Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1317
voor dit blikja vleasch 63 cent van hun trak
tement (7 cont per dag) zon woeden afgehouden.
Dit alleen van den eersten dag Den volgenden
dag was het eten wel op t$d doch eveamin
eetbaar ais den eersten dag, zoodat wy weder
genoodzaakt waren, uit eigen zak brood in
Breukelen te koopen.
Wat de ligging van het kamp aangaat, zij
moge door een kenner mooi gevonden worden,
voor ons was zjj het tegendeel, daar door den
aaahoudendan regen van Dinsdag en Woensdag
bet geheele kamp in een modderpoel herschapen
was en het water door bet tentenlinnen heen
liep, zooiat atles, zoowel het ligstroo als
dekens en kleeren, nat werd, iets waardoor
de goede stemming nu juist niet verhoogd
werd.
Uit dit alles blijkt, dat men nog maar een
fl»uw begrip heeft van de grooteopofferingen,
welke de moesten zich moeten getroosten om
voor 5 weken lang uit hun zaken te breken,
en de zoo hoog noodige herhalingsoefeningen
(welke t>y' ons hoofdzakelijk bestaan uit wachten
en coryeés) mede te maken."
* *
*
Wij hebben het volgende hieraan toe
? te voegen.
Welke rol vervult bij het oorlogsspel in
vredestijd de militaire geneeskundige dienst?
Bij het gelasten tot het houden van mar
sehen op snikheete dagen; bij het bepalen
van oefeningen die voor een deel der be
laden manschappen te zwaar kunnen zijn;
bij het kiezen van terrein voor bivouak
wordt dan den officieren van gezond
heid advies gevraagd en hebben deze
geeondheidsmannen ten slotte te beslissen
over wat al of niet geoorloofd mag heeten ?
Bahoorde dat zoo niet te zijn? Het
oorlogsspel in vredestijd over het nut
daarvan zullen wij ons geen oordeel aan
matigen hoe nuttig het dan ook moge
zijn, mag de gezondheid der soldaten niet
in gevaar brengen.
Dien eisch heeft men te stellen.
Onmenschelijk, indien daar geen acht
op wordt geslagen.
Met welk recht altoos in vredestijd
blijven jonge mannen, de meesten vol
strekt afhankelijk van hun gezondheid om
het brood te verdienen voor zichzelf en
hun gezin, gelegerd op doorweekte gras
landen, in natte tenten, op druipend stroo ?
Bah, een spel met menechenlevens in
vredestijd! Wie is daar verantwoordelijk
voor? De een of andere leger-autoriteit
of... de gezondheidsdienst ?
DO voeding was meer dan slecht.
Wat men verleden jaar dienaangaande
vernomen heeft het wordt door dit
staaltje van wanbeheer nog overtroffen.
In vredestijd.... let wel, terwijl de
administratie volkomen zou kunnen zijn
en moeten zijn, is het mogelijk, dat er nu
hier dan daar zulk een janboel heerscht.
Arme kerels, waaronder er zijn wien
het deelnemen aan dat oorlogsspel een
groot offer vraagt, maar die allen te samen
den dienstlast voor de heele natie dragen,
lijden ? honger, worden van oneetbaar
voedsel voorzien.
Hoe kan dat zoo wezen ? 't Leger
immers heet a en al organisatie. Wie
is de intendant die zoo iets op/.ijn rekening
heeft; of draagt de schuldige een anderen
titel, een hoogeren misschien ? Was die
man zoo onbekwaam of zoo harteloos ?
Kon hij, of wilde hij niet zorgen ?
wie zegt ons zijn naam en zijn straf?
Natuurlijk, we komen 't een noch 't ander
te weten .... het leger is de groote doof
pot. ... en de soldaat ia Nummer zooveel,
heel wat minder dan een mensch.
De soldaat! Daar heeft hij zijn bus,
die hij niet mocht openen, aangesproken,
om dan toch te kunnen eten! en hij
krijgt straf, 't Is heelemaal in orde naar
de eischen en de regelen van de ...
tucht. Maar welk een verouderde, in 't
militaristiesche verroeste inrichting is dan
toch ons leger nog in 1902!
Wanneer iemand de brutaliteit had
een hongerigen hond te m uil banden en
hem een korf met brood aan den nek te
binden, en de hond wist zich van zijn
muilband te ontdoen en het brood te be
machtigen, dan zouden allen die het
zagen het dier toejuichen en den onmensch,
die het zoo gekweld had, hun afschuw
betoonen ; de politie kwam er bij te pas.
Maar een soldaat als deze aan honger
overgeleverd zijn vleeschbusje te baat
neemt hij krijgt twee dagen arrest en
nog een geldboete toe.
En dat is nu het zoo hoog geprezen
opvoedings-insthuut. Zoo vormt men
»inensehen" in vredestijd door het
oorlogspel.. ..
Wij weten gelukkig dat dergelijke toe
standen ook in 't leger tot zelfs onder
hoogeren worden afgekeurd; maar een
feit is het, dat zij telkens weer voorkomen,
en slechts zeer ten deele ter kennisse
worden gebracht van hefe publiek. Het
legerstelsel heeft, ten gevolge een er jaren
lange ongecontroleerde kaste-vrijheid, tal
van eigenaardigheden gekregen, die ten
sterkste vloeken met de eenvoudigste be
grippen onzer burgermaatschappij. Nog
altijd zien de meeste legerautoriuitén en
dat niet alleen gedurende het oorlogapel
in vredestijd in de du'zende miliciens
een vechtmachine, en het kan hun zelfs
niet theoretisch aan 't verstand gebracht
worden, dat die marionetten tevens burgers
zijn van een vrijen Staat; dat dus aan
hen lichamelijk en geestelijk al die zorgen
moeten besteed worden, waarop elk mensen,
ook blijkene onze wetten, aanspraak mag
maken. De geheel onnoodige, zoo scha
delijke tegenstelling tusschen militair en
burgerlijk leven, heeft het leger tot een
afzonderlijken levenskring gevormd, waar
binnen ook maar de geringste hervorming
niet dan met de grootste moeite een weg
wordt gebaand. Alleen reeds een be
schouwing over de opvatting van eergevoel
en tucht zoude voldoende kunnen zijn,
om de [achterlijkheid, waarin men in en'
bij de kazerne ten opzichte van de
maatsehappelgke ontwikkeling verkeert, te doen
uitkomen.
Edoch een principieele wijziging der
militaire handelingen en denkwijzen is een
quaestie van tijd; van zeer langen tijd, in
dien de scheiding tusschen militaire en
burgerlijke opvoeding en leven, zo:> scherp
als ze nu is doorgevoerd, blijft bestaan.
Voorloopig zal men de al te barre gevolgen
van het eenzijdige militarisme door de toe
passing van zekere opportuniteitsmiddelen
moeten trachten te temperen en te voor
komen. Twee zaken schijnen ons in deze
het meest gewenscht. Ten eerste, dat aan
den Geneeskundigen Dienst een meer uit
gebreide taak worde toevertrouwd dan die
hij nu heeft te volvoeren; in plaats van een
passieve macht, die alleen heeft te handelen
als hij geroepen wordt om zieke of
ziekgemaakte soldaten te heipan genezen worde
hem opgedragen actief' te zijn, ten einde door
zijn optreden het ziek worden der miliciens
te helpen voorkomen. EQ ten andere
worde, vooral bij de beoefening van het
Oorlogsspel in Vredestijd, een
bwgercommissie aangesteld om toezicht te houden
op dg wijze, waarop de leger-autoritei ten
's lands gelden ten bale der miliciens be
steden. Zulk een c >mmissie een paar zomers
aan 't werk en men kan er zeker van zijn,
dat het ergste van de kwaal zal worden
uitgeroeid. De burgerstaat heeft toch iets
meer te doen dan milliosnen aan 't leger
te verscrraffdn. Hij behoort zijn oog te
laten gaan over 's lands penningen, en te
waken voor 't weizij i van 's lanis dienende
zonen.
Pruisen en Polen.
In tal van Duitsche bladen heeft men
kunnen lezen, dat keizer Wilhelm bij zijn
bezoek aan Posen door de bevolking met
groote warmte is ontvangen en dat zijne
redevoeringen aldaar zich kenmerkten door
een zeer verzoenenden geest.
De juistheid der eerste bewering mag
men veilig betwijfelen. De stad Posen
heeft een groot garnizoen en tal van
Pruisische ambtenaren. Van die zijde is
de ontvangst van het keizerlijke paar warm
genoeg geweest. Maar de Poolsche aristo
cratie heeft aan deze demnnstratiën geen
deel genomen; hare woningen, de Poolsche
clubs en zelfs de Poolsche hotels vertoonden
zich als kale, sombere plekken tusschen den
feesttooi van vlaggen en groen, en van de
Poolsche magnaten was de aartsbisschop
v. Stablewski de eenige, die aan de offioieele
receptie der keizerlijke gasten heeft deel
genomen.
Wie de redevoeringen van den keizer
»verzoenend" wil noemen, heeft ongetwijfeld
slechts het oog op de betreurenswaardige
antecedenten, op do scherpe bedreigingen,
die de Poolsche onderdanen van den keizer
nog voor korten tijd door dezen in hoogst
eigen persoon werden toegeslingerd. De
keizer noemde het een leugen, dat het
Katholieke geloof der Polen op eenigerlei
wijze zou zijn aangetast. Hij noemde het
een dwaling dat de Polen zich bezorgd
toctaden over pogingen om hunne nationale
eigenaardigheden te onderdrukken en hunne
traditiën uit te wisschen. O/erleveringen
en herinneringen konden, volgens den
keizer, ongehinderd blijven bestaan, doch
slechts als geschiedenis beschouwd ; op den
voorgrond moest echter staan, dat alle
leden van den Pruisischen staat zich
Pruisische staatsburgers moeten gevoelen.
Het is zeker niet onimgelijk, dat de
toekomst, in de verhouding tusschen de
Pruisische regeering en haar Poolsche
onderdanen eenige verbetering zal bren
gen ; de lessen van het verleden zijn echter
in dit opzicht niet bemoedigend.
Toen Bismarck na don Fransch-Duilschen
oorlog verklaarde, d*t het streven der
regeering voortaan gericht moest zijn op
»die innere C lusolidirung des Uniches'1
bad hij natuurlijk óói de
nationaliteitenquaestie op het or>g-. Da 3 500.000 Polen
in Sileziëen vo->r;ii ia de provincie Posen
zaten hem daarbij niet weinig in den weg.
Terwijl in de eerstgenoemde provincie de
Polen ruim de helft der bevolking uit
maakten, behoorden in de tweede
drievierden der bewoners tot de geannexeerde
nationaliteit. Op Posen was dus vooral
de poging tot »Gsrmaniseering" gericht,
en die pogingen «-endden zich zjowel togen
den godsdienst als tegen de rationaliteit.
De »Kulturkampf" nam in deze voor
driekwart Poolsche provincie een uiterst
scherpen vorm aan en de beruchte Mei
wetten stelden ds regeering in staat om
zeer vele geestelijken te verwijderen uit
een werkkring, in welken zij voor den
staat gevaarlijk schenen, D;>ch aan den
sKulturkampf" kwam, dank zij het krach
tig optreden van het centrum, dat na
tuurlijk door do Puien ij'.erig werd gesteund,
ten slotte een einde door hetgeen men
Bismarck'd »gang naar Canossa" nosmde.
De strijd, die aanvankelijk tegen de kerk
was- gericht, keerde zich nu tegen de
school. In 1S8-'! werd bij koninklijk besluit
het gebruik der Duitsche taal verplichtend
gesteld bij het godsdienstonderwijs in alle
stedelijke lagere scholen en in alle andere
scholen, in welke minstens de helft der
leerlingen tot de Duitsche nationaliteit
behoorden. Het viel niet moeielijk, in bijna
alle scholen kunstmatig eene Duitsche
meerderheid te verkrijgen. In 1837 ging
men nog verder : het gebruik der Poolsche
taal werd eenvoudig op alle lagere scho
len verboden.
Na de kerk en de school kwam de
grondeigendom aan de beurt. Bijna overal,
vooral ten platten landen waren de lan
derijen in het bezit van Polen. In 1SSG
werden in den Pruisischen Landdag door
de troonrede maatregelen aangekondigd
ter bescherming van het Duitsche grond
bezit in de Oostelijke provinciën. Het
doel was, de immigratie van Duitschers
te bevorderen, door Poolsche landerijen
aan te koopen. Eene som van 100 millioen
Mark werd hiervoor beschikbaar gesteld,
terwijl aan de Duitsche immigranten aller
lei voorrechten werden toegekend. Men
rekende er op, dat dit fonds niet meer
zou behoeven te worden vermeerderd, daar
het door den verkoop van landerijen aan
immigranten zou worden aangevuld. Het
waren echter alleen de zeer uitgestrekte
goederen, die in handen van het Duitsche
groot-grondbezit overgingen; het klein
grondbezit, waarom, het juist te doen was,
bleef bijna geheel in de handen van Polen.
Toen vorst Bismarck in 1800 aftrad,
scheen er voor de Polen een betere tijd
te zullen aanbreken. Da keizer en de
rijkskanselier Von Caprivi toonden zich
niet onwelwillend, en de heer Koscielki,
de leider der Poolsche fractie in den Rijks
dag, gebruikte, van zijne partijgenooten
sprekend, de woorden: »Wij, Pruisen, die
de Poolsche taal spreken". De Polen stem
den in den Rijksdag voar de militaire
wetten en voor de uitbreiding der vloot.
Het was echter slechts een vrede van
korten duur, of liever een wapenstilstand,
want korten tijd later sloeg de keizer te
Tnorn weder den vroegeren scherpen en
dreigenden toon aan. Onder het l
gimeHohenlohe werd het gebruik der Poolsche
taal op de scholen opnieuw verboden; de
fondsen, waarover de kolonisatie-commissie
beschikte, werden aanzienlijk vermeerderd;
bij de redactiën der Poolsche bladen wer
den voortdurend huiszoekingen gehouden;
op aanklachten van »Polizeisp'vUel" volg
den tal van processen en veroordeelingen,
en in 1898 hadden zelfs weder uitzettingen
om politieke redenen plaats. De kroon op
dit alles werd gezet door de zoogenoemde
schoolprocessen, die kinderen op de bank
der beschuldigden brachten. Te Thorn
werden scholieren gerechtelijk vervolgd,
omdat zij des Zondags bijeenkomsten hiel
den ter beoefening van Poolsche geschie
denis en literatuur, vakken waarin aan
het Gymnasium het onderwijs verboden
was. l n 1901 werden Posener studenten
aangeklaagd wegens het deelnemen aan
«geheime genootschappen''. Te Wreschen
eindigde het proces, misschien logischer,
maar niet minder onrechtvaardig, met
eene kastijding der kinderen en eene ver
oordeeling der ouders. Zelfs onder elkander
mogen Poolsche kinderen hunne moeder
taal niet spreken !
En dat alles ... helpt niets. De Polen
bukken voor dwang noch geweld. Hun
l nationaliteitsgevoel is krachtiger dan ooit.
j De kunstmatige invoer van Duitsche
grond| bezitters mislukt volkomen. Van de in
i de laatste tijden door de regeering
aani gekochte gronden is slechts 25 pCc.
verj kocht, dat wil zeggen, in handen van
| Duitschers overgegaan. De Polen richten
! hunnerzijds vereenigingen op, om hunne
i landgenooten ter hulp te komen, die
weli licht door geldgebrek gedwongen zouden
| worden om hun bezittingen aan de
l'ruii sische regeering te verkoopen. Maar deze
i laatste beschikt over een ruimer beurs, eti
j blijft maar koopen. De Pruisische politiek
j is onder Von Bülow even als zij onder
l Bismarck was, eene felle en consequente
; bestrijding van de Poolsche nationaliteit,
l eene bestrijding die zich tracht te
rechtvaar' ,. j s ... ....
i digen met een verwijzing nae^r de vrijwel
denkbeeldige «polnische Gefahr".
Wat de toekomst voor de Polen in
Pruisen zal brengen, schijnt ons niet twij
felachtig. Hun trfulitiëu, hun historische
herinneringen, zullen worden »ge
erbiedigd'' als een soort van reliquieën, die
behoorlijk achter slot en grendel moeten
blijven en den geloovigen slechts uit de
verte worden vertoond. DJ Pruisische
ambtenaren hebben van den keizer, in
de schoone verzoeningsrede, het, nadruk
kelijk bevel ontvangen aan zijne
instructien en bevelen te gehoorzamen en zonder
aarzeling zijne politiek toe te passen.
Niet de politiek zijner regeering, maar
Z ij n e politiek. S-)ias vraagt nieu zich af,
verwonderd en verontrust, of Duitschland
en Pruisen in 't bijzonder, nog
constitutioneele landen zijn.
Doiix payis!
aVc-/u/c aanga
Grondeigeüa'ir cii Gemef-incliap.
In Nederland zit het woniiigvraagstuk
vast aan den grondprijs. Z\i 'tal niet met
deze woorden, dun toch in dezen zin sprak
Nederlands vertegenwoordiger op t congres
voor volkshuisvesting te DuweMorf. En
deze zelfde gtdachtengang loopt aJs een
roode draad door het academisch proef
schrift van mr. G. W. S.uines, dat bij
Scheltema A lliikema's uoskhandel als
een lijvig boekdeel i- uitgegeven. De titel
van 't boek komt idechls voor ren deel
overeen met 't opschrift dezer bespreking,
want aan 't «Grondeigendom en
(Je,r.eenschap" is nog toegevoegd »bij den aanleg
van publieke werken".
Wat had ik gaarne die toevoeging gemist!
Niet omdat zóó (wat toch ook waar is) de
titel vau 't boek onhandig lang wordt, maar
ik betreur die toevoeging omdat de schrij
ver aldus vrijwillig zijn taak en zijn arbeid
heeft beperkt en hij nu in zijn werk maar
omvat een deel van den geweldigen belan
genstrijd tusschen de gemeenschap en den
grondeigenaar.
Die strijd van belangen openbaart zich
overal waar ook maar een spa wordt ge
stoken of een grasje groeit en steeds is de
gemeenschap het kind van de rekening.
't Meest tastbaar, 't meest brutaal als men
wil, is de botsing der belangen iu da na
bijheid van de bevolking-centra. Daar stijgt
de bodemwaarde steeds hooger en hooger,
niet door arbeid of bemoeiing van den
grondbezitter maar uitsluitend door 't groeien
der maatschappij. Daar wordt geen weg
gelegd en geen vaart gestoken of die grond
bezitter ziet klimmen de handelswaarde vau
zijn grond, al blijft de gebruikswaarde ook
als voorheen. E-i moet dau aanstonds voor
de uitbreiding der Etaii die grond worden
gekocht dan wordt de volkshuisvesting, de
handel, de industrie, kortom dan wordt het
openbaar belang gedrukt door het persoon
lijk belang van den grondeigenaar.
In 't boek van mr. S. geeft menige blad
zijde sprekende voorbeelden van dien be
langenstrijd eu zijn voor 't sociaal leven
zoo ernstige gevolgen, 't Is echter jammer
dat 't overgroot deel dier voorbeelden aan
't buitenland werd ontleend en dat op
eigen bodem zoo weinig gegevens werden
verzameld. Oppervlakkige oordeelaars zijn
nu zoo licht geneigd om te zeggen of te
denken »dat 't hier zoo erg niet is". Voor
Nederland vind men alleen een paar aan
halingen uit mr. H. Krabbe's »Praeadvies
over de werkzaamheid van Staat en Ge
meente ter verbetering der Volkshuis
vesting" een werk dat meen ik reeds
tientallen van jaren oud en voor een
dagelijks in scherpte en felheid toenemend
sociaal vraagstuk dus verouderd is be
nevens een voorbeeld ontleend aan L. M.
Hermans' boekje over Amsterdamsche
woningtoestanden, een bron die m. i. niet
tot de allerbeste behoort. Het overvloedig
meedeelen der schrille feiten uit Engeland
en Duitschland en Amerika heeft deze
goede zijde, dat zoo blijkt 't internationale
karakter der opdrijving van den grondprijs ;
voor kortzichtige!! of zwartgalligen, die zoo
gaarne en bij voorkeur mopperen op hun
land en huu omgeving, is dit misschien
nog een troost, zij 't dan ook een schrale.
De degelijkheid en de beteekenis van het
boek komt t allermeest uit in de opsomming
der reeds toegepaste of' aangeprezen mid
delen om de aanspraak der maatschappij
op de onverdiende bate (de winst door
maatschappelijke oorzaken, unearned
increment, conjunctuur-winst) der grond
eigenaars te vestigen en vast te leggen in
de artikelen der wet. In die richting zijn
verscheidene voorstellen en pogingen gedaan
en als tot dusverre de grondeigenaar nog
kalmpjes zijn conjunctuur winst blijft op
strijken, dan is het heusch niet de schuld
dergenen die van dit maatschappelijk vraag
stuk studie maakten.
Als middelen van verweer der gemeen
schap worden door mr. Sannes vermelden
besproken fiscale maatregelen als: 't heffen
van een algemeene belasting op het grond
bezit, idem op het stedelijk grondbezit, idem
op bouwterreinen, idem bij eigendoms-o
vergang van gronden; sociale maatregelen ais:
concurrentie in bouwterrein door de ge
meente, zó:ie onteigening, bevordering van
het communaal grondbezit, heffing van een
zuwachs-steuer, dus van een belasting op
de onverdiende bate; en administratieve
maatregelen als: ingrijpende voorschriften
der bouwpolitie, omlegging (Umlegung,
zusammenlegung) van bouwgroi.dperce lenen
toepassing van het betterment-principe.
Bij deze middelen van verweer mis ik
alweer 't op eigen bodem gegroeide. Het
in 1893 door mr. H. van Houten ingediend
maar nooit behandeld ontwerp van wet op
de Onteigening behelsde een poging om de
gemeenschap iets te doen geworden van de
onverdiende bate der grondeigenaars. Bij
de meeste vooruitstrevende politici kan rnr.
van Houten »^een goed meer doen", de
billijkheid gebiedt op te merken dat zijn
ontwerp van wet de eerste schrede was op
den weg om voor ons land dit sociaal
vraagstuk te regelen.
Als systeem nam dat voorstel aan dat
bij onteigening van grond het 40 voud der
belastbare o.brengst als schadeloosstelling
zou worden toagekecd. Eigenaars die meen
den dat hun grond grootere waarde bezat
dan 't 40 voud van dien aanslag, konden
daarvan vooraf kennis geven aan 'c ge
meentebestuur. De gemeente verkreeg de
bevoegdheid om die «meerwaarde" te be
iasten met een bijzondere belasting van
ten hoogste t vee per duizend eu per jaar.
Dit was een zwakke en een onbeholpen
poging om de voordeelen der stijgende
grondprijzen door de gemeenschap te doen
plukken. Maar hoe onvolkomen ook, 't
was er toch een en in dit opzicht stond
Van Houtens ontwerp boven de naderhand
door minister Borgesiug bij de woningwet
ingelaste onteigen ingsparagraaf'.
Mais revenons il mr. 8. Onder de admi
nistratieve middelen van verweer wordt
hierboven ook geroemd de toepassing van
't betterment beginsel. De schrijver maakt
dit tot 't voornaamste deel van zijn werk
en zal 't waarschijnlijk in een andere ru
briek ondei brengen. Dit
bettermerit-beginsel (betK-rmeiit principle in Engeland,
assessing _aceording to benetiis in Amerika,
Beiüa^e in Duitschland) vordert dat die
genen wier bezittingen door deii aanleg van
publieke werken in waarde vermeerderen,
iu de kosten van dien aanleg moeten bij
dragen, 'r, Heeft vooral in Engeland en
Duitschland vele aanhangers (ruim 200
bladzijden worden gewijd aan de
Engelscheen Duiische wetten met
betterment-Oiausules) maar wordt sinds jiar eu dag ook
hier te lande toegepast, in een vorm die
misschien niet voldoet aan de theoretische
omschrijving van 't beginsel, maar die iu
cie practijk' toch vrij wel neerkomt op
kapitalisatie van de betterment-rente, 'k Zou
niet gaarne wijlen beweren dat al'e ge
meentebesturen, die bij de vaststelling van
bouwplannen daarin bindende voorschriften
opnamen, dit nu juist hebbeu gedaan uit
een .sociaal oogpunt. Veeleer vermeen ik
dat bij <iii) gemeentebesturen zuinigheid
heeft voorgezeten en ze blij waren met gering
of zelfs) buiten bezwaar van de kas stratui
te kunnen aanlegden euz. Maar enfin, ze
zijn er en dau komt 't in de practijk er
weinig op aan of administratieve, fiscale of
sociale overwegingen tot de wording hebbeu
meegewerkt. Een uieer zuivere aanvaarding
vau het betterment-principe is verleden
jaar voorgesteld iu Haarlem'sgemeenteraad,
doch verworpen, toegepast wordt naar ik
meen het beginsel in Hilversum.
't Is een verblijdend verschijnsel dat jonge
rechtsgeleerden, staande nog aan 't begin
van hun openbaar leven, ten behoeve van
hun academisch proefschrift zoo grondige
studie willen maken van gewichtige sociale
belangen. Meer dan 't vaak mogelijk is
aan anderen, die reeds door hun
dagelijkschen arbeid of hun levensstrijd in beslag
worden genomen, zijn zij instaat bouw
stoffen voor een uitgebreid werk te vergaren,
Dat is ook de verdienste van 't hier be
sproken proefschrift. Tegen menige con
clusie van den schrijver zijn bezwaren in
te brengen, zoo komt 't me voor dat de
beteekenis van 't betterment beginsel dooi'
hem wel iets wordt overschat en dat de
beoordeeling van de andere verweermiddelen
nu en dan bepaald zwak is. Maar afge
scheiden zelfs van de andere goede eigen
schappen maakt alleen reeds het, volledig
overzicht van de Engelsche en Duiteche
bettermen t-we tgeving dat proef schrif t onmis
baar voor allen die iets gevoelen voor 't
vraagstuk der volkshuisvesting en dit onder
deel van den belangenstrijd tusschen grond
eigenaar en gemeenschap willen bestudeeren.
Da onverdiende bate, thans opgeslokt
door de£ ^grondeigenaar en ontstaan door
't stijgen van den grondprijs onder dea
invloed der maatschappelijke werkingen,
behoort aan de gemeenschap. Meer dan
een der opgesomde verweermiddelen kan
daartoe dienst doen. Maar zal dan elke
hinderpaal voor de vrije ontplooiing van
het maatschappelijk leven zijn weggeruimd
als ten einde toe is gevolgd den weg van
betterment- voorschriften,
zuwachssteuerheffing, zone onteigening enz. ?
Voorzeker niet, hoe aanbevelenswaardig
oak toch zijn 't m. i. niet meer dan maat
regelen voor een tijdperk van overgang,
als zoodanig noodig, ah zoodanig aan te
bevelen. Doch welkom is me bovenal elke
stormloop op de conjunctuur en op de
onverdiende bate van het grondbezit, wel
kom is me elke goede propaganda voor
betterment clausules, voorzo.ie onteigening
en voor belasting naar het speciale voor
deel, omdat al dat streven en trachten zal
helpen bij 't effenen van den weg voor de
overtuiging dat het goede alleen is te be
reiken wanneer de aarde, die wij gemeen
schappelijk bewonen, wordt tot ons gemeen
schappelijk erfgoed en eigendom.
REYXE.
Bijdrage tot de geschiedenis
n.
Wees ik erop, dat als direkte uitvloeisels
van een eenzijdige opvatting, zooala wij die
tevoren aangaven, de examina en
otidersteuningsfondsen te beschouwen zijn, een
derde gevolg raag ik niet vergeten.
Waar men uitging van de stelling, dat
vakkennis alles was, dat vakkennis aljeen
en steeds alleen de oorzaak zou zijn, dat
de handelsbediende een behoorlijk gesala
rieerde positie zou vinden, daar meende
men, dat ook de weg tot verkrijgen dier
vakkennis moest worden opengemaakt.
Eu dezelfde vereenigingen die
ondersteuningsf'ondsen oprichten en examina
afnamen, achtten zich verplicht, voor den
jongeren handelsbediende kursussen te
openen in boekhouden,
handelskorrespondentie, stenografia etc.
Zeker zijn dat voor den handelsbediende
onontbeerlijke zaken.
Maar men vergete n ding niet.
De meeste haudelsbedienden gingen, daar
de volksklasse het grootste getal adspiranten
leverde VOJF hét gilde, school tot twaalf-,
dertien- hoogstens veertien jaar.
Daarna verwisselden dergelijke jongelui
de schoolbanken met de kantoorkruk. En,
zij deden dat gaarne, daar het bezit van
een hoed en het gekleed gaan in een mooi
jasje hun toeschenen ze te maken tot
»heeren" en hen plaatste ver boyen
den gewonen arbeid-jongen in zijn blauwe
kiel en gelapte broek. Onverstandige ouders
vonden dat ook wel» en zoo zag meu een
aantal jongelui, die beter op hun plaats
waren in smederij of timmermaiiswerkplaats,
plaatsing zoeken op een kantoor, om daar....
te mislukken en brekebeenen te worden.
Zeker, een klein aantal van hen slaagt,
brengt het tot een zekere hoogte; vanzelf
zijn dat niet de zwaksten, wel de meest
energieken.
Maar hun percentage is gering; en te
treuriger wordt het aangevoerde feit, als
raen bedenkt dat een zorgvuldige opleiding,
een uiterst zorgvplle voorbereiding voor het
beroep, dat de jongelui kiezen gaan, dit
perceutage belangrijk hooger had kunnen
stellen,
Voor een groot aantal jongelui wordt de
gelegenheid tot het theoretisch aanleeren van
vakkennis alzoo opengesteld op een tijdstip,
dat zij het meeste behoefte aan algemeene
kennis en ontwikkeling, hebben. Op een
tijdstip dat de hersens geoefend moeten.
worden in alie richtingen, op een tijdstip,
dat het gemoed voor de indrukken die over
een heel leven beslissen, het ontvankelijkst is.
Op dat tijdstip, waarop het karakter van
anderen zich gaat vormen, waarop men
leert denken, op dat tijdstip leeren onze
handelsjongelui, die het geleerde op de
lagere school dan soms hebben aangevuld
met kennis van de moderne talen etc. vaak
oppervlakkig door privaatlessen . . . boek
houden en korrespor, dentie.
Zoo kan het voorkomen, dat een boek
houder kennis heeft van zijn boeken alleen
en van niets anders; zoo kan het voorkomen.
dat een haiidelskorrespondent bedreven is
in zijn vak en voor de talen, waai in hij
stelt, niets voelt.
Men krijgt een toestand, waarin om bij
overdrijving te spreken de taal. die meia
gebruikt, representeeren gaat zooveel kilo
gram krenten of zooveel balen kof fis TL
zoo- eri zooveel.
Eu dat een dergelijke ontwikkeling dat
gene is, wat de mensch wenschen moet,
zelfs al is die mecsch handelsbediende.
ik ben zoo vrij het te betwijfelen.
Er is wisselwerking; en waar ik in het
eerste gedeelte beweerde, dat de mooie
visie van thans op het leven eri op allo
uitingen van het leven, velen zoo niet den
meesten onzer handelsbedienden voorbijgaat,
zonder hen te doen trillen, zonder hen aau
te pakken, daar ligt zeker de schuld ttu
decle bij de vicieu=e opvatting van vak
kennis als het aller-al'er-hoogste.
Een ongemeene bedrijvigheid heeft den
leden der klasse, die wij in onze hooge
wijsheid als de laagste beschouwen leerden,
aangetast.
Velen maken jacht op kennis ; wil men
vooruit, dan behoort vau alles nota te
worden genomen, dan is alles waard om
bekeken, bestudeerd, o verdacht te worden,
zoo schijnt daar het wachtwoord te zijn.
En onze handeJsledieuden 'i