Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1314
immers het ergste wat het tot eigen nadeel
«ou kunnen doen ? Engeland's koloni
nbonger... wie weet dan niet, dat het nu
reeaéniet bebeeren en behouden kan
wat het bezit? Om Engektnds kolooi
nhonger ons tot Duilsckland te wenden,
is 't. zooals wij. reeds vroeger schreven,
iets anders dan een paskwil ? Maar
Duitschland, dat Engeland vrij liet moorden, of
Duitsche vrienden ten onzent, raken voor
de gelegenheid niet uitgepraat van
EngeJands lust om Nederland ten onder te
brengen. Ook by de telegraaf-conventie
met Duitschland gesloten, gold dit ralsetie
motief. Toen hebben wij dadelijk gewaar
schuwd en duidelijk gezegd: Duitschland
landingsrecht en eigen bediening van de
telegraaf op Ned.-Indisch grondgebied te
veil een en... ie tot het verlaten van de
otrikte neutraliteit de eerste stap. Men
wist dat wel, men begreep het, het bleek
uit de voorloopige kamer ver slagen, maar
toen het tot een stemmen kwam had
noemand den moed zulk een tractaat te
helpen verwerpen; want zoover is 't, nu wij
nog volkomen onafhankelijk zijn, reeds
gekomen: als er eenmaal door de Regeer in g
met Duitfchland afspraken zijn gemaakt,
durft geen enkele zich verzetten!
Wat «m dan wel de toestand nja, als
w« in «enigerlei nauwere betrekking tot
Duitachbmd kwamen te staan ?
Nu de Regeering echter dien noodlottigen
.eenten stap inderdaad gpzetheeft,enKuyper
zelf, laat ons hopen tegen zij a wil, ons
land en ook den troan tot een onderwerp
van min eervolle bespreking in het
buitenland heeft gemaakt dient er
toch eindelijk eens een duidelijke ver
klaring te worden afgelegd waaruit
blijke dat de toestand zuiver is, geen
oegenblik onzuiver geweest is, en er ook
geen gevaar bestaat, dat het Kabinet
of liever de persoon Kuyper ooit de
zelfstandigheid van onzen Staat geringer
zal schatten dan zekere voordeelen voor
eenige club, có ter ie of kring.
Het nieuwe pantserschip.
Niet gewenscht voor onze Marine.
Past het nieuwe pantserschip in een
bepaald stelsel?
In de Memorie van Antwoord betreffende
de Marine-begroeting voor 1000, ruim 2
JUK geleden, werd o. a. medegedeeld:
»O*der ondergeteekende's ambtsvoor
ganger jbr. Van der Wijck heeft reeds
overleg plaats gehad tusschen de toen
malige chefs van den generalen staf en
v» den marine staf, hetwelk tot resultaat
beeft gehad een plan, bepalende de soort
ea den werkkring van de schepen, die
moeten dienen om de landmacht bij de
verdediging te steunen. Dat plan door
d» toenmalige Ministers van Oorlog en
wra Marine goedgekeurd, is nu weder
onderzocht, waar noodig herzien en daarna
opnieuw vastgesteld; het overleg heeft
ziek uitgestrekt tot het geheele maritieme
defensieplan".
Men zou dus zoo denken: tout est pour
Ie mieux dans Ie meilleur des marines.
Maar wat zegt ons nu de Memorie van
Toelichting van het voorstel om het 41e
pantserschip te bouwen? »Waar verder
gebleken is dat het door zijn ambts voor
ganger indertijd overgelegd plan van ver
dediging" (dat is dus het door Minister
Roëll gewijzigd plan-Van der Wijck)
>a*n de zeezijde wijziging en aanvulling
behoeft, alvorens te kunnen dienen tot
grondslag van hetgeen te dien aanzien
van de maritieme middelen en de
kustveroterkingen zal worden vereischt, wordt
het overleg" (met den Minister van
Oorlog) »nader voortgezet en daarbij
zal uit den aard der zaak tevens worden
overwogen in hoeverre in de naaste toe
komst en rekening houdende met onze
fiaantiëele krachten in het nog noodige
kan worden voorzien en welke volgorde
daarbij zal zijn in acht te nemen". Dat
van deze mededeeling vele leden van de
Tweede Kamer, blijkens het Voorloopig
Verslag, met de grootste bsvreemding
hebben kennis genomen, baart inderdaad
geen verwondering.
In de Memorie van Antwoord wordt nu
aangeteekend, dat volkomen overeenstem
ming is verkregen tusschen den Minister
en zijn ambtgenoot van Oorlog, zoowel
wat aangaat de taak der zeemacht bij de
landsdefensie als het daarvoor roodige
materiaal.
Gelet op het voorafgaande zou men
geneigd zijn te vragen: voor hoe lang?
Met meer klem dan ooit wij deden
het reeds drie jaar geleden (o. a. in dit
weekblad van 10 December 1899)
wijzen wij op de noodzakelijkheid van de
vaststelling van een algemeen plan van
verdediging, regelende het optreden van
leger en vloot gezamenlijk, en den steun
daaraan door locale verdediging te
verleenen (bezettingstroepen, vestingstelsel).
Nu wordt wel is waar in de Memorie
van Antwoord verklaard, dat de Minister
de woorden door den geachten afgevaar
digde uit Brielle over een algemeen plan
gesproken volgaarne tot de zijne maakt
en dat hij zeker niet in gebreke zal blijven
aan het zoo bij herhaling uitgesproken en
zijns inziens volkomen gemotiveerd ver
langen van de Kamer te voldoen, als het
den Minister gegeven mocht zijn e"n aan
vraag van gelden tot aanbouw van nieuw
materiaal uitsluitend voor de
binnenlandsche defensie aan de goedkeuring der
Volksvertegenwoordiging te
onderwerpenMaar dan rijst toch de vraag: waarom
tot zoo lang gewacht? het geldt hier een
zaak van het grootste gewicht.
En daarenboven: voordat dit algemeen
plan is vastgesteld, wordt nu reeds een
groot bedrag voor een pantserschip ge
vraagd, dat, naar de Minister mededeelt,
«daarenboven ten goede kan komen aan
de-zoo hoog noodige defensiemiddelen voor
de stelling den Helder."
In verband met het bovenstaande zou
het zeker niet te onpas zijn om nu nog
maals een betoog te leveren over de
wenscheljjkheid om in ons land de twee
departementen van Oorlog en Marine te
vervarigea door n Ministerie van Lands
verdediging. Daar ons dit nu te ver zou
voeren, bepalen wij er ons toe het even
aan te stippen.
Met een enkel woord is hierboven reeds
vermeld dat de Minister het schip ook
wil gebruiken voor de verdediging van
Nederland. Zooals bekend i«, zijn de
pantserschepen type Koningin-Regentes
bestemd voor den algemeenen dienst, d.w.z.
behalve voor eenige ondergeschikte doel
einden, als vlagvertoon in buitenlandsche
wateren, enz., voor den dienst in de
wateren van Nederlandach-Indiè. Let men
nu op de taak, die de oorlogschepen daar
in tijd van oorlog zullen hebben te ver
vullen, op de ebenen, die bet klimaat aan
de inrichting ? steit dan moet het be
vreemding wekken, dat zoo'n schip een,
naar zijn waarde, voldoende geschiktheid
heeft om mede te werken in den beschei
den werkkring voor de vloot weggelegd
bij de verdediging van het grondgebied
van Nederland. Zoo lang nog niet be
sloten is tot een optreden van de vloot
in de Nederiandsche waterea buitengaats,
los van de zeegaten zoo lang re een
bedrag van bijna 5 millioen voor a
schip voor de bincenlandsche defensie
veel te hoog. Door de opmerking in de
Memorie van Toelichting 'nader uiteen
gezet in de Memorie van Antwoord
wordt het schip gestempeld tot een schip
«a doubléusage." Over dat soort schepen
is [reeds zooveel voorgevallen de be
kwame afgevaardigde uit Brielle weet er
van méte praten dat het werkelijk
overbodig genoemd mag worden, daarover
nu nog uit te weiden; in het najaar van
1897 werd o. a. daardoor de Minister
Jansen tot aftreden gedwongen.
Zeker, men kan niet voor elk doel, dat
met oorlogsschepen bereikt moet worden,
afzonderlijke schepen bouwen. Maar waar
wij moeten hebben a een scheepsmacht
in de wateren van Nederland n een
scheepsmacht in de wateren van Neder
landsen-1 odië, waar het voorts vaststaat,
dat in tijd van oorlog noch schepen uit
Nederland naar Indië, noch schepen uit
Indiënaar Nederland zullen kunnen komen
daar is het zonder twijfel mogelijk ei
schepen te bouwen bestemd om in Neder
iandsche wateren te ageeren a schepen
voor den Indtsehen dienst.
Mogelijk niet alleen, maar ook be
slist gewenseht. Men denke, om die
wetnchelijkheid in te zien, maar eens eren aan
de korte kustlijn met zijn zeegaten hier
en oae uitgebreid eilandenrijk daarginds.
Dat wij, om die redenen, voorstanders
zijn van eene splitsing van de Marine in
eene Nederlandsche en in eene Indische
Marine daargelaten voor dit oogenblik
hoe men de fiaantiëele zijde van deze
splitsing zal hebben te regelen en hoe met
het personeel gehandeld moet worden
behoeft geen betoog.
Het schip a doubléusage is in 1897
afgekeurd, hopen wij dat zulks ook thans
zal geschieden.
Velen zullen met ons van oordeel zijn
dat de aanneming van het wetsontwerp
om de boven aangehaalde of andere redenen
is te ontraden; maar misschien zullen er
onder hen zijn, die aarzelen, als zij in de
Memorie van Toelichting de aanteekening
hebben gelezen:
»dat de aanvrage om een oorlogschip op
stapel te zetten onvermijdelijk is, met het
oog op de noodzakelijkheid van het perso
neel op de werven niet door tijdelijk ge
brek aan werk te desorganiseeren."
Het is niet de eerste maal, dat eene
derge! lijke mededeeling: wordt het, vooretel niet
aangenomen dan zal personeel van de
Rijkswerf moeten worden afgedankt eene plaats
vond in een voorstel van Marine, om een
schip te bouwen. Blijkens het voorloopig ver
slag meenden verschillende leden er bij de
Regeering op te moeten aandringen om
bij credietaanvragen voor nieuw materieel
voor de zeemacht het beroep op boven
bedoelde noodzakelijkheid niet telkens te
herhalen. Zij wezen er op natuurlijk
zeer terecht dat aanzienlijke uitgaven
voor nieuw materieel voor-de zeemacht
uitsluitend in de belangen der defensie
hare rechtvaardiging kunnen vinden. De
Minister is het, blijkens de Memorie van
Antwoord, met deze laatste redeneering
volmaakt eens; maar niettemin geeft hij
te verstaan dat een belangrijk deel van
het werkvolk als het wetsvoorstel niet wordt
aangenomen, naar huis zal moeten wor
den gezonden, en hij wijst op de
nadeelen daarvan met het oog op het later te
verrichten werk. Nu zien wij natuurlijk
goed in, dat geen werkvolk in dienst kan
worden gehouden, als er geen werk is;
maar aan den anderen kant gaat het naar
de tegenwoordig geldende, juiste opvat
tingen ook niet aan om een belangrijk
deel van het werkvolk betrekkelijk vrij
plotseling de straat op te zenden. En om
dat dit laatste ook door velen der Kamer
leden gevoeld zal worden, daarom wordt
door de bovenaangehaalde mededeeling wel
degelijk pressie uitgeoefend. Maar daar
tegenover mochten wij indien het eens
kwam tot die bedoelde wegzending wel
eens de vraag zien gesteld: aan wien de
schuld daarvan? Aan den Minister, die,
wetende hoe het met de werkzaamheden
aan de Rijkswerf staat, nu pas komt met
zijn voorstel voor nieuwen aanbouw? een
voorstel daarenboven, waartegen, gelet op
het vroeger voorgevallene, veel oppositie
verwacht kon worden. Of zou men den
schuld zoeken bij de volksvertegenwoordi
ging, die, niet overtuigd waarvoor ha.ar
geld te krijgen, den Minister het aan
zienlijk bedrag van ongeveer vijf millioen
gulden weigert?
Wij gevoelen zeer goed, dat wij er met
een antwoord op die vraag niet af zijn;
daarmede zou het schade lijdend deel der
arbeiders al zeer slecht zijn geholpen.
Gaarne zouden wij als plaatsruimte
het ons niet verbood nu de maatrege
len willen bespreken, die genomen moeten
worden; maatregelen, die ten doel moeten
hebben om Ie geraken tot de geleidelijke
opheffing van de onpractische 1) en
onnoodige Rijkswerf te Arasterdam een
erfstuk uit vroegere tijden.
Maar gelukkig is eene bespreking van
die maatregelen ten behoeve van het
bovenstaande, op dit oogenblik niet urgent.
Immers de Minister vraagt voor het jaar
1902 slechts ?5000 voor de bezoldiging
van het personeel benoodigd voor den
aanbouw van de vierde Koningin Regentes.
De nood is dos niet groot. Dit bedrag
kan wel aan reparaties worden verwerkt,
en andere maatregelen zijn tijdig genoeg
te nemen. Daarvoor behoeft dus geen vijf
millioen voor een pantserschip te worden
toegestaan.
G.
1) Zie ook het artikel in het Nieuws van den
Dag vsu 31 Mei 1902.
De eerste slap.
Volgens art. G8 van het Reglement op
het beleid van de Regeering in
WestIndië, kortweg genoemd het
»regeeringsreglement" de grondwet, volgens welke
het Nederlandsch gezag itet zeer groote
verschillen van intensiteit over een flinke
36 millioen Indische onderdanen zich doet
gelden wordt in de verschillende ge
westen, waarin Ned. ladiëverdeeld is,
«in naam van den Gouverneur-Generaal
het bestuur uitgeoefend door Hoofdambte
naren, onder zoodanige ambtstitels als
zijn of zullen worden bepaald"" dus
door gewestelijke gouverneurs en residenten.
Een volgende alinea bepaalt: »De
Gouv. Gen. steh de instruktiën dier hoofd
ambtenaren vast en regelt hunne betrek
king tot de verschillende kollegiën en
ambtenaren, tot de militaire gezaghebbers
en tot de bevelhebbers van 's Rijks schepen
van oorlog*1.
In het kort is hiermee de geheele be
stuursorganisatie van Indiëaangegeven.
Wij zien uit het aangehaalde artikel dat
de gouv. gen. met absoluut gezag bekleed,
daarvan een deel overdraagt aan zijn
onderhebbende bestuursambtenaren. Zijn
deze zoo verstandig en welwillend tot
het regelen hunner bestuurshandelingen
tevens advies te vragen aan de ingezete
nen, dan blijft hun toch de volkomen
vrijheid om tegen de bekomen adviezen
te handelen. De wet eischt noch erkent tot
een daad van bestuur of wetgeving eenige
medewerking, hoegenaamd ook, van de
zijde der Indische ingezetenen tenzij
het op tijd betalen van de slecht geregelde
en drukkende belastingen.
Het absoluut gezag gaat gepaard met
een tot het uiterste gelreven centralisatie
van bestuur. Da gewestelijk of plaatselijk
besturende ambtenaar moge een verlicht
despoolje zijn dus zoo een, die er
steeds nasr streeft van zijn gezag een
voor de gemeenschap nuttig gebruik te
maken, gelijk Indiëer gelukkig nog velen
bezit hij mist in 't algemeen de be
voegdheid buiten de Bataviasche depar
tementen om, een eenigszins ingrijpender!
?maatregel te nemen. Blindelings heeft de
ambtenaar de bekomen instructies uit te
voeren. Aan zijn initiatief is het wel
doch niet eens te allen tijde overgelaten
voorstellen te doen ; doch hij heeft geduldig
af te wachten welk lot deze bij de gratie
van departementen en algemeene secretarie
ten deel valt.
De vele bestuursbemoeiingen in a
hand zegge bij een bureau! moet
uiteraard leiden tot wanverhoudingen,
treurige en tevens belachelijke maat
regelen, die spotten met het sociaal ethisch
gevoel. Hierbij komt nog, dat het opper
gezag gewoonlijk in handen is van een
man, wien Indiëen zijn zeer ver
uiteenloopende belangen ten eenemale vreemd
zijn. Een naar hooge posten en voordeelen
jagende camarilla is ook al een weinig
geschikt element ter voorlichting. En de
onaangevochten bureau autocratie te Ba>
tavia voelt al weinig prikkels zich te
ontworstelen aan sleur en verkeerde tra
dities. Ten laatste ziet de massa, hoewel
van dit alles onbewust de dupe, lodderig
en onverschillig den onduldbaren toe
stand aan.
Dit alles overwegend, mag men zich
er over verwonderen, dat er niet nog meer
fouten gemaakt worden, dan reeds ge
schiedt.
De eene schrijver na den andere is
opgestaan, om -?hetzij met overdonderende
rethorica, gelijk een Douwes Dekker,
hetzij gemoedelijk en eenvoudig, doch met
ongeëvenaarde zaakkennis, gelijk een A.
J. W. van Delden te betoogen, dat
regeering en bestuur van Indiëeen ware
janboel is. Ongelooflijk, anecdotisch klin
kende feiten zijn en worden nog bij
duizenden geproduceerd. De opvolgende
regeeringen erkenden formeel het bestaan
van vele euvels. Zij kenden zelfs het
middel dat, althans een begin van ver
betering moet geven, n.l. decentralisatie
van bestuur. Toch was er tot nu toe geen
tijd beschikbaar om in het Nederlandache
parlement dit zoo zwaarwichtig belang
tijdig en bedaard te behandelen.
In het zittingsjaar 1893-94 b.v., diende
de toenmalige minister van koloniën, Mr.
\V. K. baron Van Dede», een wetsont
werp in tot decentralisatie van het bestuur
in Ned. Indiëmet instelling van gewestelijke
en plaatselijke raden. Alvorens het ont
werp in behandeling kon komen trad de
minister af en zijn opvolger trok het in.
Hetzelfde lot onderging een wetsontwerp
van gelijke strekking van den vorigen
minister, J. Th. Cremer, ingediend in het
zittingsjaar 1899 -1900.
Op het parlement werd van uit lodi
geen pressie uitgeoefend. Nationale zelf
voldaanheid is de blinddoek die ons be'et
de waarschuwende feiten te zien die zich
dagelijks ophoopen. Wel wijzen vele in
telligente penvoerders in bladen en tijd
schriften telkens op de zich dagelijks
uitbreidende misstanden, doch zij hebben
geen enkele- Indische organisatie achter
zich, in staat hun eisenen kracht bij te
zetten.
Want het regeeringsregleraent snoert
ieder «ontevredene" den mond. Art. 111
toch bepaalt, dat »vereenigingen en ver
gaderingen van staatkundigen aard zijn
verboden". *
«Tegen de overtreding van dit verbod
worden zoodanige maatregelen genome!»
als de omstandigheden vorderen" zeer
zeker geen zachtzinnige maatregelen. Hoe
dan ook de roode heer Van Kol er na
het gebeurde te Pondano in de Minahassa
zonder kleerscheuren afgekomen is daar
over verwonderde de Sjmarangsche Loco
motief zich terecht.
Indiëvraagt dus niet de zoo hoognoodige
decentralisatie; eerstens omdat het dit Biet
mag vragen, maar tweedens ook omdat
daar helaas de zoo noodige -public spirit
ontbreekt. Dit laatste als gevolg van
eeuwenlange onderdrukking en onmon
digheid.
Toch heeft de tegenwoordige minister
van koloniën geen gebruik willen maken
van het argument dat in Nederland
tegen den kiesrechtieisch afdoende geacht
wordt dat n.l. hervorming hier niet
noodig is, omdat de daarbij belanghebbende
massa er niet warm voor loopt. Hij heeft
bij de Tweede Kam«r ingediend een wets
ontwerp tot decentralisatie van het bestuur
in Indiëen instelling van gewestelijke en
plaatselijke raden.
Ii de daarbij gevoegde memorie van
toelichting neemt de minister het voor den
wetgever juiste standpunt in, door deze
wet te erkennen als een recht en een be
hoefte zonder zich het hoofd te breken
met een al- of niet bestaande agitatie
onder de Indische bevolkingen. E'sn eerlijk
debiteur laat het dan ook nooit zoover
komen tot zijn crediteur hem uitscheldt
en met vervolging dreigt, of hem naar de
keel vliegt. Hij tracht op tijd te betalen....
De minister stelt vpor, het hiervoren
aangehaalde artikel 08 van het
regeeringsreglement te laten volgen door drie nieuwe
artikelen. Het eerste daarvan, art. GSa,
luidt:
?"Naarmate de omstandigheden het toe
laten, worden voor gewesten of gedeelten
van gewesten geldmiddelen afgezonderd
uit die bedoeld in art. CG waarbij be
paald ie, dat »er is eene Alg. Rekenkamer,
belast met het toezicht over h?t beheer
der koloniale geldmiddelen" teneinde,
als e'gen geldmiddelen van het betrokken
gebied te strekken ter voorziening in bij
zondere behoeften van dat gebied.
»De aan wij iing van de gewesten of ge
deelten van gewesten, waarop de voor
gaande bepaling zal worden toegepast,
van de daarvoor af te zonderen geld
middelen en van de behoeften, waarin
niet meer uit de algemeene geldmiddelen
van Nederlandsch Indiëzal worden voor
zien, geschiedt bij ordonnantie."
Dit artikel bedoelt dus een financieële
decentralisatie. Het volgende stelt een
facultatieve oprichting van gewestelijke
en plaatselijke raden vast.
«Art. GSi. Voor gewesten of gedeelten
van gewesten, waarop de bepaling' van het
eerste lid van art. GSa wordt of is toege
past, worden ivanneer de toestanden aldaar
het veroorloven, bij ordonnantie raden in
gesteld, ter behartiging en regeling van
aangelegenheden, die gewesten of gedeelten
van gewesten betreffen.
»De inrichting of bevoegdheid der raden
de benoeming of verkiezing huneer leden,
al hetgeen noodig is om hun ordelijke
werking te verzekeren, zoomed* al hetgeen
betrekking heeft op het verkiezen van
leden van de raden, worden bij ordon
nantie geregeld.
»Bij ordonnantie kan aan deze raden de
bevoegdheid worden gegeven om, onder
toezicht van den gouverneur-generaal, voor
het gebied waarvoor zij zijn ingesteld, ver
ordeningen vast te stellen betreffende de
heffiag van belastingen ter versterking
der eigen middelen van dat gebied; en
betreffende de onderwerpen, welke inge
volge de artikelen 57, 71 en 72 van dit
reglement heerendiensten, inl. hoofden
en politiekeuren en ingevolge andere
wettelijke voorschriften door den gouver
neur-generaal bij algemeene verordening
of door de ambtenaren, met het hoogste
gewestelijk gezag bekleed, bij van hen
uitgaande verordeningen zijn te regelen."
Het laatste voorgestelde artikel regelt
de rekenplichtige en financieële bevoegd
heden van de eventueel op te richten raden.
»Art. GSc. Het beheer en de verant
woording der eigen geldmiddelen van ge
westen worden bij algemeene verordening
geregeld en aan het toezicht van de Alg.
Rekenkamer onderworpen.
«Echter kan, waar raden zijn ingesteld
in het toezicht over de verantwoording
der rekenplichtigen op andere wijze worden
voorzien.
>Tea laste Tap een gewest of van een
gedeelte van een gewest kon geen
geldleening worden aangegane óf gewaarborgd
dan onder voorbehoud van bekrachtiging
van het daartoe strekkend besluit bj
ordonnantie." *?
Wij noemen deze wetsvoordracht wel
wat oneigenlijk de «eerste stap." Gelijk
wij zagen is hij bereids door a-ndere mi^
nisters gedaan. Doch het is steeds bij
dezen met angstvallige zorg gezetten stap
gebleven. Het weer overdoen werd den
opvolger wat gemakkelijker gemaakt
gelijk de minister in het begin zgner
memore van toelichting erkent.
De bedoelingen waarvan die memorie
getuigt, juichen wij ganscher harte toe.
Doch bij het afschrijven van het wets
ontwerp hebben wij eenige malen ge
dacht: >hier komen voetangels en klem
men te liggen.". Daze worden daar niet
gelegd door den minister; ook niet door
de besturende ambtenaren in wier corps
wij een onbeperkt vertrouwen stellen. Maar
te veel wordt hier, dunkt ons, overgelaten
aan den gouverneur generaal, zegge: aan
de algeueene secretarie. Van daar de
cursiveeringen die wij on« veroorloofden.
Juist toch door die secretarie heeft Indi
reeds zoo dikwijls, met een variant op
een bekend gezegde, mogen roepen: «Ik
vrees de Nederlanders, zelfs dan wanneer
zij ons nieuwe vrijzinnige wetten brengen!''
Aan de Tweede Kamer de taak den
Indisehen hoognten autoriteiten zóó de
wettelijke duimschroeven aan te leggen,
dat zij zich genoodzaakt zullen zien te
handelen in den geest des wetgevers. Deze
blijkt uit de slotpassage der memorie van
toelichting, waarin o. m. staat: »dat de
wijze waarop de ingezetenen de hun toe
gedachte taak zullen vervullen men
leze ook: waarop hun die taak uitvoer
baar zal worden gemaakt een goeden
grondslag kan leveren voor de overwe
ging der vragen, of en boever hun ook
wij cursiveeren aandeel in de regeering
des lands behoort te worden toegekend."
Den Haag, 13 Aug. C. VAST DER POL,
Nog eens de roeding Yan den
Ncderlandschen soldaat.
In dit weekblad van G-20 April jl.
kwamen eenige artikelen voor over dit
onderwerp van de hand van den heer
van Gendt.
Veel nieuws hebben we er niet in ge
vonden, het schrijven diende waarschijnlijk
meer tot geruststelling van het publiek
dan dat het verbetering van de voeding
op het oog had.
Dit ia ook eene moeielijke zaak, want
alle verbete^ngen kosten geld en het
oorlogsbudget is reede tamelijk hoog op
gevoerd, toch geldt het hier, zooals de
heer van Gendt schrijft, eene hoogst
ernstige zaak waarvan het welzjjn van
duizende jonge mannen afhankelijk is,
daarom willen we beproeven eenige ver
beteringen voor te stellen, vooral omdat
we het eens zijn, zoowel met den Minister
als met den heer van Gendt, dat de grond
stoften der spijzen over het algemeen goed
zijn alleen de bereiding der spijzen laat
te wenschen over.
Da beschouwingen en klachten, die men
vooral in de laatste tijden in nieuwsbladen
en publieke geschriften omtrent die voeding
leest, spreken nagenoeg nimmer over de
kwaliteit der grondstoffen, maar ze loopen :
over het schoonmaken der levensmiddelen
(groenten en aardappelen), over de be
reiding der spijzen, het verstrekken van
onzindelijk gewasschen tafelgereedschap,
het uitdeelen van oneetbare spijzen enz.
Vele wijten deze klachten aan de in
voering van den persoonlijken dienstplicht,
de heer van Gendt is van oordeel dat deze
er geen schuld aan heeft, »iaar jongelui
van goeden huize in den regel eerder te
vreden zijn met hetgeen hun in de kazernes
wordt verstrekt, dan jongelui uit behoeftige
gezinnen".
«Wijders omdat de jongelui die het
maar eeuigszins kunnen bekostigen lid
van de onder-officiers-ménages worden".
En wat het meest afdoende is, omdat
men van de vermeerdering van het intellect
na de in voering van den persoonlijken dienst
plicht nog niets gewaar wordt onder de
miliciens.
»Men bemerkt niets van dezen heilzamen
maatregel, men trtft de jongelui uit hoogere
standen, met de grootere ontwikkeling
sporadisch als miliciens in de kazernes
aan".
Wat de eerste motiveering aangaat,
willen we wel toestemmen, dat jongelui
van goeden huize, die als vrijwilligers in
dienst gaan, met de hoop op avancement,
zich spoedig schikken in de nieuwe om
geving, in de hun vreemde wijze van
voeding, ze gaan als eenling op in de
massa. Zoodia er echter meerdere mili
ciens van goeden huize genoodzaakt zullen
zijn om in de kazerne te eten, zullen deze
wel eens klachten opperen als het een of
ander minder in den haak is: de soep
aangebrand, de aardappelen tot brei ge
kookt of de capucijners hard zijn.
Dat zij, die het slechts eenigszins kunnen
betalen in de onder-offlciers-menages gaan,
pleit niet voor de soldaten-ménage en
achten we ook niet wenschelijk. Vooreerst
zijn de onder-officieren er volstrekt niet
op gesteld dat minderen bij hen aan tafel
verschijnen, ze zijn dan al hunne vrijheid,
van spreken kwijt en ten andere wordt
ongelijkheid van stand en beurs dan al
dadelijk zichtbaar in de chambree. De