De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 12 oktober pagina 2

12 oktober 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

ff" ffn» DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1320 had den indruk verkregen dat de verwoesting in de beide republieken en de ellende van vrouwen en kinderen reeds zóó vreeaelijk waren geworden, dat daarom alleen de gewapende ' . burgers d*n strijd zouden motten opgeven en de meerdetbeid onder ben tot bet bange besluit zich te onderwerpen moest komen. . «Indien de Nederlandsche regeering had kun nen vermoeden, dat de door haar 1 usschenkomst opgevatte ondei handelingen zouden leiden tot den vrede zooals die inderdaad is tot stand gckomer, dat is: met algeheele vernie tiging der Boerenrepublieker,* een aflwap dre m Nedeiland vooral met zoo innig lei d wezen en met zoo groot e verslagenheid is vernomen zou onze R geerinj?, had zij dit kunnen voorzien, de nota toch iie bben afgezonden ? Veel vin 't gefn tot het gedwongen besluit der Boeren heeft geleid, is nog onbekend. Wel licht cal bet worden opgehelderd in het boek dat gfnersal De Wtt eerstda» s zal in hst licht geven. Maar, voor zooveel wij thans weten, beeft de Nederlandsche nota enkel gediend om aan de Britsche regeering de welkome gelegen heid te v e:ecbi S -.r, onderhandelingen met de bertlvocrende B«itngemraals nit te lokken met <Je daarop gt volgde stemming onder de Boeren afgevaurdigder,' waarvan de meerderheid de-alkTongU! 9tige vredesvoorwaarden heeft aangeuomeo. A*n Terder Woettwrgieten en verwoesten, MB let lijd-en van vrouwen en kinderen is ctemtasr een einde genaakt. Maar helaas! tevens 8S& het onafhankelijk btitian, z-lfs aan de zrffregwriRg der Bserenatateti! Waarlijk, tot zulk een u terste hadden de Boeren tog altijd zssder ewiige tusschenkomst kunnen geraker. D»t het de Nederlasdsche repeering is gewwat, die dit laagte door hta' (ïeker anders bedeelde) tusschtLkorost tot groote YoWoenrag wfe Engeland, beeft verhaast, «ij kansen niet awkrs dan het blijven betreuren. ,Wij achten htt tegenwoordig oogeablik, uu vA5r alles camenwejking noodig is om bet lot der tot onderwerping genoopte Bseren te verzachter, niet geëindigd om u<yg meer over dit cméerwerp te zesrger. Maar wij htrba'.er, dat wij nooit getwijfeld hebben aan de goede be doeling ven Dr. Kuyper." Hieruit blijken drie zaken : 1. Dat de redacteur, tegen de verkla ring van Reitz in, het aantal opgeofferde vrouwen en kinderen van de Boeien uog niet groot genoeg achtte, om nu reeds met een gerust geweten vrede te kunnen sluiten; 2. dat de verklaring van Reitz, dat Kuyper de Boeren een dienst heeft be wezen, door den heer Boissevain niet volko men betrouwbaar wordt geacht; 3. dat een ongeluk alweer in een klein hoekje heeft gezeten. Had de heer Boissevain dadelijk geschreven: »maar wij ver klaren dat wij nooit getwijfeld hebben aan . de goede bedoelingen van Dr. Kuyper," de meening, dat het Handelsblad de geschie denis der nota op rekening van Kuyper's ij«lelheid had gesteld, zou ganschelijk niet entataan zijn. latuascfaen, de poging om zich te verOBtsehuldigen, moge geslaagd zijn of niet, ook voor hen, die t laatste meenen te moeten getuigen, gelijk Standaard, Tijd e, a., «al het niet moeilijk vallen te erken nen, hoe, waar de krachten te kort scho ten, de goede wil toch te prijzen is. HoöfiIflittHifuUn uil den gemeenteraad. XI. Te vrije Vrije l7rouwen. »7s h-.t nu zoo vaar om dienstbode te zijn." Er was in de raadszitting van Woens dag j.l. een adres ingekomen van de » Vrije Vrouwenvereeniging", waarin verzocht weid een regeling te treffen, waarbij aan de meisjes, opgevoed wordende in het BurgerWeeshuis, de gelegenheid werd geboden of zelfs de verplichting opgelegd, om na het verlaten der lagere school zich te be kwamen in eenig vak, door haarzelven in overleg met het bestuur te kiezen. B. en W. stelden voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening en dit zou dan ook wel dadelijk zonder dtbat ge schied zijn, indien de adressanten niet de Vrije Vrouwen waren geweest, die zich eigenlijk met dingen hadden bemoeid, waarin zij haar neusjes niet hadden be hoeven te steken. Ten minste den heer Zeehandelaar waren deze Vrije Vrouwen veel te vrij geweest, want zij deden het volgens zijn meening, voorkomen, alsof de regenten van het Burger-Weeshuis zich in het geheel niet met de toekomst der vrouwelijke weezen bemoeiden. En dat dit niet aldus was toonde hij met een aardig etatistiekje aan, waaruit bleek dat, na het verlaten van het wees huis op 21 jarigen leeftijd, gemiddeld negen tig procett als dienstbode en de rest als onderwijier««, wrnkeljufiVouw of pleegzuster een betrekking vond. De Vrije Vrouwen hadden blijkbaar niet zoo goed onderzocht als de heer Zee handelaar en daarom was hij zoo vrij een protest te laten hooren over zooveel vrij heid. De heer Schippers, die regent is van het weeshuis, bracht den heer Zeehandelaar hulde voor dit bewijs van attentie. Den meisjes, deelde hij mede, werd, nadat zij de lagere sehool hadden verlaten, gevraagd wat zij wilden worden en wilden zij dienst bode worden dat volgens de statistiek van den heer Zeehandelaar voor haar het meest begeerlijke baantje schijnt te zijn dan kregen zij daarvoor in het gesticht een uitstekende opleiding met daarna goede diensten, waarin zij steeds zeer tevreden waren. *.Is het zoo ongelukkig,'' vroeg hij, »dat die meifjes voor het grootste deel dienst bode willen worden? Is het nu zoo naar om dienstbode te zijn? Voor velen is het veel beter en gezonder om dienstbode te wezen in een goed gezin, dan b.v. op een kantoor te zitten." De »dames", meei de hij, hadden geschreven zonder te onderzoeken en het giog niet aan om een blaam op het weeshuis te leggen. Dit uu had de heer Schippers betoogd, nadat de heer Harmsen er op had gewe zen, dat hij den indruk had gekregen dat het adres opkwam tegen het be= taande systeem van opleiding, waarbij de meisjes eerst op 21 jarigen leeftijd uit het wees huis werden ontslagen. In het buitenland had men met een ander systeem betere resultaten en daar bij er nu wel iets meer van wilde weten, stelde hij voor het adres ten fine van praeadvies te stellen in handen van B. en W. Wij willen ons in deze quaestie geen partij steller, maar wij vinden het toch vreemd dat van de G mei.-je-j die in 1901 het gesticht verlieten, 5 als dienstbode in betrekking gingen. Volgens den heer Zee handelaar onderzocht het bestuur wel dege lijk waarvoor de mei?jes het best kunnen opgeleid worden en nu blijkt uitdecijfeis dat dit onderzoek voor het grootste ge deelte heenwijst naar de positie van dienst bode. Nu geiooven wij wel, dat d aar voor zooals de heer Schippers zeide, de oplei ding in het weeshuis »uitmuntend''is, maar het aanleeren van de noodige kennis voor een andere betrekking schijnt toch altijd. een uitzondering te zijn en het is vermoe delijk tegen dit uitzonderingssyèteeHo, dat de » Vrije Vrouwenvereeniging" het f t willen opkomen. Zij meende wellicht, dat het burgerweeshuis nu juist niet moest zijn een fabriek van dienstboden, hoe nuttig en noodig deze ook in de maatschappij zijn. In het jaar 1900 wij nemen ele cijfers van den heer Zeehandelaar werden er dertien meisjes op 21-jarigen letftijd ont slagen ; daarvan werden er twee verpleeg ster, n werd onderwijzeres, a ging naar haar familie en negen kregen »eeri dienst". Op het oogenblik waren er van alle meisjes drie op de industrieschool en twee op de kweekschool voor onderwijzeressen en de vraag rijst dus van zelf op of de neiging om. tot dienstbode te worden opgeleid niet haar oorsprong vindt in de richting die de directie zelve daaraan geeft. In een groot gesticht, waar voor wollen- en linnennaaien, voor koken en tal van andere huishoudelijke bezigheden vele handen noo dig zijn, kunnen meisjes van haar veer tiende tot haar een-en-twintigste jaar zeer goed gebruikt worden en het gevolg daar van is, .dat een rueitje dan ook op haar een-en-twintigste jaar geen andere kundig heden bezit, dan die noodig zijn voor dienst bode of hoogstens voor naaister. Het is dus wel jammer, dat de voor zitter zich namens B. en W. zoo pertinent verklaarde daar de zaak in de eerste plaats bij het Burgerlijk Armbestuur be hoorde tegen het geven van praeadvies. Wellicht was de burgerij dan meer gerust gesteld over de opleiding der vrouwelijke weezen in het Burger-weeshuis, welke vol gens den heer Harmsen een zoo groot financieel offer vroeg. Het geven van een advies door bet burgerlijfc armbestuur sloot toch het geven van een praeadviea door B. en W. niet uit. De heer Harmsen trok, na de pertinente verklaring van den voorzitter, zijn voorstel in, maar vermoedelijk zullen »de dames" het er niet bij laten en krijgen wij de zaak nog wel eens in den raad. A m s t., 10 October. SECANS. Ter verantwoording geroepen. Naar wij uit betrouwbare bron vernemen, is in de laattt gehouden kring vergadering door de Amsterdamsche gene.esheeren be sloten, dr. D. A. van Riemsdijk, gemeentegeneeskundige, belast met het onderzoek van personen, die dingen naar een gemeente betrekking, het controleeren van ziekte gevallen bij gemeente ambtenaren enz. te dagen voor den lïaad van discipline. Op welken grond? Op grond dat dr. D. A. van Riemsdijk zich de vrijheid veroorloofd heeft, in het Handelsblad zijne, op ervaring gevestigde meening te zeggen, omtrent de wijze, waarop door aan den gemeentelijken geneeskun digen dienst te Amsterdam verbonden geneesheeren de hun in goed vertrouwen aan gewezen taak werd opgevat en vervuld, onder de thans (tot l Juni a.s ) nog geldende verordening. Zou het waar zijn? «Maar de beoefenaar der vrrje kunst" zou dr. Blooker zeggen (zie de discussiëa in den gemeenteraad van.. Ju» i) ....; ja, zeker zou zoo iets den beoefeisar der vrije kunst, die men genees kunst noemt, onwaardig zijn; evenals hunner oiwaaidig is, wat dr. v. R. van hen mededeelde in bedoeld Handelsblad. Intusschen het eigenbelang is'n groote factor, zoowel bij den enkelen mensch, als bij een groep van menschen. Waarom zou dit bij de medici anders zijn ? O Asmodéus! geef zekerheid en licht! Burgemeester 's Jacol). Eenige ra*en geleden stond er in een derde-r*Bg3 blad, zoo weir'g officieel als maar mogelijk is, als een vermoeden op twiifelachtigen grond, te lezen, dat eer: coi:flict tusschen den R otterdamsehen G-? meenteraad en zijn voorzitter, burgemeester 's Jacob, over de kwe tie van het genees kundig toezicht op de openbare huizen, iu de lucht hangt; en hier en daar wordt aan de biertafel reeds het heengaan van den burgemeester als zeer «el gebeurlijk be sproken. Maar nietwaar, aao de biertafel weet men altijd zooveel. Het is toch bijna ondenkbaar, dat om die kwestie een burgemeester, overigens zoo vol en krachtig in zijn functie, zou heengaan. Het is toch een zeer aard*ph verschijnsel, dat een burgemeester een be;luit moet uitvoeren tegan het remen waarvan hij zich als voorzitter heeft verzet. En vooral in onzen tijd, met zijn sterke democratische strooming en zijn velerlei noodsakelijke concessies aan de »7ox p"pali", moet ook de meest directe afstammeling der regenten van weleer, al gaat zjjn persoonlijke nei ging ook rog zoo in een andeie richting, zich daarin nu eenmaal schikkenEén overwegingechterdoethet vermoeden, dat de heer 's Jacob, indien het hard tegen hard zou gaan, rog eerder zou heengaan dan zijn hoofd buigen voor een krappe raads-meerderheid, voedsel geven ; en dat is: het steile k arakter van dezen merkwaardigen man. Er is hier onlangs een schets gegeven van den heer Hintzen, als de beste troef die de oud- liberalen van Rotterdam tegen den wassenden invloed der democratie heb ben uit te spelen. Ik geloof dat het onvol ledig zou ziin, door nitt naast, hem burge meester 's Jacob te stellen. Want de heer Hintzen moge als politicus, als financier en als staathuishoudkurjdige boven den burge meester staan, hij moge voorzichtiger en mér efoe/treffacd zijn de oude garde zou riet gaarne de vierkante, stevige en knappe figuur van burgemeester 's Jacob van den voorzittersstoel zien verdwijnen. Integendeel, ze vereeren hem, ze vertrouwen het eerste ambt onzer stad ten volle in zijn handen, want mér dan iemand anders is hij de man. die een krachtige leiding juist van RMfrdam in zijn hand weet te houden, en wiens woord rcér dan gewone autoriteit voor heu heeft. Heoy Dekking, de bekwame tenschetaer, heeft reeds meer dan nmaal van onzen burgemeester een letter-teekening gegeven, n in »\Voord en Beeld", n naar ik meen in »E>'gen Haard", die >im ganzen" wel juist zal zijn. Burgemeester 's Jacob s'atit uit een oud, aanzienlijk geslacht; zijn vader is gouverneur-generaal van Ned.Indie geweest, en onze tegenwoordige stads magistraat heeft, geruimen tijd in lodie doorgebracht, wat trouwens aan sommige absolutistische neigingen nog zeer «el beruerkbaar is. Hij heeft een carrière ais ingenieur achter zich, waarin hij zijn groote technische kennis ruimschoots hteft doen blijken. Later heeft de Rotterdamsche bur| gerij hem een mandaat voorden Riad toever j troüwd bet ging toen veel gemakkelijker j dan mi, de mannetjes der oude garde daar binnen te brengen en sa eenige jaren als wethouder van publieke werken te hebben gtfuugeerd, is de heer 's Jicob benoemd tot opvolger van Vening Meinesz, die den Rotterdamsehen burgemeesterszetel verwis selde met dien der hoofdstad. En thans staat hij op zijn plaat?, zoo zelfbewust, met zooveel fisrheid en beslist heid, alsof hij die nooit meer zal verlaten. Zijn technische kennis, ruime ondervinding en veelzijdige wetenschappelijke ontwikke ling komen hem uitstekend te stade. Rot terdam met haar groote water- en bouwwer ken biedt aan een ingenieur-burgemeester een bijna bevoorrechte positie. Want wan neer de wethouder van publieke werken wat zwak is en dat gebeurt nog wel eens 'n enkele keer dan kan de burgemeester hem bijvallen, en djn woord en advies hebben meermalen een zeer beslissenden invloed. Dekking heeft al deze kwaliteiten breeduitgemeten; en wie den burgemeester ietwat van nabij kent, of hem langen tijd in zijn functie heeft gade geslagen, zal daarop niet gaarne iets willen afdingen. Maar zulk eene beschrijving »ap vereerend verzoek", in den bekenden aureool-achtigen tijdschrift-vorm, is toch altijd min of mser gedwongen. En nu heeft Dekking toch niet kunnen nalaten, mee te deelen zii het dan slechts heel vluchtig en in een fluweelea randje dat de burgemeester niet populair is; hij had er zonder eenige kans op tegenspraak bij kunnen voegen, dat burgemeester 's Jacob ook nooit populair zal worden. Nu is dat volstrekt niet altijd een grief. Impopulaire menschen zijn niet zelden zeer oprechte menschen, die nu eenmaal niet de kunst verstaan, en ook niet trachten deze te leeren, om zich bij de menschen aar genaarn te maken. Maar het kan ook andere, bijkomstige oorzaken hebben. En ik peloof, dat er hier dezulke niet vreemd zijn. Want burgemeester 's Jacob is hoog en hooghartig. Er is niets hartelijk?, niets gemoedelijks aan hem. Als zijn onder danen .... paidon, zijn «medeburgers" hern passeeren, en hij vliegt door de straten in zijn cquipage, met de beide bont ver lakte lakeien op den bok, dan is het geen blik Van vriendelijkheid, die hem nagaat; men veelt zich vreemd van hem. En als hij te voet gaat, het knappe hoofd wiegelend op den nek, dan is men geneigd, ietwat terzij te eaan. Er is hardheid aan hem, dje onaangenaam aandoet; een hardheid, die ken mei kt den regent, welke z;cti voelt ver boven alles die hem omringen. Iets van «Ban ik mijns broeders hoeder?" Het is de steile incarnatie van de oud liberale beginselen waaraan de Heer 's Jacob, als bet te pas komt, in de Eerste kamer of in den Gemeenteraad, de consequente ver dediger is, en die hem bij de mindere klasse des volks ook immer vreemd en antipathiek zal doen blijven. Burgeme°6ter 's Jacob heeft volstrekt niet de kalme, immer afgemeten, phlegmatieke natuur van Vening Msinesz. Integendeel, hij kan soms buitengewoon scherp zijn, en dan stormt en ziedt het uit zijnen mond. Gaat het uu over meer technische zaken, dan is het gewicht der argumenten meestal in overeenstemming met de zwaarte van gestes en stem. Maar lonpt het over algemeene, sociaal-politieke of daaraan verwante sangelegenheden of zulke die beginselen ra ken, dan ontaardt de scherpte en de woordenstorm niet zelden in uitvallen, die allén ver geving vinden en waarde krijgen, omdat.... de burgemeester het zegt. Ik herinner mij een kort debat, het vorige jaar in den Raad gehouden naar aanleiding van een subsidie aanvraag voor het bijzonder bewaarschoolonderwyg. Sedert de intrede in den Raad van jhr. De Geer, die met jhr. DeSavornin Lohuian en mr. Verkouteren de redactie van De Nederlander waarneemt, hebben dergelijke debatten een beteekenis gekre gen ver boven het vroegere niveau, wijl deze jonge, niet geëxamineerde theoloog er steeds op breede, eminente «ijze de hooge poluiek bij te pas brengt. EU in dat element voelt onze burgemeester trouwens even als de heele oude garde zich niet thuis. E a toen hij in bedoeld debat een slotwoord sprak, zeer vanuit zijn hoogte, plompte hij er uit aan hft alres eler kerkelijke raads leden: »En bovendien, m\jne beeren, wie wat bijzonders wi1, die moet er ook maar bijzonder voor betalen!" Dat was het eenige »principieele" antwoord, wat de bur gemeester momenteel op aanvraag om sub sidie wist te geven. De kerkelybe heeren zaten perplex; en de heer Voorhoeve vond zich zelf het eerst van allen terug OTQ tegen deze spiksplinternieuwe argumentatie des burgemeeslers met klem te protesteeren. De burgemeester antwoordde niet, maar ik geloof, dat hij later van dezen lompen uitval .vel spijt gehad zal hebben. Heftig kan hij ook zijn tegen de uiterste linkerz\jde. Zoodra door den sociaal deoaocraat verdedigd wordt eenigerlei aanvraag om looas verhooging, en de gemeente in haar qualiteit als werkgeefster wordt aangevallen, valt de burgemeester met zijn volle zwaarte daarop in, en men weet wel ongeveer, ete be ginselen der oud liberale aroep kennende, welke argunsenten daarbij op de schaal worden geworpen. Dit is kenmerkend: elke hervorming ten dienste der minder gegoeden, van Wcilk^n aard of b( e kenis ook, vindt den burgemeester tegen zich, vierkant en met zwaar gebaar. Elke concessie aan wat men noemt den «modernen geeat des tijds", meerdere be.-cherraing en meerdere berechtigirig der onterfden, verwerpt hij, en ook de kleite veroveringen op dat gebied motten er komen ondanks der burgemeester. In n situatie eeiUer en ook dat moet vermeld verwekt deze stoere man wel eens medelijden. Dat is nl. ongeveer altrjd als hij geroepen is, een gelegen neids-speech af te steken. Nu weet ik wel, dat het maar weinigen gegeven is, dit op sierlijke wijze en met gemak te doen. Rotterdam telt er order zijn publieke personen niet heel veel. Gerreteon in het charmarte, en Van Rijswijk in het holle, zijn al rniêde besten. Maar de burgemeester is het nog al eens aan zijn ambt verplicht, en ... het gaat bitter moei lijk. Als er een raadslid afsteift een speech. Moet er een tentoonstelling of een fanry-fair geopend wolden ? een speech; heeft er een fchietwedstrijd plaats of jubi lee ren de Batavieren te paard een speech... En de burgemeester kt>n dat nu eenmaal niet. Wanneer er in den Raad een afscheids rede moet worden gehouden, stijgen er diepe zuchten op, en is het, alsof de woorden met knijptangen van onder de schoenzolen moeten worden weggehaald. En dan, als het zoo moeilijk gaat, vergist men zich nog wel eens 'n enkele keer, of althans komt er wat raara te voorschijn. Zoo vertelde mij onlangs een der raadsleden, dat, toen de burgemeester een woord van afsche d sprak tot den heer Sanson, die naar Parijs vertrok, hij de hoop uitsprak, dat zijn collega's, die zoovele jaren enz. enz , nog dikwijls in de gelegenheid zouden komen, de «warme hand" van den heer Sanson te drukken. Men hield zich goed, zei m n zegsman, maar... niet zonder moeite. Bij het speechen ligt, althans bij de men schen die deze gave iet bezitten, het hart op de tong, En toen onze buigemesster indertijd ele fancy-fair opende in de Doelen, en omringd was van ji fiers, kon hij blijkbaar niet nalaten, zijn hart te luchten tegen de emancipatie, door zoo en passant even op te merken dat er heel wat schooner en vooral meer vrouwelijker taak voor de vrouwen is weggelegd dan zich te bemoeien met allerlei sociale en politieke kwestie... Neen bij het speechen is onze burge meester niet in zijn kracht. Hij voelt zich thuis op den regeerstoel, met de blinkzilveren ambtsketting over de breede borst, en in het vertrouwen op een stevige meer derheid. Het is een man van hoekig karak ter, maar vooral van karakter; er leeft in hem een marka.nt stuk van de oude regen ten, en bij draagt dit met waardigheid. Maar hij zou het, geloof ik, niet vol kunnen houden, in een Raad, waarvan de meerder heid in de meest belangrijke zaken niet dacht als hij, cosh zich vrijwillig kunnen schikken in een omgeving, die hem niet een groote portie autoritaire mach-t ver leende. Het is een man, gewapend met vele bekwaamheden, fonch en sterk, maar voor wier, door den wassenden stroom der democratie, door het voet voor-voet terrein verlies der oude garde, door den groeienden invloed van het »rolk" wat hij van zoohóóg ziet en voelt wriemelen aan zijn voe ten, aan zijn broekspijpen, al minder en minder ruimte blijf', zóó te regeeren als hij meent dat behoort. Maar zooals de zaken er nu eenmaal voor staan, zou het heengaan van dezen burgemeester, uit een oogpunt van stads beleid, allerminst met vreugde te begroe ten ziJQ. P. De redevoering van den Franschen Premier. Het jaarlijksch feestmaal, door het Conutérépublieain du commercc et de l industrie in het Grand Hotel te Parijs gegeven, was voor den minister-president Combes eene welkome gelegenheid om eene program-rede uit te spreken, die althans wat twee hoofdpunten aangaat aan duidelijkheid niets te wenschen over liet. Die hoofdpunten wareo l°de houding der regeering tegenover de oppositie der clericalen en nationalisten, en 23 de buitealandeche politiek van het ministerie. Wat Let eerste betreft, was den minieter de weg geëffend door den heer Brisson: oud premier en oud Kamervoorzitter, die het netelig onderwerp inleidde. Na te hebben herinnerd aan de groote meerder heid, welke de regeering bij de laatste vei kiezingen verkreeg, zeide de heer Brisson. »Onze tegenstanders hebben zich in die nederlaag ukt willen schikken. Toen zij zagen, dat het eerste Kabinet der republikeir.sche verdediging en zijn eminent hoofd (Waldcck-Rousseau) zich terugtrokken, meenden zij de aanvallen te kunnen her halen, die de Republiek om de acht of tien jaren noodzaken zich tegen hare vijanden te keeren en die haren vooruit» gang tegenhouden. AU terrein voor den strijd, kozen de congregatiën ditmaal de wet op de vereenigingen en achter de muren harer scholen, in uitgezochte streken, verhieven zij met voorbedachten rade de v*aan van den opstand. »Door eene berekening, de harten der jezuïeten waardig, hebben zij vrouwen en kleine meisjes het gevaar doen loopen van het verzet tegen de wetten, hopende op die wijze fcet openbaar gezag en de open bare macht te doen terugdeinzen. Onder die inblazing heeft men kunnen zien, hoe nieuwerwetsche patriotten, terwijl zij met grove krijgslUt »leve het leger j1' liepen, op Fransche officieren en soldaten de projectielen deden regenen, welke door Cambronne onsterfelijk zijn gemaakt. Op die wijae heefe de contra-revolutie der dompers en der snobs de Fransche revo lutie uitgedaagd." De heer Cumbes had nieta dan lof voor de woorden van den he«r Brisson, »dieu republikein zonder vrees of smet, dat vol maakte type der democratie, diea men zeker is overal terug te vinden waar een voorbeeld te geven en een plicht te ver vullen is." Mogelijk zou het beter zijn geweest, als de minister-president dezen keer het voorbeeld van zijn vriead Brisson niet had gevolgd. L'austère Brisson doet zich niet op zijn voordeeligst voor, als hij grappen maakt over ongeurige projectielen, aardigheden welke den heer Combes ver leidden om te spreken over de kleinzonen der Chauans, die onder de bevelen van. »piieaters met weinig kieskeurige neusgaten" de groote dadin hunner voorvaderen op hunne wijze hernieuwden. In haren strijd tegen de congregatiën mo;'B de regeering het forroeele recht aan hare rijde hebben, de maatregelen, welke zij heeft moeten nemen zijn desniettemin van te pijnlijken aard om het ruw verzet eener misleide en onontwikkelde bevolking alleen op spottenden en smalenden toon te vermelden. Maar het moet óók erkend worden de regeering is door de coalitie van cleri calen en nationaluten tot het uiterste getart en getergd. En dat... in naam der vrijheid. »De contra-revolutie" zoo klaagt de heer Combes »heeft haar e'gen taal afgezworen, om de onze over te nemen. Het is niet meer in den naam van haar eigen beginselen, van het goddelijk recht van den paus of het erfelijk recht van den monarch, dat zij woelt en bevelen uit geeft, maar in naam van de republikeinsche beginselen, in naam van de vrijheid." Dit is natuurlijk bijionder onaangenaam voor de regeering, die overtuigd is van haar goed recht en van de snoode bedoe lingen harer tegenstanders. Maar van het hoofd der regeering zou men liever, al deed hij daarmede overbodig werk, een korte, bezadigde uiteenzetting van dit goed lecht vernemen dan oratorische phrasen over »de kloosterwereld, die, plotseling verlicht door de revolutionnaire gratie (lachen" en toejuichingen) zich aan den voet der altaren werpt en den god van den Syllabus aanroept tot getuige van de onverdraagzaamheid der vrijdenkers." Laat ons, in 't voorbijgaan, uit de rede van den heer Couibes de zinsneden op merken waarin hij alle verdeeldheid in den boezem van het ministerie loochent. Zulke verklaringen hebben een zeer voorbijgaande waarde; zij gelden slechts . . . ce que vivent les roses : L'espace d'un seul jour. Getuige de strafpredikatiën aan het adres van de ministers PelLetan en André! Dat de heer Combes den indruk der onvoor zichtige woorden van zijn bside collega's nog niet geheel weggenomen achtte, bleek uit hetgeen hij ook nu over Frankrijks vredelievende gezindheid meende te moeten zeggen. En deze woorden halen wij met groote ingenomenheid aan. »Het is een gemeenplaats geworden, te zeggen, dat de vrede het hoogste goed is, evenals, de oorlog de grootste ramp. Maar, mijne heeren, hoe afgezaagd deze waarheid ook moge schijnen, wij zullen niet moede worden haar te herhalen, en wij zouden ons onwaardig rekenen, aan de regeering van dit land mede te werken, indien wij andere gevoelens koesterden.'" Frankrijk zoo herinnerde de heer Cjmbes heeft na 1871 in alle internationale quaestiën steeds de meest vredelievende houding aangenomen. Geen andere mogend heid heeft zich meer geneigd getoond, om Internationale moeielijkheden aan een scheidsgerecht te onderwerpen. Te vergeefs heeft het «nationalisme" tot tweemalen toe, door voorspiegelingen van roem, over winning en verovering, gepoogd Frankrijk van dien verstandigen weg af te brengen. Frankrijk is zich bewust van zijn kracht; het hetft het volste vertrouwen in zijn voortreffelijk leger. *>Maar hoe trotsch het ook moge zijn op zijn historisch verleden, hoe hoog het ook zijn eer en zijn roem moge blijven houden, hoe vastbesloten het ook moge zijn het zwaard te trekken om, zoo ncodig, zijn grondgebied en zijne rech ten te verdedigen, het repubiikeinsche Frankrijk, dat zooveel geleden en zooveel geleerd heeft, heef c een steeds toenemenden hartstocht opgevat voor de leer der beschaving, die de gedachten der volkeren afwendt van moorddadige oorlogen, door hen in te lichten omtrent hurjre werkelijke belangen, en die hun de ware bronnen van den voorspoed der natiën en der in dividuen toont in de vruchtbaarheid van den vrede." Óók bij deze woorden vinden wij aangeteekend: levendige toejuichingen." Zij verdienen ze ten volle.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl