De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 31 augustus pagina 6

31 augustus 1902 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1314 hier in het kabinetje, w#ar men'zgn portret in statuette vindt, twee schilderyen tegenover elkaar, die als van zelf tot onderlinge ve'gelyking nooden. Zy zyn beiden getiteld Kinderen dier see en geren hebselfde onderwerp, kinderen die aan den rand van het groote water aan 't schuitjevaren zy'n. In beide heeft hy getracht de pure, blanke atmosfeer, de wijde, lichte ruimte weer te geven. In het vroegste werk is dit reeds ten deele gelukt, 't Is van ongerepte zuiverheid, maar van hard- en bontheid niet vrq te pleiten. Da kinderen, het strand, de zee het aya alle nog dingen apart en daar door mist dit schil dery nog de eenheid van een groot geheel. Het andere stuk is 9 jaar later gedateerd, maar van welk een volhardende studie en wilskracht om dieper in het onder werp door te dringen getuigen deze jaren. De kleur is rijper en rijker geworden, heerlijk vooral in het zacht-paarlmoerachtige water vooraan, waarin de kleuters rondplassen. Zee en lucht zyn hier niet meer de achtergrond, waartegen de kinderen uitkomen, hier worden ze werkelijk omgeven door die onbegrensde, atmosfeerische ruimte. ? * Een schilderij dat niet te denken geeft, zooals het meeste werk van Israëls, maar een dat zijn bekooring uitsluitend ontleend aan zijn picturale eigenschappen, vinden we in zyn Goede Buren. We zien hier in de breede spreiding van het licht en het vermogen om het wezen der dingen te gaven in plaats van de afbeelding van hun uiterlijke verschijning, een Unrge verwantschap tusschen Israëls' kunst en die van Rembrandt. Maar zyn onverholen bewondering voor Millet, noch de toepassing in zy'n werk van hetgeen zyn afgod Rembrandt hem openbaarde, hebben eenigen nadeeligen invloed op zijn oorspron kelijkheid gehad en waar thans zoo angstvallig Vermeden -wordt om in het voetspoor van groote voorgangers te treden en ieder zich uitslooft zoo origineel mogelijk te zijn, leert Israëls ons dat het individueele, waar dit werkelijk aanwezig is, geen gevaar loopt door groote voorbeelden verdrongen te worden, maar vroeg of laatfich gelden doet. ? Het eenige, vroege portret dat het stedelijke bezit is sterk Rambrandtiek" en doet zien hoe Israëls toen nog alleen het uiterlijk effect van Rembrandt overnam zonder dieper in het wezen van diens kunst door te dringen. Er ligt een groote afstand tusschen de be sproken schilderden en zyn Zoon van het oude Volk. Tot dusver hield hij zich min of meer aan de bestaande regelen voor techniek, maar hier heeft h\j het gevoel den vrijen teugel ge laten en zich in het minst niet meer bekom mer! om de schilderwijze. Het is geschilderd als de beide regentenstukken te Haarlem van Frans Hals, uit diens allerlaatste levensjaren. Ook daar heeft de meester niet meer aan schilderen gedacht maar eenvoudig, als voor zich zelf uitgezegd wat zoo klaarbewust in zy'n ziel gerqpt was. Het schynt of wel de behoefte om zijn ver knochtheid, zijn groote liefde en eerbied voor zijn stam zoo innig mogelijk uit te spreken, hem zoo ganschely'k beheerschte by de schep ping van dit epos aan zijn volk, dat elke ge dachte aan handwerk werd verdrongen gedu rende den tijd dat hij zwoegde aan dit zwaar doorwerkte schilderij. Is er ooit meer ziel, . meer leven gegeven kunnen worden aan een beeld dan aan dien peinzend-starenden man, die zelf versleten en wrak, gelaten-wachtend neerzit te midden zy'ner waardelooze prullen. Ea zoo mogen we het toeval dankbaar zijn dat de werken van Israels, die langs zoo ver schillende wegen het museum binnenkwamen, te zamen zulk een schakel vormen voor het overzicht vau zijn kunst. Er zullen wel bezwaren zy'n die het kunst belang niet kan opheffen, maar, als het Rijk Israëls werken in hot Stedelijk eens comple teerde met de portretten van hem en zjjn Alken op de Waereld uit het Rijksmuseum (in ruil b. v. voor hetgeen de gemeente aan* het Rijk van Rembrandt afstond) dan kon men hier de veelzijdigheid van den meester eerst recht leeren kennen. J. W. N. RepuDCtie's, Uit de veelvuldigheid van uitgaven der firma Kleinmann en Co. te Haarlem, ontving ik ter inzage aflevering 4 van serie IV: «Teekeningen van oude meesters der Hollandsche School." Wij z\jn in onzen tijd toch wel bevoorrecht door de groote ontwikkeling der mechanische reproductie. Bij teekeuingen vooral, want bij schilderijen vallen voor de wedergave der kleuren in hun juiste toonverhoudingen altijd nog grooter moeielijkheden te overkomen. Een reproductie van een teekening kan zoo goed zijn, dat ze slechts nauw te onderscheiden is van het origineel, en dan is het toch wel begeerlijk zoo'n collectie voor een luttele som te kunnen aanleggen. Maar het komt er op aan, bij het reproduceeren, dat er uit het procédégehaald is, wat er uit te halen valt; büde groote vorderingen op dat gebied, blijft het vereischte, dat de aanwending van alle middelen met de uiterste zorg en veel tact geschiede. In 't algemeen kan gezegd worden, dat wat uit de inrichting der firma Kleinmann & Co. komt, een goeden indruk maakt. In 't alge meen, want er valt altijd te perfectionneeren, en zoo ergends dan mag wel hier het Excelsior tot devies worden genomen. Zoo heb ik by deze aflevering, behoudens een goeden dunk over het geheel, eenige aanmerkingen te maken. Ze bevat twee teekeningen van Adriaan van de Velden, vijf van Rembrandt en een van Adriaan Brouwer. De teekenicgen van Van de Velde, dier en figuurstudies in roodaard, zijn ook in roode kleur gereproduceerd; niet zeer gelukkig echter. De teekeningen op zich zelf hebben al een tamelijk droog karakter, correct en zuiver maar op een schoolsche wijze geteekend. In de reproductie krijgen ze een nog kouder aanzien, als van teekenvoorbeelden, door het harde lichte rood, dat afkomstig lijkt uit een tiencents-pastelkrijtdooBJe. De tint van het papier, schoon-wit, werkt bovendien ongunstig mee. Al geeft een reproductie ook vormelijk een identiek beeld van het origineel, een belangrijk iets blijft nog de keuze der tinten en, hoe deze het papier voeden; kleur en grein van het papier. In dit opzicht hadden de reproductie's van Rembrandts teekeningen nog kunnen winnen. Ze zijn heel goed, vooral de leeuwenstudie's om de scherpte van lijnen en vastheid van tintei. En toch hebben ze nog iets schraals, door den koelen ondergrond van het witte geribbelde papier. By de teekening van Adriaan van Brouwer *) Teekeningen van oude meesters der Hol landsche School; 3 series elk van 64 platen, prijs per serie / 20. heb ik een opmerking van anderen aard. Dat ze van Brouwer is,* betwijfel ik heel erg. Ze is in ieder geval zeer middelmatig voor dezen schilder, die een van de meest geniale was, niet veel minder dan Frans Hals by v. onder de oude Hollanders. Dat deze teekening, die weinig waarde aan de uitgave kan bijzetten en om de zeer dubieuse attributie, en om de slechts matige kwaliteit daarin werd opgenomen, beschouw ik als een fout in het redigeeren.Da redactie van reproductie-uitgaven, daar komt veel op aan. Er mag maar niet opgenomen worden wat als materiaal toevallig voor de 'hand komt: Da keuze moet oordeelkundig en, dewijl ook bestreefd kan worden een aanschouwelijke kunst historie, met takt geschieden. Ten eerste moet van de meesters het beste en vooral ook hen meest kentschetsende werk worden opgespoord en ten tweede moet buiten aanmerking blijven wat een zeer betwistbaren naam heeft gekregen, en bovendien van inférieur kunstgehalte is. W. STEBNHOF. Bouw- en Sierkunst. H. Kleinmann & Co., Haarlem. De heeren De Bazel en Lanweriks zy u met bet ingaan van den derden jaargang als redac teuren van dit tijdschrift afgetreden. Wie de tegenwoordige redactie zon uitmaken? Het voorbericht bij de eerste aflevering ia wel onderteekend met «redactie en uitgevers" maar wie nu in de redactie zitting heeft is niet vermeld. En toch is het wel van belang te weten, wie een tijdschrift redigeert dat gedurende twee jaren werkelijk soms bizonder mooie dingen te zien gaf. De tegenwoordige redactie hoopt, volgens het voorbericht, met deze uitgave de smaak van het «betere" publiek steeds meer te ontwikkelen, en zelfs »het handwerk te verheffen tot de hoogte die het eenmaal heeft ingenomen." Zy zal streven van de «oudere" kunstwerken datgene op te nemen wat 't be langrijkst is en van de «nieuwere wat voor het oogenblik 't meest de algemeene aandacht trekt." »Photo's, teekeningen en copie gelieve men in te zenden aan de redactie van Bouw en Sierkunst, Spaarne 25 en 27, Haarlem". Deze typische mededeelingen bij de eerste aflevering doen mij vermoeden dat redactie en uitgevers zijn: de firma H. Kleinmann en Co; en dit zou niet anders ten gevolge hebben dan dat Bouw- en Sierkumt het cachet zou verliezen dat het had. In de twee vorige jaargangen werden vele mooie oude beeldhouwwerken opgenomen die het bezien dier afleveringen tot een waar ge not maakten. Van de moderne werken die deze beide jaargangen bevatten was het mij soms onmogelijk de kunst te vatten. E a als dat geschiedt onder redacteuren ah de heeren de Bazel en Lauweriks die op kunstgebied wat presteeren, wat zal er dan wel in dit werk verschijnen nu de redactie zeer waarschijnlijk in handen van den uitgever berust? De eerste aflevering'van den derden jaargang bevat tien platen van Assyrische basreliefe, waarbij bizonder mooie voorstellingen van ge vechten en jachttafereelen. Vooral de paarden en leeuwen zyn van frappante zuiverheid. Slechts twee opmerkingen zyn op deze aflevering te maken. Te weten: dat de achter grond van plaat 181 onrustig is, zóó, dat hij den totaalindruk van den obelisk schade doet; en dan, om een onbegrijpelijke reden is een der platen gedrukt op veel witter papier dan de andere. Overigens is deze aflevering zoo goed dat ze nog kon zyn geredigeerd door de oude redacteuren. De tweede aflevering ia gewijd aan werken van de heeren Oscar Leeuw en H. Leeuw Junior te Nijmegen. Waarschijnlijk zijn deze heeren ingegaan op het verzoek der redactie en hebben photo's, teekeningen en copie naar Haarlem gezonden. De platen geven het in- en uitwendige weer van villa's te Ubbergen en te Lobith, het ontwerp voor een buitenhuis te Etst en dan nog eenige deelen eener binnenbetimmering van den lunchroom te Nijmegen. De heeren Leeuw zijn verdienstelijke mannen. Ik ken reeds werk van H. Leeuw Junior uit den ty'd toen Ewerbeek's »Die Renaissance in Belgien und Holland" in afleveringen uitkwam. Het werk van den Nijmeegschen teekenleeraar maakte te midden der opmetingen van de leerlingen van Ewerbeck een zeer goed figuur. Dat de heeren Leeuw zich tegenwoordig op het bouwen toeleggen, meubelen en binnenbetimmeringen ontwerpen en ook beeld houwwerken uitvoeren, door deze aflevering is daar thans kennis van te nemen. Maar... of dit werk nu waardig is in een uitgave van Bouw- en Sierkunst opgenomen te worden, als voorbeeld van moderne kunst, of de heeren Leeuw nu behooren tot die kun stenaars die werkelijk de kunst van onzen ty'd typeeren door het beste te uiten van den geest dezer periode, of hun werk gelijk gesteld mag worden vóór onzen ty'd met dat dier Assyrische beeldhouwers voor de hunne, en of nu wer kelijk hun werk »'t handwerk en de smaak van het betere publiek steeds meer en meer ontwikkelt," dat zyn zaken, waarvoor ik gaarne een redacteur aansprakelijk zou willen zien die in kunstzaken een reputatie heeft op te houden. J. E. VAN DER PEK. ?mniHMtutillMtHuiNnill .Twee brochures over Thomas a Kennis^ Het laatste woord (?) over Thomas van Kempen door L. PETERS. Leiden, J. W. van Leeuwen, 1901. Musica Eccl'siaslica sine vocis signis ; seu'de forma poëtica librorum qui inscribuntur De Imilatione Christi deque eorum concentu cum scriptis Thomae a Kempis ex utroque fonle loco? parallelos collegit ac inler se comparavit Lud. Peters, presbyt. dioec. Ruraemondensis. Lugd. Bat. J. W. van Leeuwen. De getrouwe lezer van het tijdschrift De Katholiek zal in de eerste brochure verscheidene dingen vinden, die hij reeds weet. IQ het CXVIIIde en CXIXde deel toch van dat tijd. schrift kon hij een voortreffelijk artikel van pater Peters vinden over Taal en Stijl der Imitatio Christi", waarin menige opmerking voorkomt, die in deze brochure herhaald is. Als men voor het eerst Thomas in handen krijgt en dan liefst in den eenig goeden tekst, dien van Karl Hirsche. wiens degelijke Prolegomena onmisbaar zijn bij de bestudeering der geschriften van den grooten Agaietenberger lijkt dit Latijn heel makkelijk. Maar al spoed g, vooral wanneer men tracht het te vertalen, doen zich allerlei moeilijkheden voor. Hirsche wees er reeds op, dat tot goed bejrip der Imitatio de kennis van het Dietsch der 15e eeuw volstrekt noodzakelijk is, en ook de be leende Zwolsche deken Spitzen lichtte in een zijner strijdschriften deze bewering nog nader toe. Men moet goed thuis zijn in het Dietsch, in het Latijn van de Vulgaat, van de Kerk [Missaal en Brevier, Kerkvaders en ascetische schrijvers), van de middeleeuwen, wil men de Imitatio ten volle verstaan. Het groot aantal hollandismen is natuurlijk belangrijk materiaal voor de stelling dat Taomas de auteur der Imitatio is (rergis ik mij niet, dau is door dr. M. Schoengen, den Leeuwarder archivaris, een nieuw bewijs gevonden voor Thomas' auteur schap, dat hij eerlang zal publiceeren). Zeer merkwaardige letterlijk vertaalde Dietsche uitdrukkingen vindt men in de Imitatio, en in Peters' brochure worden ze nog wat vollediger opgesomd, toch nog niet volledig genoeg zegt hij zelf. Z?er zeker zou pater Peters een uitmuntend werk verrichten, als hij de lijst eens zoo volledig mogelijk maakte. In het tweede hoofdstuk van boek I vindt men b.v. importare inbrengen: Wat brengt hek in veel dingen te weten zonder de vreeze Gods? Men vindt daar ook: tu neminem fragiliorem Ie ipso tenebis gi en sult nyement crancker halden dan u selven. Verder: cum divitibus noli blandire; milten rijken en suldi niet smeyken. Se sustinere, se pali en se tolerare vindt men herhaaldelijk als ver taling van hem Uden (later: zich lijden), dat allerlei beteekenissen heeft, als: wachten, ge duldig wachten, tevreden zijn mot, enz. dat in de Imitatio meestal het best kan worden weer gegeven door zich schikken in, 't geduldig uit houden. Zeer belasgwekkend is wat Peters schrijft over Lib. I cap. 18 : Och leporis et negligentiae status nostri: ach der lauwichelt ende der versumelheit ons staets. Indertijd heeft Spitzen reeds tegenover den Cavagliere Veratti beweerd dat ook hier uit het Dietsch letterlijk vertaald was. Peters merkt op dat Thomas waarschijnlijk de interjectie oh der comici niet gekend heeft anders zou och slechts de middeleeuwsche spel ling van dat woordje zijn. Maar Thomas is weinig op de hoogte van de beteekenis en 't ge bruik der kleinere woordsoortea : praeposities, conjuncties, interjecties. Hij verwisselt ante met coram, post en ad (D.: naer). 