De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 21 september pagina 2

21 september 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1317 voor dit blikja vleasch 63 cent van hun trak tement (7 cont per dag) zon woeden afgehouden. Dit alleen van den eersten dag Den volgenden dag was het eten wel op t$d doch eveamin eetbaar ais den eersten dag, zoodat wy weder genoodzaakt waren, uit eigen zak brood in Breukelen te koopen. Wat de ligging van het kamp aangaat, zij moge door een kenner mooi gevonden worden, voor ons was zjj het tegendeel, daar door den aaahoudendan regen van Dinsdag en Woensdag bet geheele kamp in een modderpoel herschapen was en het water door bet tentenlinnen heen liep, zooiat atles, zoowel het ligstroo als dekens en kleeren, nat werd, iets waardoor de goede stemming nu juist niet verhoogd werd. Uit dit alles blijkt, dat men nog maar een fl»uw begrip heeft van de grooteopofferingen, welke de moesten zich moeten getroosten om voor 5 weken lang uit hun zaken te breken, en de zoo hoog noodige herhalingsoefeningen (welke t>y' ons hoofdzakelijk bestaan uit wachten en coryeés) mede te maken." * * * Wij hebben het volgende hieraan toe ? te voegen. Welke rol vervult bij het oorlogsspel in vredestijd de militaire geneeskundige dienst? Bij het gelasten tot het houden van mar sehen op snikheete dagen; bij het bepalen van oefeningen die voor een deel der be laden manschappen te zwaar kunnen zijn; bij het kiezen van terrein voor bivouak wordt dan den officieren van gezond heid advies gevraagd en hebben deze geeondheidsmannen ten slotte te beslissen over wat al of niet geoorloofd mag heeten ? Bahoorde dat zoo niet te zijn? Het oorlogsspel in vredestijd over het nut daarvan zullen wij ons geen oordeel aan matigen hoe nuttig het dan ook moge zijn, mag de gezondheid der soldaten niet in gevaar brengen. Dien eisch heeft men te stellen. Onmenschelijk, indien daar geen acht op wordt geslagen. Met welk recht altoos in vredestijd blijven jonge mannen, de meesten vol strekt afhankelijk van hun gezondheid om het brood te verdienen voor zichzelf en hun gezin, gelegerd op doorweekte gras landen, in natte tenten, op druipend stroo ? Bah, een spel met menechenlevens in vredestijd! Wie is daar verantwoordelijk voor? De een of andere leger-autoriteit of... de gezondheidsdienst ? DO voeding was meer dan slecht. Wat men verleden jaar dienaangaande vernomen heeft het wordt door dit staaltje van wanbeheer nog overtroffen. In vredestijd.... let wel, terwijl de administratie volkomen zou kunnen zijn en moeten zijn, is het mogelijk, dat er nu hier dan daar zulk een janboel heerscht. Arme kerels, waaronder er zijn wien het deelnemen aan dat oorlogsspel een groot offer vraagt, maar die allen te samen den dienstlast voor de heele natie dragen, lijden ? honger, worden van oneetbaar voedsel voorzien. Hoe kan dat zoo wezen ? 't Leger immers heet a en al organisatie. Wie is de intendant die zoo iets op/.ijn rekening heeft; of draagt de schuldige een anderen titel, een hoogeren misschien ? Was die man zoo onbekwaam of zoo harteloos ? Kon hij, of wilde hij niet zorgen ? wie zegt ons zijn naam en zijn straf? Natuurlijk, we komen 't een noch 't ander te weten .... het leger is de groote doof pot. ... en de soldaat ia Nummer zooveel, heel wat minder dan een mensch. De soldaat! Daar heeft hij zijn bus, die hij niet mocht openen, aangesproken, om dan toch te kunnen eten! en hij krijgt straf, 't Is heelemaal in orde naar de eischen en de regelen van de ... tucht. Maar welk een verouderde, in 't militaristiesche verroeste inrichting is dan toch ons leger nog in 1902! Wanneer iemand de brutaliteit had een hongerigen hond te m uil banden en hem een korf met brood aan den nek te binden, en de hond wist zich van zijn muilband te ontdoen en het brood te be machtigen, dan zouden allen die het zagen het dier toejuichen en den onmensch, die het zoo gekweld had, hun afschuw betoonen ; de politie kwam er bij te pas. Maar een soldaat als deze aan honger overgeleverd zijn vleeschbusje te baat neemt hij krijgt twee dagen arrest en nog een geldboete toe. En dat is nu het zoo hoog geprezen opvoedings-insthuut. Zoo vormt men »inensehen" in vredestijd door het oorlogspel.. .. Wij weten gelukkig dat dergelijke toe standen ook in 't leger tot zelfs onder hoogeren worden afgekeurd; maar een feit is het, dat zij telkens weer voorkomen, en slechts zeer ten deele ter kennisse worden gebracht van hefe publiek. Het legerstelsel heeft, ten gevolge een er jaren lange ongecontroleerde kaste-vrijheid, tal van eigenaardigheden gekregen, die ten sterkste vloeken met de eenvoudigste be grippen onzer burgermaatschappij. Nog altijd zien de meeste legerautoriuitén en dat niet alleen gedurende het oorlogapel in vredestijd in de du'zende miliciens een vechtmachine, en het kan hun zelfs niet theoretisch aan 't verstand gebracht worden, dat die marionetten tevens burgers zijn van een vrijen Staat; dat dus aan hen lichamelijk en geestelijk al die zorgen moeten besteed worden, waarop elk mensen, ook blijkene onze wetten, aanspraak mag maken. De geheel onnoodige, zoo scha delijke tegenstelling tusschen militair en burgerlijk leven, heeft het leger tot een afzonderlijken levenskring gevormd, waar binnen ook maar de geringste hervorming niet dan met de grootste moeite een weg wordt gebaand. Alleen reeds een be schouwing over de opvatting van eergevoel en tucht zoude voldoende kunnen zijn, om de [achterlijkheid, waarin men in en' bij de kazerne ten opzichte van de maatsehappelgke ontwikkeling verkeert, te doen uitkomen. Edoch een principieele wijziging der militaire handelingen en denkwijzen is een quaestie van tijd; van zeer langen tijd, in dien de scheiding tusschen militaire en burgerlijke opvoeding en leven, zo:> scherp als ze nu is doorgevoerd, blijft bestaan. Voorloopig zal men de al te barre gevolgen van het eenzijdige militarisme door de toe passing van zekere opportuniteitsmiddelen moeten trachten te temperen en te voor komen. Twee zaken schijnen ons in deze het meest gewenscht. Ten eerste, dat aan den Geneeskundigen Dienst een meer uit gebreide taak worde toevertrouwd dan die hij nu heeft te volvoeren; in plaats van een passieve macht, die alleen heeft te handelen als hij geroepen wordt om zieke of ziekgemaakte soldaten te heipan genezen worde hem opgedragen actief' te zijn, ten einde door zijn optreden het ziek worden der miliciens te helpen voorkomen. EQ ten andere worde, vooral bij de beoefening van het Oorlogsspel in Vredestijd, een bwgercommissie aangesteld om toezicht te houden op dg wijze, waarop de leger-autoritei ten 's lands gelden ten bale der miliciens be steden. Zulk een c >mmissie een paar zomers aan 't werk en men kan er zeker van zijn, dat het ergste van de kwaal zal worden uitgeroeid. De burgerstaat heeft toch iets meer te doen dan milliosnen aan 't leger te verscrraffdn. Hij behoort zijn oog te laten gaan over 's lands penningen, en te waken voor 't weizij i van 's lanis dienende zonen. Pruisen en Polen. In tal van Duitsche bladen heeft men kunnen lezen, dat keizer Wilhelm bij zijn bezoek aan Posen door de bevolking met groote warmte is ontvangen en dat zijne redevoeringen aldaar zich kenmerkten door een zeer verzoenenden geest. De juistheid der eerste bewering mag men veilig betwijfelen. De stad Posen heeft een groot garnizoen en tal van Pruisische ambtenaren. Van die zijde is de ontvangst van het keizerlijke paar warm genoeg geweest. Maar de Poolsche aristo cratie heeft aan deze demnnstratiën geen deel genomen; hare woningen, de Poolsche clubs en zelfs de Poolsche hotels vertoonden zich als kale, sombere plekken tusschen den feesttooi van vlaggen en groen, en van de Poolsche magnaten was de aartsbisschop v. Stablewski de eenige, die aan de offioieele receptie der keizerlijke gasten heeft deel genomen. Wie de redevoeringen van den keizer »verzoenend" wil noemen, heeft ongetwijfeld slechts het oog op de betreurenswaardige antecedenten, op do scherpe bedreigingen, die de Poolsche onderdanen van den keizer nog voor korten tijd door dezen in hoogst eigen persoon werden toegeslingerd. De keizer noemde het een leugen, dat het Katholieke geloof der Polen op eenigerlei wijze zou zijn aangetast. Hij noemde het een dwaling dat de Polen zich bezorgd toctaden over pogingen om hunne nationale eigenaardigheden te onderdrukken en hunne traditiën uit te wisschen. O/erleveringen en herinneringen konden, volgens den keizer, ongehinderd blijven bestaan, doch slechts als geschiedenis beschouwd ; op den voorgrond moest echter staan, dat alle leden van den Pruisischen staat zich Pruisische staatsburgers moeten gevoelen. Het is zeker niet onimgelijk, dat de toekomst, in de verhouding tusschen de Pruisische regeering en haar Poolsche onderdanen eenige verbetering zal bren gen ; de lessen van het verleden zijn echter in dit opzicht niet bemoedigend. Toen Bismarck na don Fransch-Duilschen oorlog verklaarde, d*t het streven der regeering voortaan gericht moest zijn op »die innere C lusolidirung des Uniches'1 bad hij natuurlijk óói de nationaliteitenquaestie op het or>g-. Da 3 500.000 Polen in Sileziëen vo->r;ii ia de provincie Posen zaten hem daarbij niet weinig in den weg. Terwijl in de eerstgenoemde provincie de Polen ruim de helft der bevolking uit maakten, behoorden in de tweede drievierden der bewoners tot de geannexeerde nationaliteit. Op Posen was dus vooral de poging tot »Gsrmaniseering" gericht, en die pogingen «-endden zich zjowel togen den godsdienst als tegen de rationaliteit. De »Kulturkampf" nam in deze voor driekwart Poolsche provincie een uiterst scherpen vorm aan en de beruchte Mei wetten stelden ds regeering in staat om zeer vele geestelijken te verwijderen uit een werkkring, in welken zij voor den staat gevaarlijk schenen, D;>ch aan den sKulturkampf" kwam, dank zij het krach tig optreden van het centrum, dat na tuurlijk door do Puien ij'.erig werd gesteund, ten slotte een einde door hetgeen men Bismarck'd »gang naar Canossa" nosmde. De strijd, die aanvankelijk tegen de kerk was- gericht, keerde zich nu tegen de school. In 1S8-'! werd bij koninklijk besluit het gebruik der Duitsche taal verplichtend gesteld bij het godsdienstonderwijs in alle stedelijke lagere scholen en in alle andere scholen, in welke minstens de helft der leerlingen tot de Duitsche nationaliteit behoorden. Het viel niet moeielijk, in bijna alle scholen kunstmatig eene Duitsche meerderheid te verkrijgen. In 1837 ging men nog verder : het gebruik der Poolsche taal werd eenvoudig op alle lagere scho len verboden. Na de kerk en de school kwam de grondeigendom aan de beurt. Bijna overal, vooral ten platten landen waren de lan derijen in het bezit van Polen. In 1SSG werden in den Pruisischen Landdag door de troonrede maatregelen aangekondigd ter bescherming van het Duitsche grond bezit in de Oostelijke provinciën. Het doel was, de immigratie van Duitschers te bevorderen, door Poolsche landerijen aan te koopen. Eene som van 100 millioen Mark werd hiervoor beschikbaar gesteld, terwijl aan de Duitsche immigranten aller lei voorrechten werden toegekend. Men rekende er op, dat dit fonds niet meer zou behoeven te worden vermeerderd, daar het door den verkoop van landerijen aan immigranten zou worden aangevuld. Het waren echter alleen de zeer uitgestrekte goederen, die in handen van het Duitsche groot-grondbezit overgingen; het klein grondbezit, waarom, het juist te doen was, bleef bijna geheel in de handen van Polen. Toen vorst Bismarck in 1800 aftrad, scheen er voor de Polen een betere tijd te zullen aanbreken. Da keizer en de rijkskanselier Von Caprivi toonden zich niet onwelwillend, en de heer Koscielki, de leider der Poolsche fractie in den Rijks dag, gebruikte, van zijne partijgenooten sprekend, de woorden: »Wij, Pruisen, die de Poolsche taal spreken". De Polen stem den in den Rijksdag voar de militaire wetten en voor de uitbreiding der vloot. Het was echter slechts een vrede van korten duur, of liever een wapenstilstand, want korten tijd later sloeg de keizer te Tnorn weder den vroegeren scherpen en dreigenden toon aan. Onder het l gimeHohenlohe werd het gebruik der Poolsche taal op de scholen opnieuw verboden; de fondsen, waarover de kolonisatie-commissie beschikte, werden aanzienlijk vermeerderd; bij de redactiën der Poolsche bladen wer den voortdurend huiszoekingen gehouden; op aanklachten van »Polizeisp'vUel" volg den tal van processen en veroordeelingen, en in 1898 hadden zelfs weder uitzettingen om politieke redenen plaats. De kroon op dit alles werd gezet door de zoogenoemde schoolprocessen, die kinderen op de bank der beschuldigden brachten. Te Thorn werden scholieren gerechtelijk vervolgd, omdat zij des Zondags bijeenkomsten hiel den ter beoefening van Poolsche geschie denis en literatuur, vakken waarin aan het Gymnasium het onderwijs verboden was. l n 1901 werden Posener studenten aangeklaagd wegens het deelnemen aan «geheime genootschappen''. Te Wreschen eindigde het proces, misschien logischer, maar niet minder onrechtvaardig, met eene kastijding der kinderen en eene ver oordeeling der ouders. Zelfs onder elkander mogen Poolsche kinderen hunne moeder taal niet spreken ! En dat alles ... helpt niets. De Polen bukken voor dwang noch geweld. Hun l nationaliteitsgevoel is krachtiger dan ooit. j De kunstmatige invoer van Duitsche grond| bezitters mislukt volkomen. Van de in i de laatste tijden door de regeering aani gekochte gronden is slechts 25 pCc. verj kocht, dat wil zeggen, in handen van | Duitschers overgegaan. De Polen richten ! hunnerzijds vereenigingen op, om hunne i landgenooten ter hulp te komen, die weli licht door geldgebrek gedwongen zouden | worden om hun bezittingen aan de l'ruii sische regeering te verkoopen. Maar deze i laatste beschikt over een ruimer beurs, eti j blijft maar koopen. De Pruisische politiek j is onder Von Bülow even als zij onder l Bismarck was, eene felle en consequente ; bestrijding van de Poolsche nationaliteit, l eene bestrijding die zich tracht te rechtvaar' ,. j s ... .... i digen met een verwijzing nae^r de vrijwel denkbeeldige «polnische Gefahr". Wat de toekomst voor de Polen in Pruisen zal brengen, schijnt ons niet twij felachtig. Hun trfulitiëu, hun historische herinneringen, zullen worden »ge erbiedigd'' als een soort van reliquieën, die behoorlijk achter slot en grendel moeten blijven en den geloovigen slechts uit de verte worden vertoond. DJ Pruisische ambtenaren hebben van den keizer, in de schoone verzoeningsrede, het, nadruk kelijk bevel ontvangen aan zijne instructien en bevelen te gehoorzamen en zonder aarzeling zijne politiek toe te passen. Niet de politiek zijner regeering, maar Z ij n e politiek. S-)ias vraagt nieu zich af, verwonderd en verontrust, of Duitschland en Pruisen in 't bijzonder, nog constitutioneele landen zijn. Doiix payis! aVc-/u/c aanga Grondeigeüa'ir cii Gemef-incliap. In Nederland zit het woniiigvraagstuk vast aan den grondprijs. Z\i 'tal niet met deze woorden, dun toch in dezen zin sprak Nederlands vertegenwoordiger op t congres voor volkshuisvesting te DuweMorf. En deze zelfde gtdachtengang loopt aJs een roode draad door het academisch proef schrift van mr. G. W. S.uines, dat bij Scheltema A lliikema's uoskhandel als een lijvig boekdeel i- uitgegeven. De titel van 't boek komt idechls voor ren deel overeen met 't opschrift dezer bespreking, want aan 't «Grondeigendom en (Je,r.eenschap" is nog toegevoegd »bij den aanleg van publieke werken". Wat had ik gaarne die toevoeging gemist! Niet omdat zóó (wat toch ook waar is) de titel vau 't boek onhandig lang wordt, maar ik betreur die toevoeging omdat de schrij ver aldus vrijwillig zijn taak en zijn arbeid heeft beperkt en hij nu in zijn werk maar omvat een deel van den geweldigen belan genstrijd tusschen de gemeenschap en den grondeigenaar. Die strijd van belangen openbaart zich overal waar ook maar een spa wordt ge stoken of een grasje groeit en steeds is de gemeenschap het kind van de rekening. 't Meest tastbaar, 't meest brutaal als men wil, is de botsing der belangen iu da na bijheid van de bevolking-centra. Daar stijgt de bodemwaarde steeds hooger en hooger, niet door arbeid of bemoeiing van den grondbezitter maar uitsluitend door 't groeien der maatschappij. Daar wordt geen weg gelegd en geen vaart gestoken of die grond bezitter ziet klimmen de handelswaarde vau zijn grond, al blijft de gebruikswaarde ook als voorheen. E-i moet dau aanstonds voor de uitbreiding der Etaii die grond worden gekocht dan wordt de volkshuisvesting, de handel, de industrie, kortom dan wordt het openbaar belang gedrukt door het persoon lijk belang van den grondeigenaar. In 't boek van mr. S. geeft menige blad zijde sprekende voorbeelden van dien be langenstrijd eu zijn voor 't sociaal leven zoo ernstige gevolgen, 't Is echter jammer dat 't overgroot deel dier voorbeelden aan 't buitenland werd ontleend en dat op eigen bodem zoo weinig gegevens werden verzameld. Oppervlakkige oordeelaars zijn nu zoo licht geneigd om te zeggen of te denken »dat 't hier zoo erg niet is". Voor Nederland vind men alleen een paar aan halingen uit mr. H. Krabbe's »Praeadvies over de werkzaamheid van Staat en Ge meente ter verbetering der Volkshuis vesting" een werk dat meen ik reeds tientallen van jaren oud en voor een dagelijks in scherpte en felheid toenemend sociaal vraagstuk dus verouderd is be nevens een voorbeeld ontleend aan L. M. Hermans' boekje over Amsterdamsche woningtoestanden, een bron die m. i. niet tot de allerbeste behoort. Het overvloedig meedeelen der schrille feiten uit Engeland en Duitschland en Amerika heeft deze goede zijde, dat zoo blijkt 't internationale karakter der opdrijving van den grondprijs ; voor kortzichtige!! of zwartgalligen, die zoo gaarne en bij voorkeur mopperen op hun land en huu omgeving, is dit misschien nog een troost, zij 't dan ook een schrale. De degelijkheid en de beteekenis van het boek komt t allermeest uit in de opsomming der reeds toegepaste of' aangeprezen mid delen om de aanspraak der maatschappij op de onverdiende bate (de winst door maatschappelijke oorzaken, unearned increment, conjunctuur-winst) der grond eigenaars te vestigen en vast te leggen in de artikelen der wet. In die richting zijn verscheidene voorstellen en pogingen gedaan en als tot dusverre de grondeigenaar nog kalmpjes zijn conjunctuur winst blijft op strijken, dan is het heusch niet de schuld dergenen die van dit maatschappelijk vraag stuk studie maakten. Als middelen van verweer der gemeen schap worden door mr. Sannes vermelden besproken fiscale maatregelen als: 't heffen van een algemeene belasting op het grond bezit, idem op het stedelijk grondbezit, idem op bouwterreinen, idem bij eigendoms-o vergang van gronden; sociale maatregelen ais: concurrentie in bouwterrein door de ge meente, zó:ie onteigening, bevordering van het communaal grondbezit, heffing van een zuwachs-steuer, dus van een belasting op de onverdiende bate; en administratieve maatregelen als: ingrijpende voorschriften der bouwpolitie, omlegging (Umlegung, zusammenlegung) van bouwgroi.dperce lenen toepassing van het betterment-principe. Bij deze middelen van verweer mis ik alweer 't op eigen bodem gegroeide. Het in 1893 door mr. H. van Houten ingediend maar nooit behandeld ontwerp van wet op de Onteigening behelsde een poging om de gemeenschap iets te doen geworden van de onverdiende bate der grondeigenaars. Bij de meeste vooruitstrevende politici kan rnr. van Houten »^een goed meer doen", de billijkheid gebiedt op te merken dat zijn ontwerp van wet de eerste schrede was op den weg om voor ons land dit sociaal vraagstuk te regelen. Als systeem nam dat voorstel aan dat bij onteigening van grond het 40 voud der belastbare o.brengst als schadeloosstelling zou worden toagekecd. Eigenaars die meen den dat hun grond grootere waarde bezat dan 't 40 voud van dien aanslag, konden daarvan vooraf kennis geven aan 'c ge meentebestuur. De gemeente verkreeg de bevoegdheid om die «meerwaarde" te be iasten met een bijzondere belasting van ten hoogste t vee per duizend eu per jaar. Dit was een zwakke en een onbeholpen poging om de voordeelen der stijgende grondprijzen door de gemeenschap te doen plukken. Maar hoe onvolkomen ook, 't was er toch een en in dit opzicht stond Van Houtens ontwerp boven de naderhand door minister Borgesiug bij de woningwet ingelaste onteigen ingsparagraaf'. Mais revenons il mr. 8. Onder de admi nistratieve middelen van verweer wordt hierboven ook geroemd de toepassing van 't betterment beginsel. De schrijver maakt dit tot 't voornaamste deel van zijn werk en zal 't waarschijnlijk in een andere ru briek ondei brengen. Dit bettermerit-beginsel (betK-rmeiit principle in Engeland, assessing _aceording to benetiis in Amerika, Beiüa^e in Duitschland) vordert dat die genen wier bezittingen door deii aanleg van publieke werken in waarde vermeerderen, iu de kosten van dien aanleg moeten bij dragen, 'r, Heeft vooral in Engeland en Duitschland vele aanhangers (ruim 200 bladzijden worden gewijd aan de Engelscheen Duiische wetten met betterment-Oiausules) maar wordt sinds jiar eu dag ook hier te lande toegepast, in een vorm die misschien niet voldoet aan de theoretische omschrijving van 't beginsel, maar die iu cie practijk' toch vrij wel neerkomt op kapitalisatie van de betterment-rente, 'k Zou niet gaarne wijlen beweren dat al'e ge meentebesturen, die bij de vaststelling van bouwplannen daarin bindende voorschriften opnamen, dit nu juist hebbeu gedaan uit een .sociaal oogpunt. Veeleer vermeen ik dat bij <iii) gemeentebesturen zuinigheid heeft voorgezeten en ze blij waren met gering of zelfs) buiten bezwaar van de kas stratui te kunnen aanlegden euz. Maar enfin, ze zijn er en dau komt 't in de practijk er weinig op aan of administratieve, fiscale of sociale overwegingen tot de wording hebbeu meegewerkt. Een uieer zuivere aanvaarding vau het betterment-principe is verleden jaar voorgesteld iu Haarlem'sgemeenteraad, doch verworpen, toegepast wordt naar ik meen het beginsel in Hilversum. 't Is een verblijdend verschijnsel dat jonge rechtsgeleerden, staande nog aan 't begin van hun openbaar leven, ten behoeve van hun academisch proefschrift zoo grondige studie willen maken van gewichtige sociale belangen. Meer dan 't vaak mogelijk is aan anderen, die reeds door hun dagelijkschen arbeid of hun levensstrijd in beslag worden genomen, zijn zij instaat bouw stoffen voor een uitgebreid werk te vergaren, Dat is ook de verdienste van 't hier be sproken proefschrift. Tegen menige con clusie van den schrijver zijn bezwaren in te brengen, zoo komt 't me voor dat de beteekenis van 't betterment beginsel dooi' hem wel iets wordt overschat en dat de beoordeeling van de andere verweermiddelen nu en dan bepaald zwak is. Maar afge scheiden zelfs van de andere goede eigen schappen maakt alleen reeds het, volledig overzicht van de Engelsche en Duiteche bettermen t-we tgeving dat proef schrif t onmis baar voor allen die iets gevoelen voor 't vraagstuk der volkshuisvesting en dit onder deel van den belangenstrijd tusschen grond eigenaar en gemeenschap willen bestudeeren. Da onverdiende bate, thans opgeslokt door de£ ^grondeigenaar en ontstaan door 't stijgen van den grondprijs onder dea invloed der maatschappelijke werkingen, behoort aan de gemeenschap. Meer dan een der opgesomde verweermiddelen kan daartoe dienst doen. Maar zal dan elke hinderpaal voor de vrije ontplooiing van het maatschappelijk leven zijn weggeruimd als ten einde toe is gevolgd den weg van betterment- voorschriften, zuwachssteuerheffing, zone onteigening enz. ? Voorzeker niet, hoe aanbevelenswaardig oak toch zijn 't m. i. niet meer dan maat regelen voor een tijdperk van overgang, als zoodanig noodig, ah zoodanig aan te bevelen. Doch welkom is me bovenal elke stormloop op de conjunctuur en op de onverdiende bate van het grondbezit, wel kom is me elke goede propaganda voor betterment clausules, voorzo.ie onteigening en voor belasting naar het speciale voor deel, omdat al dat streven en trachten zal helpen bij 't effenen van den weg voor de overtuiging dat het goede alleen is te be reiken wanneer de aarde, die wij gemeen schappelijk bewonen, wordt tot ons gemeen schappelijk erfgoed en eigendom. REYXE. Bijdrage tot de geschiedenis n. Wees ik erop, dat als direkte uitvloeisels van een eenzijdige opvatting, zooala wij die tevoren aangaven, de examina en otidersteuningsfondsen te beschouwen zijn, een derde gevolg raag ik niet vergeten. Waar men uitging van de stelling, dat vakkennis alles was, dat vakkennis aljeen en steeds alleen de oorzaak zou zijn, dat de handelsbediende een behoorlijk gesala rieerde positie zou vinden, daar meende men, dat ook de weg tot verkrijgen dier vakkennis moest worden opengemaakt. Eu dezelfde vereenigingen die ondersteuningsf'ondsen oprichten en examina afnamen, achtten zich verplicht, voor den jongeren handelsbediende kursussen te openen in boekhouden, handelskorrespondentie, stenografia etc. Zeker zijn dat voor den handelsbediende onontbeerlijke zaken. Maar men vergete n ding niet. De meeste haudelsbedienden gingen, daar de volksklasse het grootste getal adspiranten leverde VOJF hét gilde, school tot twaalf-, dertien- hoogstens veertien jaar. Daarna verwisselden dergelijke jongelui de schoolbanken met de kantoorkruk. En, zij deden dat gaarne, daar het bezit van een hoed en het gekleed gaan in een mooi jasje hun toeschenen ze te maken tot »heeren" en hen plaatste ver boyen den gewonen arbeid-jongen in zijn blauwe kiel en gelapte broek. Onverstandige ouders vonden dat ook wel» en zoo zag meu een aantal jongelui, die beter op hun plaats waren in smederij of timmermaiiswerkplaats, plaatsing zoeken op een kantoor, om daar.... te mislukken en brekebeenen te worden. Zeker, een klein aantal van hen slaagt, brengt het tot een zekere hoogte; vanzelf zijn dat niet de zwaksten, wel de meest energieken. Maar hun percentage is gering; en te treuriger wordt het aangevoerde feit, als raen bedenkt dat een zorgvuldige opleiding, een uiterst zorgvplle voorbereiding voor het beroep, dat de jongelui kiezen gaan, dit perceutage belangrijk hooger had kunnen stellen, Voor een groot aantal jongelui wordt de gelegenheid tot het theoretisch aanleeren van vakkennis alzoo opengesteld op een tijdstip, dat zij het meeste behoefte aan algemeene kennis en ontwikkeling, hebben. Op een tijdstip dat de hersens geoefend moeten. worden in alie richtingen, op een tijdstip, dat het gemoed voor de indrukken die over een heel leven beslissen, het ontvankelijkst is. Op dat tijdstip, waarop het karakter van anderen zich gaat vormen, waarop men leert denken, op dat tijdstip leeren onze handelsjongelui, die het geleerde op de lagere school dan soms hebben aangevuld met kennis van de moderne talen etc. vaak oppervlakkig door privaatlessen . . . boek houden en korrespor, dentie. Zoo kan het voorkomen, dat een boek houder kennis heeft van zijn boeken alleen en van niets anders; zoo kan het voorkomen. dat een haiidelskorrespondent bedreven is in zijn vak en voor de talen, waai in hij stelt, niets voelt. Men krijgt een toestand, waarin om bij overdrijving te spreken de taal. die meia gebruikt, representeeren gaat zooveel kilo gram krenten of zooveel balen kof fis TL zoo- eri zooveel. Eu dat een dergelijke ontwikkeling dat gene is, wat de mensch wenschen moet, zelfs al is die mecsch handelsbediende. ik ben zoo vrij het te betwijfelen. Er is wisselwerking; en waar ik in het eerste gedeelte beweerde, dat de mooie visie van thans op het leven eri op allo uitingen van het leven, velen zoo niet den meesten onzer handelsbedienden voorbijgaat, zonder hen te doen trillen, zonder hen aau te pakken, daar ligt zeker de schuld ttu decle bij de vicieu=e opvatting van vak kennis als het aller-al'er-hoogste. Een ongemeene bedrijvigheid heeft den leden der klasse, die wij in onze hooge wijsheid als de laagste beschouwen leerden, aangetast. Velen maken jacht op kennis ; wil men vooruit, dan behoort vau alles nota te worden genomen, dan is alles waard om bekeken, bestudeerd, o verdacht te worden, zoo schijnt daar het wachtwoord te zijn. En onze handeJsledieuden 'i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl