De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 24 augustus pagina 2

24 augustus 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DEAMSTEKD AM MER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 1313 Meent de Minipter dat dit college over die noodzakelgkhaid beter kan ooraUelen dan de gemeentebesturf n? Ze moeten eveneens beslissen op het rap port van den behandelenden geneesheer. waat aangezien in dergelijke zaken spoed een «entte vereisotóe is, bestaat ook «voor Gedep. Staten geen tijd om b.?, eerst daar over het advies van den nieuwen betrokken inspecteur van de volksgezondheid in te winnen. Ik veronderstel dat ook de Minister zulks wel overwojren heeft, maar dat zijn doel evk«l was dat het college dit besluit zou weigeren. waarom echter zouden de Gedeputeerde Staten .de verantwoordelijkheid op zich laden om tegen het advies van den genees heer in, te verklaren dat peen noodzakelijk heid tot onteigening bestaat ? Hoewel ik dua veronderstel dat de Minister lijn doel niet zal bereiken, neem ik vast aan dat de onuitgesproken wensch der circulaire was, eene bnna algemeene weijrering van Gedeputeerde Staten om tot de door de gemeentebesturen gewenschte ver?klaring te besluiten en aldus art. 69 der oftfligeningswt t tot een doode letter te maken. ISn. indien de geheek opheffiog van art. 69 al niet beoogd werd, waarom heeft toch Dr. Kuyper dan niet den rechten weg .bewandeld en eerljjk wetswijziging voorge steld in de door hem thans, op onwettige tcyxe bij rainisterrieele circulaire aangewezen "richting ? Heeft zjjne Excellentie wellicht om poli tieke redenen daartoe niet kunnen overgaan? Om het gewenschte doel te bereiken had de minister nimmer mogen overgaan tot ?eene zóó belenkelijke wetsontduiking, als ?waartoe genoemde circulaire leidt. Man mag geen wetsartikel eigendunkelijk ir.terpreteeren, uit zucht om politieke ge varen te ontloopen ; noch ook om Gemeen tebesturen en Gedeputeerde S ia ten naar zrine hand te zetten. Het recht daartoe moet duidelijk aan wijsbaar aan de wet ontleend worden ; doet de wet dit niet dan ontbreekt bij goede opvatting van ons constitutioneel staats recht, elke zedelijke en wettelijke bevoegd heid om tot het uitvaardigen van zulk een C'rcularre over te gaan. Y. eizer Wilhelm en de Beiersehe clericalen. Het veel besproken telegram van keizer Wilhelm II aan den prins regent VKR Beieren heeft ia en buiten Daitadalaad algemeen afkeuring gevonden. Geen wonr: -want door deze »gevoelsnitbarstrng", leeals een Duitscb. blad de manifestatie noemde, heeft de al te impulsieve monarch, hoewel on etwijfeM met de beste bedoe lingen bezield, de belangen van het Buiteche Rijk op ernstige, wellicht onherstel bare wijze benadeeld. Het ia mogelijk niet overbodig, de voorgcschwdenia van dit geruchtmakend feit n«t een enkel woord- te herinneren. De Berereche minister van onderwijs, de heer Von Landmann, had aan de Universiteit van Würzburg, tegen het uitdrukkelijk verlangen van den Akademischen Senaat, een zeer geprononeeeerd clerieaal geleerd*», Dr. Chrouet, tet hoogleeraar in de geschiedenis willen benoe men. De Senaat protesteerde, hetgeen zeker zijn recht was. Minder correct was het misschien, dat hij aan dit protest dadelijk publiciteit gaf. De Katholieke meerderheid in den Beierschen Landdag keurde zoowel het protest als de openbaar making daarvan af. De andere Beiersche universiteiten steunden het protest van hun Würzburger ambtgenooten. Het ge volg was, dat de heer Chroust niet werd benoemd en dat de minister Von Land mann, die zich in deze zaak sterk had gecompromitteerd, zijne portefeuille ter beschikking stelde van den prins regent, die in zijne plaats den heer Von Podewils benoemde. De clericale meerderheid van den Land dag wreekte zich over deze nederlaag, door bij de begrooting een post van 100,000 Mark te schrappen, die bestemd was voor den aankoop van kunstwerken voor Musea. En keizer Wilhelm zond aan den prinsregent een telegram, waarin hij zijn innige verontwaardiging uitsprak over dit besluit van de Beiersche volksvertegenwoordiging en over de snoode ondankbaarheid tegen over het kunstlievende Beiersche vorsten huis, waarvan het besluit getuigde, terwijl hij tevens uit zijn particuliere kas de door den Landdag geweigerde som beschikbaar stelde. Gelukkig behoefje het aanbod niet te worden aangenomen, daar een lid van de Beiersche Eerste Kamer den keizer reeds was vóór geweest. Het aanbod van keizer Wilhelm is door de telegraaf wereldkundig gemaakt zon der medeweten en medewerking van den Rtjkskanselier en de Pruisische regeericg; de Beirrsche regeering is door deze open baarmaking «pijnlijk verrast" geweest. Ziedaar de feiten. Een oud spreekwoord zegt: quod licet Jovi, non licet bovi, of, vrij vertaald: wat den Goden vrij staat is aan gewone sterve lingen niet geoorloofd. Voor keizer Wilhelm zou men de spreuk moeten omkeeren. Zijne positie als onverantwoordelijk monarch legt hem, in morcelen zin, eene dubbel groote verantwoordelijkheid op. Het aanbod, dat van de zijde van een lid van den Bsierechen Rijksraad een edelmoedige daad was, en dankbaar mocht worden aanvaard, ia, nu het van den Duitschen keizer komt, een bedenkelijke en gevaarlijke inmenging in de aangelegenheden van een Bondsstaat. Het besluit van het Beiersche Centrum moge een kleingeestige wraaknemirig zijn, uit een constitutioneel oogpunt is er niets op aan te meiken. De verwerping van een begrootingepost om redenen buiten de begrooting gelegen, is in alle constitutioneele tanden een zeer gebruikelijk middel van protest van de zijde van het Parle ment tegen ongewenschte handelingen van de regeermgen. In 1871 heeft zich koning Ludïigvan Beieren, na lange aarzeling, laten over halen om den koning van Pruisen de Dpitsche keizerskroon aan te bieden. Die aarzeling was te begrijpelijker, omdat bij de Zuid-Duits chers weinig sympathie be stond (en ook thans nog niet bestaat) voor het Pruisische légrme. Het »particularisme" der Zuid-Duitsche staten is en blijft eene bron van gevaar voor het Duitsche rijk of zooals onze buren zich op meer ideale wijze plegen uit te drukken: für den deutschen Reichsgedanken. Slechts de grootst mogelijke correctheid in de ver houding tusschen de Bondsstaten is in staat, deze met de Pruisische hegemonie te verzoenen. Dat hebben keizer Wilhelm I en Bisirarck zeer goed ingezien en steeds in het oog gehouden. Men beeft, van zeer enkele zijden, ge tracht de houding van keizer Wilhelm in dit geval te verdedigen, door op te merken dat hij het telegram aan den prins regent van Beieren als particulier persoon had verzonden, daar bij de onderteekening het gewone I. R. (imperator rex, fceizer?koning) ontbrak. Zeker, het telegram was geen regeeringsdaad, en was dus ook niet door een verantwoordelijk minister onderteekeod. Maar mea mag niet uit het oog verliezen, dat eene persoonlijkheid als keizer Wilhelm niet, al naar het hem ge past voorkomt, als keizer, als koning of als particulier persoon kan optreden ; dat elke demonstratie, die van hem uitgaat, vooral wanneer zij zich richt tegen een politieken maatregel, een demonstratie blijft van d«n Duitschen keizer en den koning van Pruisen. Het lot van 's keizers verantwoordelijke raadslieden, in 't bijzonder van den Rijkskaneelier Von Bütew, is waarlijk niet te benijden. Een iaterpellatie in den Rijks dag over dit incident zal zeker niet uit blijven, en dan rust op den heer Von Bülow de buitengewoon ondankbare taak, de oavoorachtigheden van zijn heer en meester, aan welke hij part noch deel heeft, zooveel mogelijk goed te praten en er de volle verantwoordelijkheid voor te aanvaarden. Maar wat hij ook moge zeggen, hij zal niet ongedaan kunnen maken, dat de keizer gespeeld heeft in de kaart van de Beiersche clericalen al bedoelde hij het tegendeel en dat hij voedsel heeft gegeven aan het particularisme, dat ook in deze uiting van Wilhelm II een dreige ment met den Pruisischen korporaalsstok zal zien. llllllltlllllllllllllllMltHIIUUHIIIIIHIHHIIIIIHIHIItlllWlMIMIIIIHtllHfllll Sociafó iiimiiiiiiMiimuiiHMHiinn ....... uiiHiiinmiui ..... IUIBI ..... imiminui Klerkenkamers. (Ingezonden.) Het vorig mitisterie heeft voor bijna alle bedrijven Kamers van Arbeid inge steld. Velen heeft het echter verwonderd dat voor de kantoorbedienden geen Kamer werd noodig gekeurd. Van dit gevoelen was ook De Standaard die 17 Februari 1899 in een driestar schreef: Klerkenkamer. Met moeite hebben we dan nu Kamers van Arbeid gekregen. Niet kamers, licha men met een ruggegraat, maar, o, zoo slap en zoo onschuldig. En toch wordt zelfs die slappe kamer nog tegengewerkt. Gelijk men toch weet, hebben de klerken verklaard, ook voor hun groep zulk een kamer, hoe machte loos dan ook, te begeeren. Altoos beter een half ei, dan een leege dop. Maar derk nu niet, dat alles zich be ijvert, om den kantoorklerken ter wille te zijn. Integendeel, de commissie, die de Kamer van Koophandel te Amsterdam adviseeren moet, adviseert om de heeren slib te laten vangen. Al die drukte hoeft niet. Deze wijze adviseurs kunnen ter wereld niet inzien, waartoe zulk een kamer die nen zou. Een privaat kringtje, u la bonne heure! Maar van een officieele kamer mag niets inkomen. Als dus de regeering niet doortast om haar wet populair te houden komt ook deze kamer er hoogstwaarschijnlijk niet. Ot zou men in Den Haag toch wijzer zijn ? Zulk optreden van de commissie, die de Kamer van Koophandel te Amsterdam moest adviseeren, is pijnlijk voor de kan toorbedienden. Telkens zagen zij hunne belangen ver waarloosd. Hebben zij dat verdiend ? Ze ker, zij behooren tot den kleinen burger stand, maar is dat hun schande? Meenen de heeren, die hen zoo behandelen, dat bij hen geen gevoel is.' Denkt men dat deze groep niet medeleeft? De onderschei den staatkundige partijen kunnen hier een antwoord op geven. De leiders dezer partijen zullen moeten erkennen dat de kantoorbedienden zich in den strijd der beginselen nooit onbetuigd lieten. Vele kringen wisten zij met succes te bewerken. Is het dan niet ontmoedigend, voor hen, dat de heeren die ook door hun actie ge kozen werden, met hun verlangen geen rekening hielden. l". In het concept pensioenregeling wer den zij niet geroemd. 2\ Met de rechtspositie van den kan toorbediende is het treurig gesteld. 3\ Kamers van Arbeid voor elk bedrijf, maar niet voor klerken. Mogen zij hopen, dat de voormalige hoofdredacteur van De Standaard, nu Minis ter van Binnenlandsche Zaken, hun recht zal laten wedervaren? V. P. Bjjflraie tot fle gescbieflenis oer yaibeweM. i. Ia de volgende regelen zal ik trachten een beeld te geven van wat er in het laatste jaar geschieicTe in de richting van «vakor ganisatie" onder een speciale kategorie menschen, onder handels- en kantoorbe dienden. Vakbeweging dus onder een bizonderen stand, levende onder bizondere omstandig heden, werkende onder bizonder uiteenloopende salarieering. Een bizondere stand zei ik, en wel mag het zoo heeteu. Utteenloopeni als de kantoren, waar zij werkzaam zijn, yertoonen handels- en kan toorbedienden uiteraard aanmerkelijke ver schillen. Voeg daarbij dat de meesten onmiddellijk werkzaam zijn onder toezicht der palroons zelf voor een oogenblik procuratiehouders etc. ook onder patrooae rangschikkende is het een feit, dat een groot aantal handelsbedienden de allures dier patroons hebben overgenomen en ze n s a pen, zonder den goeden kant veelal. Wie er sich jauspert und wieersicfaspückt, Das habt ihr ihm glücklich abgeguckt, Aber sein Gsnie, ich meine sein Geist, Sich nicht auf der Wachtparade wtist. Verwondering zal het dan ook niet baren, dat een deugd als gevoel voor elkaar, solidariteit, die een zoo machtige hefüoom blijkt in de moderne vakbeweging, nagenoeg niet ontwikkeld werd. Er zija weinig kate^or'eën die een strenger kasteleven voeren, dan handels- en kantoor bedienden. Voeg daarbg, dat in het algemeen over schatting plaats vit d t van eigen kapaciteiten en dat die kapaciteiten zich iu de allereerste plaats bepalen tot de noodige vakkennis, zoo ze zich al ergens toe be palen; van algemeene ontwikkeling is weinig of geen sprake. De golfslag van het mooie leven der laatste jaren, bracht bijna geen rimpel te weeg op het stille vijvervlak van het kantoorbediendenbeBtaan, en ging aan de meesten voorbij, ongekend, ongevoeld. Zoo ontstond langzamerhand een klasse van merschen, die voor zoover zij dachten, het summum van wijsheid formuleerden in de verzekering, dat de bestaande toestanden altijd zoo geweest waren en altijd zoo zouden Wii ven. Een tamelijk groote klasse nam dus plaats onder de onverschillig en, de lauwen, die in een soort versteen ingsperiode geraakten en niets gevoelden voor de nieuwe ideeën onzer moderne tijden, maar het hoofd schud den bij al het bewogen leven, dat hun zoo revolutionair toescheen, omdat het hen wekte uit rustige rust en gedommel. Zeker, er waren uitzonderingen. Te Am sterdam hebben de handelsbedienden den krachtigen polsslag van het leven beter gevoeld dan in de tweede stad des rijks. In hoever de Amsterdamsche toestanden en opvattingen daarop van invloed waren, wie zal het zeggen ? Den onbevooroordeelden toeschouwer schijnt het toe, dat de jacht op gewin te Rotterdam vrij wat ster ker aan den dag komt dan te Amsterdam, en dat die jacht heel wat goeds absorbeert, minstens geen tijd tot groei geeft. Aan den dorren stam van het handelsbedienden-leven ontsproten alzoo weinig bloemen ; die enkele bloemen had men te zien in de stichting van enkele vereeni gingen, die zich wel »vakvereenigingenr' heetten, doch het kenmerk dier moderne bonden te eenenmale misten. Het aanleeren van vakkennis, (Mercurius b.v.b.) niet eens algemeere kennis, Uet elkaar ondersteunen met ziekenfondsen, werd hoofdzaak. Zich zoogenaamd werpende op de praktijk werden door de meeste dier vereenigingen examina voor de praktijk afgeromen, en stelde men alie pogingen in het werk, om aan die txamendiploma's meer of' minder waarde te zien toegekend. Zoo namen nemen in ons landje examens voor de praktijk af: «Mercurius"; 2. Natio nale Bond van handels- en kantoorbedien den ; 3 vereeniging van leeraren in de praktijk etc., om van enkele plaatselijke vereenigingen te zwijgen. Zelfs geven den laatsten tijd enkele leeraren in B jekhouden al testimpnia af. Men ziet, ook de handelsbediende heeft alle mogelijke gelegenheid, zich voor »e Kamen paard" te bekwamen en velen deden het in het vooruitzicht, zich een betere carrière te scheppen. Tot zoover de examens. Voorts stichtten vele dier vereenigingen ondersteuningsf'oudsen. Dat dat steunen pok al werd gebruikt voor min edele doeleinden en al meermalen ging dienen tot steun van autokratische besturen en brstuurijes, is iets, dat zich moeielijk laat bewijzen, maar dat volstrekt niet van allen grond ontbloot schijnt. Zeker is het, dat oppositie, die zich af'en toedeed hooren, zweeg, nadat er onderstand gegeven en genoten was. (Wordt vervolgd}. DIXI. ITTCJUJK l In tiet Steëp Mnsemn. n. Het ligt voor de hand, dat bij het aanvaarden van legaten en schenkingen, die in hun geheel geaccepteerd moesten worden, met de goede, dikwijls stukken van iiiferieure kwaliteit het museum binnendrongen, die er onder andere omstandigheden wellicht geen toegang hadden gevonden. De heer Six spreekt in zy'n catalogus van niet altoos gewenschte" geschenken en legaten en als we aandachtig rondzien, stuit ht t oog werkelijk f p menig stuk, dat door te verdwynen aan het geheel een goeden dis-nst zou bewijzen. Wel is waar is er met oordeel geschift, het goede van het kwade gescheiden, maar toch wordt de aandacht neg te v#el van het bezienswaardige afgeleid, door werk dat een plaatsje achteraf verdiende. Het Rjjbsmuseum geeft daarin een goed voorbeeld. Daar kan men zien, of heter niet zien, hoe het al te barre op een paar moeieHjk téontctokfcen zolderzaaltjes aan het oog onttrokken wordt. Mocht men in het Stedelijk tot een dergelijke aderlating beiluiten, die stellig verlucht ir, g zou geven, dan kon men voortgaan, het benedenzaaltje te vullen, waar een paar geschenken van schilders" zoo lang als monsters de blanke maag! van Breitner s naaktstudie hebben be waakt, die thans uit de gev«ngen8chap verlost, een plaats naast den Saul en D«vid v«n Israëls gevonden heeft. Om te beginnen zouden nog eenige geschenken van schilders" van niet zeer bescheiden afmetingen in dat afgezonderde, vergeten zaait e weggemoffeld kunnen worden tot weinig aanmoedigend voorbeeld voor zelflievcnde kun*teo*ren, dw ket ijdeluewtedmveltje in zich niet vermogen te bezweren. Met, dat ik het niet te rechtvaardigen vind, als een schilder van naam een goed werk van zich zelf schenkt, wat neer hy nog onvoldoende vertegenwoordigd is. Het moet, dur.kt me, voor Mesdag een voldoening z\jn, naast ZQQ Zonsondergang een eerlek werkstuk als wjn Pinken te hebben geschonken; zoo'.ets verdtetrt oaralging en was in zeker opzie h t plicbt voor schilders vin reputatie, die op het behoud daarvan in de toekomst prijs stellen. Thans dient nog van een heugelijk feit gewaagd. Toen voor eenig* maanden een collectie vroeg werk van JacoS Mtris geveild zeu worden, uitte ik den wetncb, of liever sprak ik van een verplichting van de tydgenooten van den over. leden meester, om te trachten van dit wei k, dat een blik geef: op zjjn ontwikkeling, voor een openbare verzameling te behouden. Ea ziet, weer was het de heer J. H van Esghen, die de band legde op verscheidene van de met k vaardigste stukken van deze veiling, om ES in bruikleen aan d t museum af te staan. Op zich telf gaf dit v«el reden tot vreugde, maar niet weinig werd die verhoogd door de taktvolks wfyze, waarop den nieuw verworven schat een plaats werd bereid met da kleiner* schildergen van Jacob en het werk dat van Thys Maris reeds in het museum was. De methode, die hierbij gevolgd werd, kan, als ze ingang vindf, voor de inrichting der musea van het hoogste belang zijn. Het wil er by rag nog maar niet in, dat ome musea aooala ze thaos zija ingericht, plaatsen zijn waar vluchtige, zoowel als serieuse bezoekers werkelijk leering en genot plegen te vinden. Het onplezierige ge.oei van loomheid en vermoeienis dat de meesten van een bezoek aan een museum meedragen is een te algemeen voorkomende gewaarwording die er tegen spreekt. Te verwonderen is dit niet. Op een concert geeft mea tusschen een wata van Strausz ea een fuga van Bocb nog eenige verpoozing, die het overgaan van de eene stemming in de andere geleidelijker maakt, maar zoo'n museum zy aan zij hangen die schilderijen, die eik voor zich de aandacht -vragen. Zonder eanigen overgang spreken tot u de vaak zeer uiteenloopende opvattingen der kunstenaars en hoe zou het mogeUjk zjjn zich honderde malen achtereen te verplastsen in den geest van eiken schilder, zich in te der ken en mee t« leven met de aandoeningen, die elk hunner b\j het tot stand komen van het werk hebben. be-zieli? Afmatting en verwarring gaan den geest pijnigen, daar waar het tentoonstellen van deugdelyk gescheiden kle'ne groepen van werken die volkomen by elkaar behooren. den bezoeker stellig leerzaam en verkwikkend kunst genot hadden kannen fchenken. Kleine zaaltjes, voor zoover de grootte der stukken dit toelaat-, met niet te vele en te heterogene werken, ziedaar de etnige oplossing. Het Maris zaaltje geeft de proef op de som. Reeds dadelijk by het binnentreden onder vinden we het heilzame van den rustigen aan blik van het geheel. Behalve een tiental werken van Jacob en vier van Thya Ma'is, vinden we aan den niet overladen, s'illen wand enkele echildtrijtJM, die getuigen dat hier met bizondere zorg en fijnen smaak een keuze is gedaan. De twee stemmig gryze Mauve'jes, het buitengewoon teere BlommTfje, de zuivere, dieptonige Neuhuya sluiten zich alle by'ster goed aan bij dan toon, dien het Mariswerk aangeeft en, te meer, omdat zy'n naam gewoonlijk niet in een adem met die van dit elite-gezelschap genoemd wordt, is het te waardeeren, dat ook het fijn blonde, pretentieloos landschapje van Boks er aan werd toegevoegd. De harmonieuse eenheid vaT dit kabinetja wordt door geen enkele onzuiverheid verstoord en men is geneigd telkens en telkens weer terug te keeren naar dit plekje, waar zoo'n rein kunstgenot te genieten valt. Niet minder dan een goeden smaak, zien we in de lieldevolle toewijding, die bij de inrichting van dit kabinetje heeft voorgezeten, een warme hulde aan de kunst der Marissen gebracht. Die hulde zou hier volkomen zy'n, ah in plaats van het gelukkig accompagnement der andere schil ders, der Dritte im Bunde zgn stem deed hooren. Juist omdat we dan Willem Muis in dit museum zy'n Zjmer weelde'' bezitten, een schildery' van zoo'n fiere, zelfbewuste kracht, zoo tintelend van lust en macht tot scheppen, zou het zoo interessant en leerrijk tevens zy'n, als we tegenover die vrye uiting van den meester werk konden ttellen uit den ty'd van zy'n (childerij in het kabinet Van Lijnden. We konden dan gewaar worden hoe eerbiedig en byna augstvallig schuchter hy de natuur heeft geobserveerd, hoe minutieus bij alle onderdeelen heeft doorvoeld en bestudeerd, voor hij de mr cht en den moed bezat om zyn heerlyke visie van kleur te uiten in dien kreet van verrukking, die zijn Zooierweelde" is. Als we hi«r nog eens een werk van Thijs Maris ry'k werden in den trant van zy'n Keu ken, die Mesdag bezit en als Wiüem dan op even volledige wijze ala zy'n broeders was ver tegenwoordigd, zie dan zou door zulk een verzameling een monument ter eera van dit geniale drietal gesticht zijn, dat van beter begrip en passender waardeering zou getuigen, dan in den regel de pogingen doen om zicht bare uiting te geven aan de vereering van het genie, doch die maar al te dikwijls daarmee in lijnrechte tegenspraak zyn. Het is maar een droombeeld, een wensch, maar men gaat stoute wenachen doen in dit museum, waar zooveel bly'kt tot stand te kun nen komen ea ik geef daarom de hoop niet op, dat dit lievelingsdeckbeeld niet eens ooit Vt'rwezenlykt zal worden. (Slot volgt) J. W. N. Signalement, door JAV VAN 'T STICHT ALbEKT KKUhUIJS. Het is vel geen stadgenoot meer, waar al is het jaren geleden hq is er toch eea ge«eeit en bij ia hier nog bq velen bekend. Zelfs is bier nog eene schildery uit z;in aller eerst n tijd in bet bezit van eer e familie, wit r vader by' den aankoop zeker weinig vermoedde, dat hij d»or zy'n penningske mede oorzaak was, dat de jwge man kon voortgaan zich te oefe nen en te ontwikkelen tot den grooten kun stenaar, d'e hij thans is. In U recht geboren, heeft by' hier ook de beste jaren zyns levens doorgebracht en hier vodde hij de roeping in zich ontwaken om de kunster aarsloopbaan te volgen, waarop hij later zich zelven en zyn vaderland tot eer, zoovele lauweren geoogst heeft. Wat een hinderpalen en bezwaren heeft die man moeten overwinnen, alvorecs bij aan de stem in zijn gemoed, die hem zoo duidelijk den te volgen weg aanwees, gehoor kon geven. Eerst zijn onverbiddelijke vader, die beslist weigerde, dat Albert lessen zon nemen om teekeraar en schilder te worden. Het was trouwens dien vader niet euvel te duidfn, dat MJ meende in het belang van zyn jongsten telg te handelen door dezen te beletten dezelfde loopbaan te kiezen, waarop een oudere broeder niet zeer gelukkig geslaagd was. Slechts met moeite werd de vader overgehaald zijne toe stemming te geven, dat zjja zoon zich zou wijden ain de steendrattnnst en lessen nam om zich daar'oe te bekwamen. Weldra kreeg hij eene betrekking by een eteecdrukker, Van de Wt\jer; en legde zich met een y'ver, oen betere zaak waardig, tee op het litograteeren van visitekaartjes, boekversieringjes e. d. Het sober loon, dat hij daarmede verdiende werd bijna geheel bettted aan het nemen van les in de k ar, 61, die kern zco zeer ter harte ging, by' den toenmaligen leeraar Kraay'vanger, die echter voor den ouden Neuhuijs ook geheim hield in welke richting diens zoon zich oefende en ontwikkelde.j Gelukkig vond Albert steun by' zjjne moeder een dier dwaze moeders, die alty'd maar bij intuïtie tchynen te handelen en dan zoo vaak den goeden weg ir.slaan. Zij ruimde voor hem een zolderkamertje in, waar haar man nooit kwam; de kunstenaar-in-den dop had dat fpoedig tot een atelur" ingericht en weldra werd een oude schoonmaakster des huizes tot model verheven en steeg met hem op naar hooger tfetren. Nadat hy' zich lang zoo in stilte geoefend had g< durende de uren en dagen, die hy' niet op de steendrukkerjj behoefde door tebrergen, brak er eene betrekkfJy'k gelukkige periode voor hem aan. Hy' kwam in aar raking met eea schry'nwerker-meubelmaker en deze het werk van den geestdriftigen jongen man be schouwende zag daar wel iets in, vooral iets dat tot zijn eigen voordeel kon strekken. H;j bood Albert aan het eens te beproeven met portretschilderen naar photogrefien, welke portretten de meubelmaker dan wel voor hem aan den man zou trachten te brengen. De eerste proeven slaagden volkomen naar wensch en spoedig had het penseel van Neuhuys tal van portretten van beker.de personen mevr. Kleire?Gartmann, de toen zoo gevierde actrice bi hoorde er o. a. by voortgebracht, die hem met tien gulden per stuk betaald werden. Deze portretten trokken zeer de aardacht, riet alleen om de werkelyk goede uitvoerir-g, maar ook omdat de meubelmaker, die ze geregeld \ó<5r de aflevering in zyne winkelkast tentoonstelde, een romannetje omtreiit den onbekenden echilder had verzonnen en verspreid, dat zeer de belangstelling prikkelde. Die schilder heette een beroemd Franschman, die wegers ongelukk'g huwely'ksleven zijn vrouw en vaderland had verlaten en zich uu in een dorpje onzer provincie schuil hield, waar de meubelmaker hem ontdekt had en overgehaald tegen ho 'gen" prijs deze portretten te schilderen. Dat dit verhaaltje riet algemeen geloof vond bleek wel toen Ntuhuys op een dag zelf eer s voor het winkelraam i aar een dier portretten stond te kijken, waarover by nogal voldaan was, omdat bij daarin z^ne -fantaisie eenigszins dea vryen teugel had kunt en laten o.a. door het by'tchilderen van eeoige herkecboomi jes, waarvoor in die dagen by' hem een groote voorliefde bestond. Toen werd hem eece band op den schouder gelegd en de stem van iett and, die ook de berkenboompjes hal opgemerkt en daarin het penseel van Albert Neuhuy's had herkend, klonk hem vrooly'k in de ooren: Nu wret ik wie die onbekende Frassche schilder is!" Het was zyn leermeester, Kraaijvatg«r, die zijn leerling met oogen fchitterend van genoegen aanzag en onmiddelly'k alles aan wendde opdat deze zich voortaan geheel en voorgoed aan de schilderkunst zou kunnen wy'den. De vader was tegen den aandrang die van verschillende zyden op hem werd geoefend niet larger bestand en gaf toe. Meer en me<r openbaarde zich het talent van den jirgen schilder en eindelijk werd hij door de Kocirklyke ondersteuDH g in staat staat gesteld de lessen.d<r akademie te Ant werpen te vulgen. Maar ach, wat e>n leven, vol ontberirgen va*k, heeft hy' in dat Antwer pen niet moeten doorwor: telen om tot zijn doel te komen. Toen girg het BomsSpaanfch toe," meer zegt de groote meester er niet van als hy' over dat tydperk van zyn leven spreekt. SKchts zy'ne groote liefde vior de kuiibt, zyne

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl