Historisch Archief 1877-1940
l t
Né. 1316
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEE
NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerenffracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, ir. p. pust f 1.05
Voor Indiëper jaar , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , .121/»
Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het GrtnJ C»fé, te Parij».
Zondag 14 September,
Adverlentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f O.iO
Hedaines per regel , 0.40
A-ouohceg uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUÜOLK MOSSB te Keulen en dool alle filialen dezer firma.
I N H O U Ut
VAN TEBBE EN VAN NABIJ: Woorden en
daden. -f- Jhr. mr. Titus Anthony Jacob van
Asch van Wijck, (met portret), door H. de Wilde.
Het verarmen van den Javaan, door P. C C.
Hansen Jr. Gerritsen's verklaring. Hoofd
momenten «it den gemeenteraad, IX, door Secana.
SOCIiLE AANGELEGENHEDEN: Honderd jaren
fabriekswetgeving, door S. WETENSCHAP:
Budolf Virchow t. (met portret), door E. D. P., I.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad,
door Ant. Averkamp. De Architectuur in hare
hoofd-tijdperken, door Henri Evers en De Architect
onder redactie van het Genooschap Architectara
et Amicitia, beoordeeld door v. d. P. Van de
Passielooze Lelie, door Frederik van Eeden, beoor
deeld door J. K. Kensbarg. De doornenweg van
een Russisch dichter. Eene brochure van
Toletoï. FEUILLETON: Kiysta. Poolsche
novelle, van Maria Konopnicka. Naar het Duitsch,
door M. v. O. RECLAMES. VOOR DAMES:
Gewoue vrouwen, door M. K. Artsen der
«iel, door F. J. van Uildriks. Allerlei, door
Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OEOONOMI90HE KRONIEK, door D. Stigter.
SCHETSJES : De schriftkundige. Naar het Duitsch
Tan Wilhelm Meyer Förster. INGEZONDEN.
ADVERTENTIEN.
Woorden en daden.
De »Generaals" zijn in Amsterdam ont
vangen, gelijk te verwachten was, met
de warmste sympathie.
De dagbladen hebben in "t breede er
verslagen van gegeven onnoodig die te
herhalen of aan te vullen.
Slechts op n punt wenschen wij, naar
aanleiding daarvan, te wijzen.
Wat zijn wij Hollanders toch een volk
van taaie redevoeringen, van preken en
sermoen.
Och Heere, wat een stroom van woorden
in die .Nieuwe Kerk, voor menschen, die
geen tien zinnen noodig hadden om te
begrijpen wat er in ons omging. Wat een
herhaling van oude banale gezegden; hoe
zeldzaam afgewisseld door een pittig woord,
dat hen het hart kon roeren.
Maar 't ergste van alles, d ie deftige
klinkklank van Prof. de Louter! Hoe kaneen
mensen, op zulk een oogenblik, zoo saai
en zoo taai zijn?
Mijn Heme!, zoo zou men willen uitroepen,
uit welk eoort van stof van gevoel en
gemoed heeft Oaze Lieve Heer toch
zoo'n hooggeleerde samengesteld? Zit er
dan in de geheele ziel van zulk een
«woordraachine" geen enkel vonbje, dat, zij 't
?dan ook maar even, mocht lichten door
die stampvolle kerk!
Daar zijn dan die drie helden aanwezig
?die de gansche wereld verbaasd hebben
?door hun pbysieken en zedelijken moed
en die den naam van Holland, als het
land huneer afkomst, met den glans hunner
?daden hebben bedeeld, als waren wij zelven
opnieuw de dragers van al de deugden
onzfcr vaderen uit het glorie-tijdperk, dat
men gelukkig nóg niet vergeten heeft. En
daar komt De Louter zoowaar, na aller
lei praatjes van niets, als wist hij geen
raad om dan toch iets te zeggen dut ..op
een beteekenisvol woordje geleek, W,
vertellen, wat wij Nederlanders wel voor
Vrijstaat en Transvaal hebben gedaan!
Geloof intusschen wat men u weieens ia de
oorea blaast niet, dat uwe Hollaudsehe vrien
den het bij woorden hebben gelaten.
»Neder!and heeft meer gedaan. Te kleinen te
zwak om openlijk als uw bondgenoot op te tre
den heeft bet nooit geaarzeld zijn liefde en be
wondering ondubbelzinnig en aanhoudend uit te
spreken, tüer vond de sympathie van gansch
Europa baar middelpunt en brandpunt.
Neerlanfl's Koningin heeft niet geschroomd op raad
harer Regecring in 1900, een arer oorlogsschepen
beschikbaar te stellen om uwen grijzen
StaatspresideLt veilig en wel over den Oceaan te bege
leiden naar het bevriende land, waar tienduizen
den hem met epen armen ontvingen. Het
Nederlandsche volk heeft niet slechts in de dagen
van uwen voorspoed aanzienlijke kapitalen ter
beschikking gegield tot ontwikkeling van rijke
hulpbronnen van uw land, doch ook ondanks de
2 «rare verliezen door den oorlog geleden, belang
rijke sommen verzameld tot leniging uwer ram
pen en verlichting uwer nooden.
«Blijkens eene nauwkeurige berekening door
mij, uit pas verschenen tfficieele beschrijvingen
afgeleid, klimt het t< taal bedrag van ontvangst
der verschillende vereeniginger, die met elkaar
wedijveren, om u bij te staan, tot ver boven de
2 millioen gulden, waarvan ongeveer drie kwart
de N. Z. A. V. alken stortte. Voeg dairbij
de aanzienlijke giften aan het Roode Kruip, aan
vele vereeniginger, die geen opgave deden, of
nog niet gereed ZIJD, aan en door particulieren
overgemaakt, en gij zult erkennen dat de warme
wootden door klinkende d»den zijn gevolgd.
Wat meer zegt, Nederland heeft velen naar
verhouding meer dan eenig ander land ter we
reld van zijne jonge en wakkere zonen, onder
wie meer dan een dtor buitengewone gaven uit
munten, afgestaan aan de zaak van uw lai d ei
uw volk. Menigeen heeft bezwaren en ontberin
gpn met u gedeeld, j», leven en gezondheid ge
offerd, aan de zaak van nationaliteit en rectit
vaardigde d, welke o t s verbindt.
»Heeft het N dtrlaidsehe volk dus iiderdaa<
bijgedragen tot behoud van uw volksbestaan t u
t>t hulp in dt n nood, het is thans nietmir.de)
dan gij, generaals, over den uitslag van den
strijd bedroefd. Het Irenrt om uw leed, al
om eigen leed, en rraagt zich moedfloos af, wa'
te doen. Van n wacht bet antwoord. Is i)
uwen geest in overleg met UT bi proefde Raads
lieden een plan gerijpt o ai, ocdauks uwe
onderv. erping aan het Britsche geza* en mi t inacht
neming d*r overeengekomen voorwaarden, uwe
natiotaliteit te handhaven en fe verh' Sm
Nederland zal ook ra de tillooze bijdragen,
reeds gegeven, wedercm bereil zijn den sti
ff;lijken en zedelijken steun te verleener, dien gij
behoeft.
»Oader deze redelijke voorwaarden nochtans,
dat het gegronde hoop mag koesteren dat zijne
giften zullen strekken tot bereikirg van het be
oogde doel: oph(fL-n der zwaar gttrtffcjn Afri
kaner Nationaliteit, m. a. w. handhaving en
verbreiding der Hollandsche taa1, van het
Ho!landsche onderwijs, van den Hollandschen
S'atenbijbel. Geen Hollandsche hulp aan Eagelsche
belangen of Britsche po l hit k. Het is bekend,
dat enkele gelukkig zeer enkele
bezendingen van sttffelijki goederen naar de
vr.uwenkauipen tunne bestemming niet bereikt hebben
en in verkeerde banden verdwaald zijn. Dit ge
vaar zou thans wel eens grooter kunnen worden,
indien men niet weet, langs welke we2;en het
doel kan vi orden bereikt en welke hinderpalen
daarbij moeten worden voorzien en overwoanen.
«Gelukt.het u, hieromtrent een aannemelijk en
uitvoerbaar plan te ontwerpen, dan zal niet
slechts Nederland, maar half Earopa u steunen.
En waartoe moest nu deze blameerende
grootspraak anders dienst doen, dan om
de laksheid, het gebrek aan activiteit der
Ned. ZuidAfr. Ver. te bedekken?
Als de heer de Louter eens verteld had
hoe veel van de twee millioen, niet door
de Zu;d-Afr. Ver. gestort, maar door haar
werken bijeengebracht was; wat zou het
cijfer dan wel wezen ?
Wat beteekende op dit moment, de
verzekering, dat de N. Z. A. V. op een
plannetje van de Zuid-Afrikaanders wachtte
om weder iets te doen?
Had de heer Louter zijn breedsprakige
speech niet tot een tiende deel kunnen
bekorten, als hij daar waar het zoo
paste had kunnen mededeelen! wij,
generaals, weten zeer goed waarvoor u
geld zult coodig hebben; voor armen, voor
vrouwen, voor kinderen, voor scholen, voor
onderwijzers, voor aankoop van
b.noodigdheden van allerlei aard en daar
wij u, op grond van uw hooge vaderlands
liefde, in zooveel opoffering getoond, vol
komen vertrouwen, hebben wij al vast in
geheel Nederland onze organisatie in wer
king gesteld, en kunnen u thans reeds een
paar ton aanbieden, terwijl wij bezig zijn
ook in 't buitenland de samenwerking te
zoeken voor een Europeesche en
Amerikaansche inzameling ten behoeve onzer
uitgemergelde stamgenooten ; rekent op
ons, generaals, wij zijn de Ned. Zuid-Afr,
Vereeniging, die heel iets anders u wil
geven dan wowden want van daden
zijn wij thuis.
Maar ziet 't tegendeel is 't geval.
De Louter heeft, zooveel maanden na het
sluiten van den vrede, alleen woorden,
woorden, woorden ... hij deed met zijn Ver
eeniging niets; bij heeft, behalve 't restanije
van vroeger, qwn, 'Cent. En dat moet de
prof. nu excuseeren met die hoog wij ze
waarschuwing in de Nieuwe Kerk: hoort
eerr-, wij geven niet opnieuw, als wij niet
zeker weten, dat van ons geldje geen
stuiver aan een Engelscliman komt, en
't dus alles is voor de H llandsche taal,
den Statenbijbel en de Hollandsche school.
Nietwaar, wat een berekenende man zoo'n
Hollandsche filantroop tóch is... als hij
vergeten heeft onder de veelheid zijner
woorden aan daden te denken!
Ned. Zuid-Afr. V. waar blijft gij,
hebben wij reeds gevraagd. Immers
wel openden uit ongeduld reeds enkele
bladen een inschrijving. Wat ons betreft,
wij meenen, dat die bladen beter zouden
gedaan hebben met de Zuid-Afr. V, door
herhaald schrijven gelijk ook wij deden
tot haar plicht te roepen. De inzame
ling zal zij niet in kleine inzamelingetjes
verloopen behoort n te zijn; in
't groot, goed georganiseerd, over 't geheele
land op gelijke wijs zoo alleen komt
men tot goede resultaten.
Nu echter ook aan de overige bladen
de .diepe zin van de Louters gespeech
wel niet ontgaan zal zijn, durven wij
hopen, dat er toch eindelijk door de
pers op een krachtig optreden van de
Z. Afr. V. met ons zal worden aange
drongen. Er zijn nu woorden genoeg ge
weest, het getreuzel of het niets doen heeft
reeds veel te Jang geduurd deftige
praters... komt t-, t daden !!
f Jhr. Mr. Titus Anthony Jacob
van Asch. van Wflck.
Het smartelijk lijden en het heengaan
van den Minieter van Koloniën herinne
ren onwillekeurig aan ?'et tragisch einde
van het leven van den Minister van Oor
log uit het kabinet Kappeyne.
Eindelijk was De Roo van Alderwerelt
er in geslaagd van de groene banken in
de Tweede Kamer naar de
Regeeringstafel te verhuizen. Het doel van zijn jaren
lang streven had hij bereikt. Zoovele
Ministers was het leven door zijn scherpe
critiek zuur gemaakt; thans was hij zelf
belast met de portefeuille van Oorlog.
Men had groote verwachtingen van hem
helaas, hij werd ziek, ernstig ziek log
voor hi] iets tot stand had kunnen bren
gen. En het eind was de dood.
Een gelijk lot wedervoer Van Asch van
Wijck. liet was vtx>r nitsinaud een ge
heim, dat diens eerzucht zich uitstrekte
naar het Ministerschap. Het scheen iets
onbereikbaars voor een man als hij, trouw
wapenbroeder van dr. Kuyper. Ook nog
wel om andere redenen. Tosh slaagde hij.
Hoe gelukkig gevoelde hij zich, met wat
blijden trots zwol zijrr hart, toen hem einde
lijk de vrucht van een jaren langen noesten
arbeid was ten deel gevallen. En zie
tenauwernood had hij op het Piein zijn
j intrek genomen, brandende van ijver om
aan eenige gewenschte1 maatregelen en
hervormingen zijn naam te verbinden, toen
de doodelijke ziekte, die zijn toch niet zeer
sterke physieke krachten langzaam maar
zeker sloopte, hem overviel, hem niet los
liet en hem overal vervolgde. Wel poogde
hij, door zijn geestkracht en door zijn harts
tocht om te werken, zich er over heen te
zetten; hij worstelde tegen de ziekte met
al de kracht waarover zijn bewonderens
waardig werkzame aard beschikte. Met
opgewektheid verdedigde hij zijn eerste
Indische begrooting, zoodat alle partijen
in de kamer, zoodat zelfs Van Kol, als
om strijd zich beijverden om hem hulde
te brengen voor de wakkere wijze, waarop
hij alle sprekers wist te woord te staan
en toonde zijn begrooting van stukje tot
stukje te kennen.
Vele jaren heb ik het-voorrecht gehad
met den overledene te mogen samenwer
ken. Ik kende hem en wist tijdens de
behandeling van zijn eerste begrooting, die
helaas ook zijn laatste zou zijn, dat zijn
krachten waren ondermijnd, dat hij meer
van zijn lichaam vergde dan het kon weer
staan. H*4 bleek al spoedig, toen in de
dagen tusschen Kerstmis en Nieuwjaar de
begrooting in de E°rste Karaer moest wor
den behandeld. Trouwens van de Putte
helaas, ook deze bekende figuur be
hoort reeds tot de geschiedenis! wist
van de ziekte van Van Asch van Wijck.
Met de goedmoedigheid, dien nobelen
veteraan bij al zijn uiterlijke hardheid
eigen, zeide Van de Putte dat hij thans
niet een principieel debat zou voeren.
Doch, hoezeer het lijden het stempel op
zijn gelaat en op heel zijn houding had
gedrukt, Van Asch van Wijck antwoordde
onmiddellijk een debat, e°n principieel
debat te willen aanvaarden. En hij meende
dat in vollen ernst.
Zóó was hij. Een man van strenge
plichtsbetrachting, nauwgezet ik zou
haast zeggen op volmaakte wijze ten
aanzien van iedere taak, die hem was
opgelegd, zich geen rust gunnende alvo
rens de taak te hebben verricht ook al
moest hij daarvoor zijn nachtrust opofferen.
De ziekte dwong hem evenwel en dat
in letterlijken zin zijn kamer te houden.
Maar ook toen wist hij nog van geen rust.
Altijd was zijn werkzame geest, zijn
rusteilooze aard bezig. Correspondeer en, de
stukken teekenen, het geschiedde alles
met dezelfde nauwgezetherd als vroeger,
Onder de hevigste]; pijnen, op zijn bed,
zóó worstelde bij en bleef hij worstelen
ook na de eerste goedgeslaagde operatie,
die helaas de kiemen van de doodelijke
krankheid, welke in zijn lichaam woelden,
niet t ad kunnen wegnemen. Tot Zater
dag 30 Augustus. Hij had er zich nog
zooveel van voorgesteld, op het Loo
de Koningin persoonlijk geluk te wen
schen. Dit kon niet meer. De
onverbiddelijke dood was hem genaderd. Daar
tegen vermocht zijn ijzeren wilskracht
niets. En op dien dag werd besloten tot
een tweede operatie ... men weet nu het
eind. Dinsdag voormiddag even voor 12
uur werd zijn levensdraad afgesneden in het
gemeente ziekenhuis te 's Gravenhage, in
tegenwoordigheid van zijn echtgenoote,
die hem met bewonderenswaardige trouw
en toewijding heeft verzorgd en die nim
mer van zijn sponde week, heel den duur
van zijn droevig lijden.
De Roo van Alderwerelt en Van Asch
van Wijck ... er is overeenkomst tusschen
beider lijden. Of de overeenkomst vol
komen is ik kan haar noch bevestigen
noch ontkennen. De eerste is mij slechts
bekend uit wat van hem door mannen
van verschillende denkwijze is medege
deeld : en daaruit weet ik, dat in de eer
zucht van De Roo van Alderwerelt door
sommigen een zeer sterk persoonlijk ele
ment wordt gezien. Van Van Asch van
Wijck kan evenwel met volle vrijmoedig
heid en met volkomen zekerheid gecon
stateerd worden, dat zijn eerzucht in de
eerste en voornaamste plaats bedoelde
voor anderen en voor zijn land nuttig te
mogen zijn. Hij wilde de hoogste plaats
innemen.... om daardoor het meeste en
het beste te kunnen doen voor zijn land
en volk.
Daarom is zijn heengaan in de volle
kracht van zijn leven, bij het begin van
een loopbaan waarvan bij zoo veel, o zoo
veel verwachtte zoo diep treurig, zoo
onbeschrijfelijk tragisch.
Tragisch ook nog in een anderen zin.
Laat mij dit met een enkel woord toe
lichten.
Van Asch van Wijck heeft langen tijd
vele en bittere persoonlijke tegens'anders
! gehad. Voor een zeer groot deel moet
dit m.i. worden toegeschreven aan de
bei sliste wijze, waarop hij zich schaarde bij
de partij, die dr. Kuyper tot leider had.
Wat Van Asch van Wijck deed, geschiedde
nooit ten halve, maar geheel. Als hij zich
ergens voor verklaarde, dan gaf hij daar
aan ook al zijn krachten, geheel zijn
persoon.
Reeds als student onderscheidde hij zich
door zijn ijveren voor het bijzonder onder
wijs en zijn bestrijden bij verkiezingen
voor den gemeenteraad te Utrecht, voor
de Staten in liet Sticht en voor de Tweede
Kamer van alle candidaten, die behoorden
tot de liberale partij. In 1S78 leidde hij
en organiseerde hij in heel de provincie
Utrecht het volkspetitionnement tegen
Kappeyne's schoolwet, met een onver
schrokkenheid en met een energie, die de
bewondering van de vrienden der bijzon
dere scholen, maar de verbittering van
haar tegenstanders spwekte. Die verbit
tering was waarlijk niet zonder
beteekenis. De aristocraten in het Sticht de
Huydecopers en de Rnyaards, conservatief
in merg en been konden het niet dulden,
dat een jongmensch als »Titus" huis aan
huis liep, den boer opging om de men
schen, die tot heden steeds zoo trouw op J
de candidaten hadden gestemd, welke door
de rentmeesters der heeren waren aange
wezen, afvallig van »de heeren" te maken,
hen te bewegen uit eigen oogen te zien en te
stemmen op een candidaat, die hun begin
selen voorstond. Zelfs werd hij zedelijk
gedwongen, door de hevige verbittering
der Uirechtsche heeren, ontslag te nemen
uit een overigens weinig aanzienlijke be
trekking, ik meen bij het hoogheemraad
schap van den Lekdijk.
Doch Van Asch van Wijck was niet !
spoedig vervaard. Strijdlustig van natuur, '
had hem de tegenwerking der Utrechtsche j
aristocratie te meer geprikkeld; en van
nu af aan werd hij de leider van een
oppositie in het Sticht tegen het Utrechtsche
oud-liberalisme, dat in 1885 eindigde met
de omzetting der Staten. Bewonderens
waardig was de werkkracht, die hij daarbij
ontwikkelde.
Bij een periodieke Staten- en Kamer
verkiezing als in 1883 en in 1886 scheen
hij overal tegenwoordig te zijn. Met wer
kende leden van de kiesvereeuiging
*Nederland en Orarje" bezocht hij de kiezers
huis aan huis; en kon toch. nog tijd vin
den om vergaderingen van kiezers te hou
den te Breukelen, te Baarn, te Zeist, ja
waar al niet. Hij had in iedere gemeente
zijn «agent" of «agenten" die hij voorzag
van gespecificeerde kiezerslijsten, waarin
zeer nauwkeurig de kleur van al de kie
zers was aangeteekend. Het conservatief
liberalisme van het Sticht, dat tot dien
tijd door rentmeesters of burgemeesters en
gemeentesecretarissen had «gewerkt", zag
tegenover die overweldigende werkkracht
en tegenover die krachtige organisatie zijn
heerschappij ten einde spoeden. Was het
dan wonder, dat «Titus'' de gehate per
soon was, dien te treffen een genot zou
wezen ?
Maar »Titus'' was niet te treffen. Daar
toe was zijn energie te krachtig, zijn ijver
te solied, het vertrouwen dat hij allengs
j bij de meerderheid der bevolking in net
Sticht verwierf, te sterk en te innig. Werd
hij beschimpt en gehoond in de deftige
kringen, wees men hem met de vingers
na als hij ergens gezien werd zijn
partijgenooten, meest «kleine luyden",
droegen hem op de handen.
In 1881 vaardigde Zwolle hem af ro>r
de Tweede Kamer ; kort daarop werd hij
tot ieders verbazing door Heemskerk tot
burgemeester van Amersfoort benoemd.
Hierover was men het echter eens en
dat was een troost voor zijn
wederpartijders! dat daar niets van terecht zou
komen. Titus kon de menschen oproerig
maken tegen »de heeren", hij was een
politieke agitator .. . maar een gemeente
als Amersfoort te besturen, dat kon hij
natuurlijk niet. Het begin van heleinde
was nu gekomen.
En zeker het was een begin, niet
tot het einde evenwel, maar tDt hoogere
positie. Want zonderling, Van Asch van
Wijck, in wien nieta goeds was te bespeu
ren, bleek een voortreffelijk burgemeester
te zijn, die zeer Rpoedig het volle ver
trouwen van al zijn gemeentenaren wist
te verwerven: van radicalen zoowel als
van roomsch katholieken, van oud-liberalen
zoowel ah van anti revolutionairen. Ent
toen hij in 1891 zijn gemeente verliet,
was er in heel Amertfoort oprecht leed
wezen over zijn vertrek, ja vloeiden de
tranen bij menigeen over zijn heengaan.
Hij bleef onder al de bezwaren, waar
in hij allengs gewikkeld werd, een der
krachtigste figuren, n der werkzaamste
en meest wilsvaste revolutionairen, die
dr. Kuyper onder alle omstandigheden
onwrikbaar trotAv bleef. Vijf-en twintig
jaren geleden scheen het een oogenblik,
dat Van Asch van Wijck een anderen
weg dan dr. Kuyper wilde opgaan. Het
denkbeeld was niet vreemd bij hem om
een soort van christelijk conservatieve
jonker-partij te vormen tegenover de
christelijke democraten van dr. Knyper.
Doch het was slechts zeer kort. Spoedig
werd hij overtuigd dat zoo iets
onmo.gelijk was en geheel indruischte tegen de
beginselen, die hij zelf beleed. Eenmaal
daarvan overtuigd, schaarde hij zich on
der het vaandel van dr. Kuyper; en hij
bleef daaronder, wie dat vaandel oofc
verliet.
De anti-revolutiocaire partij heefi zeer
veel aan hem te danken. Haast zou ik
zeggen, dat hij naast dr. Kuyper het meest
en toe heeft medegewerkt om die partij,
welke 25 jaren geleden nog zoo
onbeteekenend was, tot groei en bloei te brengen.
Dat hij door zijn werkzaamheid voor de
partij vele persoonlijke vijanden verkreeg,
is reeds hier boven gezegd. En ook mag
niet ontkend, dat nij door zijn vurige wijze
van optreden zelf aanleiding tot verbitte
ring gaf. Doch al het kwade en
verdachtmakende, dat van hem in den loop der
jaren is gezegd, is allengs gebleken op
niet deugdelijke gronden te berusten.
» Titus" werd in Uilenspiegel en consorten
op dikwerf honende wijze bespot en
bslachelijk gemaakt; hij was tot niets goede
bekwaam. De voortreffelijke wijze, waarop
hij een tiental jaren aan het hoofd van
de gemeente Amersfoort stond, hetft het
tegendee doen zier; en meer nog zijn
Gouvei?Purschap over Suriname. Ik her
inner me nog levendig, hoe sceptisch in
de meeste onzer dagbladen over de be
noeming van Van Asch van Wijck als
gouverneur geoordeeld werd. Voor die ge
wichtige betrekking was hij wel allerminst
geschikt. De kolonie, die immers door het
«wanbeheer" van Lohman in treurigen
toestand verkeerde, zou nu de dup^ worden
van het streven van het Ministerie-Mackay
om de vrienrljes op het kussen te helpen ?
En de uitslag? Die was al even bevre
digend voor de vrienden van Van Asch
van Wijck als de wijze waarop hij het
burgemeesterschap had bekleed. Al spoedig
na zijn optreden in Suriname wist hij het
vertrouwen te winnen; er kwam rust en
orde; en allen, die over de kolonie konden
oordeelen, roemden over zijn bestuur.
De gelukkige wijze, waarop hij tot twee
keer toe zijn bedillers had teleurgesteld,
had vanzelf een kentering gebracht in de
ongunstige opinie, die bij niet weinigen
over hem, over zijn kennis en zijn objec
tiviteit bestond; en van daar dat zoogoed
als niemand in afkeurenden zin sprak
over zijn benoeming tot Minister van
Koloniën.
Van Asch van Wijck had eindelijk, dank
zij zijn werkkracht en zijn toewijding aan
de publieke zaak, het vertrouwen ook van