortom van alle zy'den ge
voed, werd de verzameling zeer belangrijk Maar
hoe zeer ook een bezoek volkomen waard, om
dat men zich er beter dan door alle geschrif
ten een denkbeeld van Z.-A., zyn economische
en cultuur-historische toestanden kan vormen;
toch is en bly'ft het Z.-A. museum nog slechts
een kern van hetgeen het eenmaal belooft
te wezen en moet zyn. O,wal in de wereld
zijn nog in handen van particulieren stukken
en voorwerpen, die voor de geschiedenis van
Z.-A. van onschatbare waarde zyn: brieven
van bekende mannen, gedrukte stukken, platen,
medaljes en penningen, curiositeiten, vlaggen
enz. enz. Al die zaken moeten een plaats
erlangen in dit museum. Zij behooren daar en
niet bij particulieren, waar ze wellicht verloren
gaan en waar het wereldpubliek ze niet zoekt.
Het zou daarom zoo wenschelytt zya dat zic'i
overal, in alle landen van de wereld
inrloelryke kommissies vormdan on dergelijke voor
werpen en stukken op te sparen, in ontvangst
te nemen en desnoods aan te koopan. Nog te
veel van historische waarde is hier en
daar verspreid, vooral in ons land. In elke
provincie zon zulk een kommissie kunnen
worden saamgesteld; indien noodtg zouden er
in soinnige provincies twea, drie kommissies
kannen werkzaam z'y'n. Maar dan moet men
vlug wezen en niet het gety laten verloopan.
Da belangstelling in Z.-A. zaken zal luwen,
kan tenminste niet altijd op zulk een hoogte
punt blijven Men behoeft niet te vreezen dat
er geen arbeid voor deze kommissies zal zyn.
Er mist nog zooveel. Er is geen enkele vol
ledige legger van eea dar Transvaalsche,
Vrystaatsche of koloniale blaien; er is geen
enkel stuk van BDerenzyde in dan O.-V.-S. of
de Z -A -R. verschenen nadat alle verkeer
met de buitenwereld afgesneden was, er is
by'na geen enkel merkwaardig handschrift, er
is geen verzameling Vrystaatsche en Trans
vaalsche postzegels, plakzegels en bankbiljetten,
er ontbreken nog een massa fotografisën,zelfs van
die welke algemeen bekend zijn. Nergens vindt
men een volledige, verzaneling gegevens van
hetgeen de volken der aarde gedaan hebben
voor de Boeren. Msn ziet het, het terrein is
uitgebreid genoeg om te bewerken; maar dan
moet ook krachtig de hand aan den ploeg wor
den geslagen. Man doet dat voor het
Boarenvolk, man staat aan de Afrikaners alles af,
niet aan den heer Hidda Ny'land of aan
Dordrecht; want nmaal gaat dit alles terug
naar Z.-A. Alles wat Europa en Amerika aan
merkwaardigs voor de Z.-A. historie bezitten,
wordt hier slechts opgeslagen. Laten dus geen
andere overwegingen iemand weerhouden. Als
Holland met een flink comitévan mannen uit
den politieken strijd voor de Boeren bekend,
voorgaat: zal het niet moeilijk vallen ook in
andere landen zulka kommissies te vormen.
Z.-A. zal straks wel helpen, als het tot rust
is gekomen.
Maar dan ligt ook op den heer Hidde Nyland
een andere plicht. Met hoeveel toewijding en
duidelyke sympathie alles ook geplaatst en
geregeld is, toch dient er maer orda gebracht
in den chaos. Ik twijfel er niet aan of die
orde zal komen. Alles is mat zulk een overijling
geplaatst en gecatalogiseerd, dat de somwijlen
ondoelmatige verspreiding te vergeven niet al
leen, maar ook te begrijpen is. Ik ben ervan
overtuigd dat de heer Hidde Nyland het oordeel
van Z.-A. vakmenschen voor de regeling vraagt
en aanvaardt; maar zou het niet uiterst
wenschelyk wezen, dat hy zich geregeld ter
zy'de liet staan door Z.-A. vakmenschen en
met hen ean soort van Raad van Beheer
vormde? Er zullen genoeg personen te vinden
zyn die een wydklinkenden naam als Z.-A.
specialiteit hebben en die gaarne hun krachten
aan deze mooie en dankbare taak zullen willen
wy'den. Personen met langdurige Z.-A. onder
vinding en bekenden werklust, die zulke baantjes
niet als een sinecure opnemen, zyn in ons land
geen zeldzaamheid. Om slechts twee namen te
noemen: Prof. Mansvelt en G. A. A.
