De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 31 augustus pagina 10

31 augustus 1902 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE A MS T ER-D AM M E R W E'E K B L A D VOOR NEDERLAND. No. 1314 De Bl»f owestsjensk. John Fouter Fraser, die vroeger »Round the WOTÏd «n a whéel" heeft geschreven, heeft in 't najaar van 190L de reis doer Si bede gemaakt; die reia gaat geheel per >? poer tot Wladipostok aan den Grooten Oceaan, met uitzondering van 'het traject StfjetimBk-Kttobftrpwka, op de graas van Siberiëen Mandfjoerijje, dat wordt af gelegd per stoomboot op de groote breede rivier A m oer en haar sytak de Sjilka. John Poster Frawr taeent, als een goed journalist, thans Siberiëte kennen. Daarom heet zijn boek The real Siberia (Cassell and Co., sh. 6). Maar in elk geval het strookje, dat hij gezien heeft, is het belangrijkst deel des Jands ; hij heeft goed uit de oogea gekeken en schiet niet met spek. Goede journalistiek dus inderdaad. Op de genoemde bootreis hield Fraser eenige dagen stil te Blajjowestejenk, aan de Amoer gelegen; twintig jaar geleden een kozakken post, thans een stad van 40.000 inwonere, Amerikaansch gebouwd. HU heioekt ei een soldatenkainp dicht naby de stad en doet dan het volgende verhaal. Ik was naar dgze plek geslenterd met een bijz^ruleie bedoeling. Het was een mooie, friasche Zondagmorgen en ik zat neder aan den. oever van de Amoer, de rivier snelstroomend aan roijn voet, en een paar steen worpen ver de met biezen omzoomde grens van Mandsjoerye. De piek had een griezelige attractie, want nier werd in Juli 1900 etn der grootste misdaden bedreven. In het voorjaar van dat jaar was er in Blagowestsjensk een Chineesche bevolking van 8 5. 9000 menschen. Zeven der grootste ?winkels van de stad bekoorden aan Chi neesche kooplieden; verder waren er kleinere handelaars en een groot aantal werklui. Toen het beleg d«r Gezantschappen te Peking be^on, dacht Blagowestejensk, even als de overige wereld, dat alle Europeanen in Peking vermoord waren 1). De stad was ver van alle hulp verwijderd en aan de andere zijde der rivier begonnen trommen te rcflelen n vaandels te wapperen, en toen kwamen kogels in de straten neer vallen. De eenige Russische (roepen in de stad waren een zestig kozakken geen sterke macht als er een aanval plaats had. Evenwel, de Chineezen in Blagowestfjensk bleven in hunne huizen, volmaakt rustig. Maar er was vrees in het hart van den gouverneur. Hij vaardigde het bevel uit dat alle Cbineezen_moesten oversteken naar Mantsjoerijsch gebied binnen 24 uur. «Goed," antwoordden de Chineezen, »wij zullen gaan; maar hoe moeten wij over de , rivier komen als we geen booten hebben ?" ' J)e vier- en twïiuig uur gingen voorbij, l »W»arom *rto ge de rivier niet overge stoken f" zei de gouverneur! »We hebben gén booten. Geef ons booten n we zullen gaan," vroegen de Chineezen dringend. Het eenig antwoord was dat de kozakken, de bajonet op 'c geweer, een honderd Chineeien omringden. «Voorwaarts marsch!" riepen ze, en de troep Hep onder gehuil en gesmeek der \ Chineeaen de stad om, den Etoifigen land- ; ?weg lang?, tot zij kwamen op diezelfde [ plek waar ik in narjn eentje mijn pijp zat te rocken op dezen Zondagmorgen. l *Ga de rivier over!" was het bevel. De kozakken vormden een halven o:-kei om de Ohineezerj, die waren als een kiu de verwarde schapen. »0v^r de rivier gaan jelui!" en de bajonetpunten drongen de Chineezen het wal er ' in, tot hun middel; verder nog, tot hun j hals; en toen verder nog. j , Toen zij allen verdronken waren, mar- : cheerden de kozakken terug naar de stad ? om een ander baksel Chireezen te halen. Deze werden ook naar dezelfde plaate ge dreven, waar hetzelfde lot hen wachtte. Terug en vooiuit kwamen en gingen de kozakken. ' j Na afloop van twee dagen was er geen l enkele Chinees meer in Blagowestfjfnsk. De autoriteiten geven op dat er 4500 ver- ] dronken \varen. Waarschijnlijk waren 't er meer. .... e Dagen Istng dreven .zij de Amoer a-t, langs de stad in haar geheele uitgestrekt- j heid, een droeve, stille doodétopioclit. Nu en dan, als een klit zeegras, hoopten de lichamen zich op tegen de kaden en tussche» gemeerde schepen en den -wal. Mannen met lange stokken werden gebruikt om de lijven weer in den stroom te duwer». Toen begonnen de Chineezen aan den Mandfjoerijschen oever Blagowestfjensk met geweren te behandelen. Er werden eenige ruiten gebroken maar er werd nie mand geraakt, hoewel, naar ik meen, de officiëde rapporten opgeven dat er veertig gedood weiden. Nu kwamen de troepen uit Rusland en West-Siberiëaan. Er werd dadelijk een expeditie Mandtjoerije ingegezonden, waarop de Chineezen als de wind verdwenen. Maar hune steden en dorpen en hoeven en oogst, vijftig mijlen in den omtrek, met inbegrip van de groote Chineesche stad Aigoen, weiden dooi vuur vernield. Het verdrinken dezer arme weerlooze Chineezen heeft een brandmerk op Blagowestfjensk gedrukt dat nooit vergeten za' worden. De menechen spreken er n iet graag over. Ze weten dat het een baibaareche daad was .en zij schamen zich. Degenen die er vrij en open met ons over spraken trilden van verontwaardiging. De nfa*;die den duivelschen last gaf was nog gouver neur der stad en niemand kan begrijpen waarom de Tsaar, een der meest humane menschen, den boosdoener niet verbannen heeft, om zijn afschuw te toonen van een daad die een onujitwischbare smet heeft geworpen op een jotige, bloeiende stad 2). Er was geen spoor meer over van de misdaad op dien Zondagmorgen, toen ik, een reizend Engelschman, er neerzat en luisterde naar het verwijderd keikklokgelui 1) Hier herinnert men zich de misdaad van enkele Engelsche dagbladen, die telegram men uit Shanghai plaatsten, waarin dit geseind werd. Later bleek <?at hunne redactie die telegrammen zelf had opgesteld (Noot tem den insender). 2) Sedert fieb ik gehoord dat de misdadige gouverneur, generaal T>jitfjigcf, gedegradeerd is en naar een kSeireu post bij Archangf-1 verplaatst (Noot can dtn auteur). en dacht aan de stervenskreten, c1 ie van deze plek waren opgegaan. De rivier was ala gepoliist staal en scharen vogels maakten muziek in de boooaen. Toen hoorde ik hoef geklapperen jeugdig gelach. Langs den landweg kwam in een stofwolk een half dozijn dronken aan. In de eerste zat een bruid, half rustend in de armen van haar echtvriend. In de andere zaten de vrienden, een vroolvjke troep dorpsmenschen. Ze gingen bruiloft houden in de stad. Het was maar goed dat ze op dat oogen blik niet dachten aan de plek, die met een rilling zal worden aangewezen als zij en hun vreugde uit alle herinnering ver dwenen zijn. Ik stopte een vereche pop n kuierde naar Blagowestsjensk terug. D d tramhaltes en de Rotterdamsehe dames. Wat al vele jaren geleden had moeten gebeuren is er nu toch door, we hebben vaste stopplaatsen voor de trarawagens gekregen, voor menseden en dieren is dit een goede maatregel. De naenecben zijn de koetsiers, de conducteurs en de passagiers (die zich nu niet meer behoeven te ergeren.). De dieren zijn de paarden, die nu minder afgetobd worden, en de honden, die achter de wagens moeten loopen en die nu van ;d tot lijd eens kuncen uitblazen. De reden waarom deze maatregel nu eerst genomen werd is, dat de directie der Tramwsy-Maat schappij geen ongenoegen (voor ruzie zijn we hier te deftig) wilde krijgen met de Rotterdamsche dames; want het zijn vooral de dames die de tram het meeste laten stoppen. Voor ik verder ga moet ik eerst nog zeggen wat ik onder dames versta, anders krijg ik misschien de heele vrouwelijke ge meente op mijn dak, hetgeen intusschen een grappige maar toch onaangename vertoocing zou zijn, vooral omdat ik met drie buren op n trap woon en het dak dus niet van mij alleen is. De algemeene kenteekenen van eene dame zijn de rokken en behoudens een klein verschil zijn ze net als de »heeren'J. Ze vormen op zich zelf een soort menschen dat eigenlijk niet te rekenen valt onderde vrouwen, de vrouwtjes, de meisjes en de juffrouwen. Etn dame is een zeer modern iets, een iemand van de laatste vinding. Met de «heeren" zijn ze een belangrijk, maar onaangenaam verschijnsel van deze lijden en naderhand als de zaken er op aarde wat beter bij staan (zooals ons toch voor speld wordt) zullen de titels van »dame" en »heer'_' als scheldnamen beschouwd worden. Zoover zijn we echter njg niet, want we zitten nog midden in dat menschenscort en dienen ze te slikken, Dagelijks lijd ik met de tratn van de Binnenwegsche brug naar de Oostzeedijk en heb dan de gelegenheid zoo een en ander van die damee, die de (ram mede bevolken, gewaar te worden. Ik zal dus maar beginnen met u een gevalleije te vertellen dat ik van een jonge dame (er zijn ook jonge en dat zijn de ergste) heb ondervonden. Ondervonden is wel 't woord, want als men zich zoo zit te ergeren als ik dat deed, kan men gerust zeggen dat 't geval ons als 't ware zelf is aangedaan. Ik zit dan op de 2e P*asch(iaglus?chen vijf en zes uur op de tram naar de Hoflaan. Op 't Beursplein stepte een blonde, jonge dame nijdig en griezelig deftig in mijn wagen. Ze gi::g naast me zitten en ik vond dit nog al gezellig; iedere jonkman zal dit met me eens zijn. Ik wist toen echter nog niet dat ze tot de door mij gevreesde soort »dames" behoorde; dat bemerkte ik bij de Avenue Concordia eerst en 't speel me eenigszins dat ik zoo h(jff>. lijk voor baar had plaats gemaakt. Bij de Avenue zijn een hol en trap om beneelendijks te komen. De hol is even \-6or, de trap recht tegen over de remise van de tram. Voor die remise stopt de tram altijd om van psard te verwisselen. Ieder eenvoudig en hartelijk mensch, dat in de Avenue moet wezen, stapt dus daar af' en neemt de trap en niet de hol, die tien passen teiug is. Dames doen dat echter niet, die danken er vöoi om die tien passen terug te doen, daar zijn ze jandorïe James voor. Zoo deed ook de jonge blonde, ten minste ze wilde 't, maar tot mijn groote vreugde gebeurde 't niet. De koetsier, een ernstig man die de »geheele" dag (en 't was een feestdag) al gereden had, hoorde haar gebiedend bellen niet, maar reed de tien verschrikkelijke passen verder en stopte. De blonde vliegt op, de tram af, en naar den koetsier. »Zeg, kerel hoor jij me niet als ik bel bij de hol?" »Ik heb 't niet gehoord, dame!" »Zoo, dat zeg jij nou maar om er af te wezen, voortaan stop je als er gebeld word', begrepen". > Ja dame!'' De man had zeker voor een gezin te zorgen, anders had hij het pedante dametje wel eens met do zweep geantwoord. In tegenwoordigheid van andere menschen weid hem een standje gemaakt door een volwassen meisje dat misschien hief of' daar een onbelangrijk boodschspje was wezen du» n. Hij werd zeer bleek maar be dwong zich. De jonge dame snauwde nog eenige onaangenaamheden en ging bous de trap af, tot groot vermaak van de overige passagiers, die blijkbaar niet tot haar soort behoorden. Nog een ander geval dat mij gebeurde en dat een verkeerde afloop had. Ik reed terug van de Hoflaan. Etn dame stapte onder weer in en had een zeer mooie hqjn-d -bij zich. Het betst begon achter de wagen aan te rennen, de dame ging op haar 'gemak binnen zitten. Zij had 't beest alleen bij zich om er op de Blaak mee te gaan loopen geuren ; natuurlijk. De hoed' werd moe en begon te luiten en bleet kt Hen wat voor de passagiers die buiten stonden hoogst vervelend WHP. Een man iret een stok, die ook gieereed, geeft 'm een tik, maar slaat mis, de hond \\ijkt uit en wordt overreden dcor een andere tram. De dame ziet 't en begint te razen op Jen conducteur, on:Jut ie i.iet beter uitgekeken het ft. De houd was dood en ze kon tr dus niet meer mee geuren. Neemt de tram eens aan het D. P. stafion en r\jdt 's mee langs de Stationsweg, zoo tegen 4 uur; om de 20 meters staat een »dame" te wenken dat er gestopt moet worden. Ze zijn op afternoon theevisitie geweest en kunnen zeker van al die thee niet 's een beetje verder loopen, zooais vrouwen en meisjes doen. De Rotterdamsche Tram is geen bijzonder goed ingericht vervoermiddel. Men kan soms vele minuten wachten voor er een wagen aan komt rollen. Vraagt men dan den koetsier of 't paard soms afgeloopen is, dan begint de man somber te grinneken en vertelt (zooals 't mij eens geschiedde) dat hij in de Witte de Witstraat 19 malen had gestopt en wel een dozijn maal voor »dames". Tegen zulke onhebbelijke plage rijen is geen enkele tramsoort opgewassen, dat zal iedereen, die een beetje tramt, met mij eens zijn. Dat het personeel van de tram tegen sommige menschen dus niet zoo heel erg hoffelijk is, verbaasd me niets, want ze worden door die menschen allerkrenkecdst behandeld. Een burgervrouwtje vraagt, om de tram te verlaten: »Wil je 's even ophouden, meheer?" Een boerin zegt: »Jöik mot er uit!" Een juffrouw zegt: »\Vilt u 's etientjes stoppen, baas?" Een dame zegt: «Stoppen l" Ik woon in Rotterdam en ik verdien er myn broodje, daarom is 't zaak, dat ik me schik naar de Rotterdarosche gewoon te en me niet al te boos maak op de tram dames. Was ik echtereen vreemdeling, dan had ik zeker al «scènes" of «woorden" gehad met de »heeren" die er bij hooren of met de dames zelf, want die zijn er hier parbleu, bij de-hand genoeg voor. Met groote vreugde kijk ik dus naar de roode bordjes die de tramhaltes aangeven en in mijn kwaadaardige verbeelding zie ik reeds de woedende commacdeer-tronies van de dames, die niet precies voor zoo een bordje zijn gaan staan wachten en de tram dus vriendelijk maar zeker, voor hare steekneuzen voorbij zien sukkelen. Deze brief zal allicht een onaangename indruk maken in de zielen der Rotter damsche dames en na lezing ervan zullen ze zeker zeggen, dat de schrijver van al dat moois, een vrouwenhater of een onbeleefde kerel is. Daarom wil ik op 't einde van mijn verhaal verklaren, dat ik met niemand liever omga, dan met een vrouw en dat ik een groote _vereerlng gevoel voor de Rotter damsche dienstmeisjes. Toch zal ik om de »James" mijn goede wil te toonen, mijn plaatsje op'de tram steeds voor haar inruimen. J. H. Sr. Lezing van mevrouw Kes. De Dresdeuer Waden hebben met ingeno menheid de lezing besproken, door mevrouw Willem Kes voor de gezamenlijke vrouwenvereenigingen te Dresden over'Multatiili ge houden. Bij het auditorium, waarvoor onzen Douwes Dekker grootendeels nog een onbe kende was, wekte deze lezing, waaraan mevr. Kes nog eenige door haar vertaalde gedichten en eenig proza van den gecialen schryyer voegde, bijzondere belangstelling. S. de B. VERBETERING. In »B3lenke)ijke Wetsinterpretatie" komt voor, 14Je regel boven de onderteekening, wetsontdmking, lees wtlsduidïng. graimiMiiiuiMinumMiMiiiiuutmiiiiimiiiiitmimiiimitmiUHMtitK* De redenaar, Schets, van AKTON TSCHEUIOW. Op ztkeren ochtend zou de assessor Kirill Iwanowittch Wawilanow door zijn koüega's be graven wordec. Bepaald ziekbed kos men niet juist zeggen, dat de man gebad bad. Hij was gevallen als slachtoffer van twee, in zijn vader land helaas maar al te dikwijls vcorkomerde kwalen een boosaardige vrouw en het over matig gebruik van sterken drank. Toen de lijk; stoet langzaam van de kerk naar den doedenakker zich voortbewoog, tprong een der collega's van den gestorven assessor, een zekere Poplawsk, ylings in een op 'n vrachtje wachtende droschly om zich in vliegende vaart na&r zy'n vriend Gregor Petrowitsch Sapoikin, een nog j 'nger, maar reeds zeer populair gemorden nian, te laten rijden. Sapoikin bezat het zeldzaam tslett, geheel onvoorbereid, de aardigste toasten, de meest vleiende jubileums aanspraken en de treffendste Hjkredecen te kunnen houden. Hij kon spreken op alle uren van den dag en onder alle mogelijke omstandigheden, 't zij nog half in slaap, op zrjn nuchteren maag, in kalmen zoowel «:'s in opgewonden toestand, ja zelfs al zou hij een koorts hebben a's een paard spreken ken h^, spreken moest hij. Ea al ijd ginges zijn rede roeringen als vaa een leien dab je, woorden vloeiden van zyn lippen, gelijkmatig ah het water u::t eon niet verstopte dakgoot, en onafgebroken zou hy uren achtereen kunnen cisorgaan. Sims was hij zóó welbespraakt, dat men, vooral op bruiloften en gezellige bijeenkomsten, gei.oodza&kt sas de hulp der poiirte in te roeper, om hem tot zw'rjgen ie brengen. K>rel, je kunt me een grtfoten dientt beWfóGT,' zei Popltwtky, r.adat hij zija vriend bt'groet bad: K:eed ju oogeubiikkelyk aan en ga dati met ms mee. Ik moet een aanspraak houden bij het graf van een van m'n collega's en ik weet waaiachtig niet, hoe me d'r uit te redden. Ze zijn nota bene al ty.derweg l . ? . Al mijn hoep is op j m gevestigd; was teen meer ondergeschikt teaviibte, die gestorven was, dan zou ik Je niet hebben bomen, lastig vallen, maar zie j a" 't is onze secretaJs , . . om zoo te zeggen een der steunpilaren van de kanselarij. En die lan toch niet begraven worden zonder dat er hulde gebracht wordt aan zijn nagedach tenis, zonder dat er een waardeerend woord aan zijn graf wordt gesproken. O, de sekretaris !" zei Sapoikin geeuwend, die dronkaard?" Juist, die ... Daar kan 'n fijne flesch op staan en de droschky is natuurlyk voor onze rekening. Kom, beste vrind bedeckje niet lang en ga mee. Maak 't vooral een bee'je ciceronisch, dat staat goed by deze gelegenheid. By voorbaat bedankt." Sapoibin was direkt bereid. Hy' streek eens met de hand door 't haar, trok een melankollek gezicht en ging met Poplawsky op weg. Ik heb 'm heel goed gekend jullie secretaris," zei hij, toen ze in de droschky hadden plaats genomen, 't was een eerste schurk, zooals er niet veel gevonden zullen worden. Eifii God zij zyn zondige ziel genadig, willen we hopen." Van de dooden geen kwaad SApoikiu!" zei Voor my part niets dan goeds, maar ik bly'f toch beweren, cat ie een smetrlap was." Weldra hadden de belde vrienden de lykstaatsie ingehaald en zich er bij aangesloten. De ly'kkoets ging langzaam voorwaarts, zoodat zij tot aan het kerkhof nog eenige malen gelegenheid vonden even een der talryke kleine herbergen, die ze op hun weg passeerden binnen te gaan, om voor het zielenheil van den dooden collega een paar glaasjes te ledigen. Op het kerkhof werd een mis gelezen. De schoonmoeder, de vrouw en de fchoonzufeter van den overledene wcecden, volgens aloud gebruik, heete tranen. Toen de kist in de groeve werd neergelaten riep de echtgencote luidschrjiecd uit: Ach, leg my l>y' myn te vroeg gestorven man teer, wy' hadden elkander zoo zielslief!" Doch ze kwam rog juist intijds van baar voornemen, haar dierbaren man in het graf te volgen, terug, daar 2e zich bedacht dat ze een lang niet onaardig of te verwerpen pensioentje kreeg. Ze drong dus niet verder bij de omstanders aan. Sapoikin, die gewacht ha<i, tot alles stil geworden was, trad nu raar voren toe, en zich tot de omstanders wendende begon by : Bedriegen my' mijn oogen, myn ooren niet, is deze groeve, zijn al die bange zuchten, d. e weeklachten, eiie treurige gezichten een vrees!yken droam ? HeJaaf, neen, een droom is het niet, en gezictttsbegoccheling evenmin. De man, dien wij nog onlangs zoo vroolyk, zoo levens lustig, zoo vol moed daar been zagen gaan, hy' die voor onze oogen als een ry't ere by, zyn honig in den algemeenen bijenkorf der staatsinrichting droej , hy', is thaas tot aech geworden, tot een Fata Morgana. De onverbiddelijke dood legde zijn y'zige har.d op hem, op een tijdstip, dat hy, on danks zijn reeds vergevorderden leeity'd nog vol f/issehe kracht en stralende hoop was. Welk een onherstelbaar verl'es! Wie zal zijn plaatsnaar behooren kunnen innemen ? Goede beambter, wij hebben er veler, maar Prcfoly 0-^yppytsch was een uitverkorene. Tot in den diep-iten zin van bet woo:d voelde hij zich n met zy'n ambt, wijdfe er al zyn krachten a*r. Hij was omcherdbaar, onomkoopbaar . . . Hoe verachtte h'j hen, die, om hem afbreuk te doen, de algemeene belangen durfden bsnadeelen, die hem door verieidelyke. stoffelijke voordeelec tot het verzaken van zy'n plicht trachtten over te haler. M^t eigen oogen hebben we gezien, hoe Pt okofy (X-syppykch van zijn gering inkomen voor de tog minder bedeelde kameraden steeds iets wist af te -onderen, en zoo even hebt ge zelf gtbcord de klachten der weduwen en weezen, die van zijn weldaden hebben geleefd. Plicht sbetrachting en weldoen waren zijn eei igste genoegens-, ze'is het geluk, zich een eigen huiselijken kring te scheppen, offerde by op aan zijn sterk ontwikkeld plichtsbesef, getuige het feit, dat hij tot het einde van zijn leven ongehuwd geblesen is... En wat verliezen wy', zyn collega's niet in heai ? Wie zal hem ooit kunnen vervangen. Nog zie ik hem voor me met zijn gladge choren, vriendelijk gelaat, zijn trouwe, oprechte c ogen, die steeds zoo deeltemend u konden aanzien, als men troost by' heoi zocht, de vonken schoten, wanneer ze een ongerec htigheid zagen. Nog hoor ik zyn zachte, vriendelijke stem. Rust zacht, Prokofy Odfcy > ytscb; uw asch auste in vrede, etrlv,ke, edele strijder l" Sapoikin scheen niet te kunren ophouden, en sprak inav steeds vcort, doch hier en daar zag men de omstanders elkatder bij wijlen een fluisterend woord toevoeger. Meu vond de lijkrede zoo vreemd. In de eertte plaats kon men zich niet begrypen waarom de geachte spreker den overledene voortdurend Profoky O.-i.-ypytsfh noemde, daar i)y toch KiriD Iwacowi'ssii heette. Ten tweede wisten allen, die op het kerkhof aanwezig wareri, dat de o«erled»ne jarerlarg met zijn wettige v ouw in onmin geleefd had, dus niet ongehuwd was en ten derde droeg hij een roode baard en liet hij zich nooit scheren. Het was dus een onbegrijpelijk ie! s, waarom de redenaar van zijn gladgeschoren gezicht had gesproken. De toehoorders beg.-nnen onrustig te worden, keken en stootten elkander heimelijk aan en haalden de schouders op. Prokofy Oitypy'fcch", z°-i de spreker vol geestdrift, terwijl bij in de groeve staarde. Mooi waart ge niet, eigenlyk gezegd, waart gft leelijk, knorrig en grof soms, maar we wisten allen dat onder dit minder fra»i omhulsel een eerlijk vriai-denbart sloeg een schoone, veibever, edele ziel was verborgen .Prokofy .. .:' Daar bemeikten de aanwezigen, dat er eens klaps ten verandering met den sprtker plaats greep, Hij hield de oogen strak op a punt gevetftigd en maakte, terwijl hij de schoulers ophaalde, een onrustige beweging. Plotseling zwee,' by, en keerde zich met wy'dgeopenden mond tot zyn vriend Poplawsiy Verd . . . kerel, by' leeft nog !" zei bij met ontstelden blik. Wie Iteft nog?" Wel, l'resoliy Ojfj'ïytsek ; daar slaat ie vlak by dien boom i Ja maar, die is ook niet ges'orven, Xril! Iwanowitsch is dood!' Maar je hebt toch zelf gezegd, dat jullie secretaris begraven werd !" .Kirill Iwanemtsch was o«k secretaris bij on:<, je hebt za met mekaar verwisseld, stommert. Prosoky Ossypyt^ch was vroeger onze secretaris; sinds verleden jaar is hij naar de tweede afikelirg overgeplaatst geworden." Alle duivels !'' Had maar niet opsehoulen. Kom, spreek door, maak er cea eind aan, dan is 't uit. Niemand durft er toch tegen opkomen." Sipoikin wendde zich weder tot de toeschou wers en ekdigde met de hem eigen flux e boucte, Je vreemdsoortige lijkrede. Bij een boom stond de zoo dichterlyk be zongen Profoty Ossyf^'tsch, een oude beamble mat gladgeschoren gezicbt. Hij keek don eprtker ?woederd a'-tn. Wat mankeerde jou?" vroegen d»> collega's aau Sapoikin, toen zs van het kerkhcf gezamenlijk huiswaarts keerden. Jebeb een grafrede gehouden voor een levende." Dat stord je alles behalve mooi, mijnheer," zei Profoky Ossypytsch knorrig. «Uwredeiroge voor een doode vleiend geweest zijn, een levende kan er echter niet anders dan scherpe ironie in hebben gehoord. Weet u eigenlijk wel recht, wat u gezegd heeft? Die woorden, on schendkaar .., onomkoopbaar... wat bedoelt u daar toch mee ? Me dunkt zoo iets kan men. van een levende alleen uit spot hebben gezegd. En wie heeft u gevraagd, ovrr m£n uiterli?k iets te zeggen ? Ik weet wel, dat ik verre van mooi, ja misschien wel heel leelftk ben, maar waartce is het noodig myn gezicht zoo aan de kaak te stellen ? U begrijpt toch zeker *el, dat zoo iets hoogst pijniijk is?" iiniiiiiniiiuiiiiiMintiiniiintnniinniu» iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmmiimim Eene Het artikel opgenomen in het No. van 17 Augustus, ge«ft raij aanleiding een paar opmw kiagen te HM k «n die de geachte redactie, raar ik vertrouw, wel zal willen plaatten. Op den voorgrond stel ik dat ik geheel instem met bet daarhy medegedeelde over de onverantwoordelijke wyze waarop de daarby be sproken benoeming van den heer A Bonman tot directeur der registratie te Maastricht heeft plaats gehad en waarbij de wel «rillende mede werking van diens browler, den heer J. C. B ou man, administrateur en hotfJ van dat dienstvak aan bet departement van financiën, waarschynlyk niet zal hebben ontbroken, Doch daarby is m. i. te veel ep den voor grond gesteld de benoeming van den heer A. Bouman en minder de medtwerking daartoe van d«n beer J. C Bonman. Wél is waar z(jn d«or de benoeming niet minder dan 14 inspecteurs Ie kl. gepasseerd, doch men m«g toch aannemen dut die allen veel inind«r bekwaam zy'n dan de heer A. Bonman, anders zoude deze immers niet benoemd zy'n, en h|j heeft toch als lid d«r 2e Kwner getoond boven vele andere leden uit te steken en waar het vak der legistratie ter sprake kwam bewe zen, daarvan beter dan iemand anders op de hoogte te zyX Ware het anders, dan zouden diellinspecteïrs geen oogenblik aarzelen om by een door hen allen ocderteekend protest te doen blyken en er niet stilzwegen! in betasten cf hoogstens een beetje te mopperen. Maar nu erkennen zij immers a)s n man dat zy de benoeming zeer rechlvaardig vinden en dat hier ware ver diensten worden beloond door de benoeming by keuze van den heer A Bouman tot directeur te Maastricht ! En ook de minister van financiën mr. Harte van Teckelenbarg geefc daarvoor het bewijs dat hij zy'n voormaligen ambtgenoot naar waarde weet te schatter. Doch, zooals ik zeide, moet meer op den voorgrond worden gesteld da medewerking daartoe van den ch«f van h«t dierstvak, den heer J. G. Bouman. Deze toch zeker niet minder bekwaam*dan zy'n geprotegserde broe der het f t ongeveer op dezelfde wijze carrière geaaakt. Na eeuge jaren in Indiëte zy'n ge weest met den beer Sprenger van Eyk, tot herziening van het belastingstelsel, kwam bij hier als ambteloos burger terug, werd spoedig daarna benoemd tot hypotheekbewaarder ta Almelo, daarna tot inspecteur der registratie en na die betrekking een paar j wen bekleed te hebben, met voorby'gang van het halve vak, by keuze geroepen tot de betrekking vanch^f der registratie aan het departement van finan cier, aan welka hoofd toen de heer Sprerger van Eyk stond. Weer een bewys boe bekwaam de heer J. C. Bouman was en hoe ook hy de kunst verstond om da«rvao te doen blijken < Het loont dus wel de moeite nategaan hoe goed by ook daarin het hamert ysteem weet toetepassen, waarvan hij op ander gebied zulk een ruimeu oogst van lot'tuitirgen heeft ont vangen. Maar het is boven alles noodig den nadruk te leggen op den ieeht«to»8tand v*n de ambte naren der registratie. Veertien inspecteurs worden zoo maar ge passeerd en daaronder nog wel n »iie wegers buitergewore activiteit enkele jsren geleden eene koniLklyke ondemheidiog ontvirg". Is, m»g men vragen, de rechtvaardigheid en onpartijdigheid tegenover de onder hem staande ambtenaren, by' de heeren ouotan wel in veilige haoden V ^ Laat de Bjnd ter verkrijging eecer wettelyke regelirg van den Rechtstoestand der Burgerlijke Atntenaren toch met alle kracht op die regeling by de regecring aandringen, waardoor het allen mogelijk zal zijn zooveel willekeur iu het ver volg te voorkomen. Met dsak voor de plaaUicg, N. m bet plwezi in Nederland, Geachte Redactie.' Vergun mij eene korte opmerking naar aanleidin.; van de welwillende bespreking van my'ne sGsechiedenrévan het postwezen in Nederland'' in Uw blad vftn 24 dezer. Voor een ambtenaar, dia voor het raadplegen der vreemde archieven op zijnen verloftijd is aangewezen, is nu eenmaal eeniga beperking noodzakelijk, en ik achtte mij met te meer vivjheid gerechtigd om van een. bezoek aan het belargry'k postarcbief dar faraiiie Tfaurn en T t xis te Rfgercebarf, af te zier, daar over de voorgeschiedenis d(r toxische posten de gegevens te vinèen zy'n in de door my op bl. 1G geciteerde uitstekende publicaties van dr. J. Rü'jsam, dan beheerder van dit archief. en over de latsre jaren de rijke schut van beseheiden in de archieven in Holland en te Berlijn mij voidoende gegevens verschaften. Hoogachtend, Leiden, Uw c' w. dn., 27 Aug. fU02. J. C. V£KN.\AEHK.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl