Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEE WEEKBLAD VOOE NEDERLAND.
No. 1318
ten lande en ook bijna overal elders door bijna
lederen geneesheer veroordeeld word, en ook
nagenoeg niet voorkomen.
Dr. K.
Groote woorden.
Aan Frèderik van JSeden.
Amice, Ge weet dat ik u persoonlijk genegen
beo, uw werk bewonder, met groote belang
stelling uw pogingen tot verbetering van de
maatschappelijke toestanden volg; ook hebben
we elkander wel eens vriendendiensten be
wezen.
Met dat al mag ik u niet verzwijgen dat nw
opstel over woordkunst in de laatste afl. van
De ZXe Eeuw imj meermalen onaangenaam
aandeed, niet omdat ik de waarheid niet ver
dragen kan, maar omdat ik een vijand ben van
geschetter en groote woorden, waaraan ge n
m. i. in genoemd opstel wat veel bezondigt.
Ik vind dat dat opstel te veel de sporen draagt
van maar-raak-schry'verij en niet buitengewoon
doordacht en belegen is.
Zoo vind ik 't om te beginnen zeer over
dreven te zeggen dat ge nooit iets goeds in »de
Gids" hebt gelezen; die bewering znrlen we toch
wel met 'n verbazende hoop zont moeten
slikken. Bovendien beschuldigt ge Van Hamel
zoo maar zonder blikken of blozen van onop
rechtheid en literair gescharrel, waar ge toch
geen schy'n van bewijs voor hebt. Intusschen
ben ik 't in die Giza Riteehl beoordeeling
noch met u, noch met Van Hamel, noch met
Verwey, Borel, Kloos en wie haar nog meer
mochten prijzen,. geprezen hebben en zullen
prijzen, ns, maat ik vind die heele
opkammery van haar stumperige, onbeholpen versjes,
hoe »simpel," »naier' en »echt" dan ook, 'n
paakwil. Kan 't ook zy'n dat lieden die ben en
blasélijn van stemmingen, sensaties en emoties,
dergelijke kinderachtigheden en flauwe
ulevelbanaliteiten, dat onbenullig en nietszeggend
gelal van een dame die niet behoorlijk Hol
landsen kent, als een openbaring beschouwen
van »het" echte, ware, diep- gevoelde en aandoen
lijke ? Meen overigens niet dat ik >de Gids" en
wat er aan annex is a tort et a travers wil ver
dedigen of dat ik de party' er van wil kiezen
omdat ik tot de »vriendjes" behoor; my'n ver
houding tot dat tijdschrift is op 't oogenblik
verre van vriendschappelijk, maar er moeten
toch geen onware dingen over gezegd worden.
Om nog eens op Giza Ritschl terug te komen.
Is 't niet veelbeteekenend dat juist de jonge
werkers in de literatuur, van wie men over 't
geheel kan aannemen dat ze 't frischt denken en
voelen, door wier zielen en hersenen nog niet
zooveel stemmingen enz. zy'n heengesy'peld,
om haar werk hebben gelachen en 't hebben
geparodieerd ? Ge klaagt over 't verdwijnen
van ridderlijkheid by de jeugd; herinner u eens
hoe ge zelf indertijd den mdderly'ken held"
Damas, iemand die 't goed meende en werkelijk
chevareleske neigingen had, hebt bespot.
Bovendien, ik vind uw behandeling van Van
Nonhuys, iemand wiens eerlijkheid en zelf
standigheid boren verdenking zy'n, verre van
ridderlijk.
Ge noemt eenige namen van personen, die
volgens n zoo wat de eenigen zy'n, die iets
maken wat de moeite van 't lezen waard is.
Misschien denkt ge u zelf bij dat gezelschap,
waartoe ge, wat talent betreft, volkomen 't recht
hebt. Maar dat de rest niets is, dat geef ik u
niet toe. Gesteld een kunstcriticus zei: »er zyn
in den laatsten tijd maar vier schilders geweest
die wat beteekenen, de drie Marissen en Israels";
dat zou evenals de uwe, een zeer subjectieve
opinie zy'n, maar zondt ge niet vinden dat
Weisaenbrnch, Gabriel, Blommen, Mesdag,
Baner, Breitner, Toorop, De Zwart, Haverman
enz. enz. ook nog wel hun eigenaardige ver
diensten hebben ? Hensch, ge zyt veel te
?iweeping" in uw beweringen en de knobbel
van waardeering schijnt by' u te verschrompelen.
Ge spreekt over 't uiterlijke van verstechniek
en over de gemakkely'kheid waarmee men tegen
woordig de taal hanteert. Is dat een schande,
of een nadeel ? Moet een vers noodwendig
hard zijn en hotsend en stootend ? Ik wil hier
geen aanbeveling schrijven voor een gladde,
eentonige dictie zonder ziel, maar ik voor mij
houd nog wel van muziek in een vers, en
verkies een zuiveren, klaren stijl boven onbe
holpenheid en gewrongenheid. Moet de goed
willende maar ongeveer niets kunnende
Hongaarsche worden opgehemeld ten koste van
Helene Swarth ? Stel n eens voor dat een kunst
criticus de krabbeltjes uit 't schrift van den
kleinen »Moritz" van F liegende B/aHer-faam
iiMiMMiliimii
De nationale VrouweraU ra Merlanl
II. (Slot).
By' dit alles dient wel in het oog te worden
gehouden, dat de Nationale Vrouwenraad zy'ne
groote beteekenis ontleent aan zy'n lidmaatschap
van den Internationalen Vrouwenraad. Deze is
de vereeniging van alle Nationale Raden ter
wereld en de aanhef zyner statuten luidt: Wy',
vrouwen van alle natieën, vast overtuigd, dat
het heil der menschheid zal worden bevorderd
door meer eenheid van gedachte, streven en
sympathie; en dat eene goed georganiseerde
vrouwenbeweging het welzijn van huisgezin en
staat 't meest zal behartigen, sluiten by' dezen
een verbond om samen te werken, ten einde
in maatschappij, zeden en wetten de toepas
sing te verkrijgen van den Gulden Regel: doe
anderen, wat gy wilt, dat zy' u doen. Evenals
den Nationale Raad binnen de grenzen van een
enkel land dit doet, wil de Internationale
Vrouwenraad een middel van gemeenschap
verschaffen aan de vrouwenvereenigingen van
alle landen. Zoo min als eenige Nationale
Vrouwenraaad dit mag doen, beoogt de Inter
nationale eenig ander doel dan onderlinge
voorlichting, onderlinge waardeering. Ofschoon
de oprichtsters allen aanhangsters waren van
drankbestryding en vrouwenkiesrecht, hebben
zy' er toch zorgvuldig voor gewaakt, dat de
Internationale Vrouwenraad zich ooit aan een
van deze beide zaken zou gaan wijden. ledere
Nationale Vrouwenraad, die toetreedt tot den
Internationalen, behoudt volle vry'heid wat
betreft eigene inrichting en wijze van werken,
eene vry'heid te noodiger, omdat de aard en
de zeden van ieder volk aan de vrouwen
beweging overal verschillende vormen zullen
doen aannemen. Voor een kleurloos
cosmopolitisme bestaat dan ook geen gevaar. Integen
deel, de ondervinding hier te lande heeft
bewezen, dat het onderhouden dezer
internaging pry'zen ten koste van Liebermann of Leibl.
of Lenbach.
Ge spreekt van Van Deyssel en zegt dat
volgens n niemand meer 't goede heeft gezocht
dan hy. Behoort 't ook bij 't zoeken naar 't
goede z'n medemenschen te grieven ? De
waarheid of wat iemand daarvoor houdt kan
op waardiger wijze gediend worden.
De Engelsche auteur S«intsbury gaf eens een
boek uit getiteld «Corrected Impressions." Ik
hoop dat ook gy nw impressies zult corrigeeren
en dat er spoedig een >editio ancta et
emendata" van nw stuk moge verschijnen. In dit
stuk mis ik al te zeer den ernst en de huma
niteit die vele van uw vroegere geschriften
kenmerken. Met beste wenschen en groeten
t.t.
Den Haag, 20 Sept. 1902. EDWABDB.KOSTEB.
Inga Heine, naar het Deensch van
J. BLICHEE-CLAUSEN. Utrecht, Honig.
. 1902.
De opzet van dit boek is in zeker opzicht
niet modern Nederlands en daar is het beter
om. Nu gaat er kracht van uit, die er als in
'en leidse fles in vastgelegd is. Dan was Inga
Heine 'en willoos schepseltje geworden, moreel
slap aangedraaid en niet in staat tot 'en op
offering als deze jonge Deense. Het spy't mij
voor het Nederlandse ras, maar we schijnen
niet meer de kracht te hebben van vroeger,
de oude vrouwelike heldhaftigheid is verhuisd
naar Zuid-Afrika als men ten minste op
onze romans mag afgaan. In werkelikheid
geloof ik dat niet, maar dan wee over de slappe
romanschrijvers zelf, die in hun werken de
mensen zo geheel anders tonen ais ze zyn, of
liever, want dit zon 'en zware beschuldiging
wezen, die by voorkeur de moreel gevallenen
tot heldinnen maken.
Maar in 'en ander opzicht is het ook niet
Nederlands en daar is het minder om. Waarom
zoeken onze schrijvers by voorkeur de zenuw
lijders op? Omdat zij realisten zy'n, diepresieg
willen weergeven de mengen en stemmingen
die zy waarnemen en de gewone mens geeft
daarvan lang niet zo'n verscheidenheid als de
abnormale, zodat het moeilike van het werk
onze schrijvers tot die soort personen gebracht
heeft.
In dit deense boek hoor ik de toon van
Anderaen'a sprookjes doorklinken en menig
tafreel zou door 'en Nederlandse schry'ver
meer waar beschreven zy'n. Maar laat my eerst
aanduiden welke goede kracht er uit dit boek
je tegemoet stroomt.
Inga Heine, 'en talentvol meisje met aanleg
voor boetseren, woont na gestudeerd te hebben
in by' haar grootmoeder op 'en landgoed by'
de duinen. Daar ontmoet zij de man met wie
haar ziel onafscheidelik verbonden zal bly'ren,
al kunnen zy ook niet trouwen. Hij heeft 'en
vrouw, die zich aan hem opgedrongen heeft
en nu naast hem leeft, ook al staat de kleine Kai
er tussen als verbindingsteken. Hy en't meisje
worden geweldig verliefd op elkaar, maar de
oude grootmoeder weet de kracht-van-willen,
die er in Inga zit, wakker te kry'gen en het
geluk van het kind, dat niet verwoest worden
mag, doet Inga besluiten van hem weg te gaan
na de dood van haar grootmoeder. ? Man en
vrouw worden beide ten slotte toch noch nader
tot elkaar gebracht door de zorg voor het
geluk van datzelfde kind. Gelukkige inval,
dat alles te laten gebeuren om 'en aardige
krullebol van 'en jonge.
Geweldig is de strijd tussen hartstocht en
plicht by Inga en haar geliefde, maar op
beurend en natuurlik is het verloop. Ziedaar
de kracht van 't verhaal, waarvan de zwakte
heel gering is: b.v. het bezoek van de dokter
en z'n vrouw by' de grootmoeder en Inga zou
stejlig door de schrijfster van «Hartstocht" met
veel meer gloed van realiteit beschreven zyn.
Hier wordt wel wat veel in »levenswoorden"
gesproken, meer dan mensen gewoon zijn.
Maar het mag my'n bedoeling niet zy'n op al
dergelijke dingen te wijzen, omdat ik veel te
blij ben dat dit verhaal in eenvoudig en
natuurlik Nederlands proza is overgebracht. Laat
hy als tegengift dienen van menige Neder
landse.
Haarlem.
J. B. SCHEPEKS.
HtTSJES
tionale betrekkingen het nationaal bewustzijn
versterkt. Het is juist onder de aanhangsters
van onzen Raad, dat eene vereeniging als het
Algemeen Nederlandsen. Taal verbond vele trouwe
leden telt.
Het eerste plan eener vereeniging van alle
vrouwenvereenigingen in alle landen rees in
de Vereenigde Staten, toen in 1888 te Was
hington door de Amerikaansche Nationale
vereeniging van vrouwenkiesrecht een congres
werd samengeroepen van afgevaardigden van
alle Nationale vrouwenbonden zoo binnen- als
buitenlandsche. Dit congres gaf aanleiding tot
de oprichting van eenen Internationalen
Vrouwenraad, samen te stellen uit de verte
genwoordigsters van ieder der Nationale
Vrouwenraden, wier oprichting in alle andere
landen men zich ten doel stelde. In later jaren
sprak mra. May Whright Sewall, de eerste,
die de grootsche gedachte uitsprak, van die
dagen als van eenen tijd van droomen en visioe
nen ; en inderdaad men peinsde op niets minder
dan op eene voorbereiding van de komende
eenheid der volken.
Om de vjjf jaar moest die Internationale
Vrouwenraad, die in 1888 was opgericht, in
openbare samenkomst vergaderen. De tweede
bijeenkomst had dus plaats in 1893 te Chicago.
Feitelijk was toen eerat ne enkele Nationale
Vrouwenraad georganiseerd, die der Vereenigde
Staten. Aanwezig waren echter vertegenwoor
digsters van een dertigtal andere landen, die,
teruggekeerd naar eigen huis en baard, daar
belangstelling voor de bedoeling van den
Internationalen Raad wisten te winnen.
Toen niet in 1898, maar wegens by'zondere
omstandigheden in 1899, te Londen de derde
vyfjaarly'ksche samenkomst plaats bad, was het
aantal leden van den Raad dan ook reeds tien
maal grooter: Aangesloten waren toen, in
rangorde der data van toetreding: de Ver
eenigde Staten, Canada, Duitschland, Zweden,
Groot-Brittanniëen Ierland, Denemarken,
En afscfttiJ.
Naar dr. HAMS LIESAL.
Er heerschte een ongewone kalmte aan het
anders zoo woelig en druk station; men. miste
er het egoïsme der reizigers, dat een welopge
voed mensch brutaler doet zijn dan een kruier,
dat een dame er toe brengt, zich met de elle
bogen ergens doorheen te dringen, dat de kin
deren en hun dolle dartelheid overal in den
weg loopen in iederen op de teenen trappen
doet, en dat iemand tegen wil en dank grof
maakt, tegen hen, die het niet verdienen.
De reizigers stonden met hun bagage zonder
die zenuwachtige haast, die hun gewoonlijk
eigen is; een Engelache dame had zelfs haar
Puck onder haar mantel te voorschijn laten
komen en scheen er geen erg in te hebben,
dat het arme diertje erbarmelijk jankte en
huilde van de kou; de koetsiers
vandedroschky's gluurden door de ruiten, om goed in het
station te kannen zien en letten er niet op,
dat de trein van Brescia reeds aangekomen
was, de beambten, de krantenjongens, en
de schoenpoetsers verdrongen zich met alle
andere aanwezigen om een groepje reizigers.
Ze waren met hun vieren en werden vergezeld
door vrienden en familie en door den dokter
van de plaats, waar ze van daan kwamen.
Een man, een vrouw en twee kinderen.
De man, een forschgebouwde gestalte, had
een houding die den oud-soldaat verried, een
zwaren knevel en vriendelijke, trouwhartige
oogen. Hij sprak niets; glimlachend hoorde
h\j alles aan, wat er om hem heen werd ge
zegd, maar zy'n zenuwachtig trekken met de
bovenlip en een zekere doffe onverschilligheid
vormden een scherp contrast met z(jn krach
tige, mannelijke figuur.
Het kleine kind, een aardig, rond, mollig
kereltje, dat op moeders arm zat, was in een
groot en wollen doek gewikkeld; de franje zat
tusschen zyn blonde krulletjes verward. Hy'
Meld met beide handen een grooten appel
vast, waarvan hij voorzichtig kleine stukjes
afkloof en als hij van ty'd tot tijd zyn gezichtje
achter den appel verborg, leken de appel en
z'n frisch bakkesje n te zijn.
Het tweede kind, een jongen van een jaar
of negen, was een tengere, fijngevormde knaap
met groote donkere oogen, een smal en bleek
gezichtje. De roode randjes om de oogen en
de gezwollen oogleden, verrieden maar al te
duidelijk, dat hy geschreid had.
De vrouw was wel het meest opgewonden van
allen; zy was een mooie, nog zeer jonge
blondine, met brandende wangen en oogen,
waaruit een waanzinnige angst sprak. Het
was haar niet mogelijk, een oogenblik
stil te blijven staan; met haar kind kramp
achtig tegen zich aan geklemd, liep zy' voort
durend op en neer, nu den een, dan den
ander aansprekend, nu eens toornig met den
voet stampend, dan weder uitroepend, of ze
nu nog niet konden weggaan l De kleederen
hingen haar los aan het lijf en van n der
prachtige, zware vlechten, waren de haarspelden
waarmede zy rondom het hoofd aan de andere
vlecht bevestigd waren, losgeraakt, zoodat zy
halverwege haar rug hing.
De dokter, een kalm, nog jong uitziend man,
deed alle mogelijke moeite, om haar tot kalmte
te brengen. Er is niets," zei hy, het ont
breekt je aan niets. Je maakt je veel te zenuw
achtig. Kom, wees verstandig en houd maar
goeden moed. Turijn ligt toch niet aan het
eindje van de wereld... en als je je al niet
goed mocht roeien, dan kun je onderweg toch
uitstappen !" Wezenlijk dokter, ik kan niet!
Ik ben zoo doodsbenauwd, ik heb een gevoel,
of ik stikken zal, het is niet om uit te houden.
O, Jezus, Maria, help ons! Waarom moest dat
ongeluk mtf nu juist treffen!"
Kalmeerend legde de dokter zijn hand op
haar schouder en voegde haar op ernstigen
toon toe: Bedaar toch, bedaar toch, denk
aan het kind, het moet gebeuren."
De dokter had de rechte snaar weten te
treffen. De arme vrouw brak in tranen uit
en verborg luid snikkend het gezicht in den
wollen doek van het kindje.
Er was een dolle hond in het dorp geweest,
die menschen en kinderen had gebeten; nu
werden ze van gemeentewege naar Turijn ge
zonden, om aldaar de Pasteursche geneeskuur
te ondergaan. Ze waren geen leden uit
n gezin, noch aan elkander verwant, het
waren vier ongelnkkigen, door eenzelfde nood
lottig toeval getroffen. De man was door den
hond in den arm, de jongen in het been ge
beten ; de vrouw had geen letsel bekomen en
toch leed zy de meeste pijn... ze was ten
doode toe getroffen in haar moederliefde. Aan
iedereen liet zy de handjes van haar kind zien,
waarin de scherpe tanden van den hond kleine,
diepe nog bloedende sporen hadden achterge
laten, en ze kuste ze telkens en drukte ze
hartstochtelijk aan haar mond, als wilde zy
het gif uit de wonden zuigen. Af en toe
legde ze haar hand liefkozend op zijn hoofdje,
keek het knaapje met van liefde gloeiende
blikken aan en riep dan woest uit: Hij is
my'n eenige, mijn alles, hij mag niet sterven.
Ik wil niet, dat hy' dood gaat; ik wil niet
zonder hém blijven l" En eenige oogenblikken
later klonk het weer zachter en op doffen toon:
Als m'n jongen sterft, wil ik óók niet meer
blyven leven, dan verdrink ik me."
Haar man, veel ouder dan zy, en even be
droefd, bleef voortdurend aan haar zy' en by'
elke nieuwe uitbarsting van wilde droefheid,
w_erd zy'n blik treuriger, boog zy'n gestalte
zich dieper. Hy deed geen pogingen, om haar
tot bedaren te brengen, alleen vroeg hy' haar
nu en dan wat, bly'kbaar om haar aandacht
op iets anders te vestigen. Heb je je kaartje ?
En geld, je knipje, pas er goed op,
hoor l Waar is het, toe, kyk eens, of alles
in orde is. Wil ik eens zien ?" Maar ze
vond niets, wist niets, begreep niets ; ze was
heengegaan, zooals ze daar stond, zonder aan
iets anders te denken, dan aan haar kind,
zonder iets mee te nemen.
Je hebt niet eens een hoofddoek om, hier,
neem dien van my maar I" zei een der vrou
wen, die haar vergezeld hadden. Zy bond
haar den doek om, doch met een heftige be
weging rukte de jonge vrouw hem weder van
het hoofd. Ik stik, ik kan dat ding niet op
mijn hoofd velen. Laat me liever met rust l"
Toen wendde zy zich plotseling tot een heer,
die haar vertrouwen scheen in te boezemen,
greep hem by' een pand van zy'n jas en vroeg
met gejaagde, angstige stem: Wat denkt u
meneer ? zouden wjj nog vroeg genoeg komen ?
De hond is gestorven met het bloedige schuim
nog om zy'n bek. Hy was klein, en zwart...
vlak by de huisdeur heeft hy mijn kind aan
gevallen. Ik had het even op den grond gezet.
Och, Jezus, had ik het maar op my'n arm
gehouden! Maar hy' wordt zoo zwaar op den
duur, weet u?"
En dan weer riep ze uit, de vuist ballend:
Ik kan geen hond meer zien, ellendig, zwart
vee is 't!... Maar de dokter in Turijn zal
hem redden, my'n lieveling, nietwaar meneer ? ...
O, my'n hoofd, my'n arm hoofd l"
Men wist haar eindelijk, met geweld bijna,
in de wachtkamer te kry'gen, maar no_g van
verre waren haar wanhopige uitroepen duidelijk
hoorbaar.
De familie van den grooten jongen was op
het perron gebleven. Een zusje van hem, een
bescheiden meisje met een madonna gezichtje,
dat schuchter uit een zwarten doek te voor
schijn kwam, stond stil te schreien. Aan de
gezwollen oogleden kon men zien, dat ze reeds
lang had geweend. Die vrouw maakt zoo'n
vreeselyke bereddering over haar jongetje en
dat is lang zoo erg niet bezeerd als my'n
broertje," zei ze. De hond heeft m'n broertje
de stukken vleesch uit zijn been gerukt....''
Iemand trachtte haar moed en troost in te
spreken, doch ze schudde bedroefd het hoofdje.
Neen, we hebben geen van allen hoop meer,
de hond was razend van woede en dan be
staat er ook geen redding, zeggen ze allemaal l"
Een medelijdend man vertelde haar van
Turijn, van de knapheid der tegenwoordige
dokters; haalde voorbeelden aan van menschen,
die óók door dolle honden gebeten waren, veel
erger nog, en die toch na verloop van eenigen
ty'd ook weer beter waren geworden, maar
tusschen haar tranen door, sprak een bittere
ironie uit haar oogen. Och, dat zegt alle
maal niets," hield ze hardnekkig vol, voor hem
zal toch wel geen hoop zy'n!"
De jongen, speelde intusschen met een paar
kameraadjes. Het meisje zag hem aan en
snikte: Ja, nu wil hy' moedig schijnen, maar
den heelen nacht heeft ie gehuild."
De knaap, in zyn zondagsche plunje gesto
ken, schertste en lachte wel wat al te veel,
om gewoon te zyn; de reiskoorts had hem
aangegrepen en hy scheen niets te vermoeden
van het huiveringwekkend spooksel, dat hem
omzweefde. In zijn uitgelatenheid, greep hy
een zijner kameraadjes by den arm en deed,
alsof hij er in byten wilde.
Laat je 'm los l" riep in eens een boer
uit, met de harteloozc oprechtheid dit soort
menschen eigen, wou je hem ook dol maken
soms?" De jongen deed of hy' niets hoorde en
ging voort met spelen; een vrouw zei: H
iiimiiiimMiiiiiliiiiiiiimii
DAMEjS.
Nieuw Zuid-Wales, Nederland, Nieuw- Zeeland
en Tasmanië. Vele andere landen, niet alleen
Europeesche, maar ook Aziatische, Afrikaansche
en Australische, waar nog geen Raad was
opgericht, waren door afgevaardigden hunner
voornaamste vrouwenvereenigingen vertegen
woordigd.
De vierde vergadering van den Internati
onalen Raad zal in 1904 te Berlijn worden
gehouden. Daar de Raad op de tweede verga
dering te Chicago slechts n enkel lid ry'k
was, maar in 1899 te Londen reeda tien leden
telde, welk aantal sedert tot dertien steeg door
de toetreding van Italië, Frankrijk en de
Argentyneche Republiek, mogen van die vierde
bijeenkomst zeker groote verwachtingen worden
gekoesterd.
Vraagt men nu, of dit alles reeds eenig
tastbaar goed heeft gedaan, dan zy daarop
geantwoord, dat zich dit het best laat nagaan
in de resultaten van het werk der Nationale
Raden, die op aansporing van den Internati
onalen zy'n opgericht. Deze kunnen met feiten
staven, dat hunne werkzaamheid heeft gestrekt
om vooroordeel te bestrijden en eene vriend
schappelijke, zusterlijke verhouding in het
leven te roepen tusschen aanhangsters van
zeer verschillende gezindten, rassen en partyen,
als ook om een middelpunt te vormen, om
hetwelk allen zich kunnen scharen, die willen
werken voor het wel zyn der menschheid.
Zij hebben nauwkeurige gegevens verzameld
omtrent vrouwenarbeid en vraag en aanbod
daarvan. Zy' hebben versnippering van krachten
voorkomen door het vormen van eene menigte
vöreenigingen met n zelfde doel te ontraden.
In tal van adressen hebben zy' zich tot de
verschillende regeeringen gewend en daarby'
voor veel tegemoetkoming en voor menige
inwilliging van haar verlangen mogen danken.
Zy hebben vertrouwen in eigen arbeid versterkt,
en begrip voor dien van anderen verruimd
door gelegenheid te geven tot uitwisseling van
daar liep een koude rilling over m'n rug; het
was me als had ik iemand het doodvonnis over
dien stumperd hooren uitspreken."
Bij den man met den zwaren knevel en het
krijgshaftig voorkomen stonden slechts weinig
menschen. Hij scheen geen naaste bloedver
wanten by' zich te hebben; degeen, die zich
het meest om hem bekommerde, en hem voort
durend met angstige blikken aanstaarde, was
een soort idioot, een krombeenige, oude man,
die hem peet" noemde. De aanwezige nieuws
gierigen kwelden den gewonde met hun niets
zeggende op- en aanmerkingen en een
snoeverige koetsier schreeuwde op luiden toon,
terwy'l hy met zy'n zweep in de lucht sloeg:
Och, wat! Behandeling l Dokters! Allemaal
onzin l Met vuur moet je hier werken! Als
het my overkomen was, zou ik my'n arm op
de plaats, waar de wond zat, boven het vuur
houden en gewoonweg alles uitbranden "
De gewonde haalde, zonder iets te zeggen,
den verbonden arm uit den doek, maakte de
windsels los en hield hem den zwetser voor,
die van schrik over de breede, gapende wond,
met haar vellerige, branderige randen een paar
pas achteruit week. Even sprakeloos als hy'
hem te voorschijn had gehaald en laten zien,
even stilzwijgend pakte de man zyn arm weer
in en de omstanders dropen, zonder zich eenige
opmerking meer te veroorloven, af.
De burgemeester van de plaats, waar het
ongeluk gebeurd was en die hen allen vergezeld
had, trad op hem toe en bleef eenige oogen
blikken op vriendely'ken en bemoedigenden
toon met hem staan praten. Hy antwoordde
kort en met een vaste uitdrukking in zy'n stem.
Beter, dat het mij treft, dan een ander," zei
hy' eenvoudig. Ik heb vrouw, noch kind op
de wereld en het beetje geld, dat ik nalaat,
nu daar kan die arme kerel, hier, (op den
idioot wyzend) zich mee in een gesticht koopen,
dan is hy goed bezorgd."
De idioot, die geen oog van hem afhield,
barstte nu in een luid weeklagen uit.
Houd je stil, kerel!" beval de oud-gediende
op strengen toon, maar zyn mondhoeken trilden
zenuwachtig onder den zwaren knevel.
Eindelijk kwam de trein voor Tury'n. Het
duurde nog eenige minuten, voor het viertal
in het afzonderlijk voor hen bestemd compar
timent was gebracht; toen liet de locomotief
zy'n schril gefluit hooren.
Allo, terug daar, achteruit!" klonk een
stem en de verwanten, vrienden en nieuws
gierigen, weken haastig achteruit.
Blazend en snuivend zette het reusachtig
gevaarte zich in beweging. Tot ziens ! Moed
gehouden! Voorspoedige reis! 't Beste!" klonk
het verward dooreen.
Voor de raampjes van een derde-klas-wagen
verschenen de hoofden der vier slachtoffers.
Naast het blondlokkig kopje van den kleinsten
knaap de brandende wangen en de als waan
zinnig schitterende oogen der moeder.. ? het
fijne profiel van den ouderen knaap met zy'n
page-gezichtje ... de man met zy'n stoicynschen
blik en den zenuwachtig trillenden mond....
Voorspoedige reis l" Bittere ironie! waarheen'?
Naar de Eeuwigheid misschien!
40 cents per regel.
K AM STB A's Matrassen-, Bedden- en
Slaapkamer-Meubelfabriek, SP eek.
BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan
tie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant grati*.
Honderden bewijzen van tevredenheid.
Specialiteit in ENGELSCHE LEDIKANTEN.
Piano-, Orpl- en Mnzletalel
MEYROOS * KAIXIIOVEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
meeningen en persoonlijke kennismaking.
Ons Nederland heeft by' dit alles veel te
geven, zooal niet te ontvangen. Althans de
positie der ongehuwde vrouw is hier te lande
zoo bevoorrecht als ergens ter wereld. Bekend
heid met Hollandsche toestanden kan van
groote waarde zyn voor vrouwen elders, die
nog tastend en struikelend den weg zoeken,
waar wij reeds veilig wandelen. Ook dit is
eene zaak, waarin een klein volk groot kan zyn.
Door de leidsvrouwen van den Internationalen
Vrouwenraad wordt er steeds met nadruk óp
gewezen, dat het einddoel der vrouwenbewe
ging niet is de vrouw, maar het gezin, de
maatschappij. »Wy" houden vast", getuigde lady
Aberdeen op de groote vergadering van 1899,
»wy' houden vast aan de overtuiging, dat de
eerste taak der vrouw ligt in haar gezin. Haar
gezin is de maatstaf, waarnaar zy' zal worden
geoordeeld. Het gezin bepaalt de waarde, de
kracht n van haar n van haar volk. Met
het gezin staat of valt de Staat."
Het einddoel is en bly'ft de samenwerking,
de eenheid van man en vrouw. Maar de vrouw
wordt zich steeds helderder bewust, dat alleen
dan, wanneer de man haar als zy'ne gelyke
erkent en als zoodanig achting toedraagt, zij j
in waarheid kan zyn eene hulpe tegenover
hem. Het is in het belang van baren zoon
meer nog dan in het belang van hare dochter,
dat menige moeder thans ijvert voor gelijkheid
van opleiding, voor gelijkstelling van rechten,
voor economische onafhankelijkheid van de
vrouw. Inderdaad, wie coëducatie voor het
meisje onnoodig acht, vrage zich tevens af, of
de knaap die niet behoeft ? Het zal het meisje
wel altyd tot zegen zyn geweest, als zy den
broeder in liefde leerde dienen. Maar heeft
het dezen nimmer geschaad, dat hy' zich de
meerdere achten mocht? Is niet menige jonge
man, die den omgang met de zuster, als niet
zy'ne gelyke, versmaadde, daardoor te
weerloozer geweest tegenover andere minder nobele
invloeden ?
Het zal n den man n der vrouw ten goede
komen, als men breekt met dat meten met
tweërlei maten, waarbij men sommige plichten
en deugden meer by'zonder laat gelden voor
de vrouw en andere meer byzonder voor den
man, in plaats van ze voor beiden gelijkelijk
verbindend te achten. Het is dat nzijdige
pry'zen van reinheid en zachtheid in de vrouw
en van verstand en kracht in den man, dat
de vrouw onvrouwelijk en den man onman
nelijk maakt. Gelijkheid wordt thans gevraagd
om te beter te kunnen komen tot die eenheid
van man en vrouw, waarvan het huwelijk da
hooge, de heilige uitdrukking is. Gelijk men
dit het einddoel der opvoeding heeft genoemd,
dat de opvoeder overbodig wordt, zoo zullen
Nationale en Internationale Vrouwenraden dit
de schoonste kroon van hun werk achten, dat
vrouwenvereenigingen in welken vorm ook,
hare reden van bestaan verliezen en wegvallen,
omdat zy' hebben uitgediend, evenals het om
hulsel, verdord en verdroogd, wegvalt van de
gerijpte vrucht.
JOHANNA W. A. NABEK.
Sociale onderzon.
Melk voor zuigelingen.
II. (Slot).
Dr. Dufour 1) was het, die te Fécamp
met de door hem gestichte vereeniging >Gontte
de lait" in 1894 begon met het thuisbezor
gen, dagelijks in 9 portiën, van gehumaniseerde,
gegynaeficeerde melk (waarover straks.) Tevens
1) Mede op instigatie van- 'den bekenden
kinderarts prof. dr. Budin. Zie voor 'n kort
bericht in deze zaak o.m.: Soc. Wkbï, 16e jr.,
No. 30, p. 359.