De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 19 oktober pagina 8

19 oktober 1902 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, [HD.1321 kunstvormen: de ongesmukte, eerlijke lijn, de ' sierlijke, welgevormde, de gedurfde, stoere, de teere, gegleden ]Qn, ligt de prent ten slotte TOOT hem. Er is meesterschap noodlg om dos de lijn te leiden, dat het geheel niet ia! worden de drukke, rumoerige warreling {veler lijnen, rammelend en hotsend door elkaar, maar tot een geheel, dat het oog bevredigt en rust, kracht en leven tezamen voegt. Dit primitiefste der kunstmiddelen kan, dus begrepen, een zeer volmaakt kunstwerk geven. En tpt dezen kunstvorm heeft Nienwenkamp rich onweerstaanbaar aangetrokken gevoeld: hij ie de man van de IJjn. H\j liet in de voor werpen die hem omringen die l\jn; z'n woning, «'n gebruiksvoorwerpen, 't is alles een holde aan de lijn; U «jn omvangrijke arbeid, z'n watergezichten, z'n huisjes, z'n stadjes, z'n landschappen, z'n wolkluchten in hun gansche uitgestrektheid, het blijft alles de strakke dan brngbogen, en, [er onder-door gezien, 't lichte venchietje van de stad, 't gepiek der raampjes, 't druk gelgn der geveltjes, 't statige torentje, 't bolle domgebouwtje; De Warmgboom, een ets, die geheel wordt ingenomen door den grooten, zeer uitvoeriggeteekenden stam; van de bladerpakken, die den stoeren stam kronen moeten, kunnen we ons slechts een voorstelling maken uit de dichte bladtrossen, die 't geheele bovengedeelte van de teekening vullen; (de reus staat statig en sterk, slechts om zich jin broeden kring, als een neergevallen statiemantel, z\jn zware schaduw; op den achtergrond, licht in den brandenden Indischen middag, de tot pajorgs misvormde boomenvanhetDjokjo'sche landschap; Gezicht op Brugge, misschien al buitenge woon om de manier, waarop de teekenaar zich plaatste om «jn doorkijk op 't stille, verre stadje te bedenken; en als omlijsting om toch %S*2SS22S!ë2Si«^^ SS23S2£S22K!gS22!$ weer soepele, nu luchtige dan zware, maar. de steeds even bewust-neergezette lijn. Dan knut selt ny ze uit geestige steentjes, aardige ven stertjes, afgepleisterde muurtjes, nette pannetjes, wijsneurige schoorsteentjes, tot heele huisjes in-een; dan wemelt bij ze in korrekt-geblokte stadswijkjes, leuk-bochtige dorpstraatjes saam; of wriemelt en roert hij ze in een dollen watergolf dooreen, dat 't duizelend kolkt in machtigen vloed onder de brugpijlers te voor schijn; of eflfent hq de strakke lucht, onafzien baar ver, met een paar stroeve halen; of fan taseert hjj bultige wolklijven, dicht drommend achter elkaar; Hitsige windveeren jaagt hij de hichtruimten door, hoekige donderkoppen kop pelt hij vast, en dan laat h\j 't regenen in dikke zware geulen, of zonnestralen schiet hij neer uit den hoogen blanken hemel. Maar 't is altijd de lijn, de heerlijke eerlijke l\jn alleen. Er is iets zoo naïefs, zoo eenvoudigs, zoo ongekunsteld* in de l\jn van Nieuwenkamps wit-en-zwart werk in zijn etsen zoowel als in zijn houteneden dat men er van moet honden of niet! En waar men zqn werk ontmoet, zal men het dadelijk herkennen om die allereenvoudigste eigenschappen, om de konsekwentie eraan, om zijn eerlijkheid bovenal. Vele van zyn etsen en houteneden zijn reeds in ruimer kring bekend, vooral zijn kijkjes in en op onze dikwijls snood vergeten oude stadjes (waarvan hierbij gaan Buurtje te Amersfoort, Oud-mannenhuis te Zandvoort, Stadhuis te Veere), zijn Panorama op Monnikendam, een verrukking van zuiver teekenen, de Op haalbrug van Enkhuizen, met 't brutaal aan gedurfde, grillig wolkgestapel. Deze, om enkele van de beste te noemen; waarbij dan tegelijk mag aangekondigd worden, dat het Nieuwenkamps voornemen is, deze prenten van de mooiste, steeds zeldzaam wor dende . brokjes van onze oude vaderlandsche stadjes, later tot een serie te vereenigen: Rekjes m Hollandsche steden en dorpen. Hoe Nieuwenkamp zulk een uitgave zelf bezorgt, toonde de Catalogus van etsen en houteneden, die voor f 1.?op de tentoonstelling te koop was. In deze (tweede) uitgave van z'n Catalo, gus vindt men 13 prentjes in houteneden, met daaronder, n van blok met 't prentje, de ge nummerde opsomming van zijn werk; het is een in kittig zwart en fel rood gedrukt boekje, een knap stuk werkproei, zoowel van snijkunst als van druk. Maar vooral te noemen van z\jn veertien daagache tentoonstelling dit viertal: Brug te Mechélen, een buitengewoon aan trekkelijke compositie, met de drie even ge voelig opgezette partyen: het woelende, strie mende, snel-vlietende water, de drie massieve, pootig-geblokte pijlers en de koel-donkre maar met zoo weinig mogelijk middelen dit effect van licht-y'l, en half-gedroomd stads gezichtje te treffen zette hij in forsche zware lijnen zoo'n Ylaamschen windmolen vlak op den voorgrond; wij zien de vier gemetselde plompe p\jlers, daarop 't balkbouwsel zwaar gerust, terwijl de bovenbouw zich verliest ver boven de teekening; een trap met leuning en de dikke balk om den molenromp vast-tezetten vullen b\jna het geheele verdere deel van de teekening, bijna want nog juist tusschen al dit zware ruwe houtgetimmerte door ziet men uit op de doode stad. En Le Puy< en- Vetay, een Zuid-Fransch stadje, dat de teekenaar ons vertoont in een curieus land schap met den stellen heuvel midden-in, die als een dikke vinger door de aardkort boorst, en daarop, parmantig getroond, 't witte klooster, heel uit de hoogte afkijkend op het naar alle kanten heenglooiende donkere land, naar de blikkerende riviertjes, heel ver naar 't nauwomsloten meertje, op de gehuchtjes, er om heen, overal in 't rond, als zoo maar daar neer gestrooid. Dit zq'n alle composities volkomen van tech niek, van verdeeling van zwart naast wit, prenten, die ons een nieuwen kijk geven op het mooie, dat er in bouwsel van menschenhand en schepping van Natuur verborgen maar ook te vinden is, knappe werkstukken van een eerlijk artiest, die werkt op z'n onderwerp, 't aanziet met eigen visie, 't doorvoelt eerst voor zich zelf, dan 't verwerkt op papier, 't dan aandurft, en omdat bij 't niet anders wil, z'n schepping zélf gaat neerleggen in de materie: de koperplaat, het houtblok, om zich dan te zetten aan de handpers, en eindelijk tusschen de vingers te houden zyn arbeid, uit en door hem geworden. JAN FBITH. Het etlmogratt mm te Leiden. Naar aanleiding van een bezoek aan de musea van ethnpgrafie in Leiden, maakte ik eens de opmerking, dat er aan de bezoekers kleine electrische lampjes moesten verschaft worden. De inrichting toch van deze bewaar plaatsen, bracht mij bepaald zekere mijnen in herinnering, waar, bij het licht van walmende lampjes, zeldzame ertsen mij tegenglansden en schitterden. De overige opmerkingen, die zich bij die Leidsche lichtkwestie aansloten zal ik hier niet releveeren, het is al duizend en duizend maal herkauwd, en misschien zijn wij nog zoo heel ver niet van het tijdstip verwijderd, dat dit herkauwde eindelijk genoegzaam ver teerd, ten slotte nog een nuttig effect zal hebben. Leiden is lijdende aan de chronische museum kwaal, zeer lydende; doch er loopen geruchten, dat dédokters in consult vergaderen; laten wij hopen dat de remedie, die zij zullen vinden afdoend moge blijken, en niet erger z\j dan de kwaal. Als eene kleine afleiding voor hen, die maar steeds door verzuchtingen slaken bij de be stendiging van den huldigen toestand van som mige der Leidsche musea, om niet te spreken van hen, die er bij vloeken, en misschien ook wel onder invloed van to's (Dajaksche geesten), is nu sedert eenige weken een kleine tentoonstelling georganiseerd in het Ethnographisch museum op het Rapenburg te Leiden, die door andere gevolgd zal worden, en die in het algemeen de nieuwere aanwinsten van het museum zullen laten zien, om dan weer na tijd en wijle opgeborgen te worden. Tevens worden hieraan toegevoegd mooie voorwerpen, voornamelijk uit een schoonheidsoogpunt van belang en gekozen uit den schat, waarin de directeur van het museum, naar hartelust delven ban, om het kijkgrage, maar zooveel eischende publiek, een beetje tevreden te stellen. Wq Nederlanders, z\jn toch wel bevoorrecht boven andere volken; maar waardeeren wij het wel? Zeer merkwaardig is deze tentoonstelling, al zou het alleen maar ZÏJB, om de collectie voor werpen te zien, bijeengebracht door Dr. Nieuwennuis op zijne twee reizen in Borneo, en die als een prachtige, levende illustratie dient van zijne zoo intereseante reisbeschrijving In Centraal Berneo." Ik zal my dit keer uitslui tend bezig houden met de bespreking van deze collectie uit het oogpunt van kunst, om later iets te zeggen van net mooi, dat er te zien is op gebied van Cbineesche en Japansche kunstnijverheid en kunst en van een hoogst merkwaardige collectie bronzen voorwerpen uit Benin van den Westkust van Afrika, Merkwaardige, zeer bijzondere menschen, die Dajaks van Borneo, buitengewone sierkun stenaars zijn het, al hebben zij rare gewoon ten en onhebbelijkheden; maar die hebben er meer. Dr. Nieuwenhuis zegt van hen: een algemeene karaktertrek van de stammen van Borneo, die op lagen trap van ontwikkeling staan, is de drang, om de voorwerpen in hunne omgeving te versieren." Ik zon liever zóó zeg gen: een algemeene karaktertrek van de stammen van Borneo, is de drang om de voorwerpen van hunne omgeving te versieren, waardoor zij op hooger trap van ontwikkeling staan, dan die volken die dezen drang missen, en zij zich daardoor gunstig van onderscheiden." Wel gelukkig hij of zij, die elk gebruiks voorwerp zelf weet te vervaardigen en er tevens een stempel van schoonheid op kan drukken door zijn of haar aangeboren kunstzin. En is bet niet mooi, wanneer vu in het reisverhaal van Dr. Nieuwenhuis lezen, dat het vervaardigen van fraaie voorwerpen verreweg bij de meesten samenvalt met de intrede van hun puberteit, den tijd, dat er wederzijdsche neigingen ontstaan tusschen jongeling en meieje, die eikaars genegenheid trachten te winnen, door mooie dingen te maken, die zy elkaar schenken. Dat is alles heel natuurlijk, en toch heel beschaafd. Het schijnt, dat na het huwelijk, velen die sierkunst laten varen, doordien zij daarvoor tijd en gelegenheid missen, behalve de meer weigestelden, die voortgaan zich te ontwik kelen; van daar dat men onder de hoofden de meest begaafde kunstenaars aantreft. De jongeling wil er in zijn voordeel uitzien, hij wil zijne natuurlijke schoonheid verhoogen door het versieren van de voorwerpen, die hu bij zich draagt: zijn mandau of zwaard zal hu mooi maken; het hersthoornen of beenen ge vest weet hij kunstig te bewerken, zoo ook de bovenzijde van de houten scheede er van, die hu bovendien nog versiert met mooi vlecht werk in rotan. Het mebje vlecht zwaardkoorden en belegsels voor de scheede en maakt ze mooi met kraalpatronen; dit zijn de geschenken, waarmede zij het ijdelheidsgevoel van haar aanbidder weet te treffen. Deze op zijn beurt van liefde gloeiende, (en dat wil wat zeggen in zoo'n heet klimaat) gaat aan het kerven en snijden in het hout en in het bamboes, en uit zijne handen komen de fraai bewerkte télong kalong (bamboekokers), de uitgesneden kleerhangers, de versierde rijg plankjes voor boomschors; (waaruit de vrouwen kleeren weten te vervaardigen) voorts njoe's, de kleine hnishoudmesjes met mooi bewerkte handvatsels, pagaaien en in katoen gesneden figuren voor opnaaisels voor kleeren, gebruike lijk ook bij den doodenritus. En deze voorwerpen zijn het, waaraan zij zulk een cachet weten te geven, waarbij zij een kunstzin verraden, die menig modern sier kunstenaar hun benijden zou en terecht. Neem eens als voorbeeld de eenvoudige pagaai no. 50. Met welk een juist begrip zijn die eenvoudige inkervingen aangebracht op den vlakken kant van het blad, hoe mooi gevoeld is die onder breking der lijnen, juist daar waar het moet. En zien wij nu eens hoe zij op een andere pagaai no 46, eene versiering van spijkertjes aanbrengen, bij gebrek aan een acder mooier materiaal, paarlmoer of ivoor bijv.; of letten wij op 461, een houten schaal, met een mooi, gevoelig gesneden masker, waar eene versiering op aangebracht is van knoopjes, en nog wel van onze ordinaire porceleinen hemdsknoopjes, met vier gaatjes, en in het midden, in plaats van een mooien steen, een stukje van een blauw glimmend cornedbeefblikje. O groote goden, wanneer men die combinatie ziet, die als combinatie op zich zelf mooi is; maar die als keuze van materiaal ons het hoofd doet schudden, en ons doet bejammeren, dat wij Europeanen, die menschen niets beters kunnen geven. Hun werk toch is zoo mooi, zij staan als versierders zoo hoog. O laten wij, oi de Maleiers of de Chineezen toch niet voortgaan om hen allerlei prullen als ruilmiddel op te dringen. De gevolgen blijven niet uit. Waar zijn nog de weefsters, die vroeger die prachtige geïkatte doeken weefden, met rooden ondergrond, met die hoogst merkwaardige ornamenten, die wij ook in hun vlechtwerk terugvinden; in plaats daarvan krijgen zij Europeesche katoentjes en welke!! Zie eens die tentoongestelde kleedingstukken, combinaties van de leely'kste lapjes gedrukt katoen, die men zich denken kan, en toch nog geven zich die arme stakkers de moeite, die stukjes machinaal bedrukte katoen te accommodeeren met hun smaak, met hun gevoel voor verhoudingen, en die dingen krijgen dan nog cachet. In de kunstuitingen van dit hoogst merkwaardige ras is de invloed der Chineezen zeer zeker te bespeuren; maar die invloed is niet zoo overheerschend geweest, dat hun eigen persoonlijkheid daarin ten onder ging. Die per soonlijkheid juist blijft sterk spreken in een taal, die door den beschavenden invloed van vroegere Chineesche kunst, voor ons verstaan baar is geworden, en die wij met onze Euro peesche begrippen over kunst mooi kunnen vinden; daargelaten nog, dat alles mooi is, wat echt is, wat de natuurlijke uitingen zijn van den primitieven mensch. Het ornement van de Dajaks van Borneo verklaart hun karakter: hun kinderlijke vrees voor bovennatuurlijke dingen, het bijgeloof daaraan verbonden, hun lankmoedigheid en tegelijk hunne onstuimigheid, aan woestheid grenzende, terwijl toch weer eene groote zelfbeheersching hen meester doet blijven over hun aangeboren neigingen; voorts hunne sensualiteit, zooals die zich zoo natuurlijk of onnatuurlijk uit bij zoovele primitieve volken, en die hier prikkel, drang tot schepping werd. Beschouwen wij eens een in hout gesneden vlakversiering van de wanden van hunne wonin gen, wier deuren en daknokken ook vaak ver sierd worden. Uit een breed wortelvormig lichaam als uitgangspunt van het ornament, waarbij de vorm van een hond of een varken of een chimerisch beest (Chineesche draak?) hen voor den geest zweefde, ontwikkelen zich breede veerkrachtig gebogen banden, eindigende in een zich samentrekkende,korte krul,zooals een pier vormt, die men vastgrijpt. Hieruit groeien weder korte loten, die zich in een krul terug trekken. Deze krullen spuwen als het ware wederom bandvormige motieven, alle cich nijdig samentrekkende; de tusschenruiraten vullen zich met dunnere spichtige lijnen, die als ornament kristallen daartusschen schieten, weelderig en vol de ruimten vullend. De krullen naderen elkaar, haken zich vast, en groeien inniger samen of stuiten elkaar weer af. En uit dat grillig, weelderig gegroei van lijnen, ontstaat ten slotte een harmonisch geheel, dat ons by' den eersten aanblik wel wat vreemd aandoet; maar dat wij ten slotte mooi moeten gaan vinden, omdat het zoo leeft, zoo echt, zoo natuurlijk is. Dikwijls ook zoekt de versierder naar eene symmetrische versiering, waarbij dan wel zijn natuur zich niet verloochent; maar waarbij hu zich meer inhoudt, meer controle uitoefent op zijne weelderige fantasie. Hiervan waren prachtihe voorbeelden te zien bij bamboekokertjes der Mendalam kajans (een stam in Centraal Borneo) 382 en 376, en voorts op sommige rijgplankjes afkomstig van de 2e reis. Wat mij bij sommige ornamenten van houten voorwer pen opviel, was het karakter voor metaalorna ment; sommige tatoueerblokjes (er zijn er met zeer symetrisch en andere met zeer grillig or nament) deden my denken aan ijzerversieringen voor armen van uithangborden met krullen, nijdig uit ijveren staven gehakt en grillig uitgesmeed, ot ook wel aan de gandja of aan het lemmer van de kris, of aan den rug van het lemmer van de mandau. Wel interessant ia het ook, om eens détatouage figuren te ver* geleken met de ornamenten, die voorko men op een paar prachtige oude Chineesche gongs,, die daar te midden van de voor werpen uit Borneo staan, en de overeenkomst eens op te merken. Het z\jn een paar prachtstukken, heerlijk mooi van verhou ding en ornementvulling. En ook al weer opvallend en ook heel natuurlijk de overeen komst tusschen de tatouagefiguren en de orna menten der kraalversieringen van de vrouwen. Het is alles zoo'n curieus, in een gegroeid geheel. en juist omdat het zoo primitief is, nog zoo echt, ook nog zoo heerlijk om er van te ge nieten. De herhaal, wat ik vroeger al reeds eens gezegd heb, dat men aan een ontwikkelden Dajak gerust de leiding kan toevertrouwen van een onzer inrichtingen van kuntnijverheid, zelfs die met de meest moderne begrippen, ja juist die vooral. De man zou zich alleen wat gedesoriënteerd gevoelen in onze beschaafde en ontwikkelde maatschappij, die veel te gecompliceerd is voor dien eenvoudigen mensch, die gelukkig is te midden van zijne bosschen, voor zoover hij niet onderdrukt wordt door Maleiers of Chineezen, of verzwakt wordt door venerische riekten; gelukkig in zijn wereld, bevolkt door tó's, waartegen hij zich wapent met die dingen, die zijne verbeelding weet uit te denken, en wat zijn geest levendig houdt, te midden van die oernatuur, die overweldigen moet door hare grootsche stilte en aangrijpende zwaarmoedig heid. 27 Sept. L. LACOMBLÉ. Verloop i contant flEUBILEER-INRIGHTIVG ds $hoenix", 234 Spuistraat, AMSTERDAM. Grootste Inrichting voor farfi. Co m p l eet e Meubileer ing tegen vooruit bepaalden totaalprijs. [t>iefoon3978l y0lledige garantie. Voordeelige prflzen. Levering en plaatsing door eigen personeel door geheel Nederland. Zunstsaal Panorama, Panoramag-ebouw, Plantage, ANTIQUITEITEN. Bijzonder fraaie KASTEN, BUREAUX, BUFFETTEN en andere Meubelen,POROELEIN en AARDEWERK, PERSISOHE TAPIJTEN. Entree vrij. Zondag» geopend. KUNSTZAAL PRINSENGRACHT 872. i~ GOUDEKET & C*. (Schilderijen, Aquarellen, en gravures. Telefoonnummer 4455. L BINNEN-! :?::?:? :HUIS INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN-VERSIERING DER-WONING^ ROKIN ? 12© ARTS AND CMFTS, Kneuterdijk 10, den Haag. Moderne Batiks, SCHILDEEIJEN,ETSENenz. Voorwerpen ran moderne Konst op (Ik gebied. BOEKBINDERIJ Album- en ^ortefeüillefabriek. KERKSTRAAT 53, AMSTERDAM. SPECIALITEIT IN Kantkussens voor Kant borduren. ELIAS P. TAN BOMMEL

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl