Historisch Archief 1877-1940
No. 1315
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Bezwaren opgesomd en getoetst
We staan midden in een Algemeen
Kiesrechtbewegiug en wijl de aanhangers dier partij ook
Vronwen-kiesreoht op hun program hebben
staan, acht ik het een woordje op zijn pas hier
een overzicht te doen volgen, van hetgeen er
in den loop der tijden al tegen
vrouwen-kieslecht is ingebracht en die bezwaren eens op
den tand te voelen.
Het eerste wat tegen vrouwen-kiesreeht (door
de verbaasde mannenwereld werd opgeworpen,
was een lichaamskracht argument: ,De man is
de sterkste, hem behoort alzoo de heerschappij.
Door de gebeele natuur, ziet men het beginsel
van kracht zegevieren; ergo, valt er niet aan
te twijfelen, of het ligt in de bedoeling, dat de
man cal heerschen". Wie de macht van den
sterkste een op de natuur gegrond rechtsbe
ginsel beschouwt, ook van toepassing op de
menschenmaatscbappij, dient eerst te verklaren,
hoe dan gehandeld cal moeten worden met het
percentage mannen, dat zwakker is dan vrou
wen? Bestaat er soms voor hen een wetboek
van recht en zeden, dat hun onderwerping voor
schrijft P Maar ook: als het recht van den
sterkste moet gelden, hoe dan den
constitutioneelen regeeringsvorm te verdedigen P Deze toch
beoogt allereerst de (maatschappelijk) zwakken,
en daardoor (politiek) niet-meerekenden te
schragen.
Het lichaamskracht-argument is viij spoedig
van de baan geraakt, ook al doordien zij, wie
wie het niet aan scherpzinnigheid ontbrak,
voelden, hoe de konsekwente toepassing van
dit beginsel leiden moest tot het X-malen
hooger stellen van een poldergast boven een
man van wetenschap of gezag. In de
middeneenwen mocht lichaamskracht als rechtsbeginsel
gelden, thans is het anders.
Daar de nieuwigheidschuwers inzagen, hoe
veel zwaarder een argument woog aan de na
tuur ontleend dan aan een maatschappij door
menscben in elkaar gezet, begonnen zij een
nieuwen oederzoekingstocbt op hetzelfde ter
rein, en weldra maakten zij zich diets het «ge
vonden!" te mogen uitroepen. «Wie," zoo
redeneerden zij, «zal de waarde van het intellect
willen ontkennen of verkleinen P Immers nie
mand. Dat blijkt zelfs uit het banale gezegde:
,Wie 't weet, mag het zeggen." Welnu, de
man is verstandiger dan de vrouw en tot ver
standigste door de natuur bestemd, hetgeen o, a.
duidelijk wordt bewezen door zijn grooter
hersenwicht. «Die roep ging de wereld door
en iel te menigeen aan den arbeid. Schedels na
schedels werden gemeten ; hersenen na hersenen
gewogen van overledenen wel te verstaan;
en inderdaad kwam aan 't licht, dat die van
mannen zwaarder wegen dan die van vrouwen,
d. w. z. wanneer men de proportie buiten reke
ning laat, want in verhouding tot grootte en
gewicht zullen de vrouwen zelfs meer hersenen
hebben dan de mannen. Die wegingen en
metingen bleken tevens de reeks beroemde
domkoppen niet weinig te verlengen. Welk
reoht toch heeft Dante gehad zich naam te
maken P zijn hersengewicbt was 30 gram
beneden het gemiddelde. Hoe kwam G&mbetta
er toe een hoofdrol te spelen in de geschie
denis zijns vaderlands P hij had nog 9 gram
hersenen minder dan zoo'n onnoozel wezen als
de middelmaat vrouw I Het bleef niet bij en
kele voorbeelden; de geschriften over dit onder
werp, bewijzen het.
«Wïj erkennen," zoo betuigden de geslagene»,
reen vergissing gemaakt te hebben, maar in den
grond der zaak hebben we toch gelijk, daar 't
op de hoeveelheid hersenwindingen aankomt;
en die zijn er 't meest in mannenhersenen".
Ook als 't volume kleiner is dan quasi behoort P
Doch gewicht en windingen, ik geef ie den lief
hebbers alle present en houd met de besten
van ons geslacht staande, dat de vrouwen in
verstand volstrekt niet voor de mannen onder
doen.
De vrouw heeft niet minder verstand dan de
man. Verstand immers openbaart zich door:
overleg, scherpzinnigheid, doorzicht, administra
tief talent, enz. Bezitten de vrouwen deze
eigenschappen minder dan de mannen P Wat
doet menig gehuwd man als bij in geldelijke
moeilijkheid is geraakt P hij raadpleegt met
zijn vrouw, en dikwijls weet zij een oplossing,
zonder dat de buren er zich in kannen mengen.
Wie heeft zoo menigmaal den moed in den
man gehouden als hij de wanhoop nabij was ?
Ach, dat eens een statistiek kon opgemaakt
worden der gezinnen van den rand des afgronds
terug gebracht door het beleid en de scherp
zinnigheid der vrouw ! Hoeveel geringer zou
bet aantal mannen zijn dat naam maakte en
roem verwierf, zoo zij geen vrouwen gehad
hadden, die in haar rijkdom Van ijver en toe
wijding met hen hadden saamgewerkt en de
liefde voor hun arbeid in hen hadden levendig
gehouden ! Al dit en nog meer gaat uit van
de vrouw, een wezen, dat baast geen verstand
zal hebben en ten bate van allen en alles reclit
van meespreken dient ontzegd !
De natuur" liet de tegenstanders der gelijk
stelling van man en vrouw in den steek dus
elders gezocht, wat ze wei.schten te vinden.
«Gelijke rechten sluit gelijke plichten in zicb.
Onderscheidde dus de wet nitt tusschen man en
vrouw, dan zou zij zelfs aan den dienstplicht
niet ontkomen," deden zij kort daarop booren.
Ja waarlijk, een onoverkomelijk btzwaar scheeij
aan 't licht gebracht: vrouwen kunnen immers
niet ten strijde tijgen? wis en zeker kunnen
vrouwen den vijand bevechten; de geschiedenis
bewijst het. Tot op heden zou de vrouw zoo
goed als de man op het slagveld dienst kunnen
doen als geweer- en kanonafvuurmachiae; hooge
berekening komt, naar ik van bevoegden vernam,
daarbij niet te pas; voor den soldaat h het «luk
raak" schieten, en in 't wilde weg vuren kan
zelfs de vrouw. De werkzaamheden in vredestijd
zou zij dood op haar gemak kunnen verrichten,
maar dit is zeker: zoodra de vrouwen de haar
toekomende plaats zullen innemen, zal 't uit zijn
met de gesanctioneerde menschenslachterij en
haar geheelen sleep van huiveringwekk(nde
ellende, want de vrouwen zijn onvoorwaardelijk tegen
verdelgen met het zwaard, en krijgsroem laat
ze koudl
Door verkrijging van politieke rechten, zal de
vrouw de haaf eigenaardige bekoorlijkheid ver
liezen is een ander bezwaar. 2>al een
beminlijke vrouw noodwendig die eigenschap verliezen
door enkele malen in het jaar haar burgerplicht
te vervullen? Maar waarom dan toch? Omdat
zij er voor buitenshuis moet gaan? Bu de dok
ters sturen wel de meesten onzer driekwart
van den dag op straat zender dat hun daarvan
een verwijt wordt gemaakt.
«Kom," hoor ik me toevoegen, «ge wilt de
zaak niet begrijpen. De vrouw, die politieke
rechten heeft, zal zich in politieke kwesties
mengen, terwijl zij niets met staatkunde te maken
heeft." Ik geef onmiddellijk toe, dat de vrouwen
in bet algemeen zich niet tot de politiek ge
trokken voelen, 't geen wel daarin liggen za),
dat zij niet ver zijn in de kunst haar woord te
doen dienen tot verberging harer gedachten, maar
de politiek is tot de vrouw gekomen door df
zich steeds voelbaarder te mengen in haar be
lastingbiljet, óf haar af te schepen met hongerloon.
«Staatkundige gelijkstelling van man en vrouw
zal tweedracht zaaien tusschen echtgenooten,"
ook dat bezwaar is te berde gebracht. Zou
de kibbelbacil dan slechts door wettelijke gelijk
stelling tot ontwikkeling komen P GelooVe, wie
't kan l Zij, die eens anders staatkundige over
tuiging niet weten te eerbiedigen, zullen stellig
de kunst van schikken en plooien in andere
zaken niet verstaan. «Den vrouwen staatkundige
rechten te geven zon tot niets dienen, daar zij
er toch geen gebruik van zonden maken" een
onderstelling, die wel berusten zal op gebrek
aan politieke belangstelling bij de mannen. Als
echter de vrouwen er toch geen gebruik van
zouden maken, dan vervalt daarmede het be
zwaar om tegenover haar rechtvaardigheid te
plegen probeert 't maar.
Hoe zal de wet de vrouw tot gelijke van den
man mogen maken, er kunnen immers geen twee
baas zijn? is een dikwijls opgeworpen vraag
Dat baas zijn van twee, slaat natuurlijk op de
gehuwde vrouwen, 't Is evenwel reeds zoo dik
wijls gezegd; een verbazend aantal vrouwen
trouwt niet. En dan: hebben niet jaar in jaar
uit, twee consuls over Rome geregeerd en ging
het er zooveel minder om P Zijn niet de tallooze
compagnieschappen een overtuigend bewijs, dat
ook in onzen tijd een tweehoofdig bestuur geen
overwegend bezwaar oplevert P De tallooze com
pagnieschappen, waarin het contract herhaaldelijk
wordt vernieuwd bij volstrekte afwezigheid van
sympathie bij de contractanten, omdat een in
hun oog daarboven staand belang het wenschelijk
maakt? Wat in een compagnieschap de materie
uitwerkt, zou dat bij een echtpaar de kinderen
niet vermogen? En dan: zijn de gelukkige huwe
lijken onzer dagen niet jnist daarom gelukkig,
wijl de man beter en redelijker dan de wetten
de verhouding tusschen tem en zijn vrouw
heeft gemaakt tot een trouwe, eerlijke
compagniescbap, met verdeeling der plichten, na ernstig
gemeenschappelijk overlegP
Wettelijke gelijkstelling met den man, zal?de
vrouw af keerig maken van de echt vrouwelijke,
huiselijke bezigheden, meent men. Wat of die
echt vrouwelijke huiselijke bezigheden toch wel
zijn P Naaien en koken P Maar hoeveel wordt er
niet door mannen genaaid en gekookt P Mannen
hanteeren de naald en koken, zoodra er meer
dan horjgerloon mee te verdienen valt. Of wie
borduren de uniformen P Kleedingstukken hoog
genoeg in prijs dan dat er een bevredigend
werkloon op over kan schieten; en wie bereiden de
schotels, waarvoor ?10, of meer, mag berekend
worden P Zullen dus, daar de mannen naaien en
koken, de vrouwen niet wat aan politieke
tinnegieterij mogen doen p waag ik te vragen, op hoop,
dat men er geen scherts in zal zien, want voor
scherts is deze zaak te ernstig. Goed beschouwd
toch beweert men niet meer of minder, dan dat
de huiselijkheid ten gronde zal gaan door inwil
liging van de eiscben der vrouwen. Van harte
hoop ik, dat men de gegrondheid van dit ver
moeden zal kunnen bewijzen, daar ik zoo heel,
heel veel met de huiselijkheid op heb.
Zal huiselijkheid kunnen verdwijnen, dan moet
er in ieder geval huiselijkheid wezen, terwijl er
wel eens twijfel in mij is gerezen, of de hoe
veelheid huiselijkheid in onze maatschappij, in
groote gemeenten allereerst, bijzonder omvang
rijk mag heeten. Is er werkelijke huiselijkheid,
en kan zij er met mogelijkheid wezen voor de
tienduizenden arbeidersgezinnen, zoo in de steden
als op het land P Is er daar sprake van gezellig
samenzijn? Bestaat er in de week, na misschien
wel een 14 urige dagtaak, een andere begeerte
dan een uur of wat ongestoord slapen, hoe
ellendig_ ook de ligging, na zoo snel mogelijk een
karig maal te hebben verorberd? En eischt ge
zellig samenzijn niet meer licht en betere
voedinp, dan in de meeste arbeiderswoningen ook
des Zondags te vinden is?
daarenboven:gezellig samenzijn behoort tot de categorie van
het: al doende leert men, en daartoe
ontbreekt den arbeiders de gelegenheid.
Is er veel huiselijkheid te vinden in de krin
gen van geld; bij menschen. waar de heer des
buizes een kamer heeft om zijn vrienden te ont
vangen, en mevrouw een goed deel van den
dag doorbrengt in haar boudoir? Eehtgenooten,
voor wie de winter een aaneenschakeling van
uitgangen vormt, en door wie de zomer al
reizende of met een huis vol loges wordt door
gebracht? Ouders, die hun kinderen door den
regel slechts op bepaalde tijden zien, en blijk
baar tegenover hen geen andere verplichting
kennen, dan ze de weelde te geven, die aan hun
4and zal passen en later onderwijzers boven
dien. Valt daar veel huiselijkheid ten gronde
te richten?
Alzoo bezit de middenstand waarschijnlijk het
geheim der huiselijkheid. Best mogelijk; maar
dan is 't blijkbaar een huiselijkheid, waaraan
allermeest buitenshuis hulde en eer wordt ge
bracht. Hoe aniers te verklaren het steeds toe
nemend aantal publieke vermakelijkheden?
Driukgelegenhedeu rijzen als paddestoelen uit, den
grond op en maken al zaken, voordat zij den
bezoekers iets gemakkelijkers en smaakvollere
bieden, dan een bierton als zitplaats en een
bierton als tafel op een stoffige straat aan een
vunzig riekende gracht, 't Is zeker uit den grooten
omvang der huiselijkheid te verklaren, dat ook
de vrouwen tegenwoordig niets liever doen dan
in haar «vrijen tijd" haar «?huis" ontvluchten?
Maar wat beteekent dit alles eigenlijk? Tracht
ik te betoogen, dat er in 't geheel geen huise
lijkheid te vinden is? Dit zij verre. Ik geloof
vast en zeker, dat huiselijkheid voorkomt, zelfs
daar waar de omstandigheden haar bestaan schier
onoverkomelijke hinderpalen in den weg leggen;
waar ik geloof even zeker, dat ze slechts hier
en daar zich voordoet, lang niet algemeen,
zoodat er vrij wat minder huiselijkheid te vernie
tigen valt dan aan te kweeken. En 't is dan
ook juist vanwege het hoog stellen der huise
lijkheid, dat ik den vrouwen toeroep: «-dringt
toch aan op de erkenning van uw volledig
mensch-zijn; niet slechts het geluk van uzelf
en uwer zusteren, maar dat der geheele maat
schappij staat op het spel," eu ik tot de man
nen zeg: «onthoudt den vrouwen niet, wat haar
billijkerwijze toekomt; uw eigenbelang eischt
het en dat der samenleving tevens."
Den Haag, l Sept. '02.
ELISE A. HAIÖHTON.
Op weg naar Transvaal. Een boek voor
meisjes, door J. DE MEESTKE. Amster
dam, C. A. J. van Dishoeck.
't Was reeds vele weken in mijn bezit, het
in keurig rein-witten band gevatte boek met
de gouden letters op den omslag, een zoo
snoeperig geheel dat ik er niet zoo gemakkelijk
toe kwam met den inhoud kennis te maken.
Het mee op reis te nemen zou toch eenvoudig
«zonde" z\jn geweest van het teer-mooie ge
waad waarin de uitgever dit geesteskind ge
stoken heeft.
Maar eindelijk kon ik er ? me rustig mee
bezighouden, en ik las, na even een verwon
derden blik op de plaatjes te hebben geworpen,
die mij al dadelijk toeschenen te foei-leelyk voor
zulk een nette uitgave, nog wel een boek voor
meifjes, wier oogen nog moeten leeren kiezen
wat haar gevoel voor het schoone en goede
bevredigt en wat dit niet doet. Of hoopte de
maker der illustraties dat' de jongelui door
die afschuwelijke afbeeldingen zijner fantasie
zullen worden opgewekt, aan de kritiek te
gaan doen, met een echt meisjesachtig:
»ajakkes!" ? Nu, dan hoop ik het hem wenschen.
De eerste 30 bladzijden bevredigden my niet.
Ik vond al die mededeelingen, daarin vervat,
geen opwekkende lectuur voor een jong meisje;
de schildering dier tante, mevrouw Van Wal,
is en blijft trouwens tot het einde toe
zoo ijselijk schril, en die mededeeling
die herhaald wordt dat het echtpaar Van Wal
geen eigen kinderen had en dat deze tante
bovendien de tweede vrouw van den langen
mageren, baardeloozen, nooit la«henden (?)
notaris was, alsof deze beide feiten verklaarden
waarom zij beiden zoo weinig tact hadden om
met een paar ouderlooze kinderen om te gaan,
neen, z\j wou me in 't minst niet bevallen,
altoos als ik daarbij dacht aan opbouwende
lectuur voor de jeugd die zoo gemakkelijk
conclusies trekt.
Tante Jo is gelukkig eene vrijwat prettiger
verschijning, 't Was zeker te betreuren dat
door den dood van dien dorpsburgemeester een
familieleven verbroken werd dat door tante
Jo's tegenwoordigheid als plaatsvervangster bij
de moederlooze kleinen en de huishouding,
zoo in alle opzichten goed was geweest voor
vader en kinderen beide. Wel had Groo'ma
tante Jo's hulp ook hard noodig, maar de
heerlijkheid van het buitenleven, waarbij kleine
Jo en haar broer'j a zich koesterden in bet
zonnetje van tante Jo's overgroote liefde, is
daarmede voor de 7 en 5 jarige kleinen een
nooit terugkeerend, voor immer gesloten paradijs:
bet ouderlijk thuis is nu weg.
Al voortlezende kreeg ik zoo'n gevoel alsof
ik het liever met Piet te doen zou hebben
als met die Jo. Tante Van Wal had geen ge
makkelijke taak met dat kind, dat op blz. 4,
bleek en koud by de beschuldiging dat ze
gejokt heeft, met fierheid betuigt, dat z\j nooit
jokt en als tante haar tot straf op de lei wil
laten schrijven (echt opvoedend 100 maal
achtereen]): ik mag niet jokken honderd
maal de verzekering herhaalt: ik heb nog nooit
gejokt... Het tooneel dat volgt op blz. 5 en 6
is al zeer onverkwikkelijk. Bleef het daar dan
nog maar by I De slaapwandelende Jo lykt me
ook heelemaal geen prettige huisgenoot.
Jo's onverzettelijkheid en koppigheid doen
haar meer lijden als 't behoefde, zelfs by een
echtpaar als deze lange, magere, bang van
z'n vrouw zijnde heer notaris en z'n forsche,
ongemanierde echtgenoote, die alleen op blz. 34
v. o. en 35 v. o. onze symphatie ten volle
had, toen zy de dwaze menschen, die Jo en
Piet op pruimen op brandewijn tracteerden,
zoodat deze »op weg naar huis moeite hadden
netjes te loopen", in een briefje schreef, »iat
de kinderen nooit weer mochten komen, indien
ze nog eens op «sterken drank" onthaald
werden". Twijfelt de schrijver er heusch aan
of brandewijn, op pruimen gegoten, alcohol
bevat ?
Zooals ik zei, de eerste 30 bladzijden be
vredigden me alles behalve. Toen werd het
beter en we begrepen den breeden opzet waarop
nog veel boeiends volgt, om de lezereseen te
laten zien, hoe de vijftienjarige Jo geprikkeld
wordt door den omgang met mecscben die in
den. Transvaal- oorlog opgaan en den indruk
maken alsof daaraan te gaan deelnemen of al
thans de Boeren te gaan helpen op alle wijzen,
eigenlijk het levensdoel van jorg en oud moet
zijn, hoe het toch al zoo overspannen hoofdje
daardoor op hol moest slaan, 't Is waar: tante
Jo'g huwelijk met den dokter te Apeldoorn
hij wien zy als huishoudster is komen wonen
na Groo'ma's dood, doet nichtje's narjverig en
jaloersch gemoed (jaloersch op de kinderen
van dien dokter nota bene!) tot berstens toe
vol worden en overloopen, maar de oorzaak
van haar besluit, om als verpleegster naar de
Boeren te gaan en Piet mee te nemen om hem
tegen de Engelschen te laten vechten, die oor
zaak ligt elders: Meneer Dehn heeft er de
meeste schuld aan en we hopen dat andere
menseren van dezelfde geestdrift zonder na
denken dit boek zullen lezen om er iets uit
te leeren. Jo's stryd om goed toegerust met
haar broertje er tusschen uit te knijpen, eerst
naar Brutsel waar het Gezandschapze
dan wel verder helpen zal naar TransvaaJ, het
veld van hare heelende, Pitt's vermoordende
werkzaamheid (waarin die goedhartige Piet
bitter weinig lust heeft) is goed geteekend.
Bepaald amusant is de besehrijvirg van 't geen
broer en zuster beide, elk op zich zelf, onont
beerlijk hebben geacht op den verren tocht
(blz 83 en 84). De gesprekken met ongewenscht
spraakzame medereizigers zy'n goed weerge
geven, de gewaarwordingen van beide vluchte
lingen, van eik weer zoo geheel anders, bizonder
by' de karakters passend geschetst. Een oogenblik
houden we ons hart vast, als (blz. 99) de
Bruagelsche koetsier het tegen Jo's eigendunkelijke
opvattii g omtrent een »khoet" hotel moet opge
ven en z'n afscheid krijgt. Maar 't gaat nog
al kon 't beter en had ik medelijden met den
armen jongen die met den besten wil de
opgedischte spijzen niet eten en d;üir, boven in
die akelige omgeving, ook niet slapen kon,
al was hu ook nog zoo *af" van den verrea
tocht naar Traüsvaal!
De ontmoeting met het jonge heertje dat bij
afwezigheid van «Monsieur Leyds" de jongelui
den volgenden morgen te woord staat, is
allergezelligst beschreven. We kunnen ons zoo
de verlegenheid van dat jonge mensen voor
stellen, dat beleefd genoeg ia om het jonge
meisje niet uit te lachen en ook wel een
beetje medelijden heeft met hare naïviteit, die
denkt dat «het Gezantschap, de Transvaal"
wel alle reiskosten en verdere zorgen voor
zijn rekening nemen zal, dat geen idee van legi
timatiepapieren heeft en by het noemen van
het woord «Holiandsche Consul" een pijnlijk
gezicht trekt omdat zy dan alweer met een
«landgenoot" en niet met een Transvaler te
doen kr\jgt.
En nu komt meneer Van Kortrijck, de flinke,
gulle, prettige, welmeenende Belg op het too
neel. 't Is bepaald een genot om met hem en
zijne even verstandige, degelijke gade kennis
te maken.
Het wederzien van de door de kinderen
vroeger zoo aangebeden tante in dat huis van
den edelman (hoe dat gebeurt, is eene
verrasrirjg evengoed, voor de lezeressen voor wie dit
boek geschreven werd als voor Jo en Piet) is
sober en toch innig-gevoeld geschetst. Maar...
ik haal niet meer aan, doch hoop dat wie Op
weg naar Transvaal zal lezen, ten slotte het
boek bevredigd zal wegleggen, om niet lang te
wachten met de herlezing, al is het dan met
het voorbestaan van alles wat minder sym
pathiek is, vooral de vreeselijk leely'ke illus
traties die bij een herdruk zeker zullen ver
wijderd worden, althans dat is te hopen.
Leeuwarden, G. C. STELLINGWERF
7 Augustua 1902. JENTINK.
Teraa liiaoollo.
Slechts weinig meer dan twintig jaren heeft
de geniale violiste Teresa Milanollo haar
tijdgenooten verrukt en betooverd door haar
heerlijke muziek, en van degenen, die in het
jaar 1842 te Frankfort het debuut van baar
en haar jongere zuster Maria hebben bijge
woond, zullen misschien nog slechts weinigen
in leven zijn.
Henriette Sonntag, ja zelfs de groote
Paganini, waren met niet minder spanning ver
wacht geworden dan deze twee jonge kinderen,
die reeds bij hun eerste optreden stormender
hand alle harten veroverden door de onge
venaarde naïveteit van hun optreden, welke
zelfs den meest onomkoopbaran criticus ont
wapende. Tegelijkertijd echter bevredigde haar
spel zelfs de strengste kunstkenners, zoodat
Guhr, de toenmalige directeur van het stede
lijk orkest, aan zijn vriend, den vioolvirtuoos
Spohr, schreef: «Mijne beste Spohr, ik raad je
aan, bg ontvangst van dezen brief dadelijk je
viool stuk te slaan, want dat zal je zonder
twijfel tóch doen, zoodra je de kleine
Milanollo's hebt hooren spelen. Deze kinderen
kunnen zich gerust laten hooren naast de eerste
meesters, ja, »men" waagt het zelfs hen
dadelijk na Paganini te noemen."
Teresa en Maria, die vier jaar met elkaar
in leeftijd verechilden, waren de kinderen
van een armen schrijnwerker uit Savigliano
by Turijn. Eens toen Milanollo met zy'n vier
jarig dochtertje in de kerk was geweest, waar
een nieuwe mis met een vioolsolo was uitge
voerd, vroeg hij aan het kind:
Heb je vlijtig gebeden, kindlief?"
?Neen vader", zeide de kleine Teresa, »ik
heb al maar door naar de viool geluisterd en
heelemaal niet gebeden. Geef mij als 't u blieft
ook een viool en laat my' learen vioolspelen."
Het kleine ding herhaalde dit verzoek zoo
dikwy'ls en zoo dringend, dat Milanollo ein
delijk toegaf en haar les liet geven door
een zekeren Giovanni Ferrero, die later werd
vervangen door twee Turijnsche violisten
Gebbaro en Mori. Nog vóór haar zevenden. ver
jaardag trad Teresa met succes in bet publiek
op. Later kreeg zij door tusschenkomst van
een kunstkenner uit Marseille in Parijs onder
richt van den beroemden violist Lafont, die
verrukt was over de kleine Italiaansche en
haar in alle opzichten van dienst was.
Na een reeks van kunstreizen door België,
Holland, Pruisen en Engeland, kwam Teresa
tot het bewustzijn, dat zy om den hoogsten
trap der kunst te bereiken nog eenige lessen
van een ervaren meester noodig had.
Onder een aangenomen naam wendde zy
zich tot Habeneck, die haar weliswaar herkende,
doch haar incognito respecteerde. Na korten
tijd verklaarde Habeneck, dat zij zy'n onderricht
niet meer noodig bad, en nadat zij met haar
zuster Maria in alle groote steden van Frankrijk
concerten bad gegeven, keerden de beide meifjes
naar Parijs teiug. De bijval van koning Louis
Philippe opende de concertzaal van het
connervatorium voor het tweetal, dat door
Cherubini en Auber met lof werd overstroomd.
Na dit groote succes begonnen de twee zusters
haar talrijke en langdurige kunstsreizen, die
eerst in 1848 eindigden met den dood der
jongste. Langen tijd was Tereaa ontroostbaar,
en eerst in 1851 trad zij weer op te Frankfort
waar men algemeen vond, dat haar spel nog
veel geacheveerder en zielvoller was geworden.
Ala minderjarig kind had de kunstenares
gehoorzaam moeten zijn aan de dikwijls al te
economische raadgevingen van haar vader, maar
na den dood van haar zuster trad zy herhaal
delijk op voor de armen en dat wel op een
wijze, die tot dien tyd weinig of niet was
voorgekomen. Zy noodigde n.l. in Frankfort
vijfhonderd behoeftigen, kinderen, mannen
en vrouwen, uit tot een concert, waarbij
zij niet alleen alle aanwezigen in verrukking
bracht door haar heerlijk spel, maar hun ook
nog elk een halven gulden liet geven. Na het
eerste stuk vlogen de kinderen op haar toe
en legden de door haar vereerders gazonden
bloemen en kransen aan baar voeten.
In het jaar 1857 trad Teresa in het huwelijk
met den heer Parmentier, kapitein by' de genie.
Haar echtgenoot was niet alleen een uitmuntend
officier, maar opk^ een goed musicus, die het
groote talent ~ zijner begaafde vrouw naar
waarde wist te schatten. Na haar huwelijk trad
Teresa zelden meer in het publiek op, behalve
om voor de armen te spelen. Zij leeft tegen
woordig vergeten door velen, die z\j eertijds
in verrukking hee^t gebracht, in Parijs, waar
zy den 28sten Aug. haar 75sten verjaardag
vierde.
Breien als geneesmiddel, Mades. Leo
Tohtoïover kunst. Dr, iZise Neumann.
De hertog en de hertogin van Marl
borough.
Wy meenden voor goed met de breikona
afgedaan te hebben. Grootmoeder's ijverig
geklik-klik der breipennen is aanmerkelijk
verminderd door de brei-machine, waartegen
evenmin te concurreeren viel als tegen de naai
machine. Als middel tegen vinger-kramp,
spier- en zenuwpijnen, verstijving van hand
en armgewrichten wordt thans breien voor
geschreven. De nieuwerwetsohe machine krijgt
concurrenten, want het aantal vrouwen, lijdend
aan bovengenoemde kwalen is niet gering.
Ook aan haar die te kampen hebben met
zwaarmoedigheid en slapeloosheid wordt de
brei-naalden-gymnastiek aanbevolen. Het nauw
lettend toezien op het maken van mooie,
regelmatige steken, vooral, het niet laten glippen
van steken, boeit de aandacht en verdrijft
geestelijke depressie; het monotoon geluidje
der tegen elkaar klikkende breipennen werkt
slaapverwekkend.
Van harte hoop ik, buiten het brei-voorschrift
te blijven l... Helaas l in my'n heele leven
heb ik slechts n kous gebreid l Eén lange,
witte, groezelige kous, nu eens onwillig in
hoeken en gaten geslingerd, dan weer besproeid
met mijn tranen, tóch voltooid, dank zij de
ijzeren onverzettelijkheid mijner grootmoeder.
Het pendant bij het uitgerekte, viezige ding
werd nooit door mij geleverd.
De lange najaarsmantels zullen uitmunten
door eigenaardige sluiting. In plaats van
gewone knoopen, gebruikt men oude munt
stukken, gouden of zilveren, die men als
knoopen laat monteeren. Het is niet noodig
dat de muntstukken even groot zijn. Men
kan van alles door elkaar gebruiken. Vreemd
zal het zeker staan, maar mooi ? Dat zullen
wij zien.
Oorknoppen zy'n een poosje in den ban
geweest. Moderne vrouwen wilden, breken met
dit heidensch gebruik. Oorversierselen laten
zicb niet makkelijk van de baan schuiven,
maar dringen zich weer op, aan procklievende
dames. Wat de mode rul gebiedt, kunnen
bescheiden beurzen zich niet veroorloven.
Geen prullen, geen namaak, geen steenen van
geringe waarde. Wil men zich betoonen een
trouwe volgelinge van Koningin Mode, men
tooie de ooren in 't geheel niet, óf met steenen
van zeldzame waarde.
Het dragen van veel kostbare ringen blijft
up-to-date.
In Parijs had men dezen zomer een onge
kende waaier-mode willen Janceeren. Groote
en kleine waaiers met artistieke schilderingen
en borduursels zy'n by' duizenden vervaardigd.
Niet alleen dames, ook neeren zouden rond
wandelen met waaiers om zich koele lucht
toe-te-wuiven en met het mode-artikel zich
de vermoeide oogen tegen den zengendea
gloed der zonnestralen te schutten. Deze
onbarmhartig-kille en natte zomer heeft zich
krachtig verzet tegen het waaier-gebruik en
ons verplicht thuis te blijven of rond-te-kuieren
onder een druipend baldakijn.
Dr. Elise Neumann, de eerste vrouw, die
als doktores in de medicijnen aan de univer
siteit te Berlijn promoveerde, is op den. bloeien
den leeftijd van zeven-en-twintig jaar gevallen
als offer van haar wetenschappelijke onder
zoekingen. Na haar promotie in 1899, wijdde
zy zich aan elektro- chemische studieën.
Door onvoorzichtigheid, bij vergissing, door
een noodlottig toeval ? wie zal ooit de
oorzaak doorgronden? stierf deze jonge,
veelbelovende vrouw aan cyankali-vergiftiging.
Zij was een wakkere en ijverige stryderes
voor de rechten der vrouw.
«Marlborough s'en- va-t'en-gtierre ...."
Dn toutl De hertog van Marlborough gaat
op met zijne gemalin ter kroning van den braven
Eddy. De tegenwoordige hertog van Marl
borough houdt van tammer genoegens en heeft
daar een aardig duitje voor over. Kryggrumoer
en krijgsbedrijven waren de lust en bet leven
van zijn roemruchten voorvader, van wiens
daden Oudenaarde en Malplaquet getuigen.
De onkosten gemaakt door den hertog en
de hertogin van Marlborough ter gelegenheid
van de zoo angstig verbeide kroning van
Eduard VII worden geraamd op 29000pond!
Ongeveer de helft van deze som werd be
steed aan odelgesteenten in de hertogelijke
kronen en aan nieuwe zetting van oude
steenen. De rivière van diamanten, die de
hertogin op den kroningsdag om den hals
droeg, is vorstelijk en van ongekende waarde.
Deze preciosa echter werden niet nieuw aan
gekocht, want dan zou het sommetje van
20,000 pond (een pond is twaalf nederlandsche
guldens) niet toereikend zijn geweest.
De statiekoets van den hertog en de hertogin
wordt geschat op 4,000 pond. Voor elk der
paarden werd 200 pond betaald, terwijl hun
harnachement geheel van goud op 500 pond
wordt berekend
II faut que l'argent roule. Het hertogelijk
paar heeft zich mildelijk aan dit practisch
voorschrift gehouden.
CAPRICE.
Polenta (aardappelenpudding).
Benoodigdbeden: 375 gram aardappelen, 250 gram boter,
5 eieren, 100 gram ham, 50 gram
Parmezaanscbe kaas.
Bereiding: 375 giam geschilde en geraspte
aardappelen, 125 gram boter, de dooiers en
't st\jf geklopte wit van 5 eieren roert men
dooreen. Besmeer een puddingvorm goed met
boter. Leg ter halverhoogte het deeg er in en
nu een laag fijngehakte ham, die men met
een gehakt uitje eren heeft laten fruiten. Vul
den vorm verder aan met 't deeg tot een
vingerbreed onder den rand. Maak den vorm
goed dicht en kook den pudding l V2 uur lang
in water. Bij 't opdisschen strooit men er
geraspte Parmezaansche kaas op en dient men
er gebruinde boter bij.