Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1318
hij zich zóó kregel, dat hij in de Tweede
Kamer uitroept: wat denkt die Per» wel!
Elk jaar toen ik minister was, ben ik in
mijn. vrijen tijd de grenzen overgetrokken.
Als minister zal ik noch de Kamer noch
de Pers er in kennen als i k naar't buiten
land ga en elke kritiek daarover zal ik
met -minachting ter zijde stellen ...!
Is dat nu niet wat heel klein voor
iemand die een groot man wil en kan zijn ?
Wat heel klein, en onbedachtzaam ook!
Als minister bezoekt hij ministers van
buiten!andsche zaken, dpjeuneert zelfs bij
Wilhelm en ons Nederlanders zou dit
niet aangaan, want al reist Kuyper, om
zoo te zeggen, met Holland in zijn zak,
hij mag doen wat hij wil... in zijn
verluftijd!
Hij zal niet letten op de pers.
Wij weten beter. Reeds uit de troonrede
blijkt ten duidelijkste, dat hij zijn oor te
luisteren heeft gelegd; en wij durven voor
spellen, dat hij zich wel degelijk door da
pers-kritiek zal laten leiden.
Wij hebben onlangs hem reeds aange
raden liever in zijn verloftijd eens naar
cle Pyreneën te reizen, en tot dusver heeft
hij uien wenk niet opgevolgd. Maar
zouden wij daarom durven aannemen, dat
Ktryper te weinig Nederlander ia, om
eindelijk eens zijn verlofsleven te beteren,
dat wil zeggen het zoo te leiden, dat zijn
land geen gevaar meer heeft door hem in
opspraak te worden gebracht?
Wat voor man zou Kuyper moeten zijn,
om, als er telkens door zijn verschijning
in Duitschland, Oostenrijk of Italië, gelijk
ditmaal, een knak aan den goeden naam
vaa zijn volk werd gegeven, te zeggen:
Het kan mij niet echelen, 't is mijn
verLfiijd en ik reis waarheen 't tn'j lust. We
zijn er vast vau overtuigd dat Kuyper
zijn reisambitie gaarne zal intoomen en
geheel het zwijgen zal opleggen, als de
pers hem maar bij herhaling er op wijst,
dat juist zijn hooge positie en 't waarachtig
landsbelang hem dat vermaak verbieden.
Is 't eenmaal zóó ver gekomen, daii zal
hij, ook als hij technisch te onderzoeken
heeft, heel wel de technici van professie
weten te vinden, die allicht iets verder
vermogen te zien dan 's ministers eigen
oogeu in 't technische reiken. E a zoo zal
Lij meteen een rustiger rust genieten, dan
onder het zwoegen, ze'fe het kranigste en
gladste Mannetje van Alles naar's hemels
wil beschoren is.
Mucht de peis eenmaal deze overtuiging
ia 's Kuyper;) gemoed planten, nog n
zaak zou er veel toe kunnen bijdragen
om de Nederlandsche natie te behoeden
voor een herhaling van de rampzalige
belagiug harer eer, nu in den zomer van
1902 ondervonden.
Als nl. de premiereen heuschen minister
van buitenlandsche zaken naast zich
nam. .. . Indien Kuyper .zijn land lief
heeft, boven ziin eigen persoon, behoort
hij aan den aard vau zijn premierschap
veel meer nog dan zijn reizen de bron van
het groote verdriet der natie zoo spoedig
mogelijk een eind te maken. Stemde men,
teneinde Kuyper een wijïiging van de
regeeringtfurjctie aan ie bevelen en te verge
makkelijken, de begrooting van Buitenl.
7, iken af, zond m«n al zoo den braven
lieer v. Lynden heen, die eenvoudig, in
en builen Kuypers verlof tijd, zelfs nu weer
m de Tweede [Kamer, als nul in het
< ijfer is, men zou het Vaderland een
ge\vichtigen dienst, bewijzen. Men deed
imar onze meening, in elk geval zijn plicht.
Want men moge verzwijgen of vergoelijken
vat men wil, het is een feit, dat ons
l ar. d sedert tientallen van jaren niet op
zoo bedenkelijke wijs in opspraak is
ge\vtest als ondtr Kuyper's in dit oplicht
gevaarlijk bewind.
Een belangrijke mededeeliag.
Aan de vermelding van hetgeen wij
verleden week schreven onder het opschrift
»Een belangrijke mededeeling'1, voegt De
Standaard het volgende toe:
Het eerste is, dat niet G 'neraal Bitha, maar
de gewezen Staatssecretaris Reitz bij Cuutu ier
slrtus sprak. Dit verho'gt ra'uurlijk de
beteekenis der verklaring, omdat, g-lyk men weet,
juist Reitz de man is, die weigert zich
persoofclyk te onderwerpen.
Vraagt men waarom Rutz dan toch het
vredesverdrag geteekerd beeft, dan wete men,
dat Reitz, alvorens te teekenen, uitdrukkelijk,
in bijzijn van getuigen, aan Lird Kitcherer
verklaard heefr, dat bij teeker.de in qualiteit,
W\jl hÜa's S.aatfsecretaris het sluiten van den
vrede voor oi.veimy iel\;k hield; maar dat hij
et zich persooiJijk niet door gebonden achite.
En ten iweede, dat Reita b\j Couturier
sprak, ge'\jk hij deed, tiet enkel om eigen
opinie te zeggen, maar op grond ook hiervan,
ilat op IR Mei 1902 op de vergadering te
Vereeniging voorgesteld,' en zonder iemands
tegenspraak aangenomen is, een motie, om aan
IJare Majesteit de Koningin der Nederlanden
rtark te betuigen voor de zerding der Nota
naar Engeland.
Dat deze dankbetuiging niet aan haar adres
is aangekomen, is alleen daaruit te verklaren,
dat tot overzending geen gelegenheid werd
geboden en daf, na het slui'en ven den vrede,
Ai regeorirgen der beide republieken als zoo
d tuig r,iet meer handelen konden.
M n hef ft toen de overzending, men begrijpt
wel aan wian, gevraagd; hieraan is blijkbaar
geen gevolg gegeven.''
De laatste mededeeling is zeker van ge
wicht, loderdaad jammer, dat die motie
haar adres niet bereikt heeft. Nu het echter
zoo duidelijk is, dat de Boeren de Nota
11/8 te hunnen voordeele beschouwd heb
hen?mogen wij er met des te meer nadruk
op aandringen, dat althans iets meer worde
n eegedeeld aangaande het verband, waarin
Kuypers optreden tot de vredestichting
heeft gestaan.
Zou De Standaard niet het blad kunnen
zijn, dat de door zoo velen verlangde op
heldering gaf?
Tijdelijke
beambten by de
Telegraaf.
Wederom 62 van hun broodwinning
beroof ie menschen, dacht ik toen ik las
dat het s.s. Oedé02 krijgsgevangenen van
Ceylon te Rotterdam aan land had gezet.
Ze werden vriendelijk ontvangen en toe
gesproken, ze kregen zelfs kleeren enz.
Dat alles is zeer mooi en men kan de
desbetreffende comitees niet dankbaar
genoeg zijn. Maar nu verder, zullen deze
van alles beroofde menschen ook moeten
leven! En wat moeten ze nu b?gincen,
hoe zullen ze allen weer aan de kost
komen!
In den laatsten tijd zijn er heel wat
menschen, die oorspronkelijk hun brood
in Zuid-Afrika verdienden, in Holland
aan land gezet.
Velen is 't gelukt 'n betrekkingtje te
vinden, doch ook nog velen die bepaald
gebrek lijden, en met geen mogelijkheid
'n baantje kunnen krijgen.
Een zestigtal van deze menschen zijn
bij de Rijks- Telegraaf in tijdelijken dienst
gesteld, tot tijd en wijle ze naar Zuid Afrika
zouden kunnen terugkeeren, en hun oude
posities weer konden innemen. Tenminste
ik vermoed dat dit wel de leidende ge
dachte van het Hoofdbestuur der Poste
rijen en Telgrafia zal zijn geweest. Edoch
't noodlot heeft het anders gewild, niet
de boeren zijn de baas gebleven, doch de
Engelschen. Van 't innemen hunner oude
posities natuurlijk geen kwestie, zelf i van
terugkeer geen sprake. Met den besten
wil is geen permit tot terugkeer, vau do
Enge'schen te krijgen.
Niettegenstaande dat alles heefr, het
Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie
gemeend den datum waarop hun in dienst
zijn by den Telegraafdienst behoort te
eindigen, in overweging te moeten nemen.
Wat moeten nu deze menschen ! Een
andere betrekking zoeken gaat, moeilijk,
ze hebben zich nu eenmaal aan de tele
grafie gewijd en geen ander «ambacht"
geleerd.
Een andere betrekking zoeken !
Maar er loopen er nog velen zonder
verdienste rond die reeds t vee jaar bezig
zijn te zoeken. Moeten deze tijdelijke
ambtenaren, de groote menigte die niets
hebbea en niets verdienen, vermeerderen ?
Is dat nu bepaald noodig ? 't Is waar,
ze kunnen Diets cischen, hun is wel l>ij
't in dienst treden medegedeeld dat de
betrtkking tijdelijk zou zijn, doch dat
was in de veronderstelling 'lat : «alles rtg
zou komen". Nu dat heiaas niet het ge
val is, moeten die menschen nu c iet ge
holpen worden, zou daar nu niets op te
vinden zijn ?
«Circumstances alter ca-es", ia toch ook
hier van toepassing.
Moet het werk dat de N-:i!er1an<Ucb.e
R -gee ring aan deze 00 nienschen /.oo
moji bagon, nu maar weer op eens te
niet worden gedaan, en die rnensc'ien
broodeloos worden gemaakt? Woidt het
nu eindelijk eens geen tij, i o:n de
broodeloos geworden Hollanders te helpen. Zeker
de boeren hebban 't bard noodig en wat
daar gegeven wor.lt, is ongetwijfeld wel
besteed, maar is- 't hemd noj altijd- niet
nader dan de rok 9
De vroegere Transvaalsche regeering
kan niet veel voor hun oude ambtenaren
doen, ook de Nederlandsche Zuid
Afrikaansche Spoorwegmaatschappij laat abso
luut niets van zich hooren (de ambte
naren kunnen zelfs geen volledige afreke
ning krijgen, veel minder geld), moet nu
de Nederlaiid.-che Rvgec-ring deze minVe
nog vergroeien, door cie tijdelijde
bsatnbten weer terug te fctootoa ?
Ik vraag nog eens b. leef J, »is dat nu
noodig ?"
D..., September 1902 H. D.
Por the benefit of the
governors.
In de Pinan/j G/i\clle van den 20-ten
Juli 1.1. kan men het volgende entrdiiet
lezen:
The Kewran'lc Dailii Chronicle tiiiiiks tliere
would be a still fueaUr future lor ti:e S raits
Settlements werc t:,e Datc'i to develop, as UHV
might. do, tbe great, i.atural resources of t'.itir
po'tessiots Lear at land. TUF, bowever, tluy
do i or seena to bc ails to mai-age. T ie Dulcti
have colouized more tucc ssfu! v tlisn most of
tl e natioi.s on 'h« Coutii eut of Europp, but
they make the fat k l blinder of the otiu rs t.lmt a
Coloiiv must, be held for the bene ii of the
governors, a'jrl i o', of the goveriied, aiid
especia!'y fur the i ili: als of tlio=e in possessior.
Mij dunkt, dat men 'n rechtgeaard
Nederlander, vrij van alle vreemde smet
ten, en zelfs anti Engelscbgezind kan zijn,
en toch erkennen, dut, de onbekende
Eugelsche pchrijver van bovenstaande be
schouwing den spijker op den kop heeft
geslagen. En de arglistige vraag, of En
geland zelf z'n koloniën zoo heel bizonder
ten bate der overheerschten beheert, zon
wel iets hebben van wat we in 't
dage)ijk>ch leven straatjorgensrepliek noemen.
Buitendien wordt doorgaans door de schrij
vers, die de koloniaal politieke stelsels van
verschillende mogendheden met elkander
i vergelijken en aan elkander toetsen, ge
woonweg deze groote faktor over 't hoofd
gezien: het volkskarakter van het o
crliecrschle ras. Menigmaal toch is door
Nederlanders de stoute bewering geuit,
dat de koloniale poli'iek der Ilollandjche
regeering superieur is aan die van andere
koloniale mogendheden, omdat de
bevol, king van onze overzeesche bezittingen zich
over 't algemeen zooveel rustiger houdt
l dan die van andere koloniën. Zelfs indien
! die grootere rust of rustigheid 'n onbe
twistbaar feit ware de bijna dertigjarige
A'jeh-oor!og allén z< u ten deze gereeden
twijfel doen rijzen , zou het
zelfverheerlijkende geloof aan bedoelde superioriteit
onzerzijds al heel weinig grond hebben.
Immers, voor wie de inlanders in ladi
van nabij kent, staat het vast, dat de
gedweeheid en de lijdzaamheid dier inlan
ders, van de Javanen vooral, grenzen aan
't ongeloofelijke, en dat die volkseigen
schappen het den Nederlanders mogelijk
hebben gemaakt en nog maken, hun kolo
niën te behouden (n over 'n uitgebreid
rijk te regeeren zonder al te veel la-t te
hebben van openlijke onlusten, die het
voortdurend bezit dier landtn van overzee
bedreigen. Maar indien de Nederlanders
eens over militanter volken of rassen,
zooils Ben'galeezen, Tonkineezen, Cubanen,
Af^hauen, moesten heerschen ?
Er is droeve humor in 't feit, dat de
volken van onzen Archipel, die toch geen
van alle den godsdienst vau Jesus belij
den, de zoo Christelijke eigenschap van
lijdzaamheid bezitten, in veel hoogere
mate dan bijvoorbeeld hun overheerschers,
die zich gf roepen achten hen te kerstenen.
Ook is het opmerkelijk, dat door dezen,
die immers het alleenzaligmakende geloof
deelachtig zijn ??zij het ook waar, dat
de Cnristelijke leer tallooze variëteiten
heeft, veel meer dan eenige andere
eeredienst , sinds drie eeuwen op onchris
telijke manier niet onbelangrijke wissels
op die lijdzaamheid trekken.
Het ligt niet in m'n bedoeling om in
luttele kolommen 'n politieke verhandeling
te schrijven. Doch zelf* de tot rang van
weteuscaap verheven koloniale politiek
kan, hoe ingewikkeld ZE ook schijnt, tot
eenvoudige, overzienbare wezensgronden
worden teruggebracht. En dan doet zich
van zelf de vraag voor. of wij ons
voegzanm zouden kunnen verweren tegen de
beschuldiging, dat wij onze koloniën uit
sluitend te eigen bate beheeren. Mij
dunkt, dat de waarde van oi;s
regeeringssteltel 't gemakkelijkst kau Worden be
paald naar htt antwoord op de vraag, of
gedurende het Nederlandsche bewind de
inlanders zedelijk, geestelijk en stoffelijk
zijn vooruitgegaan.
Al is het ook waar, dat het moeielijk
is te bepalen, hoe iets zou zijn, als bet
niet was zooals het nu is, in de praktijk
kunnen we vaak te dien opzichte met
vrucht onze toevlucht nemen tot onder
linge vergelijking va» toestanden.
Om te beginnen met wat het spoedigst
waarneembaar is, met name de stoffelijke
welvaart, volgens den heer Van Kol, die
toch waailijk niet beschuldigd kan worden
van z'n oogen gesloten te hebben voor het
goede in Indii', is de toestand op Java
red treuriger dan in de andere door hem
bezochte streken en zijn H-ili en de
oniifhankelijke rijken het meeet welvarend. Dat
is 'n vernietigende kriiiek op ons
rechtstreeksch bt^tu'ir, 'n kritiek, die ons zou
moeten be.cchu:i.en, indien vatb.u rheid voor
schaamte een onzor eigenschappen wa-i.
De bevolking van Java is veel zwaarder
belast dan die van de huitenb.izitliügen.
Onder (ie zegeningen van ons vaderlijk
bestuur verarmen de Javanen meer en
meer. Hongersnood heerscht, het
rnecigvuldigst op Jiva. Dat de Javaan geen
vertrouwen stelt in het Gouvernement, is
van algemeere bekendheid. ILt wan
trouwen is zelfs zoo groot, dat hij. wanneer
z'n rechten geschonden worden, liever daarin
berust dan zich om bescherming tot het
bes! uur wendt.
De optimisten en onwetenden onder ons
hebben oi;s gezag over de Javanen wei
eens vaderlijk genoemd, maar teekenend
is het, dat 't geen niemand, die in
Indic ooien en coge,n goed het ft open
gezet, zal durven ontkennen die onder
danen verre van ingenomen zijn. rnet dat
opgedrongen vaderschap. Toen den 7den
November lsi.7 de C.>rnmi garissen Gene
raal de pubhkatie deden : »Wij hebben in
uitdiukkelijken last van den Koning, om
de inlandsche bevolking tegen alle wille
keur te beschermen ; haar lot te verbeteren ;
haar het genot van eigendom en vau de
vruchten van haren har.denaibeid te ver
zekeren en alzoo haar, zoowel ais andere
zijner onderdanen, in da gelukkige gevolgen
zijner Vaderlijke 11 'geering te doen deelen,"
toen konden genoemde hooge heeren waar
schijnlijk niet vermoeden, dat nu nog, bij
kans 'n eeuw later, de nakoming van de
in die woorden vervatte belofte op zich
wachten iaat. Wat het beschermen tegen
alle willekeur betreft, met de rechtspraak
over de inlar.ders is het nog altij l treurig
gesteld en tegei;over de uitbuiting door
Europeanen en vreemde Oosterlingen staan
zij nog steeds zoo goed als machteloos.
Wat aangaat de verzekering van het genot
van eigendom, zoolang geen strenge wetten
en doeltreffende maatregelen den inlander
beschermen tegen (' lineeschen en
Arabischen woekerhandel, zoolang blijft die
verzekering maar ijdel woordenspel. Voorts
zouden aan de inlandsche bevolking de
vruchten van haar handenarbeid verzekerd
worden ! Och, de, heerendiensten zijn nog
niet afgeschaft. De geschiedenis van die
heerendiensten is in hoo^e mate leerrijk.
o. a. tot staving van de bewering, dat ons
koloniaal regeeringsstelsel er een is »for
the benefit of the governors." In den loop
der tijden zijn de heerendiensten, mirabile
dirtu, weieens verlicht of verminderd, maar
dan werd tegelijkertijd met die vermindering
van belasting in arbeid.... de geldelijke
belasting verzwaard. Ook zijn echter in
den loop der tijden de heerendiensten wei
eens verzwaard, maar dan kwam 't in het
brein van geen enkelen bewindhebber op,
daartegenover de belasting in geld te ver
minderen. Misschien sproten dergelijke
onbillijkheden niet zoozeer uit boos op'.et
als wel uit domheid voort, doch de dom
heid, die naar zich toe rekent, is stellig
'n heel opmerkelijke, die volgens eenige
onwelwillende denkers 'n uitvloeisel is van
Westersche beschaving.
Hebben de Nederlanders aan de inlan
ders hoogere zedelijkheid gebracht? Deze
vraag zal iedereen, die lang genoeg in
Indiëis geweest, doen meesmuilen. Dat
de Javaan meer innerlijke beschaving
heeft dan de Hollander, is velen bekend.
Eveneens, dat de inlander, die veel met
Europeanen in aanraking is geweest, ge
meenlijk op 'n lager peil van zedelijkheid
staat dan de dém bewoner. Aan diefstal
maken de inboorlingen onzer koloniën
zich opvallend minder schuldig dan de
moederlanders ; de Tenggereezen o.a. stelen
in 't geheel niet. En de veel wij rerij?
Polygamie is naar hun godsdienst geoor
loofd. Indien onze eeredienst en vooral
onze wetten polygamie toestonden, hoevelen
onzer zouden 't niet aangenaam vinden
zich meer dan n levensgezellin te kiezen ?
Overigens: is daadwerkelijke veelwijverij
in Europa 'n zeldzaamheid? Och, in wer
kelijkheid hebben de Hollanders meer
goeds van de Javanen geleerd dan het
omgekeerde. Terecht zei Multaluli ergens :
«De ondaukbare taak van hervormer ver
keert al zeer spoedig in de meer gemak
kelijke van leerling."
Heeft de Nederlandsche Rjgeering ge
noegzaam gezorgd voor de verstandelijke
ontwikkeling van den Javaan? Wie zou
daarop 'n bevestigend beschejd durven
geven ? Bestaat er eenige ledelijke ver
houding tusscheu wat Nederland uit Indi
heeft getrokken en wat Nederland aan de
inlandcche bevolking in deu vorm van
onderwijs heeft «gegeven"? Het is immers
in ons belang, dat de Javaantj ;s zoo l ing
mogelijk dom blijven!
Laten we er geen doekjes om winden:
de onbekende E igelschman heeft den spij
ker op den kop geslagen. Trots alle ge
schrijf vau chau/iniitisehe mooipraters,
waaronder de leider van het Algemeen
ilanddM'id wiens kennis van Indi
tot de fantastische soort behoort , is de
koloniale politiek der Nederlanders sinds
eeuwen onwrikbaar gegrondvest op den
commercieeleu stelregel - wij zijn bovenal
'n handeidrijvend en handellievend volk :
»a colony must be held for the bendit of
the governors, and not of the govcrned."
Laten we dat maar volmondig erkennen.
Laten we onze nationale inhaligheid niet
nog leelijker maken door er 'n leugen
bovenop te gooien. Maar tevens en hier
komt het op aan! laten de
regeeringsmaDiien ten spoedigste daadwerkelijk den
ethischen koers in de koloniale politiek
uitgaan. Het is daartoe hoog tijd. O:u z'u
verachting voor de overheerschers Krachtig
uit te diukken, zei 'n halji te Bitavia
eens: «Als alle Mohamedanen op Java op
den grond spuwden, zouden alle Christenen
oj) Java in die speekselzee verdrinken!'
Die spreker was 'n fanaticus. Hoe het
o >k zij, indien thans op Java 'n man als
Dipo Xegoro opstond, ik geloof', dat het
binnen zeer korten tijd met ons rijk van
overzee uil zi zijn.
Voor den drommel, Nederlanders, wordt
toch eindelijk eens klaar wakker'
DE KLEIN K
domein-ambtenaren, gemaakt, wedar weg
te nemen.
Te wenschen is dat zeker!
Een veelbesproken benoeming.
In de algemeene vergadering van
Aoilteniren der Registratie en Djmainen, gehouden
?_'L Sspt. r,H)2, ward de volgende motie aan
genomen :
»0e vergadering van de Vereeniging van
Ambtenaren der Registratie en Domeinen,"
»0?erwegendo, dat door de benoeming van
den heer A. Bjuman, tot directeur
derR'gistratie en Domeinen, met vooruygang van een
veerli mtal in rang en klasse boven hem staande
ambtgenooten, da billijke, van ouds erkende
en toegegante aanspraken van oudere collega's
zyn geschonden, en iu het algameen het gevaar
is ontstaan dat de ar.cienniteitsregelen bij het
vak ook in hst varvolg voor begunstiging zulien
mofitsn wijken;
«Overwegende toch, dat de plaats gehad
hebbende afwijking dier regelen bezwaarlijk
kan worlau toegeschreven aan da bijzondere
verdiensten van den benoemde, al ware het
alleen Kaar, omdat deze gedurende het acht
jarig kamerlidscbap, aan zijne benoeming voor
afgaande, als Inspecteur non-actief is geweest
en zich dus als ambtenaar niet boven zijn
oudere collega's heeft kunnen onderscheiden;
»0 -erwegende, dat dergelijke betoeanngen,
waarbij men vruchteloos naar een verdedigbaar
motief zotkt, ciet alleen de btlingen der
ambtenaren bedreiger, maar, daar zrj de ambitie
doen verüi-iwen, ook schadelyk zyn voor de
balangen van den diers';
Voiklaart dis benoeming te betreuren.
De benoeming vau den heer Bouman,
het gewezen Kamerlid, broeder van den
heer Bm-uan, chef' bij het departement
van Finantien voor de Registratie
afdeeling, tot directeur te Maastricht, met voor
bijgang van 14 personen, die hem in
rangorde of'anciënniteit voorafgingen, werd
reeds meer dan eens in ons blad
besproken- O/k voorspelden wij, dat het op de
b > ven genoemde vergadering tot zulk een
uiting van ontevredenheid zou komen.
Met 80 tegen 14 stemmen werd deze
motie aangenomen.
Wat zullen wij hier nog anders aan
toevoegen, dan dat er toch eindelijk eens
een eind behoort gemaakt te worden aan
alle nepotisme en bevoorrechting bij benoe
mingen en dit vooral ten opzichte van
gewezen kamerleden. Wordt het
kamerlidmaatschap een middel o'n ondanks
jarenlange non-activiteit met groote
sprongen promotie te maken, welk een
ambitie voor een politieke loopbaan moet
dat niet onder de ambtenaren ontwikkelen ;
en hoe onzuiver wordt onder die om
standigheden de vervulling van het man
daat van den afgevaarde ambtenaar zelf?
Intusschen is het de vraag of de heer
Harte een middel weet, om den slechten
indruk door zijn waarschijnlijk in
onnadenkheid begane fout op een zoo uitste
kend cjrpa, als dat der registratie- en
Theorie en praktyk.
Generaal Andié, de Fransche minister
van oorlog, en Camille Pelletan, zijn collega
van marine, zijn in den laatsten tijd druk
aan het redevoeren geweest. Juist voor deze
beide ministers is spreken een gevaarlijk
werk. De geheimenissen der nationale de
fensie mogen zij niet, prijs geven, en het
zou hun als eene weinig vaderlandslievende
daad worden toegerekend, wanneer zij iu
het openbaar, tegenover een paar dozijn
reporters vau binnen- en buitenlandsche
bladen, de wenschen voor hun departe
ment ontvouwden) welke immers een nood
zakelijke vingerwijzing naar bedroevende
tekortkomingen in zich sluiten.
Ea toch, de ministers moeten reizen om
zich op de hoogte te houden van de inrich
tingen dip aan hunne zorg zijn toever
trouwd. Ea als zij reizen, worden zij na
tuurlijk offi :ieel ontvangen, en bij zulk
een ontvangst behoort een «banket" en bij
zulk een banket, entre la poire et Ie fro
nt age, behoort een offijeele redevoering.
Een aflcrdinner speech dus, na een
gaStruaal dat zich in den regel niet door
Spartaanschen eenvoud en soberheid kenmerkt.
Generaal Aodié, die door den
ministerpresident als een niet bepaald welkome
nalatenschap van zijn voorganger
WaldeckRousseau is aanvaard, heeft het slechte
voorbeeld gegeven. Hij is het land door
getrokken, overal redevoeringen houdende,
niet over militaire aangelegenheden, maar
over het positivisme, het- socialisme, de
echtscheiding, da republikeinsche hervor
mingen - allemaal zaken waarin hij een
leek is. En daarbij heeft hij wat erger
is nu en dan een zeer chauvinistischer!
toon aangeslagen. Maar de goede Heer
Pelletan, die als kamerlid en in 't bijzon
der als lid der oppositie ontzaglijk wel
bespraakt was, eri die maar niet wil be
grijpen dat hij als minister een wacht voor
zijn lippen moet zetten, heeft het heel wat
erger gemaakt. Op Corsica, te Biserta, in
Tunis, heeft hij gesproken over de
Germaanschs barbaarschheid, over de
vestingwerken die een wichtpost tegenover Itali
waren. In Duitschland heeft men deze
uitvallen met een minachtend schouder
ophalen beantwoord; in Italiëheeft men
zich ongerust gemaakt.
Waar schuilt def>al? In de omstandig
heid, dat men een burger hec-ft, geplaatst
aan het hoofd van het departement van
marine? Zjker niet. De hferen de Frtycinet,
Burdeau, Félix Faure, El. L >ckroy heb
ben, al waren zij burgers, als ruiii'ster
van oorlog en van marine, aan hun land
groote diensten bewezen. E-i generaal
Andiéis dan toch een man van het vak.
DJ heer Combes heeft terecht ingezien,
dat aan deze gevaarlijke uitlatingen van
de twee pr^atgrage ministers een einde
moet worden gemaakt, en hij het ft dit
onaangename werk op afdoende wijze vol
bracht. Maar de theoritën, die hij daatbij
liet ft ontwikkeld, zijn ook niet boven be
denkingen verheven. Hij begint niet, ver
ontschuldigingen. S.'dert de mini-teriëele
verklaring waarmede hij en zijn
ambtgenooten het bewind aanvaardden, en
waarbij zij konden getuigen van de voor
treffelijke betrekkingen met de buiten
landsche mogendheden, is niets gpschied,
wat met die verklaring in strijd is; maar
de vijanden der regeering de
binnenlandeche namelijk, want buitenlandsche
heeft zij niet liggen op de loer en
grijpen elk voorwendsel aan om hare
politiek verdacht te maken.
«Ontsnapt aan de lippen van een minis
ter een eenigszins sensatie makende, uit
drukking in het vuur der improvisatie en
de aanstekelijke warmte van een feestmaal;
hè;-ft die uitdrukking in den geest van
hem die haar bezigde ook slechts de waarde
van een letterkundige versiering, van eene
rhetorische figuur, toch wordt zij dadelijk
in de oogen van de vijanden van het
kabinet het woord der regeering zelve."
Daarmede kunnen de heeren Andió en
Pelletan het doen. Maar, hebben zij wel
zulke stoute dingen gedaan? vraagt de
minister-president verder. Hebben de repor
ters hen wel goed verstaan ? Hebben deze
een officieele, door de sprekers als echt
gewaarmerkte voorstelling van de
ministerieele woorden gegeven?
De heer Combes begrijpt heel goed, dat
dergelijke verontschuldigingen en uitvluch
ten de begane onhandigheden niet goed
maken. Eu daarop gaat hij nog een stap
verder. »0.ider het parlementair légime is
de regeering nooit gebonden door de
individueele verklaringen van een minister;
zij is alleen gebonden door de verklaringen
van den Premier. Het hoof l der regeerirjg
alleen is aansprakelijk tegenover de Kamers
en het land voor de aan de politiek gegeven
richting; bij alleen is bevoegd die richting
te doen kennen. Elke minister, op zich
zelf genomen, is slechts bevoegd om over
de zaken van zijn departement verklarin
gen af te leggen. Geldt het de buiten
landsche politiek, dan mag alleen de
minister van buitenlandsche zaken voor
de regeering spreken en handelen.
.Laat ons hopen dat deze theorie, die
op allerbedenkelijkste wijze in strijd is
met het beginsel der ministerieele. solida
riteit, slechts voor deze bijzondere gelegen
heid is opgesteld, en niet, zooals de heer
Cornbes verzekert, een absolute regel en
eene standvastige traditie H. Welke mid
delen de heer Combes wil gebruiken om
zijne collega's in de vergaderingen van
den ministerraad onder den duim te houden,
is zijne zaak. Is echter zijn invloed niet
groot genoeg, om zijne collega's buiten
dien engen kring van onvoorzichtigheden