Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1316
zijn politieke tegenstanders verkregen. Hij
kon uu, sterk door dat vertrouwen, rustig
aan den arbeid gaan om te toonen, dat
hij nog wat met r kon dan als agitator bij
veikiezicjjen op te treden, dan als burge
meester het beheer van een gemeente te
leiden, dan als gouverneur van een kolo
nie het vertrouwen van heel de bevolking
te winnen. Hij had nu eindelijk bereikt,
waarnaar hij zoo lange jaren had gestreefd,
hij zou thau» aijn program voor Indi
uitwerken.
Hoe tragisch ... daar komt de
onveri'biddelijken dood en maait hem weg in de
?kracht van een leven, waarvan nog zoo
veel verwacht mocht worden.
Van Asch van Wijck was niet een
?.geniaal man; geen man van den eersten
?rang. Ook geen redenaar. Uitwendig
was er weinig in hem, dat hem tot een
man van me*r dan gewone beteekeriis
kon doen stempelen, en toch zullen er in
?de laatste jaren zeer weinige menschen
.geleefd hebben, die van zoo grooten in
vloed zijn geweest als hij. Van invloed
met name op' de politieke verhoudingen
?in ons vaderland.
Een man van buitengewone werkkracht,
?van verterenden ijver, van een trouw en
toewijding als zeldzaam is waar te nemen.
Laster WM het, als men zeide dat hij
-uitsluitend zich zelf zocht. Neen, in een
tijd, toen het en teer zeker in den
adellijken kring, waarin bij als jongeling
verkeerde allesbehalve een eere was
om tot de veel gesmade en verachte
antirevoluüouaire partij, om tot de
»Kuyperjanen" te behooren, schaarde hij zich met
ferme kloekheid, met nobele beslistheid
aan de zijde der antirevolutionairen en
keerde hij zich tegen de mannen en de
families van zijn stand en klasse. Het
?eert hem in hooge mate, dat hij als man
van karakter en van beginsel, reeds als
jongeling, zijn trouw verpandde aan een
richting, waarvan toen niets was »te halen"
en met welke richting hij fier en
metopgerkhten hoofde den smaad en de schande
van het oud-liberalisme van het Sticht
verdroeg.
Zijn talenten waren niet schitterend als
van een Kuyper; maar met ieder talent,
dat hij had ontvangen, heeft hij op
bewonderer s waardige wijze gewoekerd. Aan
ieders zwak, die de liefde van zijn hart
had ook al ging die niet uit van
antirovolutionairen' gaf hij zich, gaf hij
zich geheel.
Een »edelman" was hij ja, de man
Tan beschaafde en fijne vormen. Maar
volks-man in den edelen zin van het woord
wae hij bij uitnemendheid. Onder de werk
lieden had hij menig vriend, die, hem
moetende spreken, aan zijn disch werd
genoodigd en met wien hij sprak als een
vriend tot een vriend, zonder eenige hoog
heid. Hoogheid was er hoegenaamd niet
bij hem. Eenvoud sierde hem al de dagen
van zijn werkzaam en vruchtbaar leven.
Ik herinner me nog levendig de drukke
dagen voor de groote kamerverkiezingen
in 1897. Nacht en dag heeft hij toen ge
arbeid voor de zaak, die hem dierbaar
was geworden. In tal van plaatsen trad
hij als spreker op; en in den regel gaf
hij, bij zijn vertrek, een grooter of kleiner
bedrag voor n of ander belang. Ongaarne
nam hij een spreekbeurt aan; en menig
maal heeft hij mij persoonlijk gezegd: »ik
'wenschle weJ, dat men mij nooit
uitnoodigde, want ik weet, dat ik geen redenaar
toen." Niet op reis zijnde, verzamelde hij
iederen avond de werkende leden van
«Nederland en Oranje" om zich in zijn
woning in de Surinainestraat, voor het
meerendeel menscheu uit den kleinen
burgerstand, met wie bij de kiezerslijsten
en de stratenlijsten voor de stembus in
orde bracht. In dat geestdoodend <? erk ging
hij allen voor; en hartelijk eenvoudig was
de wijze, waarop hij die menechen als zijn
gasten behandelde en met versnaperingen
bediende.
De naam van Van Asch van Wy-k
zal bij de antirevolutionaire partij, zoolang
deee bestaat, in eerbiedige nagedachtenis
blijven voortleven.
i Voor alle Nederlanders zal hij een
voorbeeld blijven als van een man, die,
geen genie zijnde, met zijn talenten op
geniale wijze wist te woekeren; in het
belang zeer zeker in de eerste plaats van
zijn partij, maar ook in het belang van
het algemeen.
Bequiescat in pace.
Den Haag, 10 Sept. 1902
H. UE WILDE.
Het verarmen van den Javaan.
In de Indische Gids van Augustus
schreef de assistent-resident
Schmalhausen een zeer lezenswaardig artikel, waar
in o. m. de stelling werd uitgesproken,
dat in vele streken van Java de bevol
king verarmt. Het Handelsblad (Ochtend
blad, Viijdag 22 Aug.) vond daarin aan
leiding die quaestie nader te beschouwen
en kooit tot de slotsom dat de welvaart
der Javanen in de laatste reeks vanjaren
niet achteruitgegaan is, maar integendeel
vtrschillende verêchijnselen wijzen op
tenige verbetering. De schrijver van dat
hoofdartikel verklaart echter ruiterlijk
zich te moeten bepalen tot gegevens
«waaraan maar al te dikwijls n de
noodige volledigheid n de onmisbare toe
lichting ontbreekt." De conclusie uit
zulke gegevens getrokken kan natuurlijker
wijze skchts onder het grootste voorbehoud
aangenomen worden en de vraag is zeker
igewettigd: Is zij wel juist ?
Wanneer men bij de beoordeeling van
een vraagstuk als het hier bedoelde,
gebiuik maakt van statistieken, dan loopt
men groote kans tot de slotsom te komen
dat wit zwart en dat zwart wit is. Over
het algemeen moet men zeer voorzichtig
zijn met gevolgtrekkingen te maken uit
statistieken, zelfs al zijn deze volkomen
zuiver, omdat zooveel bijkomende om
standigheden in het oog gehouden moeten
worden, maar statistieken, welke zoo
weinig vertrouwen verdienen als die van
het beplante oppervlak op Java, zijn
daartoe ten eenemale ongeschikt. De
opmeting van de bouwvelden der bevol
king in een deel van Java, gedaan door
het kadaster ten behoeve van de Prearger- j
landrenteregeling, heeft duidelijk doen i
zien hoe onzuiver de bestaande cijfers zijn.
Langzamerhand wordt daarin verbetering
gebracht, doch vergelijkingen te trekken
uit de foutieve cijfers van 1890 en uit ,
de meer verbeterde van 1900 is oc moge
lijk en nog onjuister wordt de uitkomst
wanneer men ook de erfpachtslanden op
neemt onder de bouwvelden van den
inlander.
Van de statistiek der produktie geldt
hetzelfde, ook daarvan ziin de tchattingen
weinig te vertrouwen. B>vendien is uit
een statistiek van de produktie van voe
dingsgewassen nog geenerlei gevolgtrek
king te maken omtrent de vruchtbaarheid
van den bodem. Wanneer in 1890
60,892,600 pikols padi (rijst) geproduceerd
werd en in 1900 7&,174,400 pik., dan
bewijst dit niets omtrent een grootere
vruchtbaarheid, wanneer men niet weet
van welke oppeivlakteu die
uiteenloopende produktiea gewonnen zijn. Waa de
met padi bebouwde oppervlakte in 1900 veel
grooter dan in 1890, zoo zou uit deze cijfers
zelfs een achteruitgang in vruchtbaarheid
volgen. Ook geeft een enkel jaar geen
goede maatstaf, het eene jaar valt een
oogst eens beter, het andere minder goed
uit, dat hangt af van regenval, ziekten
en plagen.
Evenmin mag besloten worden tot
grootere vruchtbaarheid of tot vooruitgang
in de landbouwprodukiie, wanneer in
1890 met andere voedingsgewassen 700.463
bouwg beplant waren en in 1900 dit
2.397.921 bouws was. Hieruit blijkt alleen
indien de cijfers te vertrouwen waren
dat in 1900 een veel grooter aantal bouws
met voedingsgewassen, geen rijst, beplant
waren dan in 1890, maar men zou eerst
moeten nagaan, hoeveel minder bouws
met suiker, tabak, indigo enz. beplant
waren in 1900, alvorens te weten of een
Javaansche landbouwer meer oogst maakte
in dit jaar, dan tien jaar te voren, waarbij
ook no,s; gerekend moet worden met de
omstandigheid dat de bevolking in die
lien jaar met bijua 4 milliuen zielen ver
meerderde.
Trouwens, al wist men nauwkeurg het
beplante oppervlak en de produktie daar
van gemaakt, zoowel van \óór tien jaar,
als van thans, dan nog viel daaruit geen
besluit te trekken omtrent de welvaart
van den inlander, want een groot deel
van dat produkt komt niet ten goede
aan den inlandscheu landbouwer maar is
het eigendom van Chineetche en andere
woekeraars. Men zou dus ook moeten
weten of de inlander voorheen meer of
i minder dan tegenwoordig den oogst van
i zijn te velde staand gewas bij voorbaat
voor een appel en een ei verpandt. Dat de
woeker veiminderd zou zijn, hoewel hij door
niets bestreden wordt, valt niet aan te nemen,
veel waarschijnlijker is het tegenoverge
stelde, zoodat zelfs, al ware de produktie
toegenomen in dezeifde verhouding als
het aantal bewoners, daarmede nog in
geecen deele het bewijs geleverd was, dat
de Javaan niet verarmt.
Belangrijk is de opmerking van den
heer Schmalhausen betreffende de
zeevisscherij. Volgens dezen assistent resident
is de vischvangtt op Java zoo sterk
achteiuitgegaan, omdat de inlander te
arm is om het noodige hout voor den
bouw van vischprauwen aan te schaften.
Deze oorzaak is hoogst aannemelijk voor
ieder, wien het bekend is, hoe moeilijk de
inlander tot sparen komt en hoe hij
grootendeels leeft bij den dag. Maar
moet de Regeeririg in deze niet iets doen ?
Is het niet ergerlijk dat op Java jaarlijks
voor een waarde van bijna 7 millioen
ingevoerd wordt aan visch, terwijl de
zeeën rondom dat eiland voldoende visch
kunnen opleveren om niet alleen dien
geheelen invoer te vervangen, maar zelfs tot
uitvoer over te gaan ? Hier is een bron
van bestaan,welke kracbtigen steun behoeft,
daar ze zeer veel bijdragen kan t ,t be
vordering der welvaart van (luizende arme
inlanders.
De veronderstelling van het Handelsblad,
dat de Javanen, als zij «jaarlijks verscheidene
millioenen guldens kunnen besteden aan
den aankoop van visch, zij ook wanneer
hun dat voordeeliger uitkwam een deel
dier millioenen zouden kunnen gebruiken,
voor den aankoop van hout," is minder
juist, de geachte schrijver houde ons de
opmerking ten goede, dat die 7 millioen
bijna uitsluitend betaald worden door
Chineezen, inlandsche landbouwers, enz.,
die al was er hout en al waren er vol
doende prauwen, toch niet zelf zouden gaan
visschen. Zij zijn afnemers, geen produ
centen tevens en zouden als de visscherij
op Java bloeide, datzelfde bedrag aan
inlandsche vi£ch besteden, want al is de
inlander arm, droge rijst zonder een enkel
stukje visch of vleesch eet hij nu eenmaal
niet gaarne, liever verpandt hij zijn laatste
kleinodiën. Het hout en de prauwen hebben
de visschers noodig en de 7 millioen zijn
niet van hen afkomstig.
Ook de zienswijze van het Handelsblad,
dat uit het feit, dat de inlander geld
besteedt aan lucifers, petroleum enz., te
concludeeren valt, dat de Javaan zich die
luxe veroorlooven kan en dit weder een
bewijs is »van zij het dan op zeer be
scheiden schaal toegenomen welvaart'',
deelen wij niet. De ondervinding op Java
leerde ons anders. Zeker, als de Javaan
lucifers, petroleum en andere westersche
produkten koopt dan is dit een bewijs,
dat hij op dat oogenblik het geld daarvoor
heeft, maar beter ware het, indien hij dat
geld besteedde voor den aankoop van
sieraden en van vee (en vischprauwen!),
want dan zou zijn bezit vermeerderen. Nu
vloeit het geld weg en als de oogst mis
lukt, heeft hij niets om te verkoopen of
te verpanden, zoodat hongersnood voor de
deur staat.
Eveneens valt niet te ontkennen dat
vroeger in de plaats van petroleum, in
landsche katjangolie gebruikt werd en al
is de katjangcultuur niet geheel verdrongen,
deze toch veel uitgebreider zou zijn en
veel meer inlanders een bestaan zou ver
schaffen wanneer de katjangolie niet door
?
petroleum vervangen was.
Of de Javaan al dan niet verarmd is,
ziet men slechts in de dessa en niet uit
cijfergroepeeringen of weinig betrouwbare
statistieken. Eu nu U het een onloochen
baar vertchijusel, dat in de dessa de goud
en zilversieraden bijna geheel verdwenen
zijn en de veestapel sterk in waarde ver
minderd is. Niet alleen is het aantal
runderen, buffels en paarden veel geringer
per hoofd, dan vroeger, maar de paarden
worden terecht bokjes genoemd en wanneer
men een kudde runderen voorbij ziet gaan,
hebben de dieren dikwijls meer van magere
groote honden, dan van koeien en stieren.
Met uitzondering van enkele betere exem
plaren in Ue bergstreken, waar goede
weidegronden gevonden worden, is het
Javaansche rund zeer min waardig ge
worden en de grootere dieren, die men bij
het transport gebruiken ziet, zijn bijna
allen van Madoera ingevoerd.
In werkelijkheid is de Javaan in vele
streken de laatste reeks van jaren wél
achteruit gegaan, want zijn bezit is
vermindeid, daardoor is zijn weerstandsver
mogen verdwenen, hetgeen tengevolge heeft,
dat hij bij den minsten tegenspoed gebrek
lijdt. Wat de oorzaken zijn van dien achter
uitgang en wat gedaan zal moeten worden
ooi daar paal en peik aan te stellen, zou
ons thans te ver voeren hier te behandelen,
wij wilden slechts opkomen tegen de voor
stelling als zou de Javaan niet achteruit,
maar zelfs eeuigszins vooruit gegaan zijn.
Niet door zichzelf wijs te maken, dat
het kwaad zoo erg niet is, maar slechts
door dit flink onder de oogen te zien en
zonder verwijl te handelen, kan verbete
ring van den treurigen toestand verkre
gen worden.
Bovenstaand was reeds eenigen tijd ge
reed voor de pers, toen in het Handels
blad nogmaals een stuk over dezelfde
aangelegenheid verscheen (Ochtendblad
7 September).
Dit aitikel havatte echter nagenoeg
niets over de hier door ons behandelde
punten, waarom we meenen het geschrevene
onveranderd te kunnen laten. Volle in
stemming verdient evenwel hetgeen de
geachte schrijver aan het slot van zijne
beschouwing zegt: »Eenig verschil van
opvaMing omtrent sommige zaken moge
niet beletten, dat zij, die den Javaan een
goed hart. toedragen, samenwerken om te
geraken tot een betere toekomst.'1
Werkelijk, indien dit in het oog ge
houden wordt onder erkenning, dat eenige
wrijving van gedachten het voorgestelde
doel slechts ten goede kan komen, dan
zal in de koloniale politiek ten slotte de
de ethische koers moeten zegevieren.
P. C. C. HAX-EX Jr.
Gerritsen's verklaring.
Het aftreden van den heer Gerritsen als
wethouder bleef deze week aan de orde.
Ten eerste door een polemiek tusschen
den heer Van Gilee, redacteur van de Arh.
Cl., en den heer Berckenhof. Anasteidamsch
correspondent van de N. Rolt. Cl.', ten tweede
door de verkiezïrjgsdebatten in district IX;
en eindelijk door de woordenwisseling in
den Raad.
De kiitiek door den correspondent van
de N Rolt. Ct. op des heeren Gerritsen's hou
ding geoefend had, volgens den heer Van
Gilse, geen waarde, tenzy als een anti-vrij
zinnig-democratische ver Uiezingsmanoeuvre;
en iemand zoo in verkiezingszaken tehuis,
als deze «staatsman in ruste", die zoo pre
cies weet hoe het een biaaf mensch om
't hart is, als de politieke zon in het teeken
van de weegschaal staat... dient men
haast wel te gelooyen!
Zooveel echter is zeker, dat de aanval
van den heer Vliegen op den heer Gerritsen
in een verkiezingsvergadering, gehouden
in hei; negende district, bepaald een poli
tieke lenden z had.
Zij luidde:
»Ondanks de beweringen van den heer
v. d. Bergh, houdt spr. vol dat de heer
Gerritsen geen strijdkracht meer in zich
heeft, de fut is er uit. Spr. zou dit, per
soonlijk element niet in het debat brengen
als dit niet reeds door mr. v. d. Bergh.
was gedaan."
«Gerritsen treedt af als wethouder, nadat
hij door jaren langen strijd van zijn partij
in den Raad tot deze positie was gekomen.
»Nu het er op aankomt de sociale her
vormingen, die op papier staan.uit te voeren,
loopt Gerritsen weg en maakt plaats voor
den onbenulligen beer Serrurier omdat hij
bij den wethouder van financiën,
Heeraskerk, niet voldoenden steun kon vinden.
"Diezelfde Heemskerk, die het Gerritsen
nu zoo lastig maakt, werd het vorig jaar
door de vrijz. democraten zelf in den Raad
gebracht om de arbeiders uit den Raad te
weren.
»Hadt gij het vorig jaar niet zoo gehandeld
dan hadt gij LU niet behoeven weg te loopen.
»Een soc. democraat zou op die wijze niet
zijn werk in den steek hebben gelaten.''
De heer Garritsen, zoo lezen wij dan ver
der in het verslag, sprak zyn diepe ver
ontwaardiging uit over deze bestrijding.
»Het is een leugen dat ik uit vrees voor
Heeuuskeik zou zijn heengegaan.
»Als ik de verantwoordelijkheid vooreen
ambt niet meer dragen kan, ga ik heen.
Dit deed Milleratd m Fiaukruk ook.
«Als men de Kamer gebruikt als platform
voor de propaganda, dan kan men makke
lijk principieel z\jn."
Zifcer was het te begrijpen, dat de heer
Gerritsen zich geërgerd gevotlde mj het
verwijt, als zou hem langzamerhand de
kractit ontgaan om het hoofd er voor te
houden, in den strijd. Uit angst voor zijn
tegecparüjders is hij niet geweken ... Zijn
doel is geweest ziju positie in. den Raad
sterker te maken, ten bate der gemeente,
maar hij htei't gefaald in de keus van
den weg, die daartoe leiden moest.
Het eigenlijk motief van bedanken als
wethouder was het weihouderschap van den
heer Heemskerk, voordeafdeeliuggemeente
bedrijven, terwijl deze tevens lid van de
Tweede Kauier was. Moge de heer Gerritsen,
het bleet uit ziju nadere verklaring, aan
vankelijk uit boosheid tot een dreigen zich
niet meer verkiesbaar te stellen zijn ver
leid die boosheid hield liet op den
duur niet uit; al de grieven en griefjts
leverden natuurlijk geen voldoeiide reden
oin het bijhje er bij neer te leggen, voor
iemand die gevoelde tot welke taak hij
zico door ziju vroegeren arbeid verplicht
zag, en hoe hij daartoe wel het meest ge
houden was dour »/njn liefde voor Amster
dam".
De vraag kon voor htm van dat
oogenblik af, met ooi zichzelf te behagen, maar
oin ziju Amsterdam te rtdden geen andere
zijn, dan: hoe breng ik Mr. Heemskerk
tot het besef, dat ztja wetüouderschap in
vereenigiiig uiet zijn. kamerlidmaatscüap
uujn scnuiuie staJ len vtrderve strekt ?
De eenige weg daartoe voor een ernstig
mau moest zijn, Mr. Heemskerk onder vier
oogen te nemen, eu hem eveii hartelijk als
eerlijk te vertellen wat net
Amsterdamliefhebbend hait stdeit eenige maanden
zoo sterk had veroatiU':, zoodal deze bijtijds
eu met nadruk gev\ .._rschuwd zich had
kunnen terugtrekken, zander den bchij.ii te
loopen van ala een houd, die naar een
verboden Jduif had gebeten, te worden weg
gejaagd ; om eerst daarna, wanneer de heer
Heemskerk getoond naJ in zija wangedrag
te willen volharden, hem duidelijk aaii te
zegger>, dat hij, Gerritsen, in 't openbaar,
voor burgerij eu Raad, de quettie stellen zou,
en dat wel in den vorm van een weigering
om ouder deze omstandigheden zicu zelf
opnieuw met het weihouderochap te belasten.
Zoo, uitenen wij in overeenstemming
met zooveleu o. a. met v. Hall eu den corres
pondent vau den A'. Kult Ct. was het
Genitsen voorgeschieveu, wilde hij de
befccnuldiging vau onoprecht gehandeld te
hebben
omgaanHoe kwam het nu dat da heer Gerritsen
zulk een zonderlingen zijweg insloeg: ge
kenmerkt door ziju dreigement, door allerlei
stof o ui zich heeu op te jagen, door half
te zwijgen en door na trjd maar half te
spreken 'l
Was hij dan werkelijk minder
geestkrachtig geworden; moest men aannemer,
dat er iets waar was 111 wat zjn vriend Vau
den Bsrgh wilde tegeueprekeii »dat Gerritsen
zoo langzamerhand veifiauwt"?
Ja en neen.
Neen in zooverre de lust bij den
ouden radicaal om zich aan een zaak te
wijden geheel onverminderd ie. Hij heeft
zijn weikkracht nog en denkt aau niets
anders dan om ze te gebruiken. Nittwaar,
nog was hij van t Prinseuhof ala Wethouder
niet geweken, ol hij dacht al aan 'i Bin
nenhof, om daar zich verdienstelijk te
makeu ; het alleen raadslid te zijn, geeft
ziju energie geen voldoend emplooi. En
toch, daar is iets in hem veranderd. Ziju
ongebroken kracht is onder andere leiding
gekomen. Ook Gerritsen werd «politiek '.
Ziju geest verpolitiekte. Daar is een slim
heid in hem Bevaren, die men vooral op
groene zetels, beslikt met kruisjes of leeu
wen, gezeteu, zoo licht deelachtig wordt.
»Iltt lag -voü>al niet op sprekers weg den
liaad te icaarachuwen; had l dj dit gedaan
vóór de uteiinniny, inert zou het n xeer -voor
barig genoemd hebben. Spreker is niet voor
nemens ziclt op dergelijke wijze bloot te
geven", zoo verdedigt hij nu zijn weggaan
en onoprechte houding... Ooi als eeii een
voudig man zijn plicht te doen daarvoor
was hij te slim! Hij zou gevaar geloopen
hebben van voorbarig handelen te worden
beschuldigd en dies waagde hij... ziju ge
liefd Amsterdam. Gerritsen weet niet meer,
dat ieder die zich als de naakte waarheid
in zijn plichtsvervulling durft bloot te geven,
eerst recht zich zelven bij eiken duivel
dekt. Welk een schoon werk zou hij hebben
verricht, als h\j, zonder om- en bij- en zij
wegen, niet aan zichzelf, niet aan zijn
grieven of grieijes denkende, sterk in zijn
positie, die hem inderdaad tot zulk een
optreden riep, recht op den man ware afge
gaan ; want, zeker, Heemskerk behoort niet
wethouder te zijn. Hoe zou men hem ge
erd hebben, pok als hij in den Raad zijn
doel had gemist. Doch nu, zoo politiek, zoo
leep, zoo zonder zich bloot te geven, verloor
hij niet alleen den strijd, maar is zijn einde,
een echec, krijgt zijn karakter in 't openbaar
een knak, en schoot hem niet eens de eer over
voor een herbenoeming te kunnen bedan
ken, tenzij formeel; in werkelijkheid immeis
was een benoeming rnet 19 stemmen een
votum van af keuring gelijk, wat bij als man,
die een groot doel beoogde, niet persoonlijk
behoefde bij te wonen ... want afwezig ter
vergadering »gaf hij zich niet bloot" steeds
bekleed met «politiek."
Maar Heemskerk behoort te gaan. Daar
omtrent kan geen kwestie rijzen. Moge
Gerritsen's houding allesbehalve goedkeu
ring verdienen, Heemskerk's gedrag is in
elk opzicht onverdedigbaar. Een stad van
meer dan 500000 zielen, die ten opzichte
van zoovelerlei materieele belangen een
nieuwen koers uitgaat, waarbij van de be
heerders de krachtigste inspanning en de
volkomenste toewijding gevorderd mogen
worden pm groote schade te voorkomen,
in een tijd dat de financieele toestand reeds
het hopelooze nadert zulk een stad kan
geen kamerlid tot wethouder hebben, en
dat nog wel voor de meest belangrijke
bestuursafdeeline.
Wanneer Mr. Heemskerk in allen eenvoud
mocht verklaren, dat het hem nog niet
gebleken is, dat hij meer voor de gemeente
zou kunnen doen, wanneer hij zich geheel
aan haar wijdde, dan geeft dit een treurigen
dunk van zjjn intellect. Ol acht bij die
zelfde gemeente reeds genoeg gebaat met
de helft van zijn werktijd? Waar bljjftdan.
zijn bescheidenheid bij de waardeering van
eigen kracht?
Ons dunkt, als mr. Heemskerk zoo
buitengewoon kortzichtig is in deze,
wordt het tijd dat zijn vrienden zich over
hem ontfermen en hem terecht brenger.
Immers Heemskerk, de uitnemende
antirevolutiocair, gei ft een slecht voorbeeld j^an
elke partij maar aan zijne eigene wel het
meest.
Wie mr. Heemskerk langen tijd heeft
gadegeslagen in zijn openbaar leven, vindt
hem voor het vertoonen van zulke
acrobatentceren veel te goed.
Hoofdmomenten uit dcii gemeenteraad.
Offtcieel licht. De »du;arskyker'' af.
IX.
Het niet aannemen der benoeming tot
wethouder door den heer Gerritsen roerde
Woensdag j.l. tot een nieuwe zitting van
den gemeenteraad.
Het was de heer Blanken berg, die
aandrong op nadere opheldering omtrent
de oorzaken, welke aanleiding hadden gege
ven tot het feit, dat de heer Gerritsen
zich niet meer herkiesbaar wilde stellen.
Uit het antwoord, door den heer Gerritsen
gegeven, bleek, dat behalve tal van zaken,
die hem «onaangenaam" waren, twee hoofd
motieven hem tot zijn besluit hadden ge
voerd :
lo. de wijze waarop de bekende motie
van de heeren Van Nierop, Ijzerman,
Caroli, Schut en Fabius in zake de voor
dracht omtrent den geneeskundigen dienst
in de wereld kwam,
2o. de toenemende overtuiging, dat het
beheer bij de afdeeling gemeentebedrijven,
dat in handen is van den heer Heemskerk,
de krachtige leiding miste, die daar zoozeer
noodig was.
Reeds in de eerste vergadering van B. en
W. in de maand Juli gehouden, had de heer
Gerritsen zijn besluit te kennen gegeven, om
heen te gaan en zijn motieven medegedeeld ;
hij had toen dadelijk willen aftreden, omdat
hij het noodig vond, dat zijn opvolger
mede de ontwerp begrooting voor 1903 zou
vaststellen, maar zijn medeleden van het
Ddgelijksch Bestuur vonden het beter, dat
hij zou aanblijven, totdat hij periodiek
moest aftreden, aan welk verlangen hij
gevolg gaf. Later bleek, dat de heer
Heemskerk daarop vooral had aangedron
gen, omdat.... hij anders ziju vacantie
zou missen.
Het eerste motief van den hter Gerritsen
werd iii de twee volgende maanden wel
eenigermt te verzwakt, maar het tweede
werd van grooter beteekenis door de be
handeling der begrooting in de vergade
ringen van* B. en W. en door de wijze
waarop deze bleek voorbereid te zijn. Ook
het beheer dat hij gedurende de maand
Augustus, toen de heer Heemskerk zijn
vacantie nam, over de Gemeentebedrijven
had gevoerd, versterkte hern in ziju besluit.
De hter Gerritsen had zijn motieven
ook aan twee raadsleden medegedeeld, die
een soort van mandaat van andere raads
leden schijnen gehad te hebban, maai- hij
had daarbij niet gezegd, dat hij een be
noeming zou aanvaarden, indien de heer
Heemskerk niet werd herkozen. De
mededeeling in De Standaard, dat hij als voor
waarde van zijn aanblijven zou gesteld
he-bben de verwijdering van den heer
Heemskerk, noemde hij »een insinuatie."
Ten slotte deelde hij zijn vaste overtui
ging mede, dat de raad tot de ervaring
zou komen, dat de gemeentebelangen er
noodzakelijk onder moeten lijden als een
wethouder tevens kamerlid is.
De groote vraag is thans of de gemeen
teraadsleden, toen zij verleden week met
een kleine meerderheid den heer Heems
kerk herkozen, geweten hebben, wat de
heer Gerritsen tot heengaan bewoog. Het
komt ons echter voor, dat dit Ie secret
de Polichinelle was. Wat iedereen wist
zullen de raadsleden ook wel geweten
hfibben, en al moge nu de heer Gerritsen.
V , als voorwaarde van zijn aanblijven
den eisch gesteld hebben, dat men den
heer Heemskerk niet zou herkiezen, het
feit, dat deze herkozen is, dat deze zijn
benoeming heeft aanvaard en dus de
toeBtand bij de gemeentebedrijven onveranderd
blijft, wettigt naar onze bescheiden mee
ning, de weigering van den heer Gerritsen
om langer mede de verantwoordelijkheid
te dragen, hem door de wet als wethouder
voor de handelingen of nalatigheden van
zijn ambtgenooten opgelegd.
In het vrij onverkwikkelijk debat, dat
na de door den heer Blankenberg uitge
lokte verklaring volgde, heeft de heer
Heemskerk medegedeeld, dat hij evengoed
als de heer Gerritsen wel eens oogen blik
ken heeft gehad, waariu hij zich afvroeg,
of hij niet zou heengaan. Wij kunnen ons
dat voorstellen ; vooral moeten die
oogenblikken daar geweest zijn, als de heer
Heemskerk, zittende in de Tweede Kamer,
dacht aan de gemeentebedrijven en huu
stijgende productiekosten. Noch is het een
punt van overweging voor den heer Heems
kerk hoelang bij zal blijven!
Een van de motieven van den heer
Heemskerk, dat hij niet voor de benoeming
bedankte, schijnt echter geweest te zijn het
feit, dat Amsterdam volgens hem behoefte
heeft aan *een geest vau toenadering" en
uit zijn woorden bleek nu, dat hij die
goede genius in het Dagelijksch Bestuur
meende te kunn«n zijn. Zoo heeft iedereen
zijn roeping en zoo zou ook de
vereeniging van het kamerlidmaatschap met het
wethouderschap haar nut kunnen hebben,