't Juiste verschil tusschen quia, quod en ut is hem niet recht duidelijk. Ea zoo gebeurt het wel dat hij dietsche interjecties gebruikt, waar hij de latijnsche niet kende of zich niet herinnerde, gelijk men bij andere schrijvers uit dien tijd wel eens dietsche interjecties gebezigd vindt in latijnsche zinnen. De eerste prior van Windesheim, Joannes Vos, schrijft (Cnron. Windes, p. 229, Edit. Grube): och et wach me peccatorem super puncto isto. Door verschillende voorbeelden toont Peters aan dat Thomas in och teporis de dietsche interjectie heeft gebruikt. Ia de brochure handelt hij eerst nog over de vraag of Taomas de schrijver is der Navolging. Hirsche had reeds in zijn Prolegomena tal van zinnen uit de Imitatio en Thomas' andere werken naast elkaar gesteld om te doen zien welke een overeenkomst er bestaat. In Gerlach's uitgave der Imitatio volgt op ieder hoofdstuk een Consideratio, getrokken uit Thomas' overige ge schriften." Wie nu de Imitatio niet heelemaal van buiten kent, zal Dikwijls bij 't hooren lezen der Consideratie meenen iets uit de eerste te vernemen. Men hoort het aan hetzelfde harmonisch gemengel van rijm en rythmus, van trochaëen en dactylen. Men voelt het aan deuzelfden weldadigen schok door de ziel of liever neen, schokken doet het rustige boekje niet net doet veeleer den geest wiegelen op een stroom van de heiligste en innigste gedachten" -en dat doen de meeste tractaten .van Taomas evenzeer. Men herkent den schrijver aan dezelfde veel vuldige fouten tegen grammatica en syntaxis, aan dezelfde dichterlijke vrijheden ter wille van maat en rijm, aan hetzelfde menigvuldig gebruik van diminutieven, interjecties en anaphora's, enz. en last not least aan hetzelfde oneindig aantal Germanismen." Dai wijst Peters er op, hoe weinig door katholieke schrijvers in ons land is gedaan om de werken van Thomas van Kempen te doen lezen, kennen en smaken." Al te bescheiden verzwijgt hij dat hijzelf een vertaling heeft ge leverd, die ik ook aan mijn mede-Protestanten hier aanbeveel als de beste die er tot dusver bestaat, verre te verkiezen boven die van Hasebroek. Het is een keurig boekje, dat gebonden slechts 45 cents kost en eveneens bij den heer van Leeuwen werd uitgegeven. Als voorbeeld , hoe door andere vertalers tal van uitdrukkingen en woorden niet be grepen zijn, behandelt Peters het woord: compunctio, dat altijd wordt weergegeven door ver morzeling, verbrijzeling, berouw en rouwmoedigheid. Hij toont aan hoe compunctus beteekeut, lo: ge prikkeld (in 't algemeen), 2o geprikkeld door droefheid, medelijden enz., 3o geprikkeld door droefheid over de zonde d. i. berouw. Niet zelden wordt het woord metonymisch gebruikt voor de oorzaak der compunctie en beteekent dan: ingekeerdheid des harten, ernstige overweging. In het artikel in de Katholiek behandelt pater Peters het eigenaardig gebruik der leesteekens en rijm en maat bij Thomas. Het is wel curieus dat, terwijl in een HS. der XVde eeuw te lezen staat: Hic est libellus qui vocatur Musica Ecclesiastica etc. en een tijdgenoot van Taomas van hem verhaalt dat hij een boekdeel metrice schreef over Qui sequitur (de aanvangswoorden der Imitatio), het is curieus, dat men vóór Hirsche steeds de Imitatio ah proza heeft ge drukt. Montfalcon, de Gersonist, die een achttalige uitgave der Imitatio bezorgde, schijnt een flauw besef gehad te hebben dat het boekje soms in verzen spreekt. Hij schrijft b.v. in twee regels: Sat suaviter eqaitat Qaem gratia Dei portat (Imit II 9). en Imit III 3 : Erubesce Sidon ait mare. Et si causam quaeris: audi quare," waarbij Peters juist opmerkt: Wanneer men de bijbelplaats (Jesaias XXIII 4) nagaat, waar aan de eerste woorden ontleend zijn, dan zal men bevinden dat ze hier, zóó gebruikt, geen zin opleveren en dat 't enkel geschied is ter wille van maat en rijm." Ter wille van het rijm gebruikt Thomas ook foutieve vormen. De musica ecclesiastica komt duidelijk uit, als men een hoofdstuk der Imitatio luidop leest volgen^ de aanwijzingen van zijn auteur, met inachtneming der rust- en klemtoonteekens en met de vereischte htffiug en daling der stem. Men hoort iets zangerigs, ietn muzikaals, zekere rhythmische beweging en allerlei slag van rijmwoor den, zooals in de hymnen der kerk, in de sequentiae en oratioues van 't Romeiasch mis saal." In het tweede boekje heeft Peters parallelle plaatsen uit Tttomas' overige geschriften gegeven. Het is te hopen dat pater Peters voortgaat met zijn bijdragen tot de kennis van Thomas' geschriften. Niet alleen voor de Imitatio is er nog veel te doen en de schatten in des Agnietenbergers overige geschriften besloten zijn ten volle ijverigeu arbeid waard. * * * Toch al versmaadt niemand diepere kennis men vergete niet: ook zouder deze kennis ondergaat iedere gevoelige, ootmoedige ziel den wonderen invloed van dit goddelijk boekje. E p e, 3 Aug. Dr. N. J. BEVERSEN. Een w boek ra r, B, Een goed boek is een goeie vriend. Op een bloemlezing schijnt misschien het bekende woord niet toepasselik, omdat zo'u verzameling niet een boek, een opus is, maar een bijeenvoeging van stukken uit verschillende boekeu. Stukkeu ook dikwels van zo ver schillende aard en gehalte, dat bij het door bladeren de vraag opkomt wat toch de ver zamelaar bij zijn keus geleid heeft. Er zijn bloemleziugeu die een indruk maken als de salon van iemand, wiens middelen hem veroorlooven kunstvoorwerpen te verzamelen, en die- nu recbts en l'nks koopt wat hem als mooi aangewezen wordt, of waar bij zelf iets moois in ontdekt. Wie in z'n muzeum rond kijkt ziet wel mooie dingen, maar geen mooi geheel; en 't is al veel als niet menig voorwerp ons vragen doet, waarom het hier is neergezet of opgehangen, als het niet in die omgeving te veel deuken doet aan het gebouw, aan het meubel, het ornament waar het oorspronkelik toe behoorde, en waarvan het niet losgemaakt had moeten worden. Anders is het boek, dat als Analecla Vil bij de uitgever H. Honig te Utrecht verscheen en dat evenals de vorige delen onder die tietel, door dr. B. bijeengebracht is. Er is ziel, er zit een mens, een man in. De stukken zijn gerangschikt, het gelijksoortige werd bijeengezet langs lijnen vau geleidelijkheid"!) en zo is er een zekere »gang" in. Doel was het bijeenbrengen van Dichterlijk Nederlandsch; voor allen die van 't Nederlandsen houden." 2) En er is zó gekozen meest uit vroeger tijd omdat het nieuwere bijna overal voor handen is" dat de liefde voor de eigen taal versterkt zal worden door het lezen. Het enige middel om de onverschilligen warm te maken, is hun te laten zien wat kracht er in die taal is, wat buigzaamheid; hoe iedere gewaarwording, ieder gevoel, iedere stemming er in tot klank worden kan; hoe elk dichter zijn eigen toon en klank er in kan vinden, ?oneindige verscheidenheid bij de grootste over eenkomst. E a daarvoor bevat Analecta VII uitstekende voorbeelden. Maar wat deze bloemlezing vooral van andere onderscheidt, is dat er duidelik aan te zien is in welke tijd en uit welke gezindheid ze ont stond. We hadden zolang en met zooveel minachting horen afgeven op chauvinisme dat we ons als Nederlanders al te bevreesd voor uitersten zelfs waren gaan schamen voor ons nationaliteitsgevoel. In de laatste jaren waren er al tekenen van een kentering; toen kwam de oorlog in ZuidAfrika, en de bewondering of maar waar dering van hetgeen stamverwanten deden tot handhaving van hun nationaliteit, maakte het onmogelik langer te beweren dat het solida riteitsgevoel van een volk, van een stam, een hersenschim of een ziekelik verschijnsel was; wie zal, als hij zelf gezond is, het ziekelike bewonderen of prijzen ? Een schrijver als Marcellus E maats, die zeker door niemand voor sentimenteel gehouden wordt. heeft in een rede op 't congres te Gent (afge drukt in Neerlandia van Aug. 1900) betoogd, dat wie prijs stelt op z'n individualiteit, z'n nationaliteit in ere houden en achting daarvoor ook van anderen eisen moet, al loopt men dan wellicht gevaar voor een Chauvinist 3) door te gaan. Van zulk een stemming nu spreekt Analecta VII. Het is niet alleen een nederlauds maar een nationaal boek. Bij het doorbladeren zien we een man voor ons die naast zin voor het dichterlijke" hart heeft voor z'n taal. z'n volk en z'n stam, die het goede en het mooie in de meest uiteenlopsnde uitingen van z'n volk waarderen kan, ook waar hij de gevoelens van de dichters niet deelt. Ziehier de inhoud van de eerste vijftig blad zijden. Het eerste stuk, hier Toekomst genoemd, is een fragment uit Afscheid" van Bilderdijk met het bekende profetiese slot: Holland groeit weer Holland bloeit weer! Hollands naam is weer hersteld!" 4) en wordt gevolgd door : Een rijk van dwang en duurt niet lang" vau Cats en Hij 's vrij, die op zijn' Oud'ren erven In eygen schuur en hoeve woond," enz. uit De Vrijhfeid" van O. Z. van Haren, met het voor zekere overbeschaafden minder ver staanbare motto: ,Die sterven durfd is altijd vrij." Een stukje proza van Hooft, de inleiding der Nederlandsche Historiën"; een stukje van Van Effen over de Vrijheids-oorlog" en dan komt Huijgens z'n »Seheepspraet ten overlijden van Prins Maurits van Oranje", voorafgegaan door wat Potgieter in Het Rijksmuseum" over dat volkslied schreef om de waarde en de invloed er van te kenschetsen. De volgende dertig bladzijden worden inge nomen door »Jan, Jannetje en hun jongste kind," de allegorie waarin Potgieter zijn liefde voor z'n volk en z'n taal zo duidelijk uitspreekt: de ware liefde die niet b'.ind is voor gebreken en de roede niet spaart." Nederlands, nationaal dat alles, wat als 't ware de inleiding vormt. Maar de verzamelaar is niet bekrompen of exclusief: hij heeft zijn dichterlik Nederlauds bijeengebracht van overal uit Groot-Nederland," en dus is er ook aan Zuid-Afrika, aan Zuid-Nederland gedacht. De ruimte ontbreekt hier voor uitvoeriger aanhalingen; anders zou ik hier verzen over schrijven uit o Nederland! let op u saeck/' uit Vredevorsten" van Hooft, uit IJdele hulp'; van Starter, uit het Geuzenlied Helpt nu u zelf," uit Zoo 't (!od is, zoo zij 't ons mee'' van Kamphuyzen enz. die voor 't meerendeel stellig gekozen zijn onder de indruk van de Zuid-Afrikaanse gebeurtenissen 5). De regels uit het laatstgenoemde stichtelijke rijm" van Kamphuyzen : Heeft God geen haast, heb ook geen haast: Wanneer m'is op 't benertste, Is dikmaals hulpe allernaast;" enz. zijn de berijming van hetgeen menige Boeren:omi>audant sprak of- schreef; en de verzen van de Rey uit Bato van Hooft: Hier Voeteert de vrouw van kinde groot. Dees' draeght den suighling' in haer schoot; En 'tziddert, duchtend' even zeer Voor man, voor kindt, voor lijf, voor eer" enz zijn zeker ook menig ander dan Dr. B. voor de geest gekomen bij de berichten omtrent de ,concentratie-kampen" die door ons volk wel altijd met een minder welluidende naam aacgeiuid zullen worden. De overige (meer dan 300) bladzijden geven verzen van Hooft en Vondel, van Staring en Cats, van Jan Luyken, Bredero, da Costa, de Genestet, Bilderdijk, Poirters, Roemer Visscber, Pol de Mont, Poot, Hofdijk, Dautzenberg, Potgieter, Huygens, Starter en roderen; ook enkele prozastukken. Er zijn hekeldichten en natuurschilderingen, minnelie deren en drinkliedjes, puntdichten enz. Er is ook wat in Bredero's dagen aendachtighe" poëzie heette. Ik heb een grooten grief tegen veel verza melingen van ouder Nederlandsch!" zegt Dr. B. in Iets vooraf": Men sluit godsdienstig, vooral geloovig-christelijk Nederlandsch uit. Men wil dus nzijdige kennismaking met wat wél-klinkt? Zoo hoort men niet van Bredero: Wie bovenal zijn God bemint," of van Cats: Gesangh voor een Krijghsman." Ea bevordert zoo van beiden een onjuiste beoordeeling: de een als een darteling, de ander als een prozaïsch rijmelaar." Ook door 't opnemen van geloovig-christelijke" poëzie is Analecta een echt Nederlands boek. Want het staat vast, dat wie een beeld van ons volk in vroeger tijd schetsen wil en niet let op de uitingen van geloof, vroomheid en godsdienstzin, een onware voorstelling geven zal; terwijl het evenzeer vaststaat dat er in verschillende tijden kunstenaars geweest zijn, die door geloof en vroomheid bezield werden, waarvan de verzen dus bij het dichterlijknederlands behoren aangehaald. En zo vinden we hier meer dan een aendachtigh liedeken" van Bredero naast oude kerst- en nieuwjaars liederen en godsdienstige poëzie van Vondel, Cats, Kamphuyzen en anderen. Maar dichterlik-nederlands is 't een zowel als 't andere wat Dr. B. verzamelde, naar hij hoopt voor velen; voor allen die van 't Nederlandsch houden." 't Is ook te hopen, dat Analecta VII niet wordt aangezien voor een boek allén voor 't onderwijs, het moge in handen komen van velen die buiten de school staan; van hen vooral. Dan kan ook spoedig een nieuwe druk ver schijnen, want die zal grooter zijn". 6) Dan is er kans dat de verzameling vollediger 7) wordt, dat er ook iets van Spieghel, van der Noot, Broekhuizen bijv. wordt gekozen; dat minder beteekenende stukken als het niet oorspronkelike en kunstjes-achtige produkt van Van Lennep (blz. 302) en Mijn oude Jacob" van Cremer, waarvan 't nederlands niet bizonder dichterlik is, een plaatsvervanger krijgen; dat een enkele karakterschets uit Fruins ,'< ien jaren" al was 't maar ter vergelijking naast die van Hooft, Brandt en Stijl komt te staan. Dan kan er uit Afrikaanse Gedigte" wel een voor beeld van een 19e eeuws Geuzenlied aange haald. Nog een opmerking tot slot. 8) Dr. B. heeft de oudste teksten als grondslag" genomen, en daar kunnen we in 't algemeen niets tegen hebben; maar voor . een enkel lied kon een uitzondering gemaakt. Zo bijv. voor de Sang" van Hooft (blz. 120). Want al blijft altijd waar wat Verwey in zijn P. C. Hooft" (Nederl. dichters) omtrent gladde versmaten gezegd heeft, voor de minder geoefende lezer verdient de latere vorm met gelijkmatiger rit men de voorkeur. Helmond. J. L. C. A. MEIJER. 1) Iets vooraf, bl. VI. 2) t. a. p., blz. V. 3) Al paste het woord op mijn beweringen, wat zou ae naam mij kunnen schelen." M. Emants t, a. p. 4) Heeft de verzamelaar hierbij misschien ge dacht aan een Holland (Nederland) herboren in 't Groot Nederland"? 5) Bij 't verschijnen van Analecta was de oorlog nog niet geëindigd. 6) Iets vooraf, blz. VI. 7) Al is volledigheid niet bedoeld. 8) Hier in een noot nog een wenk voor uitgever of drukker: het gebeurt te dikwels dat ver schillende opeenvolgende bladzijden niet gepagineerd zijn, omdat er een nieuw gedicht begint. Dat maakt het opzoeken moeielik, en kan verholpen worden. Het YoliSuoefc yan Ronceyale. Niet zonder enige inspanning zal iemand, die aan de psychologiese romans van deze ty'd gewcon is, lezen van »den droefliken stry't, die opten berch van Roncevale in Hispaniën gheschiede daer Roland ende Olivier metten fluer van Kerstenryc verslagen waren." 1) Toch is het oude verhaal die inspanning waard, al is het niet waarschynlik dat de lezer in een stemming komt om te zeggen: «L'haureux temps que celui de ces fablesl" Maar een verhaal als dat van 't verraad van Guwelloen en de heldendaden van Rolant en de andere «genoten" is vooral uit een w etenschappelik oogpunt van betekenis, en een boek als het hier bedoelde dus in de eerste plaats bestemd .voor letterkundigen en voor boeken liefhebbers. Voor hen is de verschijning van cïuclanw» 40 cents per regel. K A M S TRA's Matrassen-, Bedden- en Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek. BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan tie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratis. Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano-, Orpl- en MizMlianB BIETROOS «fc KALSHOVEtf, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl