Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
[HD.1321
kunstvormen: de ongesmukte, eerlijke lijn, de
' sierlijke, welgevormde, de gedurfde, stoere, de
teere, gegleden ]Qn, ligt de prent ten slotte
TOOT hem. Er is meesterschap noodlg om dos
de lijn te leiden, dat het geheel niet ia! worden
de drukke, rumoerige warreling {veler lijnen,
rammelend en hotsend door elkaar, maar tot
een geheel, dat het oog bevredigt en rust,
kracht en leven tezamen voegt. Dit primitiefste
der kunstmiddelen kan, dus begrepen, een
zeer volmaakt kunstwerk geven.
En tpt dezen kunstvorm heeft Nienwenkamp
rich onweerstaanbaar aangetrokken gevoeld:
hij ie de man van de IJjn. H\j liet in de voor
werpen die hem omringen die l\jn; z'n woning,
«'n gebruiksvoorwerpen, 't is alles een holde
aan de lijn; U «jn omvangrijke arbeid, z'n
watergezichten, z'n huisjes, z'n stadjes, z'n
landschappen, z'n wolkluchten in hun gansche
uitgestrektheid, het blijft alles de strakke dan
brngbogen, en, [er onder-door gezien, 't lichte
venchietje van de stad, 't gepiek der raampjes,
't druk gelgn der geveltjes, 't statige torentje,
't bolle domgebouwtje;
De Warmgboom, een ets, die geheel wordt
ingenomen door den grooten, zeer
uitvoeriggeteekenden stam; van de bladerpakken, die
den stoeren stam kronen moeten, kunnen we
ons slechts een voorstelling maken uit de dichte
bladtrossen, die 't geheele bovengedeelte van
de teekening vullen; (de reus staat statig en
sterk, slechts om zich jin broeden kring, als
een neergevallen statiemantel, z\jn zware
schaduw; op den achtergrond, licht in den
brandenden Indischen middag, de tot pajorgs
misvormde boomenvanhetDjokjo'sche landschap;
Gezicht op Brugge, misschien al buitenge
woon om de manier, waarop de teekenaar zich
plaatste om «jn doorkijk op 't stille, verre
stadje te bedenken; en als omlijsting om toch
%S*2SS22S!ë2Si«^^
SS23S2£S22K!gS22!$
weer soepele, nu luchtige dan zware, maar. de
steeds even bewust-neergezette lijn. Dan knut
selt ny ze uit geestige steentjes, aardige ven
stertjes, afgepleisterde muurtjes, nette pannetjes,
wijsneurige schoorsteentjes, tot heele huisjes
in-een; dan wemelt bij ze in korrekt-geblokte
stadswijkjes, leuk-bochtige dorpstraatjes saam;
of wriemelt en roert hij ze in een dollen
watergolf dooreen, dat 't duizelend kolkt in
machtigen vloed onder de brugpijlers te voor
schijn; of eflfent hq de strakke lucht, onafzien
baar ver, met een paar stroeve halen; of fan
taseert hjj bultige wolklijven, dicht drommend
achter elkaar; Hitsige windveeren jaagt hij de
hichtruimten door, hoekige donderkoppen kop
pelt hij vast, en dan laat h\j 't regenen in
dikke zware geulen, of zonnestralen schiet hij
neer uit den hoogen blanken hemel.
Maar 't is altijd de lijn, de heerlijke eerlijke
l\jn alleen.
Er is iets zoo naïefs, zoo eenvoudigs, zoo
ongekunsteld* in de l\jn van Nieuwenkamps
wit-en-zwart werk in zijn etsen zoowel als
in zijn houteneden dat men er van moet
honden of niet!
En waar men zqn werk ontmoet, zal men
het dadelijk herkennen om die allereenvoudigste
eigenschappen, om de konsekwentie eraan, om
zijn eerlijkheid bovenal.
Vele van zyn etsen en houteneden zijn reeds
in ruimer kring bekend, vooral zijn kijkjes in
en op onze dikwijls snood vergeten oude stadjes
(waarvan hierbij gaan Buurtje te Amersfoort,
Oud-mannenhuis te Zandvoort, Stadhuis te
Veere), zijn Panorama op Monnikendam,
een verrukking van zuiver teekenen, de Op
haalbrug van Enkhuizen, met 't brutaal aan
gedurfde, grillig wolkgestapel.
Deze, om enkele van de beste te noemen;
waarbij dan tegelijk mag aangekondigd worden,
dat het Nieuwenkamps voornemen is, deze
prenten van de mooiste, steeds zeldzaam wor
dende . brokjes van onze oude vaderlandsche
stadjes, later tot een serie te vereenigen:
Rekjes m Hollandsche steden en dorpen. Hoe
Nieuwenkamp zulk een uitgave zelf bezorgt,
toonde de Catalogus van etsen en houteneden,
die voor f 1.?op de tentoonstelling te koop
was. In deze (tweede) uitgave van z'n
Catalo, gus vindt men 13 prentjes in houteneden, met
daaronder, n van blok met 't prentje, de ge
nummerde opsomming van zijn werk; het is
een in kittig zwart en fel rood gedrukt boekje,
een knap stuk werkproei, zoowel van snijkunst
als van druk.
Maar vooral te noemen van z\jn veertien
daagache tentoonstelling dit viertal:
Brug te Mechélen, een buitengewoon aan
trekkelijke compositie, met de drie even ge
voelig opgezette partyen: het woelende, strie
mende, snel-vlietende water, de drie massieve,
pootig-geblokte pijlers en de koel-donkre
maar met zoo weinig mogelijk middelen dit
effect van licht-y'l, en half-gedroomd stads
gezichtje te treffen zette hij in forsche zware
lijnen zoo'n Ylaamschen windmolen vlak op
den voorgrond; wij zien de vier gemetselde
plompe p\jlers, daarop 't balkbouwsel zwaar
gerust, terwijl de bovenbouw zich verliest ver
boven de teekening; een trap met leuning en
de dikke balk om den molenromp
vast-tezetten vullen b\jna het geheele verdere deel
van de teekening, bijna want nog juist tusschen
al dit zware ruwe houtgetimmerte door ziet
men uit op de doode stad.
En Le Puy< en- Vetay, een Zuid-Fransch stadje,
dat de teekenaar ons vertoont in een curieus land
schap met den stellen heuvel midden-in, die
als een dikke vinger door de aardkort boorst,
en daarop, parmantig getroond, 't witte klooster,
heel uit de hoogte afkijkend op het naar alle
kanten heenglooiende donkere land, naar de
blikkerende riviertjes, heel ver naar 't
nauwomsloten meertje, op de gehuchtjes, er om
heen, overal in 't rond, als zoo maar daar
neer gestrooid.
Dit zq'n alle composities volkomen van tech
niek, van verdeeling van zwart naast wit,
prenten, die ons een nieuwen kijk geven
op het mooie, dat er in bouwsel van
menschenhand en schepping van Natuur verborgen maar
ook te vinden is, knappe werkstukken van een
eerlijk artiest, die werkt op z'n onderwerp,
't aanziet met eigen visie, 't doorvoelt
eerst voor zich zelf, dan 't verwerkt op papier,
't dan aandurft, en omdat bij 't niet anders
wil, z'n schepping zélf gaat neerleggen in de
materie: de koperplaat, het houtblok, om zich
dan te zetten aan de handpers, en eindelijk
tusschen de vingers te houden zyn arbeid,
uit en door hem geworden.
JAN FBITH.
Het etlmogratt mm te Leiden.
Naar aanleiding van een bezoek aan de
musea van ethnpgrafie in Leiden, maakte ik
eens de opmerking, dat er aan de bezoekers
kleine electrische lampjes moesten verschaft
worden. De inrichting toch van deze bewaar
plaatsen, bracht mij bepaald zekere mijnen in
herinnering, waar, bij het licht van walmende
lampjes, zeldzame ertsen mij tegenglansden en
schitterden. De overige opmerkingen, die zich
bij die Leidsche lichtkwestie aansloten zal ik
hier niet releveeren, het is al duizend en
duizend maal herkauwd, en misschien zijn wij
nog zoo heel ver niet van het tijdstip verwijderd,
dat dit herkauwde eindelijk genoegzaam ver
teerd, ten slotte nog een nuttig effect zal hebben.
Leiden is lijdende aan de chronische museum
kwaal, zeer lydende; doch er loopen geruchten,
dat dédokters in consult vergaderen; laten wij
hopen dat de remedie, die zij zullen vinden
afdoend moge blijken, en niet erger z\j dan
de kwaal.
Als eene kleine afleiding voor hen, die maar
steeds door verzuchtingen slaken bij de be
stendiging van den huldigen toestand van som
mige der Leidsche musea, om niet te spreken
van hen, die er bij vloeken, en misschien
ook wel onder invloed van to's (Dajaksche
geesten), is nu sedert eenige weken een kleine
tentoonstelling georganiseerd in het
Ethnographisch museum op het Rapenburg te Leiden,
die door andere gevolgd zal worden, en die in
het algemeen de nieuwere aanwinsten van het
museum zullen laten zien, om dan weer na
tijd en wijle opgeborgen te worden. Tevens
worden hieraan toegevoegd mooie voorwerpen,
voornamelijk uit een schoonheidsoogpunt van
belang en gekozen uit den schat, waarin de
directeur van het museum, naar hartelust
delven ban, om het kijkgrage, maar zooveel
eischende publiek, een beetje tevreden te stellen.
Wq Nederlanders, z\jn toch wel bevoorrecht
boven andere volken; maar waardeeren wij
het wel?
Zeer merkwaardig is deze tentoonstelling, al
zou het alleen maar ZÏJB, om de collectie voor
werpen te zien, bijeengebracht door Dr.
Nieuwennuis op zijne twee reizen in Borneo, en
die als een prachtige, levende illustratie dient
van zijne zoo intereseante reisbeschrijving In
Centraal Berneo." Ik zal my dit keer uitslui
tend bezig houden met de bespreking van
deze collectie uit het oogpunt van kunst, om
later iets te zeggen van net mooi, dat er te
zien is op gebied van Cbineesche en
Japansche kunstnijverheid en kunst en van een hoogst
merkwaardige collectie bronzen voorwerpen uit
Benin van den Westkust van Afrika,
Merkwaardige, zeer bijzondere menschen,
die Dajaks van Borneo, buitengewone sierkun
stenaars zijn het, al hebben zij rare gewoon
ten en onhebbelijkheden; maar die hebben er
meer. Dr. Nieuwenhuis zegt van hen: een
algemeene karaktertrek van de stammen van
Borneo, die op lagen trap van ontwikkeling
staan, is de drang, om de voorwerpen in hunne
omgeving te versieren." Ik zon liever zóó zeg
gen: een algemeene karaktertrek van de
stammen van Borneo, is de drang om de
voorwerpen van hunne omgeving te versieren,
waardoor zij op hooger trap van ontwikkeling
staan, dan die volken die dezen drang missen,
en zij zich daardoor gunstig van onderscheiden."
Wel gelukkig hij of zij, die elk gebruiks
voorwerp zelf weet te vervaardigen en er tevens
een stempel van schoonheid op kan drukken
door zijn of haar aangeboren kunstzin.
En is bet niet mooi, wanneer vu in het
reisverhaal van Dr. Nieuwenhuis lezen, dat het
vervaardigen van fraaie voorwerpen verreweg
bij de meesten samenvalt met de intrede van
hun puberteit, den tijd, dat er wederzijdsche
neigingen ontstaan tusschen jongeling en meieje,
die eikaars genegenheid trachten te winnen,
door mooie dingen te maken, die zy elkaar
schenken. Dat is alles heel natuurlijk, en toch
heel beschaafd.
Het schijnt, dat na het huwelijk, velen die
sierkunst laten varen, doordien zij daarvoor
tijd en gelegenheid missen, behalve de meer
weigestelden, die voortgaan zich te ontwik
kelen; van daar dat men onder de hoofden
de meest begaafde kunstenaars aantreft.
De jongeling wil er in zijn voordeel uitzien,
hij wil zijne natuurlijke schoonheid verhoogen
door het versieren van de voorwerpen, die hu
bij zich draagt: zijn mandau of zwaard zal hu
mooi maken; het hersthoornen of beenen ge
vest weet hij kunstig te bewerken, zoo ook de
bovenzijde van de houten scheede er van, die
hu bovendien nog versiert met mooi vlecht
werk in rotan. Het mebje vlecht zwaardkoorden
en belegsels voor de scheede en maakt ze mooi
met kraalpatronen; dit zijn de geschenken,
waarmede zij het ijdelheidsgevoel van haar
aanbidder weet te treffen.
Deze op zijn beurt van liefde gloeiende, (en
dat wil wat zeggen in zoo'n heet klimaat)
gaat aan het kerven en snijden in het hout
en in het bamboes, en uit zijne handen komen
de fraai bewerkte télong kalong (bamboekokers),
de uitgesneden kleerhangers, de versierde rijg
plankjes voor boomschors; (waaruit de vrouwen
kleeren weten te vervaardigen) voorts njoe's,
de kleine hnishoudmesjes met mooi bewerkte
handvatsels, pagaaien en in katoen gesneden
figuren voor opnaaisels voor kleeren, gebruike
lijk ook bij den doodenritus.
En deze voorwerpen zijn het, waaraan zij
zulk een cachet weten te geven, waarbij zij
een kunstzin verraden, die menig modern sier
kunstenaar hun benijden zou en terecht. Neem
eens als voorbeeld de eenvoudige pagaai no. 50.
Met welk een juist begrip zijn die eenvoudige
inkervingen aangebracht op den vlakken kant
van het blad, hoe mooi gevoeld is die onder
breking der lijnen, juist daar waar het moet.
En zien wij nu eens hoe zij op een andere
pagaai no 46, eene versiering van spijkertjes
aanbrengen, bij gebrek aan een acder mooier
materiaal, paarlmoer of ivoor bijv.; of letten
wij op 461, een houten schaal, met een mooi,
gevoelig gesneden masker, waar eene versiering
op aangebracht is van knoopjes, en nog wel
van onze ordinaire porceleinen hemdsknoopjes,
met vier gaatjes, en in het midden, in plaats
van een mooien steen, een stukje van een
blauw glimmend cornedbeefblikje.
O groote goden, wanneer men die combinatie
ziet, die als combinatie op zich zelf mooi is;
maar die als keuze van materiaal ons het
hoofd doet schudden, en ons doet bejammeren,
dat wij Europeanen, die menschen niets beters
kunnen geven.
Hun werk toch is zoo mooi, zij staan als
versierders zoo hoog. O laten wij, oi de
Maleiers of de Chineezen toch niet voortgaan om
hen allerlei prullen als ruilmiddel op te dringen.
De gevolgen blijven niet uit. Waar zijn nog
de weefsters, die vroeger die prachtige geïkatte
doeken weefden, met rooden ondergrond, met die
hoogst merkwaardige ornamenten, die wij ook in
hun vlechtwerk terugvinden; in plaats daarvan
krijgen zij Europeesche katoentjes en welke!!
Zie eens die tentoongestelde kleedingstukken,
combinaties van de leely'kste lapjes gedrukt
katoen, die men zich denken kan, en toch nog
geven zich die arme stakkers de moeite, die
stukjes machinaal bedrukte katoen te
accommodeeren met hun smaak, met hun gevoel voor
verhoudingen, en die dingen krijgen dan nog
cachet.
In de kunstuitingen van dit hoogst
merkwaardige ras is de invloed der Chineezen zeer
zeker te bespeuren; maar die invloed is niet
zoo overheerschend geweest, dat hun eigen
persoonlijkheid daarin ten onder ging. Die per
soonlijkheid juist blijft sterk spreken in een
taal, die door den beschavenden invloed van
vroegere Chineesche kunst, voor ons verstaan
baar is geworden, en die wij met onze Euro
peesche begrippen over kunst mooi kunnen
vinden; daargelaten nog, dat alles mooi is,
wat echt is, wat de natuurlijke uitingen zijn
van den primitieven mensch.
Het ornement van de Dajaks van Borneo
verklaart hun karakter: hun kinderlijke vrees
voor bovennatuurlijke dingen, het bijgeloof
daaraan verbonden, hun lankmoedigheid en
tegelijk hunne onstuimigheid, aan woestheid
grenzende, terwijl toch weer eene groote
zelfbeheersching hen meester doet blijven over hun
aangeboren neigingen; voorts hunne sensualiteit,
zooals die zich zoo natuurlijk of onnatuurlijk
uit bij zoovele primitieve volken, en die hier
prikkel, drang tot schepping werd.
Beschouwen wij eens een in hout gesneden
vlakversiering van de wanden van hunne wonin
gen, wier deuren en daknokken ook vaak ver
sierd worden. Uit een breed wortelvormig
lichaam als uitgangspunt van het ornament,
waarbij de vorm van een hond of een varken
of een chimerisch beest (Chineesche draak?)
hen voor den geest zweefde, ontwikkelen zich
breede veerkrachtig gebogen banden, eindigende
in een zich samentrekkende,korte krul,zooals een
pier vormt, die men vastgrijpt. Hieruit groeien
weder korte loten, die zich in een krul terug
trekken. Deze krullen spuwen als het ware
wederom bandvormige motieven, alle cich nijdig
samentrekkende; de tusschenruiraten vullen zich
met dunnere spichtige lijnen, die als ornament
kristallen daartusschen schieten, weelderig en
vol de ruimten vullend. De krullen naderen
elkaar, haken zich vast, en groeien inniger
samen of stuiten elkaar weer af. En uit dat
grillig, weelderig gegroei van lijnen, ontstaat
ten slotte een harmonisch geheel, dat ons by'
den eersten aanblik wel wat vreemd aandoet;
maar dat wij ten slotte mooi moeten gaan
vinden, omdat het zoo leeft, zoo echt, zoo
natuurlijk is.
Dikwijls ook zoekt de versierder naar eene
symmetrische versiering, waarbij dan wel zijn
natuur zich niet verloochent; maar waarbij hu
zich meer inhoudt, meer controle uitoefent op
zijne weelderige fantasie. Hiervan waren
prachtihe voorbeelden te zien bij bamboekokertjes
der Mendalam kajans (een stam in Centraal
Borneo) 382 en 376, en voorts op sommige
rijgplankjes afkomstig van de 2e reis. Wat mij
bij sommige ornamenten van houten voorwer
pen opviel, was het karakter voor metaalorna
ment; sommige tatoueerblokjes (er zijn er met
zeer symetrisch en andere met zeer grillig or
nament) deden my denken aan ijzerversieringen
voor armen van uithangborden met krullen,
nijdig uit ijveren staven gehakt en grillig
uitgesmeed, ot ook wel aan de gandja of aan het
lemmer van de kris, of aan den rug van het
lemmer van de mandau. Wel interessant ia het
ook, om eens détatouage figuren te ver*
geleken met de ornamenten, die voorko
men op een paar prachtige oude Chineesche
gongs,, die daar te midden van de voor
werpen uit Borneo staan, en de overeenkomst
eens op te merken. Het z\jn een paar
prachtstukken, heerlijk mooi van verhou
ding en ornementvulling. En ook al weer
opvallend en ook heel natuurlijk de overeen
komst tusschen de tatouagefiguren en de orna
menten der kraalversieringen van de vrouwen.
Het is alles zoo'n curieus, in een gegroeid geheel.
en juist omdat het zoo primitief is, nog zoo
echt, ook nog zoo heerlijk om er van te ge
nieten. De herhaal, wat ik vroeger al reeds
eens gezegd heb, dat men aan een ontwikkelden
Dajak gerust de leiding kan toevertrouwen
van een onzer inrichtingen van kuntnijverheid,
zelfs die met de meest moderne begrippen, ja
juist die vooral.
De man zou zich alleen wat gedesoriënteerd
gevoelen in onze beschaafde en ontwikkelde
maatschappij, die veel te gecompliceerd is voor
dien eenvoudigen mensch, die gelukkig is te
midden van zijne bosschen, voor zoover hij niet
onderdrukt wordt door Maleiers of Chineezen,
of verzwakt wordt door venerische riekten;
gelukkig in zijn wereld, bevolkt door tó's,
waartegen hij zich wapent met die dingen, die
zijne verbeelding weet uit te denken, en wat
zijn geest levendig houdt, te midden van die
oernatuur, die overweldigen moet door hare
grootsche stilte en aangrijpende zwaarmoedig
heid.
27 Sept.
L. LACOMBLÉ.
Verloop i contant
flEUBILEER-INRIGHTIVG
ds $hoenix",
234 Spuistraat,
AMSTERDAM.
Grootste Inrichting
voor
farfi.
Co m p l eet e Meubileer ing
tegen vooruit bepaalden totaalprijs.
[t>iefoon3978l y0lledige garantie. Voordeelige prflzen.
Levering en plaatsing door eigen personeel door geheel Nederland.
Zunstsaal Panorama,
Panoramag-ebouw, Plantage,
ANTIQUITEITEN.
Bijzonder fraaie KASTEN, BUREAUX,
BUFFETTEN en andere Meubelen,POROELEIN
en AARDEWERK, PERSISOHE TAPIJTEN.
Entree vrij. Zondag» geopend.
KUNSTZAAL
PRINSENGRACHT 872.
i~
GOUDEKET & C*.
(Schilderijen, Aquarellen,
en gravures.
Telefoonnummer 4455.
L BINNEN-!
:?::?:? :HUIS
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN-VERSIERING
DER-WONING^
ROKIN ? 12©
ARTS AND CMFTS,
Kneuterdijk 10, den Haag.
Moderne Batiks,
SCHILDEEIJEN,ETSENenz.
Voorwerpen ran moderne Konst op (Ik gebied.
BOEKBINDERIJ
Album- en ^ortefeüillefabriek.
KERKSTRAAT 53, AMSTERDAM.
SPECIALITEIT IN
Kantkussens voor Kant borduren.
ELIAS P. TAN BOMMEL