Historisch Archief 1877-1940
DE A MS T ER-D AM M E R W E'E K B L A D VOOR NEDERLAND.
No. 1314
De
Bl»f owestsjensk.
John Fouter Fraser, die vroeger »Round
the WOTÏd «n a whéel" heeft geschreven,
heeft in 't najaar van 190L de reis doer
Si bede gemaakt; die reia gaat geheel per
>? poer tot Wladipostok aan den Grooten
Oceaan, met uitzondering van 'het traject
StfjetimBk-Kttobftrpwka, op de graas van
Siberiëen Mandfjoerijje, dat wordt af gelegd
per stoomboot op de groote breede rivier
A m oer en haar sytak de Sjilka. John
Poster Frawr taeent, als een goed journalist,
thans Siberiëte kennen. Daarom heet zijn
boek The real Siberia (Cassell and Co.,
sh. 6). Maar in elk geval het strookje,
dat hij gezien heeft, is het belangrijkst
deel des Jands ; hij heeft goed uit de
oogea gekeken en schiet niet met spek.
Goede journalistiek dus inderdaad.
Op de genoemde bootreis hield Fraser
eenige dagen stil te Blajjowestejenk, aan
de Amoer gelegen; twintig jaar geleden
een kozakken post, thans een stad van
40.000 inwonere, Amerikaansch gebouwd.
HU heioekt ei een soldatenkainp dicht
naby de stad en doet dan het volgende
verhaal.
Ik was naar dgze plek geslenterd met
een bijz^ruleie bedoeling. Het was een
mooie, friasche Zondagmorgen en ik zat
neder aan den. oever van de Amoer, de
rivier snelstroomend aan roijn voet, en
een paar steen worpen ver de met biezen
omzoomde grens van Mandsjoerye. De
piek had een griezelige attractie, want
nier werd in Juli 1900 etn der grootste
misdaden bedreven.
In het voorjaar van dat jaar was er in
Blagowestsjensk een Chineesche bevolking
van 8 5. 9000 menschen. Zeven der grootste
?winkels van de stad bekoorden aan Chi
neesche kooplieden; verder waren er kleinere
handelaars en een groot aantal werklui.
Toen het beleg d«r Gezantschappen te
Peking be^on, dacht Blagowestejensk, even
als de overige wereld, dat alle Europeanen in
Peking vermoord waren 1). De stad was
ver van alle hulp verwijderd en aan de
andere zijde der rivier begonnen trommen
te rcflelen n vaandels te wapperen, en
toen kwamen kogels in de straten neer
vallen. De eenige Russische (roepen in de
stad waren een zestig kozakken geen
sterke macht als er een aanval plaats had.
Evenwel, de Chineezen in Blagowestfjensk
bleven in hunne huizen, volmaakt rustig.
Maar er was vrees in het hart van den
gouverneur. Hij vaardigde het bevel uit
dat alle Cbineezen_moesten oversteken naar
Mantsjoerijsch gebied binnen 24 uur.
«Goed," antwoordden de Chineezen, »wij
zullen gaan; maar hoe moeten wij over de ,
rivier komen als we geen booten hebben ?" '
J)e vier- en twïiuig uur gingen voorbij, l
»W»arom *rto ge de rivier niet overge
stoken f" zei de gouverneur!
»We hebben gén booten. Geef ons booten
n we zullen gaan," vroegen de Chineezen
dringend.
Het eenig antwoord was dat de kozakken,
de bajonet op 'c geweer, een honderd
Chineeien omringden.
«Voorwaarts marsch!" riepen ze, en de
troep Hep onder gehuil en gesmeek der \
Chineeaen de stad om, den Etoifigen land- ;
?weg lang?, tot zij kwamen op diezelfde [
plek waar ik in narjn eentje mijn pijp zat
te rocken op dezen Zondagmorgen. l
*Ga de rivier over!" was het bevel.
De kozakken vormden een halven o:-kei
om de Ohineezerj, die waren als een kiu de
verwarde schapen.
»0v^r de rivier gaan jelui!" en de
bajonetpunten drongen de Chineezen het wal er '
in, tot hun middel; verder nog, tot hun j
hals; en toen verder nog. j
, Toen zij allen verdronken waren, mar- :
cheerden de kozakken terug naar de stad ?
om een ander baksel Chireezen te halen.
Deze werden ook naar dezelfde plaate ge
dreven, waar hetzelfde lot hen wachtte.
Terug en vooiuit kwamen en gingen de
kozakken. ' j
Na afloop van twee dagen was er geen l
enkele Chinees meer in Blagowestfjfnsk.
De autoriteiten geven op dat er 4500 ver- ]
dronken \varen. Waarschijnlijk waren 't
er meer. .... e
Dagen Istng dreven .zij de Amoer a-t,
langs de stad in haar geheele uitgestrekt- j
heid, een droeve, stille doodétopioclit. Nu
en dan, als een klit zeegras, hoopten de
lichamen zich op tegen de kaden en tussche»
gemeerde schepen en den -wal. Mannen
met lange stokken werden gebruikt om de
lijven weer in den stroom te duwer».
Toen begonnen de Chineezen aan den
Mandfjoerijschen oever Blagowestfjensk
met geweren te behandelen. Er werden
eenige ruiten gebroken maar er werd nie
mand geraakt, hoewel, naar ik meen, de
officiëde rapporten opgeven dat er veertig
gedood weiden. Nu kwamen de troepen
uit Rusland en West-Siberiëaan. Er werd
dadelijk een expeditie Mandtjoerije
ingegezonden, waarop de Chineezen als de wind
verdwenen. Maar hune steden en dorpen en
hoeven en oogst, vijftig mijlen in den omtrek,
met inbegrip van de groote Chineesche stad
Aigoen, weiden dooi vuur vernield.
Het verdrinken dezer arme weerlooze
Chineezen heeft een brandmerk op
Blagowestfjensk gedrukt dat nooit vergeten za'
worden. De menechen spreken er n iet graag
over. Ze weten dat het een baibaareche
daad was .en zij schamen zich. Degenen
die er vrij en open met ons over spraken
trilden van verontwaardiging. De nfa*;die
den duivelschen last gaf was nog gouver
neur der stad en niemand kan begrijpen
waarom de Tsaar, een der meest humane
menschen, den boosdoener niet verbannen
heeft, om zijn afschuw te toonen van een
daad die een onujitwischbare smet heeft
geworpen op een jotige, bloeiende stad 2).
Er was geen spoor meer over van de
misdaad op dien Zondagmorgen, toen ik,
een reizend Engelschman, er neerzat en
luisterde naar het verwijderd keikklokgelui
1) Hier herinnert men zich de misdaad
van enkele Engelsche dagbladen, die telegram
men uit Shanghai plaatsten, waarin dit geseind
werd. Later bleek <?at hunne redactie die
telegrammen zelf had opgesteld (Noot tem
den insender).
2) Sedert fieb ik gehoord dat de misdadige
gouverneur, generaal T>jitfjigcf, gedegradeerd
is en naar een kSeireu post bij Archangf-1
verplaatst (Noot can dtn auteur).
en dacht aan de stervenskreten, c1 ie van
deze plek waren opgegaan. De rivier was
ala gepoliist staal en scharen vogels maakten
muziek in de boooaen.
Toen hoorde ik hoef geklapperen jeugdig
gelach. Langs den landweg kwam in een
stofwolk een half dozijn dronken aan. In
de eerste zat een bruid, half rustend in de
armen van haar echtvriend. In de andere
zaten de vrienden, een vroolvjke troep
dorpsmenschen. Ze gingen bruiloft houden in
de stad.
Het was maar goed dat ze op dat oogen
blik niet dachten aan de plek, die met
een rilling zal worden aangewezen als zij
en hun vreugde uit alle herinnering ver
dwenen zijn.
Ik stopte een vereche pop n kuierde
naar Blagowestsjensk terug.
D d tramhaltes
en de Rotterdamsehe dames.
Wat al vele jaren geleden had moeten
gebeuren is er nu toch door, we hebben
vaste stopplaatsen voor de trarawagens
gekregen, voor menseden en dieren is dit
een goede maatregel. De naenecben zijn de
koetsiers, de conducteurs en de passagiers
(die zich nu niet meer behoeven te ergeren.).
De dieren zijn de paarden, die nu minder
afgetobd worden, en de honden, die achter
de wagens moeten loopen en die nu van ;d
tot lijd eens kuncen uitblazen.
De reden waarom deze maatregel nu eerst
genomen werd is, dat de directie der
Tramwsy-Maat schappij geen ongenoegen (voor
ruzie zijn we hier te deftig) wilde krijgen
met de Rotterdamsche dames; want het
zijn vooral de dames die de tram het meeste
laten stoppen.
Voor ik verder ga moet ik eerst nog
zeggen wat ik onder dames versta, anders
krijg ik misschien de heele vrouwelijke ge
meente op mijn dak, hetgeen intusschen
een grappige maar toch onaangename
vertoocing zou zijn, vooral omdat ik met drie
buren op n trap woon en het dak dus
niet van mij alleen is.
De algemeene kenteekenen van eene dame
zijn de rokken en behoudens een klein
verschil zijn ze net als de »heeren'J. Ze
vormen op zich zelf een soort menschen
dat eigenlijk niet te rekenen valt onderde
vrouwen, de vrouwtjes, de meisjes en de
juffrouwen. Etn dame is een zeer modern
iets, een iemand van de laatste vinding.
Met de «heeren" zijn ze een belangrijk,
maar onaangenaam verschijnsel van deze
lijden en naderhand als de zaken er op aarde
wat beter bij staan (zooals ons toch voor
speld wordt) zullen de titels van »dame"
en »heer'_' als scheldnamen beschouwd
worden. Zoover zijn we echter njg niet,
want we zitten nog midden in dat
menschenscort en dienen ze te slikken,
Dagelijks lijd ik met de tratn van de
Binnenwegsche brug naar de Oostzeedijk
en heb dan de gelegenheid zoo een en
ander van die damee, die de (ram mede
bevolken, gewaar te worden.
Ik zal dus maar beginnen met u een
gevalleije te vertellen dat ik van een jonge
dame (er zijn ook jonge en dat zijn de
ergste) heb ondervonden. Ondervonden
is wel 't woord, want als men zich zoo zit
te ergeren als ik dat deed, kan men gerust
zeggen dat 't geval ons als 't ware zelf is
aangedaan.
Ik zit dan op de 2e P*asch(iaglus?chen
vijf en zes uur op de tram naar de Hoflaan.
Op 't Beursplein stepte een blonde, jonge
dame nijdig en griezelig deftig in mijn
wagen. Ze gi::g naast me zitten en ik vond
dit nog al gezellig; iedere jonkman zal dit
met me eens zijn. Ik wist toen echter nog
niet dat ze tot de door mij gevreesde soort
»dames" behoorde; dat bemerkte ik bij de
Avenue Concordia eerst en 't speel me
eenigszins dat ik zoo h(jff>. lijk voor baar
had plaats gemaakt. Bij de Avenue zijn
een hol en trap om beneelendijks te komen.
De hol is even \-6or, de trap recht tegen
over de remise van de tram. Voor die
remise stopt de tram altijd om van psard
te verwisselen. Ieder eenvoudig en hartelijk
mensch, dat in de Avenue moet wezen,
stapt dus daar af' en neemt de trap en niet
de hol, die tien passen teiug is.
Dames doen dat echter niet, die danken
er vöoi om die tien passen terug te doen,
daar zijn ze jandorïe James voor.
Zoo deed ook de jonge blonde, ten minste
ze wilde 't, maar tot mijn groote vreugde
gebeurde 't niet. De koetsier, een ernstig
man die de »geheele" dag (en 't was een
feestdag) al gereden had, hoorde haar
gebiedend bellen niet, maar reed de tien
verschrikkelijke passen verder en stopte.
De blonde vliegt op, de tram af, en naar
den koetsier.
»Zeg, kerel hoor jij me niet als ik bel
bij de hol?"
»Ik heb 't niet gehoord, dame!"
»Zoo, dat zeg jij nou maar om er af te
wezen, voortaan stop je als er gebeld word',
begrepen".
> Ja dame!''
De man had zeker voor een gezin te
zorgen, anders had hij het pedante dametje
wel eens met do zweep geantwoord. In
tegenwoordigheid van andere menschen
weid hem een standje gemaakt door een
volwassen meisje dat misschien hief of'
daar een onbelangrijk boodschspje was
wezen du» n. Hij werd zeer bleek maar be
dwong zich. De jonge dame snauwde nog
eenige onaangenaamheden en ging bous
de trap af, tot groot vermaak van de
overige passagiers, die blijkbaar niet tot
haar soort behoorden.
Nog een ander geval dat mij gebeurde
en dat een verkeerde afloop had. Ik reed
terug van de Hoflaan. Etn dame stapte
onder weer in en had een zeer mooie hqjn-d
-bij zich. Het betst begon achter de wagen
aan te rennen, de dame ging op haar
'gemak binnen zitten. Zij had 't beest alleen
bij zich om er op de Blaak mee te gaan
loopen geuren ; natuurlijk.
De hoed' werd moe en begon te luiten
en bleet kt Hen wat voor de passagiers die
buiten stonden hoogst vervelend WHP. Een
man iret een stok, die ook gieereed, geeft
'm een tik, maar slaat mis, de hond \\ijkt
uit en wordt overreden dcor een andere
tram. De dame ziet 't en begint te razen
op Jen conducteur, on:Jut ie i.iet beter
uitgekeken het ft. De houd was dood en
ze kon tr dus niet meer mee geuren.
Neemt de tram eens aan het D. P. stafion
en r\jdt 's mee langs de Stationsweg, zoo
tegen 4 uur; om de 20 meters staat een
»dame" te wenken dat er gestopt moet
worden. Ze zijn op afternoon theevisitie
geweest en kunnen zeker van al die thee
niet 's een beetje verder loopen, zooais
vrouwen en meisjes doen.
De Rotterdamsche Tram is geen bijzonder
goed ingericht vervoermiddel. Men kan
soms vele minuten wachten voor er een
wagen aan komt rollen. Vraagt men dan
den koetsier of 't paard soms afgeloopen
is, dan begint de man somber te grinneken
en vertelt (zooals 't mij eens geschiedde)
dat hij in de Witte de Witstraat 19 malen
had gestopt en wel een dozijn maal voor
»dames". Tegen zulke onhebbelijke plage
rijen is geen enkele tramsoort opgewassen,
dat zal iedereen, die een beetje tramt, met
mij eens zijn.
Dat het personeel van de tram tegen
sommige menschen dus niet zoo heel erg
hoffelijk is, verbaasd me niets, want ze
worden door die menschen allerkrenkecdst
behandeld.
Een burgervrouwtje vraagt, om de tram
te verlaten:
»Wil je 's even ophouden, meheer?"
Een boerin zegt:
»Jöik mot er uit!"
Een juffrouw zegt:
»\Vilt u 's etientjes stoppen, baas?"
Een dame zegt:
«Stoppen l"
Ik woon in Rotterdam en ik verdien er
myn broodje, daarom is 't zaak, dat ik
me schik naar de Rotterdarosche gewoon te
en me niet al te boos maak op de tram
dames. Was ik echtereen vreemdeling, dan
had ik zeker al «scènes" of «woorden" gehad
met de »heeren" die er bij hooren of met
de dames zelf, want die zijn er hier parbleu,
bij de-hand genoeg voor.
Met groote vreugde kijk ik dus naar de
roode bordjes die de tramhaltes aangeven
en in mijn kwaadaardige verbeelding zie
ik reeds de woedende commacdeer-tronies
van de dames, die niet precies voor zoo een
bordje zijn gaan staan wachten en de tram
dus vriendelijk maar zeker, voor hare
steekneuzen voorbij zien sukkelen.
Deze brief zal allicht een onaangename
indruk maken in de zielen der Rotter
damsche dames en na lezing ervan zullen
ze zeker zeggen, dat de schrijver van al dat
moois, een vrouwenhater of een onbeleefde
kerel is. Daarom wil ik op 't einde van
mijn verhaal verklaren, dat ik met niemand
liever omga, dan met een vrouw en dat ik
een groote _vereerlng gevoel voor de Rotter
damsche dienstmeisjes.
Toch zal ik om de »James" mijn goede
wil te toonen, mijn plaatsje op'de tram
steeds voor haar inruimen.
J. H. Sr.
Lezing van mevrouw Kes.
De Dresdeuer Waden hebben met ingeno
menheid de lezing besproken, door mevrouw
Willem Kes voor de gezamenlijke
vrouwenvereenigingen te Dresden over'Multatiili ge
houden. Bij het auditorium, waarvoor onzen
Douwes Dekker grootendeels nog een onbe
kende was, wekte deze lezing, waaraan mevr.
Kes nog eenige door haar vertaalde gedichten
en eenig proza van den gecialen schryyer
voegde, bijzondere belangstelling.
S. de B.
VERBETERING.
In »B3lenke)ijke Wetsinterpretatie" komt
voor, 14Je regel boven de onderteekening,
wetsontdmking, lees wtlsduidïng.
graimiMiiiuiMinumMiMiiiiuutmiiiiimiiiiitmimiiimitmiUHMtitK*
De redenaar,
Schets, van AKTON TSCHEUIOW.
Op ztkeren ochtend zou de assessor Kirill
Iwanowittch Wawilanow door zijn koüega's be
graven wordec. Bepaald ziekbed kos men niet
juist zeggen, dat de man gebad bad. Hij was
gevallen als slachtoffer van twee, in zijn vader
land helaas maar al te dikwijls vcorkomerde
kwalen een boosaardige vrouw en het over
matig gebruik van sterken drank. Toen de lijk;
stoet langzaam van de kerk naar den
doedenakker zich voortbewoog, tprong een der collega's
van den gestorven assessor, een zekere Poplawsk,
ylings in een op 'n vrachtje wachtende droschly
om zich in vliegende vaart na&r zy'n vriend
Gregor Petrowitsch Sapoikin, een nog j 'nger,
maar reeds zeer populair gemorden nian, te
laten rijden.
Sapoikin bezat het zeldzaam tslett, geheel
onvoorbereid, de aardigste toasten, de meest
vleiende jubileums aanspraken en de treffendste
Hjkredecen te kunnen houden. Hij kon spreken
op alle uren van den dag en onder alle mogelijke
omstandigheden, 't zij nog half in slaap, op zrjn
nuchteren maag, in kalmen zoowel «:'s in
opgewonden toestand, ja zelfs al zou hij een
koorts hebben a's een paard spreken ken h^,
spreken moest hij. Ea al ijd ginges zijn rede
roeringen als vaa een leien dab je, woorden
vloeiden van zyn lippen, gelijkmatig ah het water
u::t eon niet verstopte dakgoot, en onafgebroken
zou hy uren achtereen kunnen cisorgaan. Sims
was hij zóó welbespraakt, dat men, vooral op
bruiloften en gezellige bijeenkomsten,
gei.oodza&kt sas de hulp der poiirte in te roeper, om
hem tot zw'rjgen ie brengen.
K>rel, je kunt me een grtfoten dientt
beWfóGT,' zei Popltwtky, r.adat hij zija vriend
bt'groet bad: K:eed ju oogeubiikkelyk aan en
ga dati met ms mee. Ik moet een aanspraak
houden bij het graf van een van m'n collega's
en ik weet waaiachtig niet, hoe me d'r uit te
redden. Ze zijn nota bene al ty.derweg l . ? .
Al mijn hoep is op j m gevestigd; was teen
meer ondergeschikt teaviibte, die gestorven was,
dan zou ik Je niet hebben bomen, lastig vallen,
maar zie j a" 't is onze secretaJs , . . om zoo te
zeggen een der steunpilaren van de kanselarij.
En die lan toch niet begraven worden zonder
dat er hulde gebracht wordt aan zijn nagedach
tenis, zonder dat er een waardeerend woord
aan zijn graf wordt gesproken.
O, de sekretaris !" zei Sapoikin geeuwend,
die dronkaard?"
Juist, die ... Daar kan 'n fijne flesch op
staan en de droschky is natuurlyk voor onze
rekening. Kom, beste vrind bedeckje niet lang
en ga mee. Maak 't vooral een bee'je
ciceronisch, dat staat goed by deze gelegenheid. By
voorbaat bedankt."
Sapoibin was direkt bereid. Hy' streek eens
met de hand door 't haar, trok een melankollek
gezicht en ging met Poplawsky op weg.
Ik heb 'm heel goed gekend jullie secretaris,"
zei hij, toen ze in de droschky hadden plaats
genomen, 't was een eerste schurk, zooals er
niet veel gevonden zullen worden. Eifii God
zij zyn zondige ziel genadig, willen we hopen."
Van de dooden geen kwaad SApoikiu!" zei
Voor my part niets dan goeds, maar ik
bly'f toch beweren, cat ie een smetrlap was."
Weldra hadden de belde vrienden de
lykstaatsie ingehaald en zich er bij aangesloten.
De ly'kkoets ging langzaam voorwaarts, zoodat
zij tot aan het kerkhof nog eenige malen
gelegenheid vonden even een der talryke kleine
herbergen, die ze op hun weg passeerden binnen
te gaan, om voor het zielenheil van den dooden
collega een paar glaasjes te ledigen.
Op het kerkhof werd een mis gelezen.
De schoonmoeder, de vrouw en de
fchoonzufeter van den overledene wcecden, volgens
aloud gebruik, heete tranen. Toen de kist in
de groeve werd neergelaten riep de echtgencote
luidschrjiecd uit: Ach, leg my l>y' myn te
vroeg gestorven man teer, wy' hadden elkander
zoo zielslief!" Doch ze kwam rog juist intijds
van baar voornemen, haar dierbaren man in
het graf te volgen, terug, daar 2e zich bedacht
dat ze een lang niet onaardig of te verwerpen
pensioentje kreeg. Ze drong dus niet verder
bij de omstanders aan. Sapoikin, die gewacht
ha<i, tot alles stil geworden was, trad nu raar
voren toe, en zich tot de omstanders wendende
begon by :
Bedriegen my' mijn oogen, myn ooren niet,
is deze groeve, zijn al die bange zuchten, d. e
weeklachten, eiie treurige gezichten een
vrees!yken droam ? HeJaaf, neen, een droom is het
niet, en gezictttsbegoccheling evenmin. De man,
dien wij nog onlangs zoo vroolyk, zoo levens
lustig, zoo vol moed daar been zagen gaan, hy' die
voor onze oogen als een ry't ere by, zyn honig in
den algemeenen bijenkorf der staatsinrichting
droej , hy', is thaas tot aech geworden, tot een Fata
Morgana. De onverbiddelijke dood legde zijn
y'zige har.d op hem, op een tijdstip, dat hy, on
danks zijn reeds vergevorderden leeity'd nog vol
f/issehe kracht en stralende hoop was. Welk een
onherstelbaar verl'es! Wie zal zijn plaatsnaar
behooren kunnen innemen ? Goede beambter,
wij hebben er veler, maar Prcfoly 0-^yppytsch
was een uitverkorene. Tot in den diep-iten zin
van bet woo:d voelde hij zich n met zy'n
ambt, wijdfe er al zyn krachten a*r. Hij was
omcherdbaar, onomkoopbaar . . . Hoe verachtte
h'j hen, die, om hem afbreuk te doen, de
algemeene belangen durfden bsnadeelen, die
hem door verieidelyke. stoffelijke voordeelec
tot het verzaken van zy'n plicht trachtten over
te haler. M^t eigen oogen hebben we gezien,
hoe Pt okofy (X-syppykch van zijn gering inkomen
voor de tog minder bedeelde kameraden steeds
iets wist af te -onderen, en zoo even hebt ge
zelf gtbcord de klachten der weduwen en
weezen, die van zijn weldaden hebben geleefd.
Plicht sbetrachting en weldoen waren zijn eei igste
genoegens-, ze'is het geluk, zich een eigen
huiselijken kring te scheppen, offerde by op
aan zijn sterk ontwikkeld plichtsbesef, getuige
het feit, dat hij tot het einde van zijn leven
ongehuwd geblesen is... En wat verliezen wy',
zyn collega's niet in heai ? Wie zal hem ooit
kunnen vervangen. Nog zie ik hem voor me
met zijn gladge choren, vriendelijk gelaat, zijn
trouwe, oprechte c ogen, die steeds zoo
deeltemend u konden aanzien, als men troost by'
heoi zocht, de vonken schoten, wanneer ze een
ongerec htigheid zagen. Nog hoor ik zyn zachte,
vriendelijke stem. Rust zacht, Prokofy Odfcy > ytscb;
uw asch auste in vrede, etrlv,ke, edele strijder l"
Sapoikin scheen niet te kunren ophouden,
en sprak inav steeds vcort, doch hier en daar
zag men de omstanders elkatder bij wijlen een
fluisterend woord toevoeger. Meu vond de
lijkrede zoo vreemd. In de eertte plaats kon
men zich niet begrypen waarom de geachte
spreker den overledene voortdurend Profoky
O.-i.-ypytsfh noemde, daar i)y toch KiriD
Iwacowi'ssii heette. Ten tweede wisten allen, die op
het kerkhof aanwezig wareri, dat de o«erled»ne
jarerlarg met zijn wettige v ouw in onmin
geleefd had, dus niet ongehuwd was en ten
derde droeg hij een roode baard en liet hij zich
nooit scheren. Het was dus een onbegrijpelijk
ie! s, waarom de redenaar van zijn gladgeschoren
gezicht had gesproken. De toehoorders beg.-nnen
onrustig te worden, keken en stootten elkander
heimelijk aan en haalden de schouders op.
Prokofy Oitypy'fcch", z°-i de spreker vol
geestdrift, terwijl bij in de groeve staarde.
Mooi waart ge niet, eigenlyk gezegd, waart
gft leelijk, knorrig en grof soms, maar we wisten
allen dat onder dit minder fra»i omhulsel een
eerlijk vriai-denbart sloeg een schoone, veibever,
edele ziel was verborgen .Prokofy .. .:'
Daar bemeikten de aanwezigen, dat er eens
klaps ten verandering met den sprtker plaats
greep, Hij hield de oogen strak op a punt
gevetftigd en maakte, terwijl hij de schoulers
ophaalde, een onrustige beweging. Plotseling
zwee,' by, en keerde zich met wy'dgeopenden
mond tot zyn vriend Poplawsiy
Verd . . . kerel, by' leeft nog !" zei bij met
ontstelden blik.
Wie Iteft nog?"
Wel, l'resoliy Ojfj'ïytsek ; daar slaat ie vlak
by dien boom i
Ja maar, die is ook niet ges'orven, Xril!
Iwanowitsch is dood!'
Maar je hebt toch zelf gezegd, dat jullie
secretaris begraven werd !"
.Kirill Iwanemtsch was o«k secretaris bij
on:<, je hebt za met mekaar verwisseld,
stommert. Prosoky Ossypyt^ch was vroeger onze
secretaris; sinds verleden jaar is hij naar de
tweede afikelirg overgeplaatst geworden."
Alle duivels !''
Had maar niet opsehoulen. Kom, spreek
door, maak er cea eind aan, dan is 't uit.
Niemand durft er toch tegen opkomen."
Sipoikin wendde zich weder tot de toeschou
wers en ekdigde met de hem eigen flux e
boucte, Je vreemdsoortige lijkrede.
Bij een boom stond de zoo dichterlyk be
zongen Profoty Ossyf^'tsch, een oude beamble
mat gladgeschoren gezicbt. Hij keek don eprtker
?woederd a'-tn. Wat mankeerde jou?" vroegen
d»> collega's aau Sapoikin, toen zs van het
kerkhcf gezamenlijk huiswaarts keerden.
Jebeb een grafrede gehouden voor een levende."
Dat stord je alles behalve mooi, mijnheer,"
zei Profoky Ossypytsch knorrig. «Uwredeiroge
voor een doode vleiend geweest zijn, een levende
kan er echter niet anders dan scherpe ironie
in hebben gehoord. Weet u eigenlijk wel recht,
wat u gezegd heeft? Die woorden, on
schendkaar .., onomkoopbaar... wat bedoelt u daar
toch mee ? Me dunkt zoo iets kan men. van
een levende alleen uit spot hebben gezegd.
En wie heeft u gevraagd, ovrr m£n uiterli?k
iets te zeggen ? Ik weet wel, dat ik verre van
mooi, ja misschien wel heel leelftk ben, maar
waartce is het noodig myn gezicht zoo aan de
kaak te stellen ? U begrijpt toch zeker *el,
dat zoo iets hoogst pijniijk is?"
iiniiiiiniiiuiiiiiMintiiniiintnniinniu»
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmmiimim
Eene
Het artikel opgenomen in het No. van 17
Augustus, ge«ft raij aanleiding een paar opmw
kiagen te HM k «n die de geachte redactie, raar
ik vertrouw, wel zal willen plaatten.
Op den voorgrond stel ik dat ik geheel
instem met bet daarhy medegedeelde over de
onverantwoordelijke wyze waarop de daarby be
sproken benoeming van den heer A Bonman
tot directeur der registratie te Maastricht heeft
plaats gehad en waarbij de wel «rillende mede
werking van diens browler, den heer J. C.
B ou man, administrateur en hotfJ van dat
dienstvak aan bet departement van financiën,
waarschynlyk niet zal hebben ontbroken,
Doch daarby is m. i. te veel ep den voor
grond gesteld de benoeming van den heer A.
Bouman en minder de medtwerking daartoe
van d«n beer J. C Bonman.
Wél is waar z(jn d«or de benoeming niet
minder dan 14 inspecteurs Ie kl. gepasseerd,
doch men m«g toch aannemen dut die allen veel
inind«r bekwaam zy'n dan de heer A. Bonman,
anders zoude deze immers niet benoemd zy'n,
en h|j heeft toch als lid d«r 2e Kwner getoond
boven vele andere leden uit te steken en waar
het vak der legistratie ter sprake kwam bewe
zen, daarvan beter dan iemand anders op de
hoogte te zyX
Ware het anders, dan zouden
diellinspecteïrs geen oogenblik aarzelen om by een door
hen allen ocderteekend protest te doen blyken
en er niet stilzwegen! in betasten cf hoogstens
een beetje te mopperen. Maar nu erkennen
zij immers a)s n man dat zy de benoeming
zeer rechlvaardig vinden en dat hier ware ver
diensten worden beloond door de benoeming
by keuze van den heer A Bouman tot directeur
te Maastricht !
En ook de minister van financiën mr. Harte
van Teckelenbarg geefc daarvoor het bewijs
dat hij zy'n voormaligen ambtgenoot naar waarde
weet te schatter.
Doch, zooals ik zeide, moet meer op den
voorgrond worden gesteld da medewerking
daartoe van den ch«f van h«t dierstvak, den
heer J. G. Bouman. Deze toch zeker niet
minder bekwaam*dan zy'n geprotegserde broe
der het f t ongeveer op dezelfde wijze carrière
geaaakt. Na eeuge jaren in Indiëte zy'n ge
weest met den beer Sprenger van Eyk, tot
herziening van het belastingstelsel, kwam bij
hier als ambteloos burger terug, werd spoedig
daarna benoemd tot hypotheekbewaarder ta
Almelo, daarna tot inspecteur der registratie
en na die betrekking een paar j wen bekleed
te hebben, met voorby'gang van het halve vak,
by keuze geroepen tot de betrekking vanch^f
der registratie aan het departement van finan
cier, aan welka hoofd toen de heer Sprerger
van Eyk stond. Weer een bewys boe bekwaam
de heer J. C. Bouman was en hoe ook hy de
kunst verstond om da«rvao te doen blijken <
Het loont dus wel de moeite nategaan hoe
goed by ook daarin het hamert ysteem weet
toetepassen, waarvan hij op ander gebied zulk
een ruimeu oogst van lot'tuitirgen heeft ont
vangen.
Maar het is boven alles noodig den nadruk
te leggen op den ieeht«to»8tand v*n de ambte
naren der registratie.
Veertien inspecteurs worden zoo maar ge
passeerd en daaronder nog wel n »iie wegers
buitergewore activiteit enkele jsren geleden
eene koniLklyke ondemheidiog ontvirg".
Is, m»g men vragen, de rechtvaardigheid en
onpartijdigheid tegenover de onder hem staande
ambtenaren, by' de heeren ouotan wel in
veilige haoden V ^
Laat de Bjnd ter verkrijging eecer wettelyke
regelirg van den Rechtstoestand der Burgerlijke
Atntenaren toch met alle kracht op die regeling
by de regecring aandringen, waardoor het allen
mogelijk zal zijn zooveel willekeur iu het ver
volg te voorkomen.
Met dsak voor de plaaUicg,
N.
m bet plwezi in Nederland,
Geachte Redactie.'
Vergun mij eene korte opmerking naar
aanleidin.; van de welwillende bespreking van
my'ne sGsechiedenrévan het postwezen in
Nederland'' in Uw blad vftn 24 dezer.
Voor een ambtenaar, dia voor het raadplegen
der vreemde archieven op zijnen verloftijd is
aangewezen, is nu eenmaal eeniga beperking
noodzakelijk, en ik achtte mij met te meer
vivjheid gerechtigd om van een. bezoek aan
het belargry'k postarcbief dar faraiiie Tfaurn
en T t xis te Rfgercebarf, af te zier, daar over
de voorgeschiedenis d(r toxische posten de
gegevens te vinèen zy'n in de door my op
bl. 1G geciteerde uitstekende publicaties van
dr. J. Rü'jsam, dan beheerder van dit archief.
en over de latsre jaren de rijke schut van
beseheiden in de archieven in Holland en te
Berlijn mij voidoende gegevens verschaften.
Hoogachtend,
Leiden, Uw c' w. dn.,
27 Aug. fU02. J. C. V£KN.\AEHK.