Historisch Archief 1877-1940
N'. 1318
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902,
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Mt Uid U T«rkrijgba»r Kiosk 16 Boulevard des Capucines tegenoTer liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 28 September,
Adverteritiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Aimoiicea uit Duitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de £rma RÜOLF A1OSSE te Keulen en door alle filialen dezer Grma.
INHOUD»
VAN VEBRE EN .VAN NABIJ: Beroep der
Boeren Generaals op de beschaafde wereld.?Een
onafhankelijk Nederland. 'Een belangrijke
mededeeling. Tijdelijke beambten bij de Rjjks Tele
graaf, door H. D. For the -benefit of the govemors,
door De Kleine. Een veelbesproken benoeming
Theorie en praktyk. Hoofdmomenten nit den
gemeenteraad, X, door Secans. Signalementen,
door Jan van 't Sticht, (met portret). SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: De Kamers van Arbeid
en de Verbraikersbond, I, door mr. dr. H. S.
Veldman. Bjjdrage tot de geschiedenis der vak
beweging en kantoorbedienden, ]II, door Dixi.
Enquête van het -comitéter veikryging van een
we t te IjjH vastgesteld sluitingsuur voor winkels en
magazijnen te Amsterdam. KUNST EN
LETTEKEN: Muziek in-de Hoofdstad,door Ant. Averkamp.
De Brngsche tentoonstelling en kunstwetenschap,
door W. Steenbeff. De 27e tentoonstelling
derllollandsche Teekenmaatschappij, door L Lacomblé.
Een nieow drama vanGorki. MauriceMaeterlinck.
Zijne omgeving en zijn werk, door M K. De
biecht van een practiseerend geneesheer. Zijn
lyden en strijden, beoordeeld door dr. K. Groote
woorden, door Edward K. Koster. Inga Heine,
naar het Deensch van J. Blicher-Clausen, beoor
deeld door-ff. B. Schepers. SCHETSJES: Een
afscheid, naar-dr. Hans Liesal. FEUILLETON :
Krysta. Pooteehe novelle, van Maria Konopnicka.
Naar het I>nitsch, door M. v. O.. III. RECLA
MES. VOOB DAMES: De Nationale Vrouwen
raad van Nederland, II, (Slot), door Johanna W. A.
Naber. -Sociale kinderzorg, II, (Slot), door P.
De tuiabeowschool te Swanley, door E.
KanstHeijnneoifHi. Allerlei, door Caprice. SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE EN OEOONOMI8CHE
KRONIEK, door D. Stigter: Les bains mixtes te
Zandvoont .en de vrouw-photograaf, door J. H.
Bchorer. NGKZONDEN ADVERTENTIEN.
?flifiiiiiiMtmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiimiiiiiiii/iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii
J v*
Beroep der Boeren-Generaals
op <de beschaafde wereld.
Het zal de wereld nog versch in het
geheugen zijn hoe de Boeren na een
bangen B t rijd voor hunne onafhankelijkheid
van neer dan twee en een half jaar, ein
delijk genoodzaakt zijn geworden de ter
men van overgave, hun door de Regeering
van Zijne Britsche Majesteit, Koning
Eduard VII, voorgelegd, door middel van
hunne afgevaardigden te Yereeniging aan
te neroen.
Gelijktijdig werd ons door die afgevaar
digden opgedragen ons naar Engeland te
begeven ten einde in de eerste plaats een
beroep «p onze nieuwe Regeering te doen
om de ontzachelijke ellende die door de
lengte >en breedte der nieuwe Kolonies
heerec&t te verzachten. Slaagden wij hierin
niet, dan zouden wij een beroep voor lief
dadige bijdragen op de menschelijkheid
van de beschaafde wereld doen.
Daar -wij er tot dus verre niet in ge
slaagd zijn de Engelsche Regeering te
bewegen ons volk verder behulpzaam te
zijn, en de nood onbeschrijfelijk hoog is,
blijft er voor ons niets over dan ong te
wenden naar de volkeren van Europa en
Amerika.
In de hachelijke dagen die wij door
worstelden, was het ons en de onzen zoet,
gedurig blijken van sympathie uit alle
oorden te ontvangen. - De geldelijke en
andere ondersteuningen aan onze vrouwen
en kinderen 'in de concentratie-kampen,
en de krijgsgevangenen in alle deelen der
aarde, droegen oneindig veel bij om het
lot van die arme ongelukkigen te ver
lichten, en wij nemen deze gelegenheid te
baat om namens het volk van de gewezen
Republieken onzen innigen dank te be
tuigen aan allen, die ons in het verleden
liefdadiglyk hebben ondersteund.
HetBoeren-volkje kan nimmer de hulp vergeten,
die hetzelve beweeen werd in de donkere
uren van zijne beproeving.
Het volk van -de twee Republieken had
alles veil voor zijne onafhankelijkheid en
nu de worstelstrijd voorbij is, staat het
totaal geruïneerd. Hoewel wij niet de
gelegenheid hadden een nauwkeurigen
staat op te maken van de verwoesting,
aangericht in de twee Republieken, zijn
wij op grond van onze persoonlijke kennis
overtuigd, dat er minstens dertig duizend
huizen op de boerenplaatsen en bovendien
tal van dorpen door de Britten gedurende
den oorlog verbrand of vernield zijn.
Onze woningen met de meubelen zijn
verbrand of vernield, onze boomgaarden
neergeveld, alle landbouwgereedschappen
stuk geslagen, molens vernietigd, elk levend
dier ie weggevoerd of gedood niets bleef
ons, helaas! over. Het land is eene woes
tenij. Ook heeft de oorlog vele slachtoffers
geëischt en het land weergalmt van het
geween der bulpelooze weduwen en weezen.
Bovendien behoeft niet te worden her
innerd hoeveel in de toekomst voor de
opvoeding van de kinderen onzer burgers
zal noodig zijn.
In dezen grooten nood wenden woj ons
nu tot de wereld met het verzoek om door
liefdadige bijdragen onze weduwen en
weezen, onze verminkten en andere
nooddruftigen te hulp te konen en onze kin
deren behoorlijk te doen onderwijzen.
Wij wijzen op de verschrikkelijke
gevolgen van den oorlog, om onze groote
behoefte ter kennis van de wereld te
brengen en geenszins om de gemoederen
op nieuw gaande te maken. Het zwaard
rust nu in de schede en alle geschillen
zwijgen in tegenwoordigheid van zoo groote
ellende.
De schade, door den oorlog berokkend,
is onbeschrijfelijk groot, zoodat het kleine
bedrag dat Engeland, volgens de termen
van overgave, zal schenken, zelfs indien
t:enmaal vermenigvuldigd, geheel en al
ontoereikend zal zijn om ook maar de
oorlogsverliezen te dekken.
De weduwen en weezen, de verminkten
en nooddruftigen, en onze kinderen voor
wie alleen wij dit beroep doen, zullen dus
daaruit weinig en in de meeste gevallen
niets trekken.
Alle bijdragen zulien gestort worden in
een fonds genaamd »Het 'Generale
BoerenHulp Fonds", en dit fonds zal uitsluitend
besteed worden om in de behoeften van
de personen, voor wie hetzelve verzameld
wordt, nu en in de toekomst te voorzien.
Wij verzoeken vriendelijk de hartelijke
samenwerking van de bestaande Comité's
in de verschillende landen van Europa
en Amerika, en staan nu op het punt die
landen beurtelings een bezoek te brengen
ten einde de zaak behoorlijk te organiseeren.
Louis BOTHA.
C. R. DE WET.
J. H. DE LA REY.
* *
*
Wij hebben v-óor veertien dagen nog
maals gevraagd, wat de Ned. Zuid-Afrik.
Vereeniging zou doen en of zij met haar
organisatie gereed was, om den
Afrikaanders de gelden te bezorgen, die deze
van hier mochten verwachten, na al den
jubel welke ook au weder over hun held
haftig strijden, voor den stam, die onze
taal spreekt, is opgegaan.
Welnu, mogen wij binnen enkele dagen
haar aan 't werk zien ?
Om meer dan .én reden is spoed
gewenscht. Ook op 't terrein van de lief
dadigheid moet men het ijser smeden als het
heet is ... en we schrijven eerstdaags reeds
October. De herfst -en winter naderen ...
Ook hier zijn een groot aantal weduwen
en weezen, die in nood verkeeren.
De inzameling voor Vrijstaat en Trans
vaal moet haar beslag hebben erlangd,
eenigen tijd vóór men een gave voor onze
armen vraagt. >O, Prof. de Louter, doe
nu eens als een beraden man een oproep
voor de generaals en hun volk, die klinkt
als een klok; een die getuigt van een
gansch raderwerk dat door u en uw mede
bestuurders in beweging is gebracht.
De gevers zullen niet ontbreken.
Een onafhankelijk Nederland.
Het Utrechtsch Dagblad.
Nog eenmaal moeten wij terugkomen op
het onderwerp, waarmee een groot deel
der Europeesche pers zich heeft bezigge
houden. Allereerst om mede te deelen dat
het Utrechtsch Pr^v. ,en St. Dagblad zeer
slecht over ons te spreken was, toen het
kennis had genomen van hetgeen wij
in 't voorbijgaan over zijn schrijven
en drijven hadden gezegd.
De redacteur van dat blad was zóó
boos, dat hij waarlijk met den besten wil
de woorden niet heeft -kunnen vinden om
zijn minachting en verachting voor ons
uittedrukken. 't Ergste woord wat hij
kon bemachtigen was»keffertje", en dat
heeft hij dan ook eerlijk op ons toegepast.
Nu erkennen wij gaarne: wij hebben
zoo iets ten volle verdiend.
Immers wij hadden ons aiet ontzien te
schrijven:
»In den regel liet men hen discouree
ren zonder een weerlegging noodig te
achten. De politieke tinnegiefcerij scheen
al te absurd.... en dan de eerste advocaat
van deze slechte zaak, het was het
Utrechtsch Dagblad maar. Wie had in
Nederland tot dusver zich om de hoofd
artikelen bekommerd van dat zuiver plaat
selijk orgaan? In de binnenlandschepoli
tiek telde het niet mee, tenzij een Utrechtsch
professor of een man van beteekenis er
soms iets in schreef, of de verkiezingen
voor de Bisschopsstad naderden. Maar
zie, daar op eens neemt half Europa
notitie van haar praatjes. De kreupele,
die ter nauwernood tegen haar stoep kan
opkruipen om in haar eigen huis te ko
men, stapt eenvoudig in een luchtballon,
alsof zij toonen wilde hoe hoog zij toch
wel stijgen kon, zij drijft de grenzen
over.... Nu, ware de pret onschuldig
wie zou haar die niet gunnen?
«Maar onschuldig is en was dit vermaak
allerminst.... Utrecht is een stad van
beteekenis en het Utrechtsch Dagblad kon
in het buitenland beschouwd worden als
een orgaan van gezag. Een blad dat met
zulke voor Duitschland veel belovende
voorstellen durfde aankomen, zou dan
toch wel een ernstig blad zijn, dat zich
krachtig gevoelde als de voorstander van
een groote partij in zijn land. Sprekende
naar het hart van alle Duitsche chauvi
nisten, konden een -- paar artikelen vol
doende zijn, om de pannen in beweging
te brengen zoowel in Duitschland als
daarbuiten."
En wat blijkt nu ?
Dat de Utrechtsche niet alleen met
Schopenhauer, maar ook met Nietzsche is
vertrouwd; dat hij met zijn van filosofie
verzadigden geest aan zee heeft gestaan en
de natuur hem daar haar heele verfdoos
heeft vertoond. Toegerust met die zeld
zame capaciteiten en onder deze omstandig
heden heeft hij d^ Scheveningers gezien,
den »stoeren stam, de krachtige godvruchtige
visschersbevolking. Allen boomen van
kerels, breed van schouders, sterk van
lendenen, blond van haar, blauw van
oogen, blank van gelaatskleur. De reinste
typen van Homo Europaeus. Om in
Duitschland Germanen te vinden van zulke
fijnheid en zuiverheid van ras, zou men
moeten zoeken tot. in het hart van
Westfalen of Mecklenburg. En dat is nu het
algemeene type van onze Hollandeche
kustbevolking en van een groot deel der
bevolking van het platteland. Van die
bevolking alzoo, die de basis, de souche,
vormt waaruit onze nationaliteit zich ont
wikkelt en die. blijkens het door onzen
minister-president vermelde stijgen der ge
middelde lengtemaat der recruten, in
physieken bloei verkeert.
» En van die aarts- Germaansche bevolking
zegt de Amsterdammer, zich noemende
weekblad voor «Nederland1', dat zij zou
moeten worden »gegermaniseerd", hetgeen
gezegde Amsterdammer niet prettig zou
vinden."
Is 't niet om versteld ts staan van zoo
veel journalistieke geleerdheid ? De kerel
dit woord als uiting van hoogste be
wondering gebezigd doet niet alleen aan
hoogere en lagere staatkunde, aan wijsbe
geerte, aan kleurenleer, aan volkenkunde,
maar hij kent ook, zoowaar, Latijn en
spreekt van den Homo Europaeus, alsof
't niets is. Geen twijfel er aan of hij zelf
behoort tot de «reinste type"' van den
Homo sapiem, al heeft bij dan ook in
zijn hoog gevoel van Homo Europaeus
een oogenblik vergeten, dat er behalve
het ethnologische Germanisme een politiek
Pangermanisme bestaat, dat zelfs zijn be
wonderde «hoornen van kerels" en hem in
eigen persoon daarbij, een pickelhaube zou
willen opzetten en den rug laten krommen
onder het meest autocratisch regime, waar
van keizer Wilhelm zoo'n volmaakt woord
voerder is.
Dat we al te snood zijn geweest, het
blijkt ook uit de volgende ontboezeming
van den geleerden collega:
»De duizendmaal weerlegde en steeds
met de hardnekkigheid van een leugen of
een absurditeit weer opduikende bewering,
dat bondgenootschap gelijk is aan annex
atie, wordt hier als een axioma aangekleed,
ten' einde de gelegenheid te openen voor....
eigenlijk niet meer dan een reeks
hatelijkheden aan het adres van het Ulrcchtsche
Dagblad.
»Het is een feinte, reeds door
Schoppenhauer als gebruikelijke kunstgreep in een
onedele polemiek gebrandmerkt, en in Par.
et Paral. II 26 met den titel van «Am
plificatie" gekenschetst.''
Toch, zouden we hierop niet nu nog
willen letten, ware Schopenhauer buiten
het geding. Het is wel waar de groote
wijsgeer voert hier niet zelf het woord,
maar dan toch minstens zijn evenknie.
Daarom voeren wij aan, dat we Bond
genootschap niet met annexatie hebben
gelijkgesteld neen, we schreven, dat
Bondgenootschap of' aansluiting aan den
Driebond het begin is eener annexatie op
eigen verzoek, deze woorden onderstreept.
Welnu ... alle Nederlanders tot dusver
geïnterviewd, hebben, in den een of anderen
vorm, deze onze bewering hoe leugen
achtig, absurd en onedel ook ! herhaald
en dat toch zeker niet om hatelijk te zijn
tegen ... het Utr. Dagblad.
Desalniettemin zijn wij geneigd op n
punt schuld te bekennen. Wij hadden
niet behoorcn te schrijven, »zoo idioot is
geen enkel dagbladsehrijver in Nederland,
dat hij niet zou weten hoe een «verbond"
tusschen D. en N. het begin is eener
anexatie op eigen verzoek" want inderdaad zoo
was er dan toch... n. Wie de manier
van schrijven van het U. Dagb. nagaat,
moet inzien: deze man is ter goeder trouw.
En als wij van idioot spreken dan wordt
daar geenszins m«e bedoeld, dat die ne
man op het bankje van achterlijke kinde
ren zou moeten plaats nemen. Integendeel
Hij is 't slachtoffer van zijn
buitengemeene studielast en geleerheid. Geen be
roemder professor dan de onsterfelijke, die
bij het binnenkomen van zijn huis zijn
regenscherm in den hoek zette en zelf in
den parapluiestandaard ging staan. Het
is dat volstrekt blind zijn voor de meest
in 't oog springende zaken uit het reëeele
leven, bij een overgroote verlichtheid en al
te zware inspanning in zijn bol! Zoo bieden
wij hem dus onze verontschuldiging aan.
En dit niet zonder een gemoedelijk
woordje tot besluit.
Het is nu waarlijk gebleken, dat de
schrijver in 't Utr. Dagblad, denkbeelden
voorstaat, die wij Nederlanders zonder
onderscheid van richting, indien wij ze als
ernstig opvatten, moeten achten als hoogst
gevaarlijk voor ons land en kwetsend voor
ons nationaal gevoel. Tevens, dat, ofschoon
hij alleen staat, de vreemde pers zijublad
neemt voor een orgaan van gewicht, ver
tegenwoordigende een Duitsch gezinde
partij. Zal het nu te veel van hem ge
vergd zijn, die droevige pogingen te staken,
en zou hij, indien het zwijgen hem
te moeilijk valt, in 't vervolg niet liever
onder eigen naam in een brochuretje zich
te buitengaan ? Ook de burgerij der stad
Utrecht liep dan ten opzichte van hare
reputatie als vrijheidlievende zonen van
een onafhankelijk volk iets minder gevaar.
* *
*
De Kölnische Zeitung.
Volgens de Küln. Zeitung, die van ons
artikel over dit onderwerp melding maakt,
«schlïigt Der Amsterdammer die schürfste
Ton art an." Het blad geeft dan eenige
zinsneden of halve zinnen, steeds zonder
iets dat tot toelichting zou kunnen dienen.
Zoo b.v. deelt het mede dat wij geen ver
trouwen schonken aan zijn verzekering, als
zou men te Berlijn volstrekt niet aan de toe
nadering van Nederland tot Duitschland
denken; maar de reden waarom wij aan
zijn quasi-officieus geschrijf geen waarde
toekenden, die voor de lezers van de Küln
Zeitung zoo inlichtend had kunnen zijn!
laat hij weg. Dat n 1. jubt de Keulsche
door haar schrijven over 's keizers besluit
tot intrekking van de dictatuur-paragraaf
van Elzas-Lotharingen getoond had vol
strekt niet in het vertrouwen te deelen
van de allerhoogste kringen, over wier
i intiemste overleggingen zij sprak.
Wij laten dus de verdere uitlatingen
door dit blad vastgeknoopt aan halve citaten
voor hetgeen zij zijn, te eer nu zij onze
lezers, na het verloop dat de quaestie ten
onzent heeft gehad, te weinig interesseeren
kunnen. Dat wij echter den scherpsten
toon hebben aangeslagen, kan waar zijn.
Hierin stellen wij onze eer. Wie een
zachter toon weet te treffen, wanneer door de
schuld van zijn landgenooten zelf in heel
Europa zijn vaderland als een land, dat
zijn vrijheid en zelfstandigheid niet meer
als 't hoogste beschouwt, wordt besproken,
dien misgunnen wij zijn gelijkmoedigheid
niet. En wanneer men dan in Duitschland
zelf de eene uiting na de andere verneemt,
die wijst op een toenemend verlangen in
overeenstemming met de natuurwet, welke
steeds groote naties naar uitbreiding van
grondgebied doet streven, om ons tot zich
te trekken ; hoe zou men dan zijn plicht
kunnen vervullen zonder onbeschroomd
de waarheid te spreken ... de waarheid
die zoo dikwijls wondt?
* *
*
Kuypers verklaring.
De veroordeeling van elke poging om
Nederland op de een of andere wijze nader
tot Duitschland te brengen, is zoo alge
meen geweeet, zoowel in de pers, als in
j de interviews, welke gepubliceerd zijn, dat
voorloopig geen minister het zal wagen
aan iets wat op het sluiten van een bond
genootschap gelijkt, te denken. De laatste
verklaring van den premier is dan ook
o. i. in dit opzicht geheel afdoende.
»De Minister verklaart dan: dat noch
eenig verdrag is gesloten, noch het sluiten
van eenig verdrag is voorbereid, noch ter
voorbereiding van eenig verdrag ook maar
a enkele schriftuur is gewisseld, noch
eenig officieel of officieus woord is ge
sproken ;
»dat noch in den Ministerraad, noch
onder de Ministers persoonlijk ooit ook
maar met een enkel woord, eenig plan of
denkbeeld van alliantie ter sprake is ge
bracht ;
»dat wat hem zelf aangaat, hij noch in
den Haag, noch over de grenzen met
eenig staatsman of met eenig lasthebber
van een staatsman, een enkel woord over
eenige alliantie gesproken heeft;
»dat al wat daarover vermeld is, rust
op pure fantasie, ten deele uit politiek
opzet;
»en eindelijk dat het Bewind van oordeel
is, dat er noch gegevens, noch omstan
digheden aanwezig zijn, die het voor de
Nederlandsche Regeering raadzaam of ge
oorloofd zouden maken van de tot dusver
gevolgde gedragslijn af te wijken/1
We hebben den heer Mees dankbaar te
zijn dat deze verklaring den Minister is
ontlokt.
Hiermede zullen de geruchten omlrent
rechtstreeksche pogingen, om Nederland
zich nauwer bij Duitschland te doen aan
sluiten, den kop zijn ingedrukt.
l Intusschen is het niet alleen da vraag
of Nederland nu reeds aan een
bordge; nootschap met Duitschland heeft gedacht,
maar ook of het tegeno7er dat land de
strikt neutrale houdin/ bleef handhaven,
gelijk tegenover de andere Europeesche
Grootmachten. En toen wij in de
troon| rede de verzekering lazen : De
betrekkin' gen van Nederland met de andere mogend
heden bleven wat zij waren, konden wij
eerlijk gezegd aan de juistheid
daarvan moeilijk gelooven. Duitscbland,
dunkt ons, zou al bijzonder oi.dankbaar
moeten zijn, als het, na van ons «landings
recht en eigen bediening van de telegraaf
in Indië'' gekregen te hebben, niet een
bsetje meer voor ons was gaan gevoelen ;
en waar wij Duitschland deze concessie
deden, onder de duidelijke verklaring dat
wij Engeland met zijn kabel niet ver
trouwden, kon de vriendschap van de
laatste mogendheid, in gelijke mate als die
der eerstgenoemde warmer voor ons is ge
worden, weieens zijn verkoeld.
Wij hebben reeds meermalen ten dezen
opzichte gesproken van een eersten stap.
Gelijk men zich zal herinneren heeft
later de Haagsche correspondent van de
Hidd. Ct. gemeld, dat er
onderhandelinf en werden gevoerd met Duitschland over
et inrichten van een havenplaats,
kolenstation, op Blakang Padang. teneinde
concurrentie aan te doen aan Singapore.
Niet onmogelijk dat »de eerste stap": die
betreffende de telegraaf-conventie, 'smans
fantasie geleid heeft naar dezen twee
den; immers beide ligt zoo in n en
dezelfde lijn toch... tegenspraak zou
misschien niet ongewenscht zijn.
Hoe dit zij zeker krijgen wij nu
weder te doen met een door Duitschers
warm voorgestane beweging, teneinde tot
een post-unie te geraken. En van allerlei
zijden wordt zulk een unie voorgesteld als
eenvoudig een koopmansaffaire. De heer
Engel, die aan dit'onderwerp twee arti
kelen in de Frankf. Zeitung wijdde, 2 en
3 Mei jl., sprak zich minder duidelijk uit,
maar gaf dan toch te verstaan dat een
«Midden europeesch" Post verbond voor al
de landen (landjes) die daaraan deelna
men (bedoeld werden Nederland, België,
Denemarken en Zwitserland met
Duitschland) meer dan alle
vredes-congressen en het Haagsche arbit ragehof den
vrede onder de volkeren (volkje?) zouden
baten! Doch de Frankfurter Zeitung zelf
had voor Duitschland dit v ordeel reeds
nader uiteengezet in een nummer van 10
April :
«Trotzdem hoffen wir, dasz die
Tfcatigkeit der hollandischen Handelskammern
keine vergebliche sein wird und dasz die
deutschen Handelskammern, namentlich in
Westdeutschland, sich ihnen anschlieszen
werden. Vielleicht ist der Herr
Staatssekreiiir der Posten so freundlich, sich
einmal beim Herrn Reichzkansler zu
erkundigen, welchen politisclien Werlh der
Abschlusx einer deulsch-hollandischen
Postunion für uns habe. Er wird dort ohne
Zweifel erfahren, dieser Werth sei so grosz.,
dasz die Poslverwaltung für ihn recht
gut 900,000 Mark opfern könne."
In elk geval, nu geheel Europa ietwat
wantrouwend de oogen op ons gevestigd
heeft, en dit, trots alle tegenspraak, nog
wel eenigen tijd zoo zal blijven, kan het
niet anders dan nuttig zijn, vooreerst geen
handeling te verrichten, die, volgens zurk
een kalm en overwegend blad als de Fr.
Zeitung, eene politieke beteekenis heeft ten
gunste van Duitschland, meer dan een jaar
lijks offer van een millioen mark waard!
Komt men thans weder met zulk een ge
ruchtmakend voorstel, het onweder pas
van de lucht, zou zich aanstonds opnieuw
samentrekken. Zal echter de Nederlandsche
Regeering zich tegelijk tot Frankrijk, Enge
land en Duitschland wenden om met elk
deser staten een post-unie te vormen, of
kon zij het initiatief nemen tot het stichten
van een Midden-europeeschepost-unie, waar
in niet alleen de klein» slaatjes mei
Duitschland, maar de groote en de kleine
te samen zich vereenigen, van politiek zou
geen sprake behoeven te zijn. Maar voor
't laatste is Nederland zeker niet de aan
gewezen mogendheid.
* *
*
Kuyper als reis-minister.
Nog ten slotte een woord over Kuyper
als reis-minister en de pers. Vooral ten
opzichte van de laatste is hij niet gelukkig.
Geen gelegenheid liet hij voorbijgaan om'
te doen uitkomen, welk een eer hij in zijn
journalistschap stelde en toch, zijn
collegaas van vroeger verkorven het tel
kens weer bij hem. Over de
pers-rauskieten, heeft hij nog maar pas het noodige
gezegd of daar komt de oppositie-pers hem
uit zijn hmmeur brengen, en eindelijk toont