Historisch Archief 1877-1940
DEAMSTEKD AM MER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1313
Meent de Minipter dat dit college over
die noodzakelgkhaid beter kan ooraUelen
dan de gemeentebesturf n?
Ze moeten eveneens beslissen op het rap
port van den behandelenden geneesheer.
waat aangezien in dergelijke zaken spoed
een «entte vereisotóe is, bestaat ook «voor
Gedep. Staten geen tijd om b.?, eerst daar
over het advies van den nieuwen betrokken
inspecteur van de volksgezondheid in te
winnen.
Ik veronderstel dat ook de Minister zulks
wel overwojren heeft, maar dat zijn doel
evk«l was dat het college dit besluit zou
weigeren.
waarom echter zouden de Gedeputeerde
Staten .de verantwoordelijkheid op zich
laden om tegen het advies van den genees
heer in, te verklaren dat peen noodzakelijk
heid tot onteigening bestaat ?
Hoewel ik dua veronderstel dat de Minister
lijn doel niet zal bereiken, neem ik vast
aan dat de onuitgesproken wensch der
circulaire was, eene bnna algemeene
weijrering van Gedeputeerde Staten om tot de
door de gemeentebesturen gewenschte
ver?klaring te besluiten en aldus art. 69 der
oftfligeningswt t tot een doode letter te
maken.
ISn. indien de geheek opheffiog van
art. 69 al niet beoogd werd, waarom heeft
toch Dr. Kuyper dan niet den rechten weg
.bewandeld en eerljjk wetswijziging voorge
steld in de door hem thans, op onwettige
tcyxe bij rainisterrieele circulaire aangewezen
"richting ?
Heeft zjjne Excellentie wellicht om poli
tieke redenen daartoe niet kunnen overgaan?
Om het gewenschte doel te bereiken had
de minister nimmer mogen overgaan tot
?eene zóó belenkelijke wetsontduiking, als
?waartoe genoemde circulaire leidt.
Man mag geen wetsartikel eigendunkelijk
ir.terpreteeren, uit zucht om politieke ge
varen te ontloopen ; noch ook om Gemeen
tebesturen en Gedeputeerde S ia ten naar
zrine hand te zetten.
Het recht daartoe moet duidelijk aan
wijsbaar aan de wet ontleend worden ; doet
de wet dit niet dan ontbreekt bij goede
opvatting van ons constitutioneel staats
recht, elke zedelijke en wettelijke bevoegd
heid om tot het uitvaardigen van zulk een
C'rcularre over te gaan.
Y.
eizer Wilhelm en de Beiersehe
clericalen.
Het veel besproken telegram van keizer
Wilhelm II aan den prins regent VKR
Beieren heeft ia en buiten Daitadalaad
algemeen afkeuring gevonden. Geen
wonr: -want door deze »gevoelsnitbarstrng",
leeals een Duitscb. blad de manifestatie
noemde, heeft de al te impulsieve monarch,
hoewel on etwijfeM met de beste bedoe
lingen bezield, de belangen van het
Buiteche Rijk op ernstige, wellicht onherstel
bare wijze benadeeld.
Het ia mogelijk niet overbodig, de
voorgcschwdenia van dit geruchtmakend feit
n«t een enkel woord- te herinneren.
De Berereche minister van onderwijs,
de heer Von Landmann, had aan de
Universiteit van Würzburg, tegen het
uitdrukkelijk verlangen van den
Akademischen Senaat, een zeer geprononeeeerd
clerieaal geleerd*», Dr. Chrouet, tet
hoogleeraar in de geschiedenis willen benoe
men. De Senaat protesteerde, hetgeen
zeker zijn recht was. Minder correct was
het misschien, dat hij aan dit protest
dadelijk publiciteit gaf. De Katholieke
meerderheid in den Beierschen Landdag
keurde zoowel het protest als de openbaar
making daarvan af. De andere Beiersche
universiteiten steunden het protest van
hun Würzburger ambtgenooten. Het ge
volg was, dat de heer Chroust niet werd
benoemd en dat de minister Von Land
mann, die zich in deze zaak sterk had
gecompromitteerd, zijne portefeuille ter
beschikking stelde van den prins regent, die
in zijne plaats den heer Von Podewils
benoemde.
De clericale meerderheid van den Land
dag wreekte zich over deze nederlaag, door
bij de begrooting een post van 100,000 Mark
te schrappen, die bestemd was voor den
aankoop van kunstwerken voor Musea.
En keizer Wilhelm zond aan den
prinsregent een telegram, waarin hij zijn innige
verontwaardiging uitsprak over dit besluit
van de Beiersche volksvertegenwoordiging
en over de snoode ondankbaarheid tegen
over het kunstlievende Beiersche vorsten
huis, waarvan het besluit getuigde, terwijl
hij tevens uit zijn particuliere kas de door
den Landdag geweigerde som beschikbaar
stelde. Gelukkig behoefje het aanbod niet
te worden aangenomen, daar een lid van
de Beiersche Eerste Kamer den keizer
reeds was vóór geweest.
Het aanbod van keizer Wilhelm is door
de telegraaf wereldkundig gemaakt zon
der medeweten en medewerking van den
Rtjkskanselier en de Pruisische regeericg;
de Beirrsche regeering is door deze open
baarmaking «pijnlijk verrast" geweest.
Ziedaar de feiten.
Een oud spreekwoord zegt: quod licet
Jovi, non licet bovi, of, vrij vertaald: wat
den Goden vrij staat is aan gewone sterve
lingen niet geoorloofd. Voor keizer Wilhelm
zou men de spreuk moeten omkeeren. Zijne
positie als onverantwoordelijk monarch legt
hem, in morcelen zin, eene dubbel groote
verantwoordelijkheid op. Het aanbod, dat
van de zijde van een lid van den
Bsierechen Rijksraad een edelmoedige daad was,
en dankbaar mocht worden aanvaard, ia,
nu het van den Duitschen keizer komt,
een bedenkelijke en gevaarlijke inmenging
in de aangelegenheden van een Bondsstaat.
Het besluit van het Beiersche Centrum
moge een kleingeestige wraaknemirig zijn,
uit een constitutioneel oogpunt is er niets
op aan te meiken. De verwerping van
een begrootingepost om redenen buiten de
begrooting gelegen, is in alle
constitutioneele tanden een zeer gebruikelijk middel
van protest van de zijde van het Parle
ment tegen ongewenschte handelingen van
de regeermgen.
In 1871 heeft zich koning Ludïigvan
Beieren, na lange aarzeling, laten over
halen om den koning van Pruisen de
Dpitsche keizerskroon aan te bieden. Die
aarzeling was te begrijpelijker, omdat bij
de Zuid-Duits chers weinig sympathie be
stond (en ook thans nog niet bestaat) voor
het Pruisische légrme. Het
»particularisme" der Zuid-Duitsche staten is en
blijft eene bron van gevaar voor het
Duitsche rijk of zooals onze buren zich op
meer ideale wijze plegen uit te drukken:
für den deutschen Reichsgedanken. Slechts
de grootst mogelijke correctheid in de ver
houding tusschen de Bondsstaten is in
staat, deze met de Pruisische hegemonie
te verzoenen. Dat hebben keizer Wilhelm I
en Bisirarck zeer goed ingezien en steeds
in het oog gehouden.
Men beeft, van zeer enkele zijden, ge
tracht de houding van keizer Wilhelm in
dit geval te verdedigen, door op te merken
dat hij het telegram aan den prins regent
van Beieren als particulier persoon had
verzonden, daar bij de onderteekening
het gewone I. R. (imperator rex,
fceizer?koning) ontbrak. Zeker, het telegram was
geen regeeringsdaad, en was dus ook niet
door een verantwoordelijk minister
onderteekeod. Maar mea mag niet uit het oog
verliezen, dat eene persoonlijkheid als
keizer Wilhelm niet, al naar het hem ge
past voorkomt, als keizer, als koning of
als particulier persoon kan optreden ; dat
elke demonstratie, die van hem uitgaat,
vooral wanneer zij zich richt tegen een
politieken maatregel, een demonstratie
blijft van d«n Duitschen keizer en den
koning van Pruisen.
Het lot van 's keizers verantwoordelijke
raadslieden, in 't bijzonder van den
Rijkskaneelier Von Bütew, is waarlijk niet te
benijden. Een iaterpellatie in den Rijks
dag over dit incident zal zeker niet uit
blijven, en dan rust op den heer Von
Bülow de buitengewoon ondankbare taak,
de oavoorachtigheden van zijn heer en
meester, aan welke hij part noch deel
heeft, zooveel mogelijk goed te praten en
er de volle verantwoordelijkheid voor te
aanvaarden. Maar wat hij ook moge zeggen,
hij zal niet ongedaan kunnen maken, dat
de keizer gespeeld heeft in de kaart van
de Beiersche clericalen al bedoelde hij
het tegendeel en dat hij voedsel heeft
gegeven aan het particularisme, dat ook
in deze uiting van Wilhelm II een dreige
ment met den Pruisischen korporaalsstok
zal zien.
llllllltlllllllllllllllMltHIIUUHIIIIIHIHHIIIIIHIHIItlllWlMIMIIIIHtllHfllll
Sociafó
iiimiiiiiiMiimuiiHMHiinn ....... uiiHiiinmiui ..... IUIBI ..... imiminui
Klerkenkamers.
(Ingezonden.)
Het vorig mitisterie heeft voor bijna
alle bedrijven Kamers van Arbeid inge
steld. Velen heeft het echter verwonderd
dat voor de kantoorbedienden geen Kamer
werd noodig gekeurd.
Van dit gevoelen was ook De Standaard
die 17 Februari 1899 in een driestar
schreef:
Klerkenkamer.
Met moeite hebben we dan nu Kamers
van Arbeid gekregen. Niet kamers, licha
men met een ruggegraat, maar, o, zoo slap
en zoo onschuldig.
En toch wordt zelfs die slappe kamer
nog tegengewerkt. Gelijk men toch weet,
hebben de klerken verklaard, ook voor
hun groep zulk een kamer, hoe machte
loos dan ook, te begeeren.
Altoos beter een half ei, dan een leege dop.
Maar derk nu niet, dat alles zich be
ijvert, om den kantoorklerken ter wille
te zijn.
Integendeel, de commissie, die de Kamer
van Koophandel te Amsterdam
adviseeren moet, adviseert om de heeren slib te
laten vangen.
Al die drukte hoeft niet.
Deze wijze adviseurs kunnen ter wereld
niet inzien, waartoe zulk een kamer die
nen zou.
Een privaat kringtje, u la bonne heure!
Maar van een officieele kamer mag niets
inkomen.
Als dus de regeering niet doortast om
haar wet populair te houden komt ook
deze kamer er hoogstwaarschijnlijk niet.
Ot zou men in Den Haag toch wijzer zijn ?
Zulk optreden van de commissie, die de
Kamer van Koophandel te Amsterdam
moest adviseeren, is pijnlijk voor de kan
toorbedienden.
Telkens zagen zij hunne belangen ver
waarloosd. Hebben zij dat verdiend ? Ze
ker, zij behooren tot den kleinen burger
stand, maar is dat hun schande? Meenen
de heeren, die hen zoo behandelen, dat
bij hen geen gevoel is.' Denkt men dat
deze groep niet medeleeft? De onderschei
den staatkundige partijen kunnen hier een
antwoord op geven. De leiders dezer
partijen zullen moeten erkennen dat de
kantoorbedienden zich in den strijd der
beginselen nooit onbetuigd lieten. Vele
kringen wisten zij met succes te bewerken.
Is het dan niet ontmoedigend, voor hen,
dat de heeren die ook door hun actie ge
kozen werden, met hun verlangen geen
rekening hielden.
l". In het concept pensioenregeling wer
den zij niet geroemd.
2\ Met de rechtspositie van den kan
toorbediende is het treurig gesteld.
3\ Kamers van Arbeid voor elk bedrijf,
maar niet voor klerken.
Mogen zij hopen, dat de voormalige
hoofdredacteur van De Standaard, nu Minis
ter van Binnenlandsche Zaken, hun recht
zal laten wedervaren?
V. P.
Bjjflraie tot fle gescbieflenis oer yaibeweM.
i.
Ia de volgende regelen zal ik trachten
een beeld te geven van wat er in het laatste
jaar geschieicTe in de richting van «vakor
ganisatie" onder een speciale kategorie
menschen, onder handels- en kantoorbe
dienden.
Vakbeweging dus onder een bizonderen
stand, levende onder bizondere omstandig
heden, werkende onder bizonder
uiteenloopende salarieering.
Een bizondere stand zei ik, en wel mag
het zoo heeteu.
Utteenloopeni als de kantoren, waar zij
werkzaam zijn, yertoonen handels- en kan
toorbedienden uiteraard aanmerkelijke ver
schillen. Voeg daarbij dat de meesten
onmiddellijk werkzaam zijn onder toezicht
der palroons zelf voor een oogenblik
procuratiehouders etc. ook onder patrooae
rangschikkende is het een feit, dat een
groot aantal handelsbedienden de allures
dier patroons hebben overgenomen en ze
n s a pen, zonder den goeden kant veelal.
Wie er sich jauspert und wieersicfaspückt,
Das habt ihr ihm glücklich abgeguckt,
Aber sein Gsnie, ich meine sein Geist,
Sich nicht auf der Wachtparade wtist.
Verwondering zal het dan ook niet baren,
dat een deugd als gevoel voor elkaar,
solidariteit, die een zoo machtige hefüoom
blijkt in de moderne vakbeweging, nagenoeg
niet ontwikkeld werd.
Er zija weinig kate^or'eën die een strenger
kasteleven voeren, dan handels- en kantoor
bedienden.
Voeg daarbg, dat in het algemeen over
schatting plaats vit d t van eigen
kapaciteiten en dat die kapaciteiten zich iu de
allereerste plaats bepalen tot de noodige
vakkennis, zoo ze zich al ergens toe be
palen; van algemeene ontwikkeling is
weinig of geen sprake.
De golfslag van het mooie leven der
laatste jaren, bracht bijna geen rimpel te
weeg op het stille vijvervlak van het
kantoorbediendenbeBtaan, en ging aan de
meesten voorbij, ongekend, ongevoeld.
Zoo ontstond langzamerhand een klasse
van merschen, die voor zoover zij dachten,
het summum van wijsheid formuleerden in
de verzekering, dat de bestaande toestanden
altijd zoo geweest waren en altijd zoo zouden
Wii ven.
Een tamelijk groote klasse nam dus plaats
onder de onverschillig en, de lauwen, die
in een soort versteen ingsperiode geraakten
en niets gevoelden voor de nieuwe ideeën
onzer moderne tijden, maar het hoofd schud
den bij al het bewogen leven, dat hun zoo
revolutionair toescheen, omdat het hen
wekte uit rustige rust en gedommel.
Zeker, er waren uitzonderingen. Te Am
sterdam hebben de handelsbedienden den
krachtigen polsslag van het leven beter
gevoeld dan in de tweede stad des rijks.
In hoever de Amsterdamsche toestanden
en opvattingen daarop van invloed waren,
wie zal het zeggen ? Den
onbevooroordeelden toeschouwer schijnt het toe, dat de
jacht op gewin te Rotterdam vrij wat ster
ker aan den dag komt dan te Amsterdam,
en dat die jacht heel wat goeds absorbeert,
minstens geen tijd tot groei geeft.
Aan den dorren stam van het
handelsbedienden-leven ontsproten alzoo weinig
bloemen ; die enkele bloemen had men te
zien in de stichting van enkele vereeni
gingen, die zich wel »vakvereenigingenr'
heetten, doch het kenmerk dier moderne
bonden te eenenmale misten.
Het aanleeren van vakkennis, (Mercurius
b.v.b.) niet eens algemeere kennis, Uet
elkaar ondersteunen met ziekenfondsen,
werd hoofdzaak.
Zich zoogenaamd werpende op de praktijk
werden door de meeste dier vereenigingen
examina voor de praktijk afgeromen, en
stelde men alie pogingen in het werk, om
aan die txamendiploma's meer of' minder
waarde te zien toegekend.
Zoo namen nemen in ons landje examens
voor de praktijk af: «Mercurius"; 2. Natio
nale Bond van handels- en kantoorbedien
den ; 3 vereeniging van leeraren in de
praktijk etc., om van enkele plaatselijke
vereenigingen te zwijgen. Zelfs geven den
laatsten tijd enkele leeraren in B jekhouden
al testimpnia af.
Men ziet, ook de handelsbediende heeft
alle mogelijke gelegenheid, zich voor
»e Kamen paard" te bekwamen en velen deden
het in het vooruitzicht, zich een betere
carrière te scheppen. Tot zoover de examens.
Voorts stichtten vele dier vereenigingen
ondersteuningsf'oudsen.
Dat dat steunen pok al werd gebruikt
voor min edele doeleinden en al meermalen
ging dienen tot steun van autokratische
besturen en brstuurijes, is iets, dat zich
moeielijk laat bewijzen, maar dat volstrekt
niet van allen grond ontbloot schijnt. Zeker
is het, dat oppositie, die zich af'en toedeed
hooren, zweeg, nadat er onderstand gegeven
en genoten was.
(Wordt vervolgd}. DIXI.
ITTCJUJK
l
In tiet Steëp Mnsemn.
n.
Het ligt voor de hand, dat bij het aanvaarden
van legaten en schenkingen, die in hun geheel
geaccepteerd moesten worden, met de goede,
dikwijls stukken van iiiferieure kwaliteit het
museum binnendrongen, die er onder andere
omstandigheden wellicht geen toegang hadden
gevonden. De heer Six spreekt in zy'n catalogus
van niet altoos gewenschte" geschenken en
legaten en als we aandachtig rondzien, stuit
ht t oog werkelijk f p menig stuk, dat door te
verdwynen aan het geheel een goeden dis-nst
zou bewijzen. Wel is waar is er met oordeel
geschift, het goede van het kwade gescheiden,
maar toch wordt de aandacht neg te v#el van
het bezienswaardige afgeleid, door werk dat
een plaatsje achteraf verdiende. Het
Rjjbsmuseum geeft daarin een goed voorbeeld. Daar
kan men zien, of heter niet zien, hoe het al
te barre op een paar moeieHjk téontctokfcen
zolderzaaltjes aan het oog onttrokken wordt.
Mocht men in het Stedelijk tot een dergelijke
aderlating beiluiten, die stellig verlucht ir, g zou
geven, dan kon men voortgaan, het
benedenzaaltje te vullen, waar een paar geschenken
van schilders" zoo lang als monsters de blanke
maag! van Breitner s naaktstudie hebben be
waakt, die thans uit de gev«ngen8chap verlost,
een plaats naast den Saul en D«vid v«n Israëls
gevonden heeft. Om te beginnen zouden nog
eenige geschenken van schilders" van niet zeer
bescheiden afmetingen in dat afgezonderde,
vergeten zaait e weggemoffeld kunnen worden
tot weinig aanmoedigend voorbeeld voor
zelflievcnde kun*teo*ren, dw ket ijdeluewtedmveltje
in zich niet vermogen te bezweren.
Met, dat ik het niet te rechtvaardigen vind,
als een schilder van naam een goed werk van
zich zelf schenkt, wat neer hy nog onvoldoende
vertegenwoordigd is. Het moet, dur.kt me,
voor Mesdag een voldoening z\jn, naast ZQQ
Zonsondergang een eerlek werkstuk als wjn
Pinken te hebben geschonken; zoo'.ets verdtetrt
oaralging en was in zeker opzie h t plicbt voor
schilders vin reputatie, die op het behoud
daarvan in de toekomst prijs stellen.
Thans dient nog van een heugelijk feit
gewaagd.
Toen voor eenig* maanden een collectie vroeg
werk van JacoS Mtris geveild zeu worden,
uitte ik den wetncb, of liever sprak ik van een
verplichting van de tydgenooten van den over.
leden meester, om te trachten van dit wei k,
dat een blik geef: op zjjn ontwikkeling, voor
een openbare verzameling te behouden. Ea
ziet, weer was het de heer J. H van Esghen,
die de band legde op verscheidene van de
met k vaardigste stukken van deze veiling, om
ES in bruikleen aan d t museum af te staan.
Op zich telf gaf dit v«el reden tot vreugde,
maar niet weinig werd die verhoogd door de
taktvolks wfyze, waarop den nieuw verworven
schat een plaats werd bereid met da kleiner*
schildergen van Jacob en het werk dat van
Thys Maris reeds in het museum was.
De methode, die hierbij gevolgd werd, kan,
als ze ingang vindf, voor de inrichting der
musea van het hoogste belang zijn.
Het wil er by rag nog maar niet in, dat
ome musea aooala ze thaos zija ingericht,
plaatsen zijn waar vluchtige, zoowel als serieuse
bezoekers werkelijk leering en genot plegen te
vinden. Het onplezierige ge.oei van loomheid
en vermoeienis dat de meesten van een bezoek
aan een museum meedragen is een te algemeen
voorkomende gewaarwording die er tegen spreekt.
Te verwonderen is dit niet. Op een concert
geeft mea tusschen een wata van Strausz ea
een fuga van Bocb nog eenige verpoozing, die
het overgaan van de eene stemming in de
andere geleidelijker maakt, maar zoo'n museum
zy aan zij hangen die schilderijen, die eik
voor zich de aandacht -vragen. Zonder eanigen
overgang spreken tot u de vaak zeer
uiteenloopende opvattingen der kunstenaars en hoe
zou het mogeUjk zjjn zich honderde malen
achtereen te verplastsen in den geest van
eiken schilder, zich in te der ken en mee t«
leven met de aandoeningen, die elk hunner
b\j het tot stand komen van het werk hebben.
be-zieli? Afmatting en verwarring gaan den
geest pijnigen, daar waar het tentoonstellen
van deugdelyk gescheiden kle'ne groepen van
werken die volkomen by elkaar behooren. den
bezoeker stellig leerzaam en verkwikkend kunst
genot hadden kannen fchenken.
Kleine zaaltjes, voor zoover de grootte der
stukken dit toelaat-, met niet te vele en te
heterogene werken, ziedaar de etnige oplossing.
Het Maris zaaltje geeft de proef op de som.
Reeds dadelijk by het binnentreden onder
vinden we het heilzame van den rustigen aan
blik van het geheel.
Behalve een tiental werken van Jacob en
vier van Thya Ma'is, vinden we aan den niet
overladen, s'illen wand enkele echildtrijtJM,
die getuigen dat hier met bizondere zorg en
fijnen smaak een keuze is gedaan. De twee
stemmig gryze Mauve'jes, het buitengewoon
teere BlommTfje, de zuivere, dieptonige
Neuhuya sluiten zich alle by'ster goed aan bij dan
toon, dien het Mariswerk aangeeft en, te meer,
omdat zy'n naam gewoonlijk niet in een adem
met die van dit elite-gezelschap genoemd wordt,
is het te waardeeren, dat ook het fijn blonde,
pretentieloos landschapje van Boks er aan
werd toegevoegd.
De harmonieuse eenheid vaT dit kabinetja
wordt door geen enkele onzuiverheid verstoord
en men is geneigd telkens en telkens weer
terug te keeren naar dit plekje, waar zoo'n
rein kunstgenot te genieten valt.
Niet minder dan een goeden smaak, zien we
in de lieldevolle toewijding, die bij de inrichting
van dit kabinetje heeft voorgezeten, een warme
hulde aan de kunst der Marissen gebracht. Die
hulde zou hier volkomen zy'n, ah in plaats van
het gelukkig accompagnement der andere schil
ders, der Dritte im Bunde zgn stem deed
hooren.
Juist omdat we dan Willem Muis in dit
museum zy'n Zjmer weelde'' bezitten, een
schildery' van zoo'n fiere, zelfbewuste kracht,
zoo tintelend van lust en macht tot scheppen,
zou het zoo interessant en leerrijk tevens zy'n,
als we tegenover die vrye uiting van den
meester werk konden ttellen uit den ty'd van
zy'n (childerij in het kabinet Van Lijnden. We
konden dan gewaar worden hoe eerbiedig en
byna augstvallig schuchter hy de natuur heeft
geobserveerd, hoe minutieus bij alle onderdeelen
heeft doorvoeld en bestudeerd, voor hij de mr cht
en den moed bezat om zyn heerlyke visie van
kleur te uiten in dien kreet van verrukking,
die zijn Zooierweelde" is.
Als we hi«r nog eens een werk van Thijs
Maris ry'k werden in den trant van zy'n Keu
ken, die Mesdag bezit en als Wiüem dan op
even volledige wijze ala zy'n broeders was ver
tegenwoordigd, zie dan zou door zulk een
verzameling een monument ter eera van dit
geniale drietal gesticht zijn, dat van beter
begrip en passender waardeering zou getuigen,
dan in den regel de pogingen doen om zicht
bare uiting te geven aan de vereering van het
genie, doch die maar al te dikwijls daarmee
in lijnrechte tegenspraak zyn.
Het is maar een droombeeld, een wensch,
maar men gaat stoute wenachen doen in dit
museum, waar zooveel bly'kt tot stand te kun
nen komen ea ik geef daarom de hoop niet
op, dat dit lievelingsdeckbeeld niet eens ooit
Vt'rwezenlykt zal worden.
(Slot volgt) J. W. N.
Signalement,
door JAV VAN 'T STICHT
ALbEKT KKUhUIJS.
Het is vel geen stadgenoot meer, waar
al is het jaren geleden hq is er toch eea
ge«eeit en bij ia hier nog bq velen bekend.
Zelfs is bier nog eene schildery uit z;in aller
eerst n tijd in bet bezit van eer e familie, wit r
vader by' den aankoop zeker weinig vermoedde,
dat hij d»or zy'n penningske mede oorzaak was,
dat de jwge man kon voortgaan zich te oefe
nen en te ontwikkelen tot den grooten kun
stenaar, d'e hij thans is.
In U recht geboren, heeft by' hier ook de
beste jaren zyns levens doorgebracht en hier
vodde hij de roeping in zich ontwaken om de
kunster aarsloopbaan te volgen, waarop hij later
zich zelven en zyn vaderland tot eer, zoovele
lauweren geoogst heeft.
Wat een hinderpalen en bezwaren heeft die
man moeten overwinnen, alvorecs bij aan de
stem in zijn gemoed, die hem zoo duidelijk
den te volgen weg aanwees, gehoor kon geven.
Eerst zijn onverbiddelijke vader, die beslist
weigerde, dat Albert lessen zon nemen om
teekeraar en schilder te worden. Het was
trouwens dien vader niet euvel te duidfn, dat
MJ meende in het belang van zyn jongsten
telg te handelen door dezen te beletten dezelfde
loopbaan te kiezen, waarop een oudere broeder
niet zeer gelukkig geslaagd was. Slechts met
moeite werd de vader overgehaald zijne toe
stemming te geven, dat zjja zoon zich zou
wijden ain de steendrattnnst en lessen nam
om zich daar'oe te bekwamen. Weldra kreeg
hij eene betrekking by een eteecdrukker, Van
de Wt\jer; en legde zich met een y'ver, oen
betere zaak waardig, tee op het litograteeren
van visitekaartjes, boekversieringjes e. d. Het
sober loon, dat hij daarmede verdiende werd
bijna geheel bettted aan het nemen van les
in de k ar, 61, die kern zco zeer ter harte ging,
by' den toenmaligen leeraar Kraay'vanger, die
echter voor den ouden Neuhuijs ook geheim
hield in welke richting diens zoon zich oefende
en ontwikkelde.j
Gelukkig vond Albert steun by' zjjne moeder
een dier dwaze moeders, die alty'd maar bij
intuïtie tchynen te handelen en dan zoo vaak
den goeden weg ir.slaan. Zij ruimde voor hem
een zolderkamertje in, waar haar man nooit
kwam; de kunstenaar-in-den dop had dat fpoedig
tot een atelur" ingericht en weldra werd een
oude schoonmaakster des huizes tot model
verheven en steeg met hem op naar hooger
tfetren.
Nadat hy' zich lang zoo in stilte geoefend
had g< durende de uren en dagen, die hy' niet
op de steendrukkerjj behoefde door tebrergen,
brak er eene betrekkfJy'k gelukkige periode
voor hem aan. Hy' kwam in aar raking met
eea schry'nwerker-meubelmaker en deze het
werk van den geestdriftigen jongen man be
schouwende zag daar wel iets in, vooral iets
dat tot zijn eigen voordeel kon strekken. H;j
bood Albert aan het eens te beproeven met
portretschilderen naar photogrefien, welke
portretten de meubelmaker dan wel voor hem
aan den man zou trachten te brengen. De
eerste proeven slaagden volkomen naar wensch
en spoedig had het penseel van Neuhuys tal
van portretten van beker.de personen mevr.
Kleire?Gartmann, de toen zoo gevierde actrice
bi hoorde er o. a. by voortgebracht, die hem
met tien gulden per stuk betaald werden. Deze
portretten trokken zeer de aardacht, riet alleen
om de werkelyk goede uitvoerir-g, maar ook
omdat de meubelmaker, die ze geregeld \ó<5r
de aflevering in zyne winkelkast tentoonstelde,
een romannetje omtreiit den onbekenden
echilder had verzonnen en verspreid, dat zeer
de belangstelling prikkelde.
Die schilder heette een beroemd Franschman,
die wegers ongelukk'g huwely'ksleven zijn vrouw
en vaderland had verlaten en zich uu in een
dorpje onzer provincie schuil hield, waar de
meubelmaker hem ontdekt had en overgehaald
tegen ho 'gen" prijs deze portretten te schilderen.
Dat dit verhaaltje riet algemeen geloof vond
bleek wel toen Ntuhuys op een dag zelf eer s
voor het winkelraam i aar een dier portretten
stond te kijken, waarover by nogal voldaan
was, omdat bij daarin z^ne -fantaisie eenigszins
dea vryen teugel had kunt en laten o.a. door
het by'tchilderen van eeoige herkecboomi jes,
waarvoor in die dagen by' hem een groote
voorliefde bestond. Toen werd hem eece band
op den schouder gelegd en de stem van iett and,
die ook de berkenboompjes hal opgemerkt en
daarin het penseel van Albert Neuhuy's had
herkend, klonk hem vrooly'k in de ooren: Nu
wret ik wie die onbekende Frassche schilder
is!" Het was zyn leermeester, Kraaijvatg«r,
die zijn leerling met oogen fchitterend van
genoegen aanzag en onmiddelly'k alles aan
wendde opdat deze zich voortaan geheel en
voorgoed aan de schilderkunst zou kunnen
wy'den.
De vader was tegen den aandrang die van
verschillende zyden op hem werd geoefend niet
larger bestand en gaf toe.
Meer en me<r openbaarde zich het talent
van den jirgen schilder en eindelijk werd hij
door de Kocirklyke ondersteuDH g in staat
staat gesteld de lessen.d<r akademie te Ant
werpen te vulgen. Maar ach, wat e>n leven,
vol ontberirgen va*k, heeft hy' in dat Antwer
pen niet moeten doorwor: telen om tot zijn doel
te komen. Toen girg het BomsSpaanfch toe,"
meer zegt de groote meester er niet van als
hy' over dat tydperk van zyn leven spreekt.
SKchts zy'ne groote liefde vior de kuiibt, zyne