Middelberg. Zulke personen zouden zeker sterk ont
raden hebben de voorzaal te behangen met
papieren plakkaat]es met de namen van be
kende Afrikaansche aanvoerders; plakkaatjes in
den vorm der achildjes waarop men in een
restauratie ziet vermeld dat er erwtensoep of
een ander gerecht te kry'gen is. Zy zouden
ontralen hebben tusschen namen als die van
de Wet en de la Rey de naam te plaatsen
van een volkomen onbekenden krijgsgevangene
of gesneuvelde. Zy zouden ontraden hebben
den persoon balast met de uitlegging in de
voortrekkerswoning, het onwetende publiek te
laten wy's maken dat de welgestelde Boeren
op het platteland, toen de oorlog uitbrak, allen
nog in zulke huizen verbleven.
Maar wat den heer Nyland vooral op het
hart zou worden gedrukt, zou zyn het toezicht
te verscherpen; want dit is in n woord treurig.
Het zou hier niemand zeker niet moeielyk
vallen iets te ontvreemden teneinde het bewy's
te leveren dat deze schatten niet zorgvuldig
genoeg bewaakt worden.
Dordrecht, 16 Juli '02. FBEDEBIK ROMPEL.
Het Reglement op de dmïwerïenin Nel-Mie.
Onder bovenstaanden titel heeft de heer D. A.
Hooyer, boekhandelaar en uitgever te Bataria,
'n vlugschrift)e doen verschijnen, overgedrukt
uit het Nieuwsblad voor den Boekhandel van
17 Juni 1.1. Het doel van den heer Hooyer is
blykbaar: er op te wijzen, dat genoemd regle
ment, in Indiëveelal het gewrocht der duister
nis" geheeten, noodzakelijk herziening behoeft.
De schryver beroept zich op eenige uitspraken
te dien opzichte van rechtskundigen en brengt
terloops 'n paar persvervolgingen te berde,
waarby de bepalingen van het beruchte Indische
drukpersreglement zeer willekeurig zyn toege
past. Aan 't slot slaakt hy' de volgende ver
zuchting ;
Men verblijdde zich hier met een doode
musch. Niettegenstaande door de Tweede Kamer
der Staten-Generaal in 1857 is uitgemaakt »dat
het Reglement op de Drukwerken in Neder
landsen-Indiëeene herziening behoort te onder
gaan" bestaat hierop in 19u2 nog even weinig
uitzicht als op de droogmaking der Zuiderzee.
Nog altijd, evenals in 1847, is het niet aan
elk veroorloofd om zijne gedachten en gevoe
lens, door de drukpers ah een doelmatig middel
tot uitbreiding van kennis en voortgang van
verlichting te openbaren"!
En dat in een Nederlandsche Kolonie 11"
De heer Hooyer heeft dubbel en dwars gelijk.
Terecht is het drukpersreglement herhaaldelijk
gebrandmerkt als een schandelijk stuk van
wetgeving". Maar jammer is het, dat de auteur
zich beeft bepaald tot referentenwerk en niet
ook zélf getracht heeft de rotheid van dat ge
wrocht der duisternis te doen passez-moi Ie
mot opstinken. Vooral nu in de laatste jaren
dat vod zooveel slachtoffers heeft gemaakt en
de Indische jurisprudentie in dat opzicht zich
gekenmerkt heeft door veel tegenstrijdige, er
gerlijke en... vermakelijke uitspraken, bestond
en bestaat er gereede aanleiding tot 'n derge
lijke poging. Kan reeds in 't algemeen gezegd
worden, dat de rechterlijke censoren in de Oost
niet mogen roemen op het vertrouwen van het
publiek zoodra het persvervolgingen geldt,
bereidt 'a ieder daar te lande zich voor op alle
mogelyke en ,onmogelijke" uitspraken.
Het samenstel van de bepalingen in het
drukpersreglement en alwat daarmede in be
trekking staat is zóó vreemd, zóó zonderling
en zóó wrak, dat het de deur openlaat tot de
meest willekeurige uitleggingen en toepassingen
van elk desbetreffend wetsartikel. Ik zal hier
onder trachten, daarvan in den breede 'n idee
te geven.
Het beruchte drukpersreglement werd uitge
vaardigd by Staatsblad 1856 No. 74. Te dien
ty'de was nog het oud-Hollandse h en Romeinsch
recht van kracht. Het gezag van dit recht
werd afgeschaft pp het tijdstip der invoering
van het thans vigeerend Wetboek van Straf
recht voor Nederlandsch-Indië(l Januari 1867).
Daarop werd evenwel 'uitdrukkelijk 'n uitzon
dering gemaakt door artikel 6 van de desbe
treffende Orergaagsbepalingen, waarin vermeld
staat, dat ten aanzien van drukpersdelicten de
bestaande voorschriften gelden tot nadere voor
ziening. Die bestaande voorschriften" nu
openen 'teerste deurtje tot willekeurige
wetsuitlegging. Er is in de Indische juristery' recht
gesproken naar de uitlegging, dat die bestaande
voorschriften niets anders kunnen zyn dan de
voorschriften, die bestonden ten ty'de dat het
drukparsreglement door den diepdenkenden wet
gever werd ontworpen en ineengezet, dat is dus
het oud-Hollandsch en Romeinsch recht. De
wetgever, zoo meenen die uitleggers my'ns
inziens met grond kan toch nooit bedoeld
hebben te anticipeeren op eenige toekomstige
wetgeving, tenzij zulks in de vigeerende speciaal
wordt vermeld. Dat is party' No. 1. Er is in
de Indische juristerij echter ook recht gesproken
naar de uitlegging, dat meergenoemde be
staande voorschriften" niet mogen worden
opgevat als te zyn het oud-Hollandsch en
Romeinsch recht, althans van het tijdstip af
dat het gezag van dit recht werd afgeschaft,
d. i. van l Januari 1867 af. Ergo: van de
afkondiging van Staatsblad 1856 No. 74 af
tot 1867 toepassing van het oud-Hollandsch
en Romeinsch recht, en ni dien toepassing
van het nieuwe nieuw in 1867, wel te
verstaan! Wetboek van Strafrecht voor
Nederlandsch-Indië. De wetgever, zoo meent
deze party, party No. 2, is zoo'n superieur
wezen, dat z'n denksels van heden zich
opperbest kunnen aanpassen ain toestanden van 't
verste verschiet. Maar zie, er is nog 'n party',
party No. 3. Deze bestaat uit rechtspreken,
die, beide bovenomschreven uitleggingen ken
nende, uit philosophische overwegingen de leer
huldigen, dat het bewandelen van het middel
pad" de meest juiste rechtspraak waarborgt.
Daze censoren menageeren geit en kool.
Gelezen enz., gelet op enz., gehoord enz.,
gezien enz., overwegende enz. concludeer
ik, dat er, in zake drukpersdelicten in Indië,
drie soorten van rechtspraak bestaan: die der
Romeinen, die der modernen, en die der
combinatoren. Is 't wonder, dat het Indische publiek
by drukpersdelicten niet zelden weddenschappen
ten aanzien van de rechterlijke uitspraak aan
gaat? Dat beklaagden, die ter eerste instantie
veroordeeld zyn, zich nooit by dat vonnis neer
leggen en altijd in hooger beroep gaan? Dat
zoo'n perszaakje" daardoor altyd hél lang
duurt, dikwyis veel langer dan
rechtsvervolgingen van meer gewicht? Dat men door 'n
rechterlyk college kan worden ontslagen van
alle rechtsvervolging, maar door 'n ander col
lege voor hetzelfde fait kan worden gestraft
met de zwaarste straf?
Voegt men by de wisselvalligheid der inter
pretatie van het drukpersreglement de volgende
feiten: dat rechtere ieaar menscben zyn, die dus
sympathieën en antipathieën hebben; dat de
Europeesche maatschappij in Indiëheel klein
is, zoodat daar iedereen met iedereen in aan
raking komt en der?ir'ilve die sympathieën en
antipathieën zich sterker doen gelden dan in
'n grootere maatschappij dan kan men nagaan,
hoeveel gemeens en slechts dat .gewrocht der
duisternis" daar te land* brouwt.
Er is meer. In Indiëzyn veel dingen mogelijk,
die in 'n welgeordend land onbestaanbaar zyn.
Zoo is een der redakteurs daar 'n
ongerehabiliteerde koopman, die op 'n goeden dag z'n lezers
vermaakte met 'n hoofdartikel, waarin hy be
weerde, dat hy ongerehabiliteerd was gebleven,
omdat hy ... de adressen van z'n crediteuren
niet wist. 'n Spotvogel schreef daarop, dat hy'
dien redakteur benijdde, daar gewone sterre
lingen weieens de adressen van hun debiteuren
niet weten uit te vinden, maar de crediteuren
daarentegen herhaaldelijk vanzelf opdagen.
Welnu, dezelfde dagbladleider, die, ofschoon
niet eens het vertrouwen van z'n schuldeischers
genietende, zich heeft durven opwerpen 'als
voorlichter en zedenmeester van het publiek,
dezelfde failliet staat bekend als degene, die
van alle Indiërs het meest z'n toevlucht neemt
tot het gewrocht der duisternis." 'n Persman,
die grasduint in persvervolgingen l Nog meer is
er in Indiëmogelijk. Een der bezoldigde mede
werkers van het blad, waarvan bedoelde persman
redakteur en tevens gevolmachtigde van de
eigenares is, is... 'n ambtenaar van het Open
baar Ministerie. Deze medewerker maakt voor
z'n partikulieren principaal uittreksels uit het
Indisch Weekblad vanhet Recht. De combinatie
is schitterend: voorgelicht en gesteund door
z'n loontrekkenden dienaar, vangt de redakteur
z'n collega's, die hem hinderlijk zyn en blyft
hijzelf buiten 't bereik van het gewrocht der
duisternis. Waar hy geen aanklacht heeft te
vreezen en dus geen rekening met de wet
behoeft te houden, betoont hij zich zeer gul in
't uitbraken van lastertaal en beleedigingen.
Zoo noemde hy' eens Lord Kitchener 'n
lykenschender" en 'n Duitschen prins 'n kwajongen."
Terwy'l ik dit schrijf, komt me 't volgende
entrefilet uit het Bataviaasch Nieuwsblad van
6 Juni 1.1. onder de oogen:
Zwaar gestraft is de lieer K. Wijhrands, redacteur
van het Nieuws va/i de.it. Dag, voor de zaak die onze
lezers kennen, een opmerking welke hij zich als
redacteur vau de Sumatra-Post veroorloofde tegen den
assistent-resident van Medan, A. J. Ch. de Neve,
thans resident van Bonieo's Westkust. Door het
Hooggerechtshof werd hij, wegens het misdrijf van
laster, tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld
en de kosten van het geding, in dit geval, want de
getuigen moesten uit Medan naar Batavia en terug,
een anderhalfduizend gitldeu. Het Hooggerechtshof
ging conform den eisch van den officier van Justitie,
nadat de raad van Justitie n maand genoeg had
geoordeeld.
Wij gelooven dat hier alle aanleiding bestaat voor
den Gouverneur-Generaal om gebruik te maken van
het recht van gratie, indien niet tot algeheele ont
heffing dan toch tot aanzienlijke vermindering der
straf, waarbij het ons voorkomt dat de hooge kosten
welke iiet geding voor dea veroordeelde met zich
sleept, een punt van ernstige overweging dienen uit
te maken. En het L jammer dat wij hier geen
bond vau journalisten hebbeu om ten deze op te
treden voor een collega die het zoo hard te verant
woorden krijgt ter zake van een fout welke zoo
begrijpelijk is, de omstandigheden van het
courantenbedrijf in aanmerking genomen, de drukte, de haast
waarin wij, courantcnsehrijvera, moeten werken zonder
tijd tot polijsten en angstvallig wikken en wegen der
wet. Een journalistenkring zou hier zeker aanleiding
vinden minstens om een verzoek tot kwijtschelding
van straf of, indien daartoe geen termen bestaan, vau
aanzienlijke vermindering, te steunen.
De heer K. Wybrands is een van de weinigen
in Indië, die onbewimpeld voor hun meening
durven uit te komen en daarom onder het kleine
Indische publiek natuurlek veel vijanden tellen.
Dat hy vroeg of laat 'n slachtoffer van 't
drukpensreglement zo ft worden, was te voorzien.
Hem staat geen rechtskundige ten dienste, die
hem onderricht geeft in de kunst van
l'arrangement des phrases" zóó dat hy buiten 't be
reik der wet blijft. En aanklachten tegen hem
vinden een williger oor dan die van hem.
Dan de kosten van het geding, waarvan ook
in bovenstaand entrefilet gewag is gemaakt l
Is de beklaagde geen persona grata, dan loopt
hy de kans, dat zonder de minste noodiaak uit
alle oorden van den Archipel getuigen worden
opgeroepen. Daartoe heeft 'n ambtenaar van
het Openbaar Ministerie wettelijk de onbeperkte
bevoegdheid. Zoo is het eens gebeurd, dat
iemand, die wegens beleediging werd veroor
deeld tot de minimumboete van /10 , tevens
ongeveer 60, zegge zestig maal meer aan kosten
van liet geding had te betalen! Instede van
?10.?kostte het grapje hem dus ongeveer
?610.?! Het behoeft geen betoog, dat de wet,
die dergely'ke enormiteiten mogelijk maakt,
even ver van het recht af staat als de hel van
den hemel.
Er is veel rots in Indië, en een der stinkendste
rottigheden is het drukpersreglement met z'n
nasleep. Drie dingen staan te dezen opzichte
vast:
1°. het drukpersreglement eischt dringend
herziening;
2°. het wetsartikel, waarby bepaald is, dat de
ambtenaar van het Openbaar Ministerie
naar z'n bon plaisir" getuigen kan op
roepen, dient herzien te worden;
3°. er moet 'n wetsartikel bestaan, dat den
rechterly'ken ambtenaar ten strengste
verbiedt medewerking aan dagbladen te
verleenen.
Versailles, 5 Juli '02. SASTBO PBAWIBO.
HELENE LAPIDOTH?SWABTH. Ernst. (P. N.
v. Kampen & Zoon, Amsterdam).
Als op het titelblad van dezen bundel niet
den naam van de schrijfster stond, zou nie
mand my wys hebben gemaakt, dat onze eerste
dichteres zooiets had durven uitgeven.
Het is dan ook haast ongeloofely'k. Een
verzameling onbenullige, vervelende novelletjes,
waar een duffe lucht van verouderde,
te-langgelegen sentimenten u uit tegenstaat, geschre
ven in een horribelen styl, welke aan dien
van een heel jong, middelmatig-aangelegd
kostschool-meisje doet denken. Er komen
mooie mannen met tmagnetischen blik" in voor,
die bakvischjes van 14 jaar, die »ow zoentjes
vragen" kussen tot zy .... dood zyn, zooals
in tjèlé". Vrouwtjes, die hun baby verliezen
*als prooi aan het Noodlot toe te werpen", en
dan last hebben van menschen *peperstrooiend
op hun wonden", tot eindelijk een ... kindje ?,
neen, het staat er, »weer een kleine paradijs
vogel" by haar komt »rusten van zynhemelreis(.i),
zooals in tErnestine". Ook nog een vrouw,
die »aan een onwaardige geketend" is, en nu
op het punt is, na alweer zoo'n ^magnetische
blik" zich aan een ander, dien zy liefheeft,
te geven, maar, als zy haar trouwring al heeft
afgedaan zegt op eens haar kindje tma u ver
liest uw ring" en de moeder blyft fatsoenlijk
»gèketend" als te voren, zooals in *Leid ons
niet in verzoeking!"
Het ergste van dien bundel novellen vind
ik de kleine, bekrompen, in-burgerlyke opvat
ting van de positie der getrouwde vrouw in
dit boekje. En dat in 1902 !
De heer Graadt van Roggen, voor wiens
mooie kritieken ik overigens veelal sympathie
voel, heeft in het weekblad van De Telegraaf
in dezen bundel aanleiding gevonden om de
dichteres hard te vallen, en te zuchten, dat
hy de «grooten" n voor n van hun voetstuk
ziet vallen.
Maar ik zie niet in, hoe dit lorrige prul
boekje ooit nig kwaad zou kunnen doen
aan het mooiste en enkel echte van mevrouw
Lapidoth-Swarth's werk, haar verzen. Het
eenige wat er van te zeggen zou zyn is, dat
deze dichteres wél poëzie kan zingen, maar
geen proza kan schrijven.
Kort na hét verschijnen van *Ernst" kwam
dan ook de bundel »Gedichten' my verrassen,
de «Blanke Duiven," Diepe Wateren" en
«Schaduw-tuinen" (nieuwe gedichten) bevat
tende. Ea hoewel ik vind dat de heer Van Hall
in den laatsten »Gids" wel te ver gaat, als hy
beweert, dat uit deze enorme hoeveelheid verzen
niets te ^schiften noch te schrappen" zou zyn;
ja, hoewel ik vast geloof, dat haar vaste
maandelyksche sonnetten-leverantie aan >de Gids"
voor een deel kunstig maakwerk is gaan worden,
toch zyn er weer verzen in te vinden, die uit
de ziel van eene begenadigde dichteres zyn
geweld, op wie ons kleine landje trotsch mag zyn.
Die prachtige verzen hier en daar in haar
vroegere bundels en ook nu weer in dezen, zyn
van het hoogste schoon in onze literatuur, en
nooit mag de liefde en de bewondering voor
eene dichteres als zy, verbleeken, al schreef
zy ook nog tientallen van zulke verschrikke
lijke prullen als dit zoo heelemaal niet serieuze
«Ernst", met een titel die dan ook gelukkig
maar eene afkorting van den naam «Ernestine"
blijkt te zyn. H. BOEKL.
Weidenimf, van ELSE VAN BBABANT.
Amsterdam, Veldt.
Myn ziel is een fluisterend beekje,
Dat vliedt naar de groote zee;
Soms luistert een bloem aan den oever,
Soms vliegt er een vlinder mee.
Myn ziel fluistert zoetjes haar liedjes,
Die de bloem en de vlinder maar kent,
Die zal ze stil-ruischende zingen
Tot ze zinkt in de zee aan het End.
Daar is geen greintje dichterhoogmoed in,
maar 'en ongekunstelde eenvoud, waarvan het
hele boekje 't bewijs geeft. Weidenimf is
stellig 'en nichtje van Herman Gorter's Mei
en hiermee bedoel ik niets insinuerends, want
'en nichtje van 'en lieve verschijning, heeft
veel kans er zelf ook ene te zyn. Schetsachtig
is haar levensloop weergegeven van haar
geboorte in een «roze bloemenschelp", van
haar bewondering voor alles, over haar huwelik
met Oberon, de «Konings-elP, die
Op rails van zonnestralen
Die uit de nev'len dalen
Van morgenlucht
op z'n «witte wagen" nadert; haar meetroont
en verlaat en zo tot het ontwaken:
Maar dan n;\ zpmernacht
Wie had dat eind verwacht.
Hy is verdwenen.
Haar kreet als vogelklacht
Scheurt door de lentenacht.
[Let wel op die lenten&cht, die kort te
voren «omernacht was. 'En kleinigheid, maar
op vogelklacht had veel mooier gerijmd met
dobbel rijm eomernacht, dunkt my]. Haar
moeder de zon hoort het en neemt haar mee:
Opgaande in zon i
Wat ze vroeger niet kon,
Voordat ze in liefdefeest
En smart was geweest.
Zoo werd Weinimfje een zonnestraal,
My heeft ze 't verteld in zonnetaal.
'En aardig, wat schetsachtig sprookje.
Wonderlik, dat verlangen op te gaan in de
zon! Want dit komt talloze malen voor;
maar mischien zyn deze zuchten en verlangens
al van veel vroeger. Wie toch zo'n innig klein
versje schryft als het volgende:
KONINGS-SCHIP.
Als konings-Bchip in kleine zeeë-haven,
Zoo glijdt uw «zyn" my'n nietig leven in.
Het forsche schip door teedre golf gedragen,
Gly'dt fiar en hoog door 't golf-gezang van min.
Myn haven vlagt in 't zonnig vrengdgewimpel
Bunkert van kleinen rijkdom heel my'n stad.
Nu blank en groot rust in de blijde haven
Uw konings-schip als allergrootste schat.
Wie in hetzelfde bundeltje kan laten druk
ken: (Van het kindje II)
Ky'k nou ... daar staat de kleine in het gras
Net of hy' zelf een meie-bloempje was!
Maar meie-bloempjes kraaien niet een lied,
En meie-bloempjes slaan met takken niet,
En meie-bloempjes drukte 'k zeker plat,
Als ik ze zoende zóóals jon, my'n schat.
die hoeft hens niet met de wolken mee te
gaan op de Eigi, naar de Wolken-geest, ja
verder achter de wolken naar de ijzige stilte.
Er valt hier beneden zo veel waar te nemen,
zoveel poëzie is er in haar Brabant en Lim
burg; en wat het voornaamste is, zy weet
dat zo goed te treffen, dat ik haar verzoek
naar omlaag te zweven en ons de dingen te
laten zien en horen die ze zelf ziet, hoort en
vooral meevoelt. Mag ik ten slotte nog 'n
paar daarvan aanhalen:
ZONDAG (Tienray IV).
Van den weg af nit a vond-donker
Blinkt buiten de goud-gele lampvlam
Op de tafel voor 't heel lage huis.
Er omheen de gezichten der landlni,
Een oude allén in een armstoel.
De boer op de bank naast de vrienden.
Een vrouw veegt het bier van de tafel
En ruimt nog wat, vóór ze mee aanzit.
De gry'saard ziet naar zyn glas,
Waar 't bruin-roode vocht in glinstert,
Dat hy keurt tegen 't geel van de lampvlam.
't Is rust en geluk. Het is Zondag.
En dan noch ik wou wel meer geven,
maar 't bundeltje is zo klein en ik zou onbe
scheiden worden.
ZONDAG (Tienray XI).
n heeft er zoo zwaar gezondigd l
Hij staart met somberen blik
Naar het beeld, waar bedroefden voor knielen.
Zyn gebed lijkt inwendig gesnik.
Hy wykt voor de nad'rende bruiden
Gy arme, benarde man,
Wat moogt gy toch hebben misdreven,
Dat geen priester vergeven kan ?
Met den rozekrans in de handen
Staart hy 't kan, als een blank paradijs,
't Gly'dt voort langs zyn hongrige blikken
Onder 't neuren van kerklyke wys.
't Glydt voorby langs zyn hongerige oogen,
Hy staart strak, als wanhoop in nacht.
Ik wou wel, dal dat hem kon troosten,
Dat ik nog aan zyn wanhoop dacht.
Haarlem. J. B. SCHEPERS.
Hertert Spcer's laatste woord.
Facts and Comments. By HEBBEBT SPENCEB.
London: Williams and Norgate 63.
Met dit boek neemt de laatste Engelsche
geleerde van het Victoriaansche tijdvak, af
scheid van de wereld. Hij is 82 jaar, zijn
gezondheid wankelt, de lichaamskrachten nemen
ai, het denken kost meer inspanning; vandaar
de stellige verklaring van den heer Herbert
Spencer, dat dit zijn laatste werk is.
Maar hoe somber en mismoedig zyn deze
laatste uitingen van den grooten philosoof.
De wereld luistert niet naar de wijzen maar
naar de dwazen. Al ons der ken, peinzen en
zoeken schijnt tevergeefs te zijn geweest. Op
een rotsachtig en bodem strooiden wy het zaad
onzer gedachten en we hadden ons waarlijk
wel de moeite van den arbeid kunnen sparen.
Trachten wy' den maatschappely'ken wagen
vooruit te duwen, hij rolt gestadig meer ach
teruit. Wezen wjj der menschheid den weg
naar hoogere beschaving, zij verkoos het pad
dat naar nieuwe barbaarachheid voert. Wilden
wy het algemeene leven verheffen en veredelen,
wij zien alom de degeneratie en verlaging.
40 cents per regel.
en hooger 4 Meter! Franco en
vrJJ van invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand; e venzoo van zwarte, witte
en gekleurde Heniieberg-ZiJde" van
6O cent tot H 14.OS per Meter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürlch.
KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- M
Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek.
BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan
tie,. Leverde sedert 1S9S pi. m. 7OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant proftt.
Honderden bewijzen van tevredenheid.
Specialiteit in ENGELSCHE LEDIKANTKH.
Piano-, Orgel- en Hu
MEYHOOS A KALS11OVEH
Arnhem, Zoningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hu»
Repareeren Stemmen Ruilen.