De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 14 september pagina 2

14 september 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1316 zijn politieke tegenstanders verkregen. Hij kon uu, sterk door dat vertrouwen, rustig aan den arbeid gaan om te toonen, dat hij nog wat met r kon dan als agitator bij veikiezicjjen op te treden, dan als burge meester het beheer van een gemeente te leiden, dan als gouverneur van een kolo nie het vertrouwen van heel de bevolking te winnen. Hij had nu eindelijk bereikt, waarnaar hij zoo lange jaren had gestreefd, hij zou thau» aijn program voor Indi uitwerken. Hoe tragisch ... daar komt de onveri'biddelijken dood en maait hem weg in de ?kracht van een leven, waarvan nog zoo veel verwacht mocht worden. Van Asch van Wijck was niet een ?.geniaal man; geen man van den eersten ?rang. Ook geen redenaar. Uitwendig was er weinig in hem, dat hem tot een man van me*r dan gewone beteekeriis kon doen stempelen, en toch zullen er in ?de laatste jaren zeer weinige menschen .geleefd hebben, die van zoo grooten in vloed zijn geweest als hij. Van invloed met name op' de politieke verhoudingen ?in ons vaderland. Een man van buitengewone werkkracht, ?van verterenden ijver, van een trouw en toewijding als zeldzaam is waar te nemen. Laster WM het, als men zeide dat hij -uitsluitend zich zelf zocht. Neen, in een tijd, toen het en teer zeker in den adellijken kring, waarin bij als jongeling verkeerde allesbehalve een eere was om tot de veel gesmade en verachte antirevoluüouaire partij, om tot de »Kuyperjanen" te behooren, schaarde hij zich met ferme kloekheid, met nobele beslistheid aan de zijde der antirevolutionairen en keerde hij zich tegen de mannen en de families van zijn stand en klasse. Het ?eert hem in hooge mate, dat hij als man van karakter en van beginsel, reeds als jongeling, zijn trouw verpandde aan een richting, waarvan toen niets was »te halen" en met welke richting hij fier en metopgerkhten hoofde den smaad en de schande van het oud-liberalisme van het Sticht verdroeg. Zijn talenten waren niet schitterend als van een Kuyper; maar met ieder talent, dat hij had ontvangen, heeft hij op bewonderer s waardige wijze gewoekerd. Aan ieders zwak, die de liefde van zijn hart had ook al ging die niet uit van antirovolutionairen' gaf hij zich, gaf hij zich geheel. Een »edelman" was hij ja, de man Tan beschaafde en fijne vormen. Maar volks-man in den edelen zin van het woord wae hij bij uitnemendheid. Onder de werk lieden had hij menig vriend, die, hem moetende spreken, aan zijn disch werd genoodigd en met wien hij sprak als een vriend tot een vriend, zonder eenige hoog heid. Hoogheid was er hoegenaamd niet bij hem. Eenvoud sierde hem al de dagen van zijn werkzaam en vruchtbaar leven. Ik herinner me nog levendig de drukke dagen voor de groote kamerverkiezingen in 1897. Nacht en dag heeft hij toen ge arbeid voor de zaak, die hem dierbaar was geworden. In tal van plaatsen trad hij als spreker op; en in den regel gaf hij, bij zijn vertrek, een grooter of kleiner bedrag voor n of ander belang. Ongaarne nam hij een spreekbeurt aan; en menig maal heeft hij mij persoonlijk gezegd: »ik 'wenschle weJ, dat men mij nooit uitnoodigde, want ik weet, dat ik geen redenaar toen." Niet op reis zijnde, verzamelde hij iederen avond de werkende leden van «Nederland en Oranje" om zich in zijn woning in de Surinainestraat, voor het meerendeel menscheu uit den kleinen burgerstand, met wie bij de kiezerslijsten en de stratenlijsten voor de stembus in orde bracht. In dat geestdoodend <? erk ging hij allen voor; en hartelijk eenvoudig was de wijze, waarop hij die menechen als zijn gasten behandelde en met versnaperingen bediende. De naam van Van Asch van Wy-k zal bij de antirevolutionaire partij, zoolang deee bestaat, in eerbiedige nagedachtenis blijven voortleven. i Voor alle Nederlanders zal hij een voorbeeld blijven als van een man, die, geen genie zijnde, met zijn talenten op geniale wijze wist te woekeren; in het belang zeer zeker in de eerste plaats van zijn partij, maar ook in het belang van het algemeen. Bequiescat in pace. Den Haag, 10 Sept. 1902 H. UE WILDE. Het verarmen van den Javaan. In de Indische Gids van Augustus schreef de assistent-resident Schmalhausen een zeer lezenswaardig artikel, waar in o. m. de stelling werd uitgesproken, dat in vele streken van Java de bevol king verarmt. Het Handelsblad (Ochtend blad, Viijdag 22 Aug.) vond daarin aan leiding die quaestie nader te beschouwen en kooit tot de slotsom dat de welvaart der Javanen in de laatste reeks vanjaren niet achteruitgegaan is, maar integendeel vtrschillende verêchijnselen wijzen op tenige verbetering. De schrijver van dat hoofdartikel verklaart echter ruiterlijk zich te moeten bepalen tot gegevens «waaraan maar al te dikwijls n de noodige volledigheid n de onmisbare toe lichting ontbreekt." De conclusie uit zulke gegevens getrokken kan natuurlijker wijze skchts onder het grootste voorbehoud aangenomen worden en de vraag is zeker igewettigd: Is zij wel juist ? Wanneer men bij de beoordeeling van een vraagstuk als het hier bedoelde, gebiuik maakt van statistieken, dan loopt men groote kans tot de slotsom te komen dat wit zwart en dat zwart wit is. Over het algemeen moet men zeer voorzichtig zijn met gevolgtrekkingen te maken uit statistieken, zelfs al zijn deze volkomen zuiver, omdat zooveel bijkomende om standigheden in het oog gehouden moeten worden, maar statistieken, welke zoo weinig vertrouwen verdienen als die van het beplante oppervlak op Java, zijn daartoe ten eenemale ongeschikt. De opmeting van de bouwvelden der bevol king in een deel van Java, gedaan door het kadaster ten behoeve van de Prearger- j landrenteregeling, heeft duidelijk doen i zien hoe onzuiver de bestaande cijfers zijn. Langzamerhand wordt daarin verbetering gebracht, doch vergelijkingen te trekken uit de foutieve cijfers van 1890 en uit , de meer verbeterde van 1900 is oc moge lijk en nog onjuister wordt de uitkomst wanneer men ook de erfpachtslanden op neemt onder de bouwvelden van den inlander. Van de statistiek der produktie geldt hetzelfde, ook daarvan ziin de tchattingen weinig te vertrouwen. B>vendien is uit een statistiek van de produktie van voe dingsgewassen nog geenerlei gevolgtrek king te maken omtrent de vruchtbaarheid van den bodem. Wanneer in 1890 60,892,600 pikols padi (rijst) geproduceerd werd en in 1900 7&,174,400 pik., dan bewijst dit niets omtrent een grootere vruchtbaarheid, wanneer men niet weet van welke oppeivlakteu die uiteenloopende produktiea gewonnen zijn. Waa de met padi bebouwde oppervlakte in 1900 veel grooter dan in 1890, zoo zou uit deze cijfers zelfs een achteruitgang in vruchtbaarheid volgen. Ook geeft een enkel jaar geen goede maatstaf, het eene jaar valt een oogst eens beter, het andere minder goed uit, dat hangt af van regenval, ziekten en plagen. Evenmin mag besloten worden tot grootere vruchtbaarheid of tot vooruitgang in de landbouwprodukiie, wanneer in 1890 met andere voedingsgewassen 700.463 bouwg beplant waren en in 1900 dit 2.397.921 bouws was. Hieruit blijkt alleen indien de cijfers te vertrouwen waren dat in 1900 een veel grooter aantal bouws met voedingsgewassen, geen rijst, beplant waren dan in 1890, maar men zou eerst moeten nagaan, hoeveel minder bouws met suiker, tabak, indigo enz. beplant waren in 1900, alvorens te weten of een Javaansche landbouwer meer oogst maakte in dit jaar, dan tien jaar te voren, waarbij ook no,s; gerekend moet worden met de omstandigheid dat de bevolking in die lien jaar met bijua 4 milliuen zielen ver meerderde. Trouwens, al wist men nauwkeurg het beplante oppervlak en de produktie daar van gemaakt, zoowel van \óór tien jaar, als van thans, dan nog viel daaruit geen besluit te trekken omtrent de welvaart van den inlander, want een groot deel van dat produkt komt niet ten goede aan den inlandscheu landbouwer maar is het eigendom van Chineetche en andere woekeraars. Men zou dus ook moeten weten of de inlander voorheen meer of i minder dan tegenwoordig den oogst van i zijn te velde staand gewas bij voorbaat voor een appel en een ei verpandt. Dat de woeker veiminderd zou zijn, hoewel hij door niets bestreden wordt, valt niet aan te nemen, veel waarschijnlijker is het tegenoverge stelde, zoodat zelfs, al ware de produktie toegenomen in dezeifde verhouding als het aantal bewoners, daarmede nog in geecen deele het bewijs geleverd was, dat de Javaan niet verarmt. Belangrijk is de opmerking van den heer Schmalhausen betreffende de zeevisscherij. Volgens dezen assistent resident is de vischvangtt op Java zoo sterk achteiuitgegaan, omdat de inlander te arm is om het noodige hout voor den bouw van vischprauwen aan te schaften. Deze oorzaak is hoogst aannemelijk voor ieder, wien het bekend is, hoe moeilijk de inlander tot sparen komt en hoe hij grootendeels leeft bij den dag. Maar moet de Regeeririg in deze niet iets doen ? Is het niet ergerlijk dat op Java jaarlijks voor een waarde van bijna 7 millioen ingevoerd wordt aan visch, terwijl de zeeën rondom dat eiland voldoende visch kunnen opleveren om niet alleen dien geheelen invoer te vervangen, maar zelfs tot uitvoer over te gaan ? Hier is een bron van bestaan,welke kracbtigen steun behoeft, daar ze zeer veel bijdragen kan t ,t be vordering der welvaart van (luizende arme inlanders. De veronderstelling van het Handelsblad, dat de Javanen, als zij «jaarlijks verscheidene millioenen guldens kunnen besteden aan den aankoop van visch, zij ook wanneer hun dat voordeeliger uitkwam een deel dier millioenen zouden kunnen gebruiken, voor den aankoop van hout," is minder juist, de geachte schrijver houde ons de opmerking ten goede, dat die 7 millioen bijna uitsluitend betaald worden door Chineezen, inlandsche landbouwers, enz., die al was er hout en al waren er vol doende prauwen, toch niet zelf zouden gaan visschen. Zij zijn afnemers, geen produ centen tevens en zouden als de visscherij op Java bloeide, datzelfde bedrag aan inlandsche vi£ch besteden, want al is de inlander arm, droge rijst zonder een enkel stukje visch of vleesch eet hij nu eenmaal niet gaarne, liever verpandt hij zijn laatste kleinodiën. Het hout en de prauwen hebben de visschers noodig en de 7 millioen zijn niet van hen afkomstig. Ook de zienswijze van het Handelsblad, dat uit het feit, dat de inlander geld besteedt aan lucifers, petroleum enz., te concludeeren valt, dat de Javaan zich die luxe veroorlooven kan en dit weder een bewijs is »van zij het dan op zeer be scheiden schaal toegenomen welvaart'', deelen wij niet. De ondervinding op Java leerde ons anders. Zeker, als de Javaan lucifers, petroleum en andere westersche produkten koopt dan is dit een bewijs, dat hij op dat oogenblik het geld daarvoor heeft, maar beter ware het, indien hij dat geld besteedde voor den aankoop van sieraden en van vee (en vischprauwen!), want dan zou zijn bezit vermeerderen. Nu vloeit het geld weg en als de oogst mis lukt, heeft hij niets om te verkoopen of te verpanden, zoodat hongersnood voor de deur staat. Eveneens valt niet te ontkennen dat vroeger in de plaats van petroleum, in landsche katjangolie gebruikt werd en al is de katjangcultuur niet geheel verdrongen, deze toch veel uitgebreider zou zijn en veel meer inlanders een bestaan zou ver schaffen wanneer de katjangolie niet door ? petroleum vervangen was. Of de Javaan al dan niet verarmd is, ziet men slechts in de dessa en niet uit cijfergroepeeringen of weinig betrouwbare statistieken. Eu nu U het een onloochen baar vertchijusel, dat in de dessa de goud en zilversieraden bijna geheel verdwenen zijn en de veestapel sterk in waarde ver minderd is. Niet alleen is het aantal runderen, buffels en paarden veel geringer per hoofd, dan vroeger, maar de paarden worden terecht bokjes genoemd en wanneer men een kudde runderen voorbij ziet gaan, hebben de dieren dikwijls meer van magere groote honden, dan van koeien en stieren. Met uitzondering van enkele betere exem plaren in Ue bergstreken, waar goede weidegronden gevonden worden, is het Javaansche rund zeer min waardig ge worden en de grootere dieren, die men bij het transport gebruiken ziet, zijn bijna allen van Madoera ingevoerd. In werkelijkheid is de Javaan in vele streken de laatste reeks van jaren wél achteruit gegaan, want zijn bezit is vermindeid, daardoor is zijn weerstandsver mogen verdwenen, hetgeen tengevolge heeft, dat hij bij den minsten tegenspoed gebrek lijdt. Wat de oorzaken zijn van dien achter uitgang en wat gedaan zal moeten worden ooi daar paal en peik aan te stellen, zou ons thans te ver voeren hier te behandelen, wij wilden slechts opkomen tegen de voor stelling als zou de Javaan niet achteruit, maar zelfs eeuigszins vooruit gegaan zijn. Niet door zichzelf wijs te maken, dat het kwaad zoo erg niet is, maar slechts door dit flink onder de oogen te zien en zonder verwijl te handelen, kan verbete ring van den treurigen toestand verkre gen worden. Bovenstaand was reeds eenigen tijd ge reed voor de pers, toen in het Handels blad nogmaals een stuk over dezelfde aangelegenheid verscheen (Ochtendblad 7 September). Dit aitikel havatte echter nagenoeg niets over de hier door ons behandelde punten, waarom we meenen het geschrevene onveranderd te kunnen laten. Volle in stemming verdient evenwel hetgeen de geachte schrijver aan het slot van zijne beschouwing zegt: »Eenig verschil van opvaMing omtrent sommige zaken moge niet beletten, dat zij, die den Javaan een goed hart. toedragen, samenwerken om te geraken tot een betere toekomst.'1 Werkelijk, indien dit in het oog ge houden wordt onder erkenning, dat eenige wrijving van gedachten het voorgestelde doel slechts ten goede kan komen, dan zal in de koloniale politiek ten slotte de de ethische koers moeten zegevieren. P. C. C. HAX-EX Jr. Gerritsen's verklaring. Het aftreden van den heer Gerritsen als wethouder bleef deze week aan de orde. Ten eerste door een polemiek tusschen den heer Van Gilee, redacteur van de Arh. Cl., en den heer Berckenhof. Anasteidamsch correspondent van de N. Rolt. Cl.', ten tweede door de verkiezïrjgsdebatten in district IX; en eindelijk door de woordenwisseling in den Raad. De kiitiek door den correspondent van de N Rolt. Ct. op des heeren Gerritsen's hou ding geoefend had, volgens den heer Van Gilse, geen waarde, tenzy als een anti-vrij zinnig-democratische ver Uiezingsmanoeuvre; en iemand zoo in verkiezingszaken tehuis, als deze «staatsman in ruste", die zoo pre cies weet hoe het een biaaf mensch om 't hart is, als de politieke zon in het teeken van de weegschaal staat... dient men haast wel te gelooyen! Zooveel echter is zeker, dat de aanval van den heer Vliegen op den heer Gerritsen in een verkiezingsvergadering, gehouden in hei; negende district, bepaald een poli tieke lenden z had. Zij luidde: »Ondanks de beweringen van den heer v. d. Bergh, houdt spr. vol dat de heer Gerritsen geen strijdkracht meer in zich heeft, de fut is er uit. Spr. zou dit, per soonlijk element niet in het debat brengen als dit niet reeds door mr. v. d. Bergh. was gedaan." «Gerritsen treedt af als wethouder, nadat hij door jaren langen strijd van zijn partij in den Raad tot deze positie was gekomen. »Nu het er op aankomt de sociale her vormingen, die op papier staan.uit te voeren, loopt Gerritsen weg en maakt plaats voor den onbenulligen beer Serrurier omdat hij bij den wethouder van financiën, Heeraskerk, niet voldoenden steun kon vinden. "Diezelfde Heemskerk, die het Gerritsen nu zoo lastig maakt, werd het vorig jaar door de vrijz. democraten zelf in den Raad gebracht om de arbeiders uit den Raad te weren. »Hadt gij het vorig jaar niet zoo gehandeld dan hadt gij LU niet behoeven weg te loopen. »Een soc. democraat zou op die wijze niet zijn werk in den steek hebben gelaten.'' De heer Garritsen, zoo lezen wij dan ver der in het verslag, sprak zyn diepe ver ontwaardiging uit over deze bestrijding. »Het is een leugen dat ik uit vrees voor Heeuuskeik zou zijn heengegaan. »Als ik de verantwoordelijkheid vooreen ambt niet meer dragen kan, ga ik heen. Dit deed Milleratd m Fiaukruk ook. «Als men de Kamer gebruikt als platform voor de propaganda, dan kan men makke lijk principieel z\jn." Zifcer was het te begrijpen, dat de heer Gerritsen zich geërgerd gevotlde mj het verwijt, als zou hem langzamerhand de kractit ontgaan om het hoofd er voor te houden, in den strijd. Uit angst voor zijn tegecparüjders is hij niet geweken ... Zijn doel is geweest ziju positie in. den Raad sterker te maken, ten bate der gemeente, maar hij htei't gefaald in de keus van den weg, die daartoe leiden moest. Het eigenlijk motief van bedanken als wethouder was het weihouderschap van den heer Heemskerk, voordeafdeeliuggemeente bedrijven, terwijl deze tevens lid van de Tweede Kauier was. Moge de heer Gerritsen, het bleet uit ziju nadere verklaring, aan vankelijk uit boosheid tot een dreigen zich niet meer verkiesbaar te stellen zijn ver leid die boosheid hield liet op den duur niet uit; al de grieven en griefjts leverden natuurlijk geen voldoeiide reden oin het bijhje er bij neer te leggen, voor iemand die gevoelde tot welke taak hij zico door ziju vroegeren arbeid verplicht zag, en hoe hij daartoe wel het meest ge houden was dour »/njn liefde voor Amster dam". De vraag kon voor htm van dat oogenblik af, met ooi zichzelf te behagen, maar oin ziju Amsterdam te rtdden geen andere zijn, dan: hoe breng ik Mr. Heemskerk tot het besef, dat ztja wetüouderschap in vereenigiiig uiet zijn. kamerlidmaatscüap uujn scnuiuie staJ len vtrderve strekt ? De eenige weg daartoe voor een ernstig mau moest zijn, Mr. Heemskerk onder vier oogen te nemen, eu hem eveii hartelijk als eerlijk te vertellen wat net Amsterdamliefhebbend hait stdeit eenige maanden zoo sterk had veroatiU':, zoodal deze bijtijds eu met nadruk gev\ .._rschuwd zich had kunnen terugtrekken, zander den bchij.ii te loopen van ala een houd, die naar een verboden Jduif had gebeten, te worden weg gejaagd ; om eerst daarna, wanneer de heer Heemskerk getoond naJ in zija wangedrag te willen volharden, hem duidelijk aaii te zegger>, dat hij, Gerritsen, in 't openbaar, voor burgerij eu Raad, de quettie stellen zou, en dat wel in den vorm van een weigering om ouder deze omstandigheden zicu zelf opnieuw met het weihouderochap te belasten. Zoo, uitenen wij in overeenstemming met zooveleu o. a. met v. Hall eu den corres pondent vau den A'. Kult Ct. was het Genitsen voorgeschieveu, wilde hij de befccnuldiging vau onoprecht gehandeld te hebben omgaanHoe kwam het nu dat da heer Gerritsen zulk een zonderlingen zijweg insloeg: ge kenmerkt door ziju dreigement, door allerlei stof o ui zich heeu op te jagen, door half te zwijgen en door na trjd maar half te spreken 'l Was hij dan werkelijk minder geestkrachtig geworden; moest men aannemer, dat er iets waar was 111 wat zjn vriend Vau den Bsrgh wilde tegeueprekeii »dat Gerritsen zoo langzamerhand veifiauwt"? Ja en neen. Neen in zooverre de lust bij den ouden radicaal om zich aan een zaak te wijden geheel onverminderd ie. Hij heeft zijn weikkracht nog en denkt aau niets anders dan om ze te gebruiken. Nittwaar, nog was hij van t Prinseuhof ala Wethouder niet geweken, ol hij dacht al aan 'i Bin nenhof, om daar zich verdienstelijk te makeu ; het alleen raadslid te zijn, geeft ziju energie geen voldoend emplooi. En toch, daar is iets in hem veranderd. Ziju ongebroken kracht is onder andere leiding gekomen. Ook Gerritsen werd «politiek '. Ziju geest verpolitiekte. Daar is een slim heid in hem Bevaren, die men vooral op groene zetels, beslikt met kruisjes of leeu wen, gezeteu, zoo licht deelachtig wordt. »Iltt lag -voü>al niet op sprekers weg den liaad te icaarachuwen; had l dj dit gedaan vóór de uteiinniny, inert zou het n xeer -voor barig genoemd hebben. Spreker is niet voor nemens ziclt op dergelijke wijze bloot te geven", zoo verdedigt hij nu zijn weggaan en onoprechte houding... Ooi als eeii een voudig man zijn plicht te doen daarvoor was hij te slim! Hij zou gevaar geloopen hebben van voorbarig handelen te worden beschuldigd en dies waagde hij... ziju ge liefd Amsterdam. Gerritsen weet niet meer, dat ieder die zich als de naakte waarheid in zijn plichtsvervulling durft bloot te geven, eerst recht zich zelven bij eiken duivel dekt. Welk een schoon werk zou hij hebben verricht, als h\j, zonder om- en bij- en zij wegen, niet aan zichzelf, niet aan zijn grieven of grieijes denkende, sterk in zijn positie, die hem inderdaad tot zulk een optreden riep, recht op den man ware afge gaan ; want, zeker, Heemskerk behoort niet wethouder te zijn. Hoe zou men hem ge erd hebben, pok als hij in den Raad zijn doel had gemist. Doch nu, zoo politiek, zoo leep, zoo zonder zich bloot te geven, verloor hij niet alleen den strijd, maar is zijn einde, een echec, krijgt zijn karakter in 't openbaar een knak, en schoot hem niet eens de eer over voor een herbenoeming te kunnen bedan ken, tenzij formeel; in werkelijkheid immeis was een benoeming rnet 19 stemmen een votum van af keuring gelijk, wat bij als man, die een groot doel beoogde, niet persoonlijk behoefde bij te wonen ... want afwezig ter vergadering »gaf hij zich niet bloot" steeds bekleed met «politiek." Maar Heemskerk behoort te gaan. Daar omtrent kan geen kwestie rijzen. Moge Gerritsen's houding allesbehalve goedkeu ring verdienen, Heemskerk's gedrag is in elk opzicht onverdedigbaar. Een stad van meer dan 500000 zielen, die ten opzichte van zoovelerlei materieele belangen een nieuwen koers uitgaat, waarbij van de be heerders de krachtigste inspanning en de volkomenste toewijding gevorderd mogen worden pm groote schade te voorkomen, in een tijd dat de financieele toestand reeds het hopelooze nadert zulk een stad kan geen kamerlid tot wethouder hebben, en dat nog wel voor de meest belangrijke bestuursafdeeline. Wanneer Mr. Heemskerk in allen eenvoud mocht verklaren, dat het hem nog niet gebleken is, dat hij meer voor de gemeente zou kunnen doen, wanneer hij zich geheel aan haar wijdde, dan geeft dit een treurigen dunk van zjjn intellect. Ol acht bij die zelfde gemeente reeds genoeg gebaat met de helft van zijn werktijd? Waar bljjftdan. zijn bescheidenheid bij de waardeering van eigen kracht? Ons dunkt, als mr. Heemskerk zoo buitengewoon kortzichtig is in deze, wordt het tijd dat zijn vrienden zich over hem ontfermen en hem terecht brenger. Immers Heemskerk, de uitnemende antirevolutiocair, gei ft een slecht voorbeeld j^an elke partij maar aan zijne eigene wel het meest. Wie mr. Heemskerk langen tijd heeft gadegeslagen in zijn openbaar leven, vindt hem voor het vertoonen van zulke acrobatentceren veel te goed. Hoofdmomenten uit dcii gemeenteraad. Offtcieel licht. De »du;arskyker'' af. IX. Het niet aannemen der benoeming tot wethouder door den heer Gerritsen roerde Woensdag j.l. tot een nieuwe zitting van den gemeenteraad. Het was de heer Blanken berg, die aandrong op nadere opheldering omtrent de oorzaken, welke aanleiding hadden gege ven tot het feit, dat de heer Gerritsen zich niet meer herkiesbaar wilde stellen. Uit het antwoord, door den heer Gerritsen gegeven, bleek, dat behalve tal van zaken, die hem «onaangenaam" waren, twee hoofd motieven hem tot zijn besluit hadden ge voerd : lo. de wijze waarop de bekende motie van de heeren Van Nierop, Ijzerman, Caroli, Schut en Fabius in zake de voor dracht omtrent den geneeskundigen dienst in de wereld kwam, 2o. de toenemende overtuiging, dat het beheer bij de afdeeling gemeentebedrijven, dat in handen is van den heer Heemskerk, de krachtige leiding miste, die daar zoozeer noodig was. Reeds in de eerste vergadering van B. en W. in de maand Juli gehouden, had de heer Gerritsen zijn besluit te kennen gegeven, om heen te gaan en zijn motieven medegedeeld ; hij had toen dadelijk willen aftreden, omdat hij het noodig vond, dat zijn opvolger mede de ontwerp begrooting voor 1903 zou vaststellen, maar zijn medeleden van het Ddgelijksch Bestuur vonden het beter, dat hij zou aanblijven, totdat hij periodiek moest aftreden, aan welk verlangen hij gevolg gaf. Later bleek, dat de heer Heemskerk daarop vooral had aangedron gen, omdat.... hij anders ziju vacantie zou missen. Het eerste motief van den hter Gerritsen werd iii de twee volgende maanden wel eenigermt te verzwakt, maar het tweede werd van grooter beteekenis door de be handeling der begrooting in de vergade ringen van* B. en W. en door de wijze waarop deze bleek voorbereid te zijn. Ook het beheer dat hij gedurende de maand Augustus, toen de heer Heemskerk zijn vacantie nam, over de Gemeentebedrijven had gevoerd, versterkte hern in ziju besluit. De hter Gerritsen had zijn motieven ook aan twee raadsleden medegedeeld, die een soort van mandaat van andere raads leden schijnen gehad te hebban, maai- hij had daarbij niet gezegd, dat hij een be noeming zou aanvaarden, indien de heer Heemskerk niet werd herkozen. De mededeeling in De Standaard, dat hij als voor waarde van zijn aanblijven zou gesteld he-bben de verwijdering van den heer Heemskerk, noemde hij »een insinuatie." Ten slotte deelde hij zijn vaste overtui ging mede, dat de raad tot de ervaring zou komen, dat de gemeentebelangen er noodzakelijk onder moeten lijden als een wethouder tevens kamerlid is. De groote vraag is thans of de gemeen teraadsleden, toen zij verleden week met een kleine meerderheid den heer Heems kerk herkozen, geweten hebben, wat de heer Gerritsen tot heengaan bewoog. Het komt ons echter voor, dat dit Ie secret de Polichinelle was. Wat iedereen wist zullen de raadsleden ook wel geweten hfibben, en al moge nu de heer Gerritsen. V , als voorwaarde van zijn aanblijven den eisch gesteld hebben, dat men den heer Heemskerk niet zou herkiezen, het feit, dat deze herkozen is, dat deze zijn benoeming heeft aanvaard en dus de toeBtand bij de gemeentebedrijven onveranderd blijft, wettigt naar onze bescheiden mee ning, de weigering van den heer Gerritsen om langer mede de verantwoordelijkheid te dragen, hem door de wet als wethouder voor de handelingen of nalatigheden van zijn ambtgenooten opgelegd. In het vrij onverkwikkelijk debat, dat na de door den heer Blankenberg uitge lokte verklaring volgde, heeft de heer Heemskerk medegedeeld, dat hij evengoed als de heer Gerritsen wel eens oogen blik ken heeft gehad, waariu hij zich afvroeg, of hij niet zou heengaan. Wij kunnen ons dat voorstellen ; vooral moeten die oogenblikken daar geweest zijn, als de heer Heemskerk, zittende in de Tweede Kamer, dacht aan de gemeentebedrijven en huu stijgende productiekosten. Noch is het een punt van overweging voor den heer Heems kerk hoelang bij zal blijven! Een van de motieven van den heer Heemskerk, dat hij niet voor de benoeming bedankte, schijnt echter geweest te zijn het feit, dat Amsterdam volgens hem behoefte heeft aan *een geest vau toenadering" en uit zijn woorden bleek nu, dat hij die goede genius in het Dagelijksch Bestuur meende te kunn«n zijn. Zoo heeft iedereen zijn roeping en zoo zou ook de vereeniging van het kamerlidmaatschap met het wethouderschap haar nut kunnen hebben,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl