De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 7 september pagina 5

7 september 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1315 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Bezwaren opgesomd en getoetst We staan midden in een Algemeen Kiesrechtbewegiug en wijl de aanhangers dier partij ook Vronwen-kiesreoht op hun program hebben staan, acht ik het een woordje op zijn pas hier een overzicht te doen volgen, van hetgeen er in den loop der tijden al tegen vrouwen-kieslecht is ingebracht en die bezwaren eens op den tand te voelen. Het eerste wat tegen vrouwen-kiesreeht (door de verbaasde mannenwereld werd opgeworpen, was een lichaamskracht argument: ,De man is de sterkste, hem behoort alzoo de heerschappij. Door de gebeele natuur, ziet men het beginsel van kracht zegevieren; ergo, valt er niet aan te twijfelen, of het ligt in de bedoeling, dat de man cal heerschen". Wie de macht van den sterkste een op de natuur gegrond rechtsbe ginsel beschouwt, ook van toepassing op de menschenmaatscbappij, dient eerst te verklaren, hoe dan gehandeld cal moeten worden met het percentage mannen, dat zwakker is dan vrou wen? Bestaat er soms voor hen een wetboek van recht en zeden, dat hun onderwerping voor schrijft P Maar ook: als het recht van den sterkste moet gelden, hoe dan den constitutioneelen regeeringsvorm te verdedigen P Deze toch beoogt allereerst de (maatschappelijk) zwakken, en daardoor (politiek) niet-meerekenden te schragen. Het lichaamskracht-argument is viij spoedig van de baan geraakt, ook al doordien zij, wie wie het niet aan scherpzinnigheid ontbrak, voelden, hoe de konsekwente toepassing van dit beginsel leiden moest tot het X-malen hooger stellen van een poldergast boven een man van wetenschap of gezag. In de middeneenwen mocht lichaamskracht als rechtsbeginsel gelden, thans is het anders. Daar de nieuwigheidschuwers inzagen, hoe veel zwaarder een argument woog aan de na tuur ontleend dan aan een maatschappij door menscben in elkaar gezet, begonnen zij een nieuwen oederzoekingstocbt op hetzelfde ter rein, en weldra maakten zij zich diets het «ge vonden!" te mogen uitroepen. «Wie," zoo redeneerden zij, «zal de waarde van het intellect willen ontkennen of verkleinen P Immers nie mand. Dat blijkt zelfs uit het banale gezegde: ,Wie 't weet, mag het zeggen." Welnu, de man is verstandiger dan de vrouw en tot ver standigste door de natuur bestemd, hetgeen o, a. duidelijk wordt bewezen door zijn grooter hersenwicht. «Die roep ging de wereld door en iel te menigeen aan den arbeid. Schedels na schedels werden gemeten ; hersenen na hersenen gewogen van overledenen wel te verstaan; en inderdaad kwam aan 't licht, dat die van mannen zwaarder wegen dan die van vrouwen, d. w. z. wanneer men de proportie buiten reke ning laat, want in verhouding tot grootte en gewicht zullen de vrouwen zelfs meer hersenen hebben dan de mannen. Die wegingen en metingen bleken tevens de reeks beroemde domkoppen niet weinig te verlengen. Welk reoht toch heeft Dante gehad zich naam te maken P zijn hersengewicbt was 30 gram beneden het gemiddelde. Hoe kwam G&mbetta er toe een hoofdrol te spelen in de geschie denis zijns vaderlands P hij had nog 9 gram hersenen minder dan zoo'n onnoozel wezen als de middelmaat vrouw I Het bleef niet bij en kele voorbeelden; de geschriften over dit onder werp, bewijzen het. «Wïj erkennen," zoo betuigden de geslagene», reen vergissing gemaakt te hebben, maar in den grond der zaak hebben we toch gelijk, daar 't op de hoeveelheid hersenwindingen aankomt; en die zijn er 't meest in mannenhersenen". Ook als 't volume kleiner is dan quasi behoort P Doch gewicht en windingen, ik geef ie den lief hebbers alle present en houd met de besten van ons geslacht staande, dat de vrouwen in verstand volstrekt niet voor de mannen onder doen. De vrouw heeft niet minder verstand dan de man. Verstand immers openbaart zich door: overleg, scherpzinnigheid, doorzicht, administra tief talent, enz. Bezitten de vrouwen deze eigenschappen minder dan de mannen P Wat doet menig gehuwd man als bij in geldelijke moeilijkheid is geraakt P hij raadpleegt met zijn vrouw, en dikwijls weet zij een oplossing, zonder dat de buren er zich in kannen mengen. Wie heeft zoo menigmaal den moed in den man gehouden als hij de wanhoop nabij was ? Ach, dat eens een statistiek kon opgemaakt worden der gezinnen van den rand des afgronds terug gebracht door het beleid en de scherp zinnigheid der vrouw ! Hoeveel geringer zou bet aantal mannen zijn dat naam maakte en roem verwierf, zoo zij geen vrouwen gehad hadden, die in haar rijkdom Van ijver en toe wijding met hen hadden saamgewerkt en de liefde voor hun arbeid in hen hadden levendig gehouden ! Al dit en nog meer gaat uit van de vrouw, een wezen, dat baast geen verstand zal hebben en ten bate van allen en alles reclit van meespreken dient ontzegd ! De natuur" liet de tegenstanders der gelijk stelling van man en vrouw in den steek dus elders gezocht, wat ze wei.schten te vinden. «Gelijke rechten sluit gelijke plichten in zicb. Onderscheidde dus de wet nitt tusschen man en vrouw, dan zou zij zelfs aan den dienstplicht niet ontkomen," deden zij kort daarop booren. Ja waarlijk, een onoverkomelijk btzwaar scheeij aan 't licht gebracht: vrouwen kunnen immers niet ten strijde tijgen? wis en zeker kunnen vrouwen den vijand bevechten; de geschiedenis bewijst het. Tot op heden zou de vrouw zoo goed als de man op het slagveld dienst kunnen doen als geweer- en kanonafvuurmachiae; hooge berekening komt, naar ik van bevoegden vernam, daarbij niet te pas; voor den soldaat h het «luk raak" schieten, en in 't wilde weg vuren kan zelfs de vrouw. De werkzaamheden in vredestijd zou zij dood op haar gemak kunnen verrichten, maar dit is zeker: zoodra de vrouwen de haar toekomende plaats zullen innemen, zal 't uit zijn met de gesanctioneerde menschenslachterij en haar geheelen sleep van huiveringwekk(nde ellende, want de vrouwen zijn onvoorwaardelijk tegen verdelgen met het zwaard, en krijgsroem laat ze koudl Door verkrijging van politieke rechten, zal de vrouw de haaf eigenaardige bekoorlijkheid ver liezen is een ander bezwaar. 2>al een beminlijke vrouw noodwendig die eigenschap verliezen door enkele malen in het jaar haar burgerplicht te vervullen? Maar waarom dan toch? Omdat zij er voor buitenshuis moet gaan? Bu de dok ters sturen wel de meesten onzer driekwart van den dag op straat zender dat hun daarvan een verwijt wordt gemaakt. «Kom," hoor ik me toevoegen, «ge wilt de zaak niet begrijpen. De vrouw, die politieke rechten heeft, zal zich in politieke kwesties mengen, terwijl zij niets met staatkunde te maken heeft." Ik geef onmiddellijk toe, dat de vrouwen in bet algemeen zich niet tot de politiek ge trokken voelen, 't geen wel daarin liggen za), dat zij niet ver zijn in de kunst haar woord te doen dienen tot verberging harer gedachten, maar de politiek is tot de vrouw gekomen door df zich steeds voelbaarder te mengen in haar be lastingbiljet, óf haar af te schepen met hongerloon. «Staatkundige gelijkstelling van man en vrouw zal tweedracht zaaien tusschen echtgenooten," ook dat bezwaar is te berde gebracht. Zou de kibbelbacil dan slechts door wettelijke gelijk stelling tot ontwikkeling komen P GelooVe, wie 't kan l Zij, die eens anders staatkundige over tuiging niet weten te eerbiedigen, zullen stellig de kunst van schikken en plooien in andere zaken niet verstaan. «Den vrouwen staatkundige rechten te geven zon tot niets dienen, daar zij er toch geen gebruik van zonden maken" een onderstelling, die wel berusten zal op gebrek aan politieke belangstelling bij de mannen. Als echter de vrouwen er toch geen gebruik van zouden maken, dan vervalt daarmede het be zwaar om tegenover haar rechtvaardigheid te plegen probeert 't maar. Hoe zal de wet de vrouw tot gelijke van den man mogen maken, er kunnen immers geen twee baas zijn? is een dikwijls opgeworpen vraag Dat baas zijn van twee, slaat natuurlijk op de gehuwde vrouwen, 't Is evenwel reeds zoo dik wijls gezegd; een verbazend aantal vrouwen trouwt niet. En dan: hebben niet jaar in jaar uit, twee consuls over Rome geregeerd en ging het er zooveel minder om P Zijn niet de tallooze compagnieschappen een overtuigend bewijs, dat ook in onzen tijd een tweehoofdig bestuur geen overwegend bezwaar oplevert P De tallooze com pagnieschappen, waarin het contract herhaaldelijk wordt vernieuwd bij volstrekte afwezigheid van sympathie bij de contractanten, omdat een in hun oog daarboven staand belang het wenschelijk maakt? Wat in een compagnieschap de materie uitwerkt, zou dat bij een echtpaar de kinderen niet vermogen? En dan: zijn de gelukkige huwe lijken onzer dagen niet jnist daarom gelukkig, wijl de man beter en redelijker dan de wetten de verhouding tusschen tem en zijn vrouw heeft gemaakt tot een trouwe, eerlijke compagniescbap, met verdeeling der plichten, na ernstig gemeenschappelijk overlegP Wettelijke gelijkstelling met den man, zal?de vrouw af keerig maken van de echt vrouwelijke, huiselijke bezigheden, meent men. Wat of die echt vrouwelijke huiselijke bezigheden toch wel zijn P Naaien en koken P Maar hoeveel wordt er niet door mannen genaaid en gekookt P Mannen hanteeren de naald en koken, zoodra er meer dan horjgerloon mee te verdienen valt. Of wie borduren de uniformen P Kleedingstukken hoog genoeg in prijs dan dat er een bevredigend werkloon op over kan schieten; en wie bereiden de schotels, waarvoor ?10, of meer, mag berekend worden P Zullen dus, daar de mannen naaien en koken, de vrouwen niet wat aan politieke tinnegieterij mogen doen p waag ik te vragen, op hoop, dat men er geen scherts in zal zien, want voor scherts is deze zaak te ernstig. Goed beschouwd toch beweert men niet meer of minder, dan dat de huiselijkheid ten gronde zal gaan door inwil liging van de eiscben der vrouwen. Van harte hoop ik, dat men de gegrondheid van dit ver moeden zal kunnen bewijzen, daar ik zoo heel, heel veel met de huiselijkheid op heb. Zal huiselijkheid kunnen verdwijnen, dan moet er in ieder geval huiselijkheid wezen, terwijl er wel eens twijfel in mij is gerezen, of de hoe veelheid huiselijkheid in onze maatschappij, in groote gemeenten allereerst, bijzonder omvang rijk mag heeten. Is er werkelijke huiselijkheid, en kan zij er met mogelijkheid wezen voor de tienduizenden arbeidersgezinnen, zoo in de steden als op het land P Is er daar sprake van gezellig samenzijn? Bestaat er in de week, na misschien wel een 14 urige dagtaak, een andere begeerte dan een uur of wat ongestoord slapen, hoe ellendig_ ook de ligging, na zoo snel mogelijk een karig maal te hebben verorberd? En eischt ge zellig samenzijn niet meer licht en betere voedinp, dan in de meeste arbeiderswoningen ook des Zondags te vinden is? daarenboven:gezellig samenzijn behoort tot de categorie van het: al doende leert men, en daartoe ontbreekt den arbeiders de gelegenheid. Is er veel huiselijkheid te vinden in de krin gen van geld; bij menschen. waar de heer des buizes een kamer heeft om zijn vrienden te ont vangen, en mevrouw een goed deel van den dag doorbrengt in haar boudoir? Eehtgenooten, voor wie de winter een aaneenschakeling van uitgangen vormt, en door wie de zomer al reizende of met een huis vol loges wordt door gebracht? Ouders, die hun kinderen door den regel slechts op bepaalde tijden zien, en blijk baar tegenover hen geen andere verplichting kennen, dan ze de weelde te geven, die aan hun 4and zal passen en later onderwijzers boven dien. Valt daar veel huiselijkheid ten gronde te richten? Alzoo bezit de middenstand waarschijnlijk het geheim der huiselijkheid. Best mogelijk; maar dan is 't blijkbaar een huiselijkheid, waaraan allermeest buitenshuis hulde en eer wordt ge bracht. Hoe aniers te verklaren het steeds toe nemend aantal publieke vermakelijkheden? Driukgelegenhedeu rijzen als paddestoelen uit, den grond op en maken al zaken, voordat zij den bezoekers iets gemakkelijkers en smaakvollere bieden, dan een bierton als zitplaats en een bierton als tafel op een stoffige straat aan een vunzig riekende gracht, 't Is zeker uit den grooten omvang der huiselijkheid te verklaren, dat ook de vrouwen tegenwoordig niets liever doen dan in haar «vrijen tijd" haar «?huis" ontvluchten? Maar wat beteekent dit alles eigenlijk? Tracht ik te betoogen, dat er in 't geheel geen huise lijkheid te vinden is? Dit zij verre. Ik geloof vast en zeker, dat huiselijkheid voorkomt, zelfs daar waar de omstandigheden haar bestaan schier onoverkomelijke hinderpalen in den weg leggen; waar ik geloof even zeker, dat ze slechts hier en daar zich voordoet, lang niet algemeen, zoodat er vrij wat minder huiselijkheid te vernie tigen valt dan aan te kweeken. En 't is dan ook juist vanwege het hoog stellen der huise lijkheid, dat ik den vrouwen toeroep: «-dringt toch aan op de erkenning van uw volledig mensch-zijn; niet slechts het geluk van uzelf en uwer zusteren, maar dat der geheele maat schappij staat op het spel," eu ik tot de man nen zeg: «onthoudt den vrouwen niet, wat haar billijkerwijze toekomt; uw eigenbelang eischt het en dat der samenleving tevens." Den Haag, l Sept. '02. ELISE A. HAIÖHTON. Op weg naar Transvaal. Een boek voor meisjes, door J. DE MEESTKE. Amster dam, C. A. J. van Dishoeck. 't Was reeds vele weken in mijn bezit, het in keurig rein-witten band gevatte boek met de gouden letters op den omslag, een zoo snoeperig geheel dat ik er niet zoo gemakkelijk toe kwam met den inhoud kennis te maken. Het mee op reis te nemen zou toch eenvoudig «zonde" z\jn geweest van het teer-mooie ge waad waarin de uitgever dit geesteskind ge stoken heeft. Maar eindelijk kon ik er ? me rustig mee bezighouden, en ik las, na even een verwon derden blik op de plaatjes te hebben geworpen, die mij al dadelijk toeschenen te foei-leelyk voor zulk een nette uitgave, nog wel een boek voor meifjes, wier oogen nog moeten leeren kiezen wat haar gevoel voor het schoone en goede bevredigt en wat dit niet doet. Of hoopte de maker der illustraties dat' de jongelui door die afschuwelijke afbeeldingen zijner fantasie zullen worden opgewekt, aan de kritiek te gaan doen, met een echt meisjesachtig: »ajakkes!" ? Nu, dan hoop ik het hem wenschen. De eerste 30 bladzijden bevredigden my niet. Ik vond al die mededeelingen, daarin vervat, geen opwekkende lectuur voor een jong meisje; de schildering dier tante, mevrouw Van Wal, is en blijft trouwens tot het einde toe zoo ijselijk schril, en die mededeeling die herhaald wordt dat het echtpaar Van Wal geen eigen kinderen had en dat deze tante bovendien de tweede vrouw van den langen mageren, baardeloozen, nooit la«henden (?) notaris was, alsof deze beide feiten verklaarden waarom zij beiden zoo weinig tact hadden om met een paar ouderlooze kinderen om te gaan, neen, z\j wou me in 't minst niet bevallen, altoos als ik daarbij dacht aan opbouwende lectuur voor de jeugd die zoo gemakkelijk conclusies trekt. Tante Jo is gelukkig eene vrijwat prettiger verschijning, 't Was zeker te betreuren dat door den dood van dien dorpsburgemeester een familieleven verbroken werd dat door tante Jo's tegenwoordigheid als plaatsvervangster bij de moederlooze kleinen en de huishouding, zoo in alle opzichten goed was geweest voor vader en kinderen beide. Wel had Groo'ma tante Jo's hulp ook hard noodig, maar de heerlijkheid van het buitenleven, waarbij kleine Jo en haar broer'j a zich koesterden in bet zonnetje van tante Jo's overgroote liefde, is daarmede voor de 7 en 5 jarige kleinen een nooit terugkeerend, voor immer gesloten paradijs: bet ouderlijk thuis is nu weg. Al voortlezende kreeg ik zoo'n gevoel alsof ik het liever met Piet te doen zou hebben als met die Jo. Tante Van Wal had geen ge makkelijke taak met dat kind, dat op blz. 4, bleek en koud by de beschuldiging dat ze gejokt heeft, met fierheid betuigt, dat z\j nooit jokt en als tante haar tot straf op de lei wil laten schrijven (echt opvoedend 100 maal achtereen]): ik mag niet jokken honderd maal de verzekering herhaalt: ik heb nog nooit gejokt... Het tooneel dat volgt op blz. 5 en 6 is al zeer onverkwikkelijk. Bleef het daar dan nog maar by I De slaapwandelende Jo lykt me ook heelemaal geen prettige huisgenoot. Jo's onverzettelijkheid en koppigheid doen haar meer lijden als 't behoefde, zelfs by een echtpaar als deze lange, magere, bang van z'n vrouw zijnde heer notaris en z'n forsche, ongemanierde echtgenoote, die alleen op blz. 34 v. o. en 35 v. o. onze symphatie ten volle had, toen zy de dwaze menschen, die Jo en Piet op pruimen op brandewijn tracteerden, zoodat deze »op weg naar huis moeite hadden netjes te loopen", in een briefje schreef, »iat de kinderen nooit weer mochten komen, indien ze nog eens op «sterken drank" onthaald werden". Twijfelt de schrijver er heusch aan of brandewijn, op pruimen gegoten, alcohol bevat ? Zooals ik zei, de eerste 30 bladzijden be vredigden me alles behalve. Toen werd het beter en we begrepen den breeden opzet waarop nog veel boeiends volgt, om de lezereseen te laten zien, hoe de vijftienjarige Jo geprikkeld wordt door den omgang met mecscben die in den. Transvaal- oorlog opgaan en den indruk maken alsof daaraan te gaan deelnemen of al thans de Boeren te gaan helpen op alle wijzen, eigenlijk het levensdoel van jorg en oud moet zijn, hoe het toch al zoo overspannen hoofdje daardoor op hol moest slaan, 't Is waar: tante Jo'g huwelijk met den dokter te Apeldoorn hij wien zy als huishoudster is komen wonen na Groo'ma's dood, doet nichtje's narjverig en jaloersch gemoed (jaloersch op de kinderen van dien dokter nota bene!) tot berstens toe vol worden en overloopen, maar de oorzaak van haar besluit, om als verpleegster naar de Boeren te gaan en Piet mee te nemen om hem tegen de Engelschen te laten vechten, die oor zaak ligt elders: Meneer Dehn heeft er de meeste schuld aan en we hopen dat andere menseren van dezelfde geestdrift zonder na denken dit boek zullen lezen om er iets uit te leeren. Jo's stryd om goed toegerust met haar broertje er tusschen uit te knijpen, eerst naar Brutsel waar het Gezandschapze dan wel verder helpen zal naar TransvaaJ, het veld van hare heelende, Pitt's vermoordende werkzaamheid (waarin die goedhartige Piet bitter weinig lust heeft) is goed geteekend. Bepaald amusant is de besehrijvirg van 't geen broer en zuster beide, elk op zich zelf, onont beerlijk hebben geacht op den verren tocht (blz 83 en 84). De gesprekken met ongewenscht spraakzame medereizigers zy'n goed weerge geven, de gewaarwordingen van beide vluchte lingen, van eik weer zoo geheel anders, bizonder by' de karakters passend geschetst. Een oogenblik houden we ons hart vast, als (blz. 99) de Bruagelsche koetsier het tegen Jo's eigendunkelijke opvattii g omtrent een »khoet" hotel moet opge ven en z'n afscheid krijgt. Maar 't gaat nog al kon 't beter en had ik medelijden met den armen jongen die met den besten wil de opgedischte spijzen niet eten en d;üir, boven in die akelige omgeving, ook niet slapen kon, al was hu ook nog zoo *af" van den verrea tocht naar Traüsvaal! De ontmoeting met het jonge heertje dat bij afwezigheid van «Monsieur Leyds" de jongelui den volgenden morgen te woord staat, is allergezelligst beschreven. We kunnen ons zoo de verlegenheid van dat jonge mensen voor stellen, dat beleefd genoeg ia om het jonge meisje niet uit te lachen en ook wel een beetje medelijden heeft met hare naïviteit, die denkt dat «het Gezantschap, de Transvaal" wel alle reiskosten en verdere zorgen voor zijn rekening nemen zal, dat geen idee van legi timatiepapieren heeft en by het noemen van het woord «Holiandsche Consul" een pijnlijk gezicht trekt omdat zy dan alweer met een «landgenoot" en niet met een Transvaler te doen kr\jgt. En nu komt meneer Van Kortrijck, de flinke, gulle, prettige, welmeenende Belg op het too neel. 't Is bepaald een genot om met hem en zijne even verstandige, degelijke gade kennis te maken. Het wederzien van de door de kinderen vroeger zoo aangebeden tante in dat huis van den edelman (hoe dat gebeurt, is eene verrasrirjg evengoed, voor de lezeressen voor wie dit boek geschreven werd als voor Jo en Piet) is sober en toch innig-gevoeld geschetst. Maar... ik haal niet meer aan, doch hoop dat wie Op weg naar Transvaal zal lezen, ten slotte het boek bevredigd zal wegleggen, om niet lang te wachten met de herlezing, al is het dan met het voorbestaan van alles wat minder sym pathiek is, vooral de vreeselijk leely'ke illus traties die bij een herdruk zeker zullen ver wijderd worden, althans dat is te hopen. Leeuwarden, G. C. STELLINGWERF 7 Augustua 1902. JENTINK. Teraa liiaoollo. Slechts weinig meer dan twintig jaren heeft de geniale violiste Teresa Milanollo haar tijdgenooten verrukt en betooverd door haar heerlijke muziek, en van degenen, die in het jaar 1842 te Frankfort het debuut van baar en haar jongere zuster Maria hebben bijge woond, zullen misschien nog slechts weinigen in leven zijn. Henriette Sonntag, ja zelfs de groote Paganini, waren met niet minder spanning ver wacht geworden dan deze twee jonge kinderen, die reeds bij hun eerste optreden stormender hand alle harten veroverden door de onge venaarde naïveteit van hun optreden, welke zelfs den meest onomkoopbaran criticus ont wapende. Tegelijkertijd echter bevredigde haar spel zelfs de strengste kunstkenners, zoodat Guhr, de toenmalige directeur van het stede lijk orkest, aan zijn vriend, den vioolvirtuoos Spohr, schreef: «Mijne beste Spohr, ik raad je aan, bg ontvangst van dezen brief dadelijk je viool stuk te slaan, want dat zal je zonder twijfel tóch doen, zoodra je de kleine Milanollo's hebt hooren spelen. Deze kinderen kunnen zich gerust laten hooren naast de eerste meesters, ja, »men" waagt het zelfs hen dadelijk na Paganini te noemen." Teresa en Maria, die vier jaar met elkaar in leeftijd verechilden, waren de kinderen van een armen schrijnwerker uit Savigliano by Turijn. Eens toen Milanollo met zy'n vier jarig dochtertje in de kerk was geweest, waar een nieuwe mis met een vioolsolo was uitge voerd, vroeg hij aan het kind: Heb je vlijtig gebeden, kindlief?" ?Neen vader", zeide de kleine Teresa, »ik heb al maar door naar de viool geluisterd en heelemaal niet gebeden. Geef mij als 't u blieft ook een viool en laat my' learen vioolspelen." Het kleine ding herhaalde dit verzoek zoo dikwy'ls en zoo dringend, dat Milanollo ein delijk toegaf en haar les liet geven door een zekeren Giovanni Ferrero, die later werd vervangen door twee Turijnsche violisten Gebbaro en Mori. Nog vóór haar zevenden. ver jaardag trad Teresa met succes in bet publiek op. Later kreeg zij door tusschenkomst van een kunstkenner uit Marseille in Parijs onder richt van den beroemden violist Lafont, die verrukt was over de kleine Italiaansche en haar in alle opzichten van dienst was. Na een reeks van kunstreizen door België, Holland, Pruisen en Engeland, kwam Teresa tot het bewustzijn, dat zy om den hoogsten trap der kunst te bereiken nog eenige lessen van een ervaren meester noodig had. Onder een aangenomen naam wendde zy zich tot Habeneck, die haar weliswaar herkende, doch haar incognito respecteerde. Na korten tijd verklaarde Habeneck, dat zij zy'n onderricht niet meer noodig bad, en nadat zij met haar zuster Maria in alle groote steden van Frankrijk concerten bad gegeven, keerden de beide meifjes naar Parijs teiug. De bijval van koning Louis Philippe opende de concertzaal van het connervatorium voor het tweetal, dat door Cherubini en Auber met lof werd overstroomd. Na dit groote succes begonnen de twee zusters haar talrijke en langdurige kunstsreizen, die eerst in 1848 eindigden met den dood der jongste. Langen tijd was Tereaa ontroostbaar, en eerst in 1851 trad zij weer op te Frankfort waar men algemeen vond, dat haar spel nog veel geacheveerder en zielvoller was geworden. Ala minderjarig kind had de kunstenares gehoorzaam moeten zijn aan de dikwijls al te economische raadgevingen van haar vader, maar na den dood van haar zuster trad zy herhaal delijk op voor de armen en dat wel op een wijze, die tot dien tyd weinig of niet was voorgekomen. Zy noodigde n.l. in Frankfort vijfhonderd behoeftigen, kinderen, mannen en vrouwen, uit tot een concert, waarbij zij niet alleen alle aanwezigen in verrukking bracht door haar heerlijk spel, maar hun ook nog elk een halven gulden liet geven. Na het eerste stuk vlogen de kinderen op haar toe en legden de door haar vereerders gazonden bloemen en kransen aan baar voeten. In het jaar 1857 trad Teresa in het huwelijk met den heer Parmentier, kapitein by' de genie. Haar echtgenoot was niet alleen een uitmuntend officier, maar opk^ een goed musicus, die het groote talent ~ zijner begaafde vrouw naar waarde wist te schatten. Na haar huwelijk trad Teresa zelden meer in het publiek op, behalve om voor de armen te spelen. Zij leeft tegen woordig vergeten door velen, die z\j eertijds in verrukking hee^t gebracht, in Parijs, waar zy den 28sten Aug. haar 75sten verjaardag vierde. Breien als geneesmiddel, Mades. Leo Tohtoïover kunst. Dr, iZise Neumann. De hertog en de hertogin van Marl borough. Wy meenden voor goed met de breikona afgedaan te hebben. Grootmoeder's ijverig geklik-klik der breipennen is aanmerkelijk verminderd door de brei-machine, waartegen evenmin te concurreeren viel als tegen de naai machine. Als middel tegen vinger-kramp, spier- en zenuwpijnen, verstijving van hand en armgewrichten wordt thans breien voor geschreven. De nieuwerwetsohe machine krijgt concurrenten, want het aantal vrouwen, lijdend aan bovengenoemde kwalen is niet gering. Ook aan haar die te kampen hebben met zwaarmoedigheid en slapeloosheid wordt de brei-naalden-gymnastiek aanbevolen. Het nauw lettend toezien op het maken van mooie, regelmatige steken, vooral, het niet laten glippen van steken, boeit de aandacht en verdrijft geestelijke depressie; het monotoon geluidje der tegen elkaar klikkende breipennen werkt slaapverwekkend. Van harte hoop ik, buiten het brei-voorschrift te blijven l... Helaas l in my'n heele leven heb ik slechts n kous gebreid l Eén lange, witte, groezelige kous, nu eens onwillig in hoeken en gaten geslingerd, dan weer besproeid met mijn tranen, tóch voltooid, dank zij de ijzeren onverzettelijkheid mijner grootmoeder. Het pendant bij het uitgerekte, viezige ding werd nooit door mij geleverd. De lange najaarsmantels zullen uitmunten door eigenaardige sluiting. In plaats van gewone knoopen, gebruikt men oude munt stukken, gouden of zilveren, die men als knoopen laat monteeren. Het is niet noodig dat de muntstukken even groot zijn. Men kan van alles door elkaar gebruiken. Vreemd zal het zeker staan, maar mooi ? Dat zullen wij zien. Oorknoppen zy'n een poosje in den ban geweest. Moderne vrouwen wilden, breken met dit heidensch gebruik. Oorversierselen laten zicb niet makkelijk van de baan schuiven, maar dringen zich weer op, aan procklievende dames. Wat de mode rul gebiedt, kunnen bescheiden beurzen zich niet veroorloven. Geen prullen, geen namaak, geen steenen van geringe waarde. Wil men zich betoonen een trouwe volgelinge van Koningin Mode, men tooie de ooren in 't geheel niet, óf met steenen van zeldzame waarde. Het dragen van veel kostbare ringen blijft up-to-date. In Parijs had men dezen zomer een onge kende waaier-mode willen Janceeren. Groote en kleine waaiers met artistieke schilderingen en borduursels zy'n by' duizenden vervaardigd. Niet alleen dames, ook neeren zouden rond wandelen met waaiers om zich koele lucht toe-te-wuiven en met het mode-artikel zich de vermoeide oogen tegen den zengendea gloed der zonnestralen te schutten. Deze onbarmhartig-kille en natte zomer heeft zich krachtig verzet tegen het waaier-gebruik en ons verplicht thuis te blijven of rond-te-kuieren onder een druipend baldakijn. Dr. Elise Neumann, de eerste vrouw, die als doktores in de medicijnen aan de univer siteit te Berlijn promoveerde, is op den. bloeien den leeftijd van zeven-en-twintig jaar gevallen als offer van haar wetenschappelijke onder zoekingen. Na haar promotie in 1899, wijdde zy zich aan elektro- chemische studieën. Door onvoorzichtigheid, bij vergissing, door een noodlottig toeval ? wie zal ooit de oorzaak doorgronden? stierf deze jonge, veelbelovende vrouw aan cyankali-vergiftiging. Zij was een wakkere en ijverige stryderes voor de rechten der vrouw. «Marlborough s'en- va-t'en-gtierre ...." Dn toutl De hertog van Marlborough gaat op met zijne gemalin ter kroning van den braven Eddy. De tegenwoordige hertog van Marl borough houdt van tammer genoegens en heeft daar een aardig duitje voor over. Kryggrumoer en krijgsbedrijven waren de lust en bet leven van zijn roemruchten voorvader, van wiens daden Oudenaarde en Malplaquet getuigen. De onkosten gemaakt door den hertog en de hertogin van Marlborough ter gelegenheid van de zoo angstig verbeide kroning van Eduard VII worden geraamd op 29000pond! Ongeveer de helft van deze som werd be steed aan odelgesteenten in de hertogelijke kronen en aan nieuwe zetting van oude steenen. De rivière van diamanten, die de hertogin op den kroningsdag om den hals droeg, is vorstelijk en van ongekende waarde. Deze preciosa echter werden niet nieuw aan gekocht, want dan zou het sommetje van 20,000 pond (een pond is twaalf nederlandsche guldens) niet toereikend zijn geweest. De statiekoets van den hertog en de hertogin wordt geschat op 4,000 pond. Voor elk der paarden werd 200 pond betaald, terwijl hun harnachement geheel van goud op 500 pond wordt berekend II faut que l'argent roule. Het hertogelijk paar heeft zich mildelijk aan dit practisch voorschrift gehouden. CAPRICE. Polenta (aardappelenpudding). Benoodigdbeden: 375 gram aardappelen, 250 gram boter, 5 eieren, 100 gram ham, 50 gram Parmezaanscbe kaas. Bereiding: 375 giam geschilde en geraspte aardappelen, 125 gram boter, de dooiers en 't st\jf geklopte wit van 5 eieren roert men dooreen. Besmeer een puddingvorm goed met boter. Leg ter halverhoogte het deeg er in en nu een laag fijngehakte ham, die men met een gehakt uitje eren heeft laten fruiten. Vul den vorm verder aan met 't deeg tot een vingerbreed onder den rand. Maak den vorm goed dicht en kook den pudding l V2 uur lang in water. Bij 't opdisschen strooit men er geraspte Parmezaansche kaas op en dient men er gebruinde boter bij.